direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Duinweg 37 Midsland
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0093.BP2022DUINWGMLND37-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De aanleiding voor dit plan is het toevoegen van één recreatiewoning op perceel Duinweg 37 te Midsland Noord binnen de regels van de wijzigingsregels. Voorliggend wijzigingsplan ziet hier op.

1.2 Plangebied

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op een perceel (het kadastrale perceel 1194, sectie H te Midsland) met in de huidige situatie 1 recreatiewoning. Het perceel is gelegen aan de Duinweg, tussen andere recreatiewoningen in Midsland Noord. Op onderstaande luchtfoto is het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2022DUINWGMLND37-VG01_0001.jpg"

Figuur 1. Luchtfoto van het plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het voorliggende wijzigingsplan betreft een wijziging van het Bestemmingsplan Midsland Noord, dat door de raad van de gemeente Terschelling is vastgesteld op 23 juli 2013. In het geldend bestemmingsplan Midsland Noord heeft het plangebied de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoningen 2 (binnenduinrand)' en ligt het perceel binnen de "wro-zone - wijzigingsgebied 2", op grond waarvan een wijzigingsbevoegdheid voor dit perceel geldt. De wijzigingsbevoegdheid maakt binnen het wijzigingsgebied de bouw van één extra recreatiewoning planologisch mogelijk, mits aan een aantal voorwaarden wordt voldaan. Met voorliggend wijzigingsplan wordt hieraan invulling gegeven (zie paragraaf 2.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2022DUINWGMLND37-VG01_0002.png"

Figuur 2. Uitsnede bestemmingsplan Midsland Noord waarbij het plangebied met de rode pijl is aangeduid (www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Deze toelichting is als volgt opgebouwd:

  • Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied, het planvoornemen en een toetsing aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid in het geldende bestemmingsplan.
  • In hoofdstuk 3 wordt het relevante rijksbeleid, provinciale en gemeentelijke beleid behandeld.
  • Hoofdstuk 4 gaat in op de omgevingsaspecten waar bij het opstellen van ieder ruimtelijk plan rekening moet worden gehouden.
  • In hoofdstuk 5 wordt een beschrijving van de juridische aspecten van dit wijzigingsplan gegeven.
  • In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de binnenduinrand ten noorden van het dorp Midsland, aan de Duinweg Midsland. Midsland Noord bestaat vooral uit recreatiewoningen en campings, met enkele horeca en detailhandel voorzieningen. Het plangebied ligt te midden van recreatiewoningen. Op het kadastrale perceel is reeds één recreatiewoning aanwezig. Verder bestaat het perceel uit opgaand groen.

2.2 Toekomstige situatie

Het voorliggend plan betreft het verzoek tot het realiseren van één extra recreatiewoning in het plangebied. Voor wat betreft bebouwingsbeeld en verkavelingspatroon wordt aangesloten bij de bestaande recreatiewoningen in de omgeving. Dit is in het wijzigingsplan vastgelegd door het aangeven van een bouwvlak waarbinnen de recreatiewoning gerealiseerd moet worden. Tevens zijn goot- en bouwhoogte en de dakhelling vastgelegd. De recreatiewoning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, krijgt een oppervlak van ongeveer 70 m2 met daaromheen een ruim perceel met groene uitstraling. De toekomstige situatie is onderstaand weergegeven en tevens als Bijlage 1 bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2022DUINWGMLND37-VG01_0003.jpg"

Figuur 3. Situatietekening gewenste toekomstige situatie (plangebied is geel gearceerde stippellijn)

Gebruik

De recreatiewoning is bedoeld voor bedrijfsmatige exploitatie. Met bedrijfsmatige exploitatie wordt hier bedoeld dat de eigenaar verplicht is om de recreatiewoningen op de huurmarkt aan te bieden voor recreatief gebruik door derden. Deze verplichting moet voorkomen dat de recreatiewoning alleen door de eigenaar wordt gebruikt en daarom het grootste deel van het jaar niet voor anderen beschikbaar is. Hierdoor kan namelijk grote druk op de beschikbaarheid van recreatiewoningen ontstaan (wat leidt tot een oneigenlijke vraag naar meer recreatiewoningen) en wordt afbreuk gedaan aan het recreatieve karakter van de terreinen.

