direct naar inhoud van Artikel 3 Bedrijf
Plan: Langelille
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0098.08870203-VG01

Artikel 3 Bedrijf

 

3. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn be­stemd voor:

a.    gebouwen ten behoeve van:

1.    bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de catego­rieën 1 en 2;

2.    alsmede voor een bouwbedrijf op de percelen Kerkeweg 18 en 20, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf’;

3.    alsmede voor een transportbedrijf op de percelen Kerkeweg 67 en Langelilleweg 55, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf’;

4.    alsmede voor een scheepsbouwbedrijf op het perceel Langelilleweg 57, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - scheepsbouwbedrijf‘;

met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, ri­sicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;

5.    bedrijfswoningen;

met daaraan ondergeschikt:

b.    tuinen, erven en binnenterreinen;

c.    op- en inritten;

d.    groenvoorzieningen;

e.    parkeervoorzieningen;

f.     waterlopen;

g.    waterhuishoudkundige voorzieningen;

h.    gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende:

i.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3. 2.       Bouwregels

3. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 3.1. sub a genoemde gebou­wen gelden de volgende regels:

a.    een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden ge­bouwd;

b.    het bebouwingspercentage van het binnen het bouwvlak gele­gen gedeelte van het bouwperceel mag niet meer dan 60% bedragen, tenzij het betreft de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘maximum bebouwingspercentage (%)’, in welk geval het bebouwingspercentage van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel niet meer dan het aangegeven percentage mag bedragen;

c.    de goot- en bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedra­gen dan 4 respectievelijk 9 m, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en/of bouwhoogte indien deze hoger zijn;

d.    het aantal bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan het op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van dit plan bestaande dan wel vergunde aantal.

3. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen ten behoeve van het wonen gelden de volgende regels:

a.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijge­bouwen mag niet meer dan 75 m² per bedrijfswoning bedra­gen;

c.    de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een platte afdekking mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;

d.    de goothoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan de goothoogte van de bedrijfswoning, met een maximum van 4 m;

e.    de bouwhoogte van een aan- en uitbouw en een bijgebouw met een afdekking met een kap mag niet meer bedragen dan 5,5 m, met dien verstande dat de bouwhoogte op de zijde­lingse perceelgrens niet meer mag bedragen dan 3 m, tenzij sprake is van een aaneen te bouwen aan- en uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap.

3. 2. 3. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van open­bare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

a.    de inhoud van een gebouw mag niet meer dan 75 m³ bedra­gen;

b.    de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3 m bedra­gen.

3. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 5 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 2 m mag bedragen, met uitzondering van licht- en vlaggenmasten, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5 m;

c.    in afwijking van het gestelde in sub a en b mogen erf- en terreinafscheidingen buiten een bouwvlak worden gebouwd, waarbij de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen niet meer dan 2 m mag bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1 m mag bedragen.

 

3. 3.       Ontheffing van de bouwregels

3. 3. 1. Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in 3.2.1. sub c en toestaan dat de goot- en of bouwhoogte van een gebouw wordt vergroot tot ten hoogste 6 respectievelijk 10 m;

b.    het bepaalde in 3.2.1. sub d en toestaan dat een bedrijfswo­ning aan het aantal wordt toegevoegd, met dien verstande dat:

1.    het aantal te bouwen bedrijfswoningen past binnen het woonplan waarover met Gedeputeerde Staten overeen­stemming bestaat;

2.    het aantal bedrijfswoningen niet meer dan één per bedrijf bedraagt;

3.    de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsge­voelige objecten niet hoger is dan de voorkeurs­grenswaarde of een vast te stellen hogere grenswaarde;

c.    het bepaalde in 3.2.2. sub e en toestaan dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw met een afdekking met een kap wordt vergroot tot maximaal de bouwhoogte van de bedrijfswoning, met dien verstande dat de dakhelling niet meer bedraagt dan de dakhelling van de bedrijfswoning;

d.    het bepaalde in 3.2.4. sub a en toestaan dat de bouwhoogte van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 5 m, mits de afstand tot de perceelgrenzen niet minder dan 3 m bedraagt.

3. 3. 2. De in 3.3.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts wor­den verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid;

d.    de milieusituatie;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3. 3. 3. Bij gebruikmaking van de ontheffingsbevoegdheid is de in artikel 13 opgenomen procedure van toepassing.


3. 4.       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van be­drijven, anders dan die welke zijn genoemd in de bij dit plan behorende lijst van bedrijven onder de categorieën 1 en 2, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf’, ‘specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf’ of ‘specifieke vorm van bedrijf - scheepsbouwbedrijf’;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van detailhandel, anders dan productiegebonden detailhandel, niet zijnde detailhandel in voedings- en genotmiddelen.

 

3. 5.       Ontheffing van de gebruiksregels

3. 5. 1. Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenre­dige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

-       het bepaalde in lid 3.4 sub a. en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de catego­rieën 1 en 2, mits:

1.    het gaat om bedrijven die niet zijn genoemd in bijlage 1, maar die qua milieubelasting gelijkwaardig zijn aan de bedrijven die wel worden genoemd of bedrijven die wel zijn genoemd in bijlage 1 onder een hogere categorie dan 2, maar in een individueel geval een lagere milieubelasting hebben;

2.    het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle in­richtingen en vuurwerkbedrijven betreft.

3. 5. 2. De in 3.5.1 genoemde ontheffingen kunnen slechts wor­den verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid;

d.    de milieusituatie;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3. 5. 3. Bij gebruikmaking van de ontheffingsbevoegdheid is de in artikel 13 opgenomen procedure van toepassing.

 

3. 6.       Wijzigingsbevoegdheid

3. 6. 1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

a.    de bestemming ‘Bedrijf’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Woongebied’, mits:

1.    de wijziging past binnen het woonplan waarover met Gede­puteerde Staten overeenstemming bestaat;

2.    de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer op geluidsge­voelige objecten niet hoger is dan de voorkeurs­grenswaarde of een vast te stellen hogere grenswaarde;

3.    de wijziging geen onaanvaardbare belemmering van de be­drijfsvoering voor omliggende bedrijven en instellingen oplevert;

b.    de aanduiding(en) ‘specifieke vorm van bedrijf - bouwbedrijf’, ‘specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf’ en/of ‘specifieke vorm van bedrijf - scheepsbouwbedrijf’ word(t)(en) verwij­derd, mits:

-       de betreffende functie ter plaatse is beëindigd.

 

3. 6. 2. De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast in­dien het middels de bestemming of de aanduiding toegestane ge­bruik is beëindigd en mits geen onevenredige aantasting plaats­vindt van: 

a.    de stedenbouwkundige situatie, ondermeer gevormd door het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de verkeersveiligheid;

c.    de sociale veiligheid;

d.    de milieusituatie;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.