Duurzaamheid

De te realiseren recreatiewoning betreft een duurzaam ontwerp. De recreatiewoning zal zongericht worden gebouwd zodat de passieve zonne-energie optimaal wordt benut. De recreatiewoning zal een zogenaamde duurzame FSC houten recreatiewoning worden, welke uit biobased en circulaire (milieuvriendelijke) bouwmaterialen wordt opgebouwd. Het bouwen van een FSC houten recreatiewoning heeft ten opzichte van traditionele bouw een dubbel positieve impact op het klimaat. Enerzijds is de CO2-uitstoot lager omdat CO2-intensieve producties van staal en cement niet nodig zijn, anderzijds wordt de nieuwe woning een opslagvat van CO2 uit de atmosfeer. De passieve nul energie recreatiewoning zal worden voorzien van een duurzame vloer, onder de vloer zal vloerisolatie en een vloerverwarmingspomp worden geïnstalleerd en binnen zal de vloer worden voorzien van een natuurlijke vloerbedekking. Naast het isoleren van dak, ramen en muren, waarmee de warmte binnen wordt gehouden, zal de wandafwerking met natuurlijke materialen plaatsvinden. Op het dak zullen zonnepanelen wordt geplaatst en water zal worden verwarmd middels een zonneboiler. Door middel van het plaatsen van een warmtepomp zal warmte milieubewust worden opgewekt. Belangrijk is een goed binnenmilieu wat zal worden bereikt door goede ventilatie, dit voorkomt schimmel en ophoping van schadelijk stoffen waardoor het leefklimaat bijzonder goed zijn, wat voor de gasten op Terschelling gezond is.


Bomen/struiken

Ten einde de bouw van een extra recreatiewoning te kunnen realiseren op het perceel Duinweg 37 te Midsland Noord (noordoosthoek) zullen een aantal bomen en struiken verwijderd moeten worden van het perceel. Aangaande het verwijderen van deze bomen en struiken heeft de initiatiefnemer de doelstelling een vergunningsaanvraag in te dienen bij de gemeente Terschelling. Na de bouw van de extra recreatiewoning op de noordoosthoek van het betreffende perceel zal de initiatiefnemer op het gehele perceel van Duinweg 37 nieuwe bomen en struiken laten plaatsen. Deze nieuwe beplanting, met name bestaande uit hoge bomen en struiken tot een hoogte van 2 meter, zullen vooral worden gesitueerd tussen de huidige recreatiewoning (37) en de nieuwe recreatiewoning (37a) met name voor het creëren van privacy. Daarnaast worden op de noordwesthoek van het perceel extra bomen en struiken geplaatst ter beperking van zicht en geluid vanaf de Duinweg (zie situatietekening hierboven en Bijlage 1).

2.3 Toetsing aan wijzigingscriteria

Omdat er sprake is van een wijzigingsplan is het uitgangspunt dat het planvoornemen voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid (artikel 10.6) uit het geldend bestemmingsplan. Deze wijzigingsbevoegdheid luidt als volgt:


Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. nieuwe bestemmingsgrenzen en een nieuw bouwvlak wordt aangegeven, ten behoeve van de nieuwbouw van een recreatiewoning op een invullocatie, mits:
    • 1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 2”;
    • 2. qua situering en omvang van het bestemmingsvlak wordt aangesloten op het bebouwingsbeeld van bestaande recreatiewoningen in de directe omgeving;
    • 3. de oppervlakte van het bouwvlak ten hoogste 90 m² zal bedragen;
    • 4. de gronden tevens worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - bedrijfsmatige exploitatie";
    • 5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Onderstaand is weergegeven hoe voldaan wordt aan de hiervoor gestelde criteria:

  • 1. Zoals in de inleiding beschreven en verbeeld heeft het plan betrekking op het perceel met de aanduiding "wro-zone - wijzigingsgebied 2".
  • 2. Aansluiting op het bebouwingsbeeld van bestaande recreatiewoningen in de directe omgeving biedt ruimte om een recreatiewoning op het perceel in te passen. Er is een bouwvlak voor één recreatiewoning in het plan opgenomen. Dit past qua schaal bij de omliggende bebouwing. De toegestane hoogtes zijn ook in de regels vastgelegd.
  • 3. In de regels van het bestemmingsplan is vastgelegd dat de oppervlakte van de recreatiewoning, inclusief aan- en uitbouwen, aangebouwde bijgebouwen en aangebouwde overkappingen ten hoogste 90 m² zal bedragen. Het opgenomen bouwvlak is afgestemd op de omvang van de percelen.
  • 4. De gronden zijn in het plan tevens voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - bedrijfsmatige exploitatie". Dit is geborgd in de regels van het bestemmingsplan.
  • 5. In Hoofdstuk 4 van de toelichting is op deze aspecten ingegaan. Hieruit blijkt dat deze aspecten geen belemmering vormen voor de realisatie van de recreatiewoning.

Op grond van bovenstaande blijkt dat het plan voldoet aan de voorwaarden die gesteld zijn in de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan ingespeeld worden op de grote uitdagingen die voorliggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen slechts een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt wel om zorgvuldige keuzes. Want de ruimte, zowel boven-, als ondergronds, is een schaars goed. Het combineren van al die opgaven vraagt een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar in goede samenwerking tussen overheden, bedrijven, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt.

De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2023 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.


De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De beoogde ontwikkeling heeft geen raakvlakken met het beleid zoals benoemd in de NOVI.

3.1.2 AMvB Ruimte

Deze Algemene Maatregel van Bestuur bevat alle ruimtelijke beleidskaders van het Rijk en vormt het sluitstuk van rijkszijde van het nieuwe stelsel van ruimtelijke ordening, zoals dat in 2008 met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking is getreden. De rijksbelangen zullen veel directer doorwerken in gemeentelijke bestemmingsplannen. Dit moet leiden tot snellere besluitvorming en minder bestuurlijke drukte. Kern van de Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vooraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het Rijk en de provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal en respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten het Rijk en de provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door gemeenten.

De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch doorwerken op het niveau van bestemmingsplannen. Het gaat om kaders voor onder meer het bundelen van verstedelijking, de bufferzones, nationale landschappen, de ecologische hoofdstructuur, de kust, grote rivieren, militaire terreinen, mainportontwikkeling van Rotterdam en de Waddenzee. Met de AMvB Ruimte maakt het Rijk proactief duidelijk waar provinciale verordeningen en gemeentelijke bestemmingsplannen aan moeten voldoen.

Voor het overige hebben provincies en gemeenten de vrijheid om hun eigen belangen te bepalen en daar uitvoering aan te geven. Met de eerste tranche van de AMvB Ruimte heeft het Rijk een zo beleidsneutraal mogelijke vertaling gemaakt van bestaande ruimtelijke kaders. Deze laat de bestaande bestuurlijke verhoudingen dan ook intact.

Het wijzigingsplan raakt geen nationale belangen zoals geformuleerd in de AMvB Ruimte.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking is als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2 Bro, laatstelijk gewijzigd 1 juli 2017), ten einde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en leegstand te voorkomen. Het uitgangspunt van de ladder is dat pas wanneer herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende ruimte biedt om aan de ruimtevraag van het plan te voldoen, er sprake kan zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is daarbij als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voordat de ladder wordt doorlopen is het nodig na te gaan of het planvoornemen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Er is geen ondergrens bepaald voor wat een stedelijke ontwikkeling is. Voorliggend wijzigingsplan voorziet in de mogelijkheid voor de realisatie van één recreatiewoning op een invullocatie. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de bouw van een enkele woning niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling. Voorliggende ontwikkeling is hiermee vergelijkbaar en dusdanig kleinschalig, dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder is in zoverre niet van toepassing op voorliggend plan. De Ladder voor duurzame verstedelijking leidt niet tot beperkingen voor het voorliggend wijzigingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

Op 21 oktober 2020 is de Omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie het beleid zoals zij dat voor ogen ziet als de Omgevingswet in 2023 in werking treedt. De provincie heeft een viertal doelstellingen die ze als speerpunt wil behandelen. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoeld de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er wonen, werken of te gast zijn. In de Omgevingsvisie zijn negen principes opgenomen over de manier van werken. De inhoudelijke principes betreffen: 1) zuinig ruimtegebruik, 2) omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, 3) koppelen van ambities en 4) gezond en veilig. De samenwerkingsprincipes betreffen: 5) rolbewust, 6) decentraal wat kan, 7) ja, mits, 8) aansluiting zoeken en 9) sturen op proces, ruimer op inhoud. Deze principes staan voor de provinciale manier van werken, die richting geven bij het maken van keuzes. Deze principes worden altijd in samenhang toegepast. Ze kunnen in verschillende situaties tot verschillende oplossingen leiden. Zo kan maatwerk worden geboden.

In de omgevingsvisie zijn acht doelstellingen voor de bestaande kwaliteit geformuleerd waaronder het doel 'Slimme groei van de gastvrijheidseconomie'. Voor de Waddeneilanden wordt ingezet op kwaliteitsverbetering van recreatieve voorzieningen en accommodaties. Het voorliggende plan ziet op het toevoegen van één nieuwe recreatiewoning. De Omgevingsvisie richt zich verder niet specifiek op de toevoeging van recreatiewoningen op een bestaand recreatiecomplex. Er is geen strijdigheid met de omgevingsvisie en de daarin opgenomen principes.

3.2.2 Grutsk op 'e Romte

De provincie zet in op de instandhouding en verdere ontwikkeling van de belangrijke landschappelijke kwaliteiten en waarden in de provincie. Hiervoor heeft de provincie op 26 maart 2014 de structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' vastgesteld. Het plangebied maakt deel uit van het deelgebied 'Waddengebied'. Voor dit gebied zijn aan aantal kernkwaliteiten (ofwel: provinciale belangen) aangewezen. Het gaat dan om landschappelijke kwaliteiten en kenmerken.

Het plangebied ligt in het duingebied ten noorden van Midsland, waar natuur en toeristische functies in elkaars nabijheid voorkomen. Voor de Waddeneilanden wordt onder andere het volgende genoemd: 'Afwisselend duingebied met cultuuringrepen zoals bossen, stuifdijken, (wei)landjes, bunkers en recreatiewoningen'. Het plan is passend in de structuurvisie.

3.2.3 Verordening Romte Fryslân

Op 8 augustus 2018 hebben Provinciale Staten de vastgestelde ‘Verordening Romte Fryslân’ geconsolideerd. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Van toepassing op de transformatie van het bunkercomplex zijn met name de bepalingen omtrent bestaand bebouwd gebied en het Natuurnetwerk Nederland.

Bestaand bebouwd gebied
Er wordt onderscheid gemaakt tussen het landelijk gebied en het stedelijk gebied. Volgens de provinciale begrenzing ligt het plangebied buiten het bestaand bebouwd gebied. Buiten bestaand bebouwd gebied is de provincie van mening dat daar provinciale belangen liggen. Dit betekent dat er in principe geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn buiten bestaand stedelijk gebied. Met dit planvoornemen is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Ruimtelijke kwaliteit
Ten aanzien van ruimtelijke kwaliteit stelt de verordening in dit geval eisen aan reclame-uitingen en archeologie. Er mag geen reclamemast hoger dan 6 meter worden gebouwd. Dat is niet aan de orde. Daarnaast stelt de verordening in dit thema, dat in de plantoelichting van een ruimtelijk plan wordt aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de wijze van onderzoek naar en bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden, zoals aangegeven op de FAMKE. Hiervan kan in een ruimtelijk plan wordt afgeweken als wordt onderbouwd op welke wijze in een vergelijkbare bescherming van archeologische waarden is voorzien. In paragraaf 4.1 wordt hier nader op ingegaan. De FAMKE vormt geen belemmering.

Recreatie op de Waddeneilanden

Op grond van lid 5.7.2 van de Verordening Romte moet in de in de toelichting op een ruimtelijk plan waarin een nieuwe of een uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening op of bij een Waddeneiland is opgenomen, worden onderbouwd op welke wijze is gezorgd voor stabilisatie van de totale recreatiedruk per eiland en rekening is gehouden met de landschappelijke en natuurlijke waarden".

De recreatieve druk op de natuur wordt al jarenlang door Staatsbosbeheer in goede banen geleid. Het merendeel van de gasten beleeft het gebied via daarvoor aanlegde paden en voorzieningen zoals uitkijkpunten. Deze regulering/zonering zorgt er voor dat de natuurlijk kwetsbare gedeeltes van het eiland worden ontzien. De realisatie van de recreatiewoning is beoogd op een perceel met thans 1 recreatiewoning in Midsland Noord, op het drukkere westelijke deel van het eiland. Hiermee sluit de ontwikkeling aan op de recreatieve zonering van het eiland. De realisatie van de recreatiewoning leidt hierdoor niet tot problemen voortkomend uit een zeer geringe toename van de recreatiedruk.

De recreatiewoning wordt beoogd op een perceel te midden van de bestaande recreatiewoningen in Midsland Noord. Voor wat betreft de plaatsing en volume van de recreatiewoning wordt aangesloten op het bestaande bebouwingsbeeld en het aanwezige verkavelingspatroon. In paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op de gevolgen van het planvoornemen voor aanwezige natuurwaarden. Eventuele bebouwing van het perceel leidt niet tot een blijvende verslechtering van de "staat van instandhouding" van beschermde soorten.

Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling plaats vindt met respect voor de landschappelijke en natuurwaarden. De recreatiewoning leidt niet tot problemen omtrent de recreatiedruk op het eiland. De uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan wordt derhalve niet in de weg gestaan door de regels zoals opgenomen in de Verordening Romte.

Daarmee is deze ontwikkeling passend conform de Verordening Romte.

3.2.4 Omgevingsverordening Fryslân (ontwerp)

Op 1 januari 2023 treedt de Omgevingswet in werking. Op dat moment vervallen alle huidige verordeningen voor de fysieke leefomgeving van rechtswege en moeten provincies een Omgevingsverordening hebben vastgesteld waarin regels over de fysieke leefomgeving zijn opgenomen. Het ontwerp van deze Omgevingsverordening heeft van 1 maart 2021 tot en met 12 april 2021 ter inzage gelegen.

Voor dit plan is het volgende aspect uit de verordening relevant.

Artikel 2.15 Recreatieve voorzieningen

  • 1. In een omgevingsplan kan aanpassing of uitbreiding van een bestaande of een nieuwe recreatieve voorziening worden toegestaan, waarbij:
    • a. een nieuwe recreatieve voorziening aansluit aan het bestaand stedelijk gebied van een kern, of aansluit bij een bestaande recreatieve voorziening buiten het bestaand stedelijk gebied;
    • b. de ontwikkeling wat betreft aard en schaal passend is bij de kern of de recreatieve voorziening;
    • c. een positieve bijdrage wordt geleverd aan een Gastvrij Fryslân door het bevorderen van een prettige en gezonde woon- en leefomgeving, het behoud en ontwikkeling van natuur en cultuurerfgoed, of het creëren van toekomstbestendige banen.

De locatie is gelegen buiten bestaand stedelijk gebied van de kern Midsland op Terschelling. Het initiatief sluit aan bij bestaande recreatieve voorzieningen. Het toevoegen van één recreatiewoning past qua schaal bij de omliggende bebouwing. De hoogte en oppervlakte van de recreatiewoning komen overeen met de huidige woningen en is daarmee passend bij de reeds bestaande recreatieve voorziening. In de omgevingsvisie zijn acht doelstellingen voor de bestaande kwaliteit geformuleerd waaronder het doel 'Slimme groei van de gastvrijheidseconomie'. Voor de Waddeneilanden wordt ingezet op kwaliteitsverbetering van recreatieve voorzieningen en accommodaties. Het plan voorziet in de realisatie van een duurzame recreatiewoning op een complex van recreatiewoningen en levert daardoor een positieve bijdrage aan een Gastvrij Fryslân. Het planvoornemen voldoet aan de criteria die zijn omschreven in artikel 2.15 van de Omgevingsverordening Fryslân.

Daarnaast is in artikel een 'Bijzondere bepaling Waddeneilanden' opgenomen.

Artikel 2.17 Bijzondere bepaling Waddeneilanden

In een omgevingsplan waarin een nieuwe of uitbreiding van een recreatieve voorziening op een Waddeneiland is opgenomen, wordt onderbouwd op welke wijze is gezorgd voor stabilisatie van de recreatiedruk op het Waddeneiland.

Deze bijzondere bepaling komt grotendeels overeen met de huidige bepaling in de verordening Romte. In paragraaf 3.2.3 is gemotiveerd dat voldaan wordt aan deze bijzondere bepaling.

Het planvoornemen past binnen de Omgevingsverordening Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Toekomstvisie TS 25

De visie is gebouwd op drie belangrijke pijlers: een krachtige samenleving, een duurzame economie en een waardevolle omgeving. In samenhang vormen ze het fundament van de Toekomstvisie van Terschelling 2025. Voor de thema’s wonen, zorg, onderwijs en werkgelegenheid liggen grote opgaven voor Terschelling. De opgaven hebben in de toekomstvisie een plek gekregen door ze volgens de drie pijlers uit te werken. Deze samenhang zorgt voor een stevig fundament richting de toekomst.

Binnen deze thema's specificeert de gemeente haar prioriteiten en ontwikkelrichtingen, ook voor het onderwerpen recreatie.

De prioriteiten op het gebied van recreatie en toerisme zijn:

  • Vernieuwing, innovatie en professionalisering van de sector is noodzakelijk om in te spelen op de behoeftes van onze gasten.
  • Ondernemers krijgen meer ruimte om te ondernemen.
  • Wij willen toe naar seizoenverbreding en -verlenging. Initiatieven hiertoe worden ondersteund.
  • De promotie van Terschelling geven we gemeenschappelijk een impuls.

Het planvoornemen heeft betrekking op de uitbreiding (toevoegen van één recreatiewoning) van reeds bestaande activiteiten waar het gaat om verblijfsrecreatie. Het plangebied is gelegen in een zone met recreatiewoningen waarbij de raad het onderhavige plangebied in het bestemmingsplan als invullocatie heeft herkend. Voor de plaatsing van de recreatiewoning is aangesloten op het bestaande verkavelingspatroon en bij de bebouwing in de omgeving. De nieuwe recreatiewoning past daardoor bij de schaal van de omgeving en worden bovendien ingepast op een locatie die hiervoor al aangewezen is. Hierdoor vindt de nieuwbouw plaats met respect voor historische en landschappelijke kwaliteiten. Het toevoegen van één recreatiewoning past binnen het beleid zoals hiervoor genoemd. Het biedt een waardevolle aanvullende voorziening binnen de bestaande toeristisch-recreatieve sector op het eiland.

3.3.2 Visie op uitvoeringsbeleid ruimtelijke ordening

Deze visie geeft richting aan hoe de gemeente met aanvragen en ontwikkelingen omgaat. In de visie is gesteld dat de gemeente de overtuiging heeft dat de bestemmingsplannen en binnenplanse afwijkingsmogelijkheden voldoende ruimte voor ontwikkelingen bieden. De algemene lijn is om binnen 7 jaar in principe niet buitenplans af te wijken van het bestemmingsplan.

Wel houdt het college de bevoegdheid om in uitzonderlijke gevallen toch van deze mogelijkheid gebruik te maken, onder andere bij onvoorziene ontwikkelingen. De nadruk ligt hierbij niet op het afwijken van beleid, maar op het veranderen van beleid. Gekozen is om voor deze gevallen een nieuw bestemmingsplan op te stellen met een gewijzigde bestemming voor de betreffende locatie.

In dit geval is er geen sprake van een onvoorziene ontwikkeling. De locatie is immers bij de vaststelling van het huidige bestemmingsplan aangeduid als invullocatie. Met dit planvoornemen wordt gebruik gemaakt van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid.

3.3.3 Welstandsnota Terschelling 2008

De Welstandsnota is aanvullend op de bebouwingsmogelijkheden die door de geldende planologische regeling worden gegeven. De gemeentelijke Welstandsnota (mei 2008) geeft aan alle gebieden binnen de gemeente - op basis van stedenbouwkundige, landschappelijke en architectonische samenhang - een bepaalde kwaliteit. Daaraan zijn gebiedsgerichte welstandscriteria gekoppeld.

Het plangebied ligt in deelgebied 10 Recreatiewoningen, categorie B Binnenduinrand. Het beleid voor dit deelgebied is gericht op het in stand houden van een goede ruimtelijke kwaliteit van de recreatiewoningenterreinen. De algemene inrichtingskenmerken, het vrijstaande karakter van de recreatiewoningen en de toepassing van natuurlijke materialen dienen te worden gehandhaafd.

De beoogde recreatiewoning wordt dusdanig in het plangebied gesitueerd dat zij passend is in het huidige bebouwingsbeeld. Daarnaast betreft het een vrijstaande recreatiewoning. De afstand tussen de recreatiewoningen moet minimaal 10 meter bedragen. Bij de uiteindelijke bouwplannen moeten de welstandseisen voor wat betreft materiaalgebruik in acht worden genomen.

Het planvoornemen wordt uitgewerkt zodanig dat het past binnen de welstandcriteria.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Normstelling en beleid
De belangrijkste wettelijke basis voor het behoud van erfgoed is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet. De kern van deze wet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan vanwege de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient vanwege voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
ARCHEOLOGIE
De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) van de provincie Fryslân biedt voor de gehele provincie per locatie informatie over de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten Steentijd-Bronstijd en IJzertijd-Middeleeuwen.

Voor het gehele plangebied geldt voor de tijdsperiode Steentijd-Bronstijd het advies dat 'geen onderzoek noodzakelijk' is, wat inhoudt dat er bij ruimtelijke ontwikkelingen, ongeacht de grootte van de ingreep geen historisch en karterend onderzoek hoeft te worden verricht. De archeologische verwachting is zeer laag.

Voor de tijdsperiode IJzertijd-Middeleeuwen is het advies Karterend onderzoek 2 (Middeleeuwen) gegeven (de gele kleur in figuur 4). Dit betekent dat bij ingrepen van meer dan 2.500 m2 archeologisch onderzoek moet worden verricht. Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van één recreatiewoning met een maximale oppervlakte van 90 m2 (op basis van het bestemmingsplan). Er is derhalve geen sprake van bodemingrepen van meer dan 2.500 m2 waardoor het uitvoeren van archeologisch onderzoek niet nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2022DUINWGMLND37-VG01_0004.png"

Figuur 4. Kaartfragment FAMKE-kaart (periode IJzertijd-Middeleeuwen)

De archeologische meldingsplicht blijft overigens gewoon van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag. Het wijzigingsplan stuit niet op archeologische bezwaren.


CULTUURHISTORIE
Ten aanzien van de cultuurhistorische waarden is de cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. Het plangebied is gelegen in een aardkundig waardevol gebied te weten de Waddeneilanden. De eilanden bestaan uit zeer veel gave en karakteristieke duinvormen waarin sedimentatie en erosieprocessen nog steeds plaatsvinden, grote strandvlakten en kwelders met de kenmerkende kreken. Voor het overige zijn er geen cultuurhistorische waarden aanwezig in het plangebied. De uitvoering van dit wijzigingsplan tast geen cultuurhistorische waarden aan.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden aangetoond dat een planvoornemen buiten de invloedssfeer van eventuele hinderlijke activiteiten in de omgeving valt en daarnaast geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies.


Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.


Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
In het kader van de milieuzonering is het van belang dat de recreatiewoning wordt gerealiseerd op een recreatiewoningenterrein. Het hele gebied is ingericht voor recreatieve bewoning. Het is derhalve niet te verwachten dat de nieuwe recreatiewoning hinderlijk is voor het bestaande woon- en leefklimaat in de omgeving. Naast de recreatiewoningen is er een aantal recreatieve voorzieningen, veelal gelegen aan de Heerenweg, in Midsland Noord aanwezig. Deze voorzieningen zijn passend in een recreatieve omgeving en in te delen in milieucategorie 1 of 2. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 of 30 meter, waaraan ruimschoots wordt voldaan. Ook zijn er een aantal kampeerterreinen in de omgeving gelegen. Voor een kampeerterrein geldt de milieucatiegorie 3.1, met bijbehorende richtafstand van 50 meter. Ook hieraan wordt voldaan. Het wijzigingsplan wordt op grond van bovenstaande niet door bedrijfshinder belemmerd.

4.3 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is daarom onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Het zogeheten Bodemloket van Rijkswaterstaat biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd en over bedrijven of terreinen waar 'verdachte' werkzaamheden hebben plaatsgevonden die mogelijk bodemverontreiniging hebben veroorzaakt.

Voor dit wijzigingsplan is het Bodemloket geraadpleegd (figuur 3). Hieruit blijken geen bijzonderheden ten aanzien van het plangebied. Bovendien is de grond in het plangebied niet als verdacht aangemerkt op de bodemkaart. Voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen zal ter zijne tijd wel een actueel bodemonderzoek moeten worden overlegd. Daarom is ten behoeve van het voorliggende wijzigingsplan alvast een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om de uitvoerbaarheid te toetsen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2022DUINWGMLND37-VG01_0005.png"

Figuur 5. Kaartfragment Bodemloket

Verkennend bodemonderzoek

In opdracht van de initiatiefnemer is door WMR Rinsumageest bv een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd in het plangebied. Het rapport van dit onderzoek is als Bijlage 2 bij de toelichting gevoegd. In het mengmonster van de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten. In het mengmonster van de ondergrond is voor PCB een licht verhoogd gehalte gemeten. In het grondwater is voor zink een licht verhoogde concentratie gemeten. Op basis van de verhoogde gehalten in de grond en in het grondwater is de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien niet juist. De gehalten zijn echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is.

Conclusie

Vanuit het oogpunt van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dit wijzigingsplan planologisch uitvoerbaar.

4.4 Ecologie

Normstelling en beleid

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming.


Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Om na te gaan of in het plangebied belangrijke natuurwaarden aanwezig zijn is door Zumkerh Ecologisch Adviesbureau een quickscan ecologie op het perceel uitgevoerd. Geconcludeerd kan worden dat de uitvoering van het plan geen significant negatief effect heeft op de instandhoudingsdoelen van de Natura2000-gebieden en is niet strijdig met het gebiedsbeschermingsaspect van de Wet natuurbescherming.

De uitvoering van het plan is niet strijdig met de Wet natuurbescherming aangaande de bescherming van strikt beschermde soorten, omdat strikt beschermde soorten ontbreken. Er komen op de kavel geen kwetsbare soorten voor waarvoor de zorgplicht van toepassing is. Broedgelegenheid van broedvogels buiten de kavel gaat niet verloren. De PKB-Waddenzee III is niet van toepassing. Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN-netwerk.

De volledige natuurtoets is als Bijlage 4 bijgevoegd.

Stikstof

Een AERIUS- berekening moet uitwijzen of er negatieve effecten in het kader van de Wnb beschermde gebieden zullen optreden. Op basis daarvan kan worden bepaald of vervolgstappen nodig zijn, zoals het aanvragen van een vergunning van de Wnb.

Op 16 februari 2023 is de berekening met Aerius uitgevoerd en als Bijlage 5 bijgevoegd. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuur-bescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect ecologie is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.5 Externe veiligheid

Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).


Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit wijzigingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. In en rondom het plangebied bevinden zich geen risicobronnen. Er zijn ook geen transportroutes of buisleidingen in de nabijheid van het plangebied aanwezig.

Uit voorgaande blijkt dat het planvoornemen op het aspect externe veiligheid uitvoerbaar is.

4.6 Geluidhinder

Normstelling en beleid

De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.


Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

De Heerenweg ten oosten van het plangebied kent een geluidszone van 250 m. Het plangebied ligt op 320 meter vanaf deze weg en bevindt zich derhalve buiten deze zone. Bovendien wordt een recreatiewoning binnen de kaders van de Wet geluidhinder niet beschouwd als geluidsgevoelig object. Het wijzigingsplan leidt daardoor niet tot oprichting van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen een geluidszone, waardoor het uitvoeren van een akoestisch onderzoek op grond van de Wet geluidhinder achterwege kan blijven. De Wet geluidhinder verzet zich niet tegen de komst van de recreatiewoningen.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet geluidhinder wel worden beschouwd. Voor dit plan kan beredeneerd worden dat een akoestisch onderzoek niet nodig is. Gezien de ligging van het plangebied op meer dan 200 meter van de weg, de lage verkeersintensiteit en de tussenliggende bebouwing kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden aangegeven dat geluidshinder vanwege deze weg in het plangebied niet te verwachten valt. Het planvoornemen is voor het aspect geluid uitvoerbaar.

4.7 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Op grond van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' zijn onder meer projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen (wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 vrijgesteld van toetsing). Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.401 voertuigbewegingen van auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal leidt (grenswaarde in 2017).


Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit is de NIBM tool ontwikkeld. De NIBM-tool is een rekentool waarmee de bijdrage van kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen aan de luchtkwaliteit vastgesteld kan worden. Met de NIBM-tool wordt op een eenvoudige en snelle manier bepaald of een plan niet-in-betekenende-mate bijdraagt (NIBM).


Het planvoornemen heeft betrekking op de mogelijkheid voor realisatie van één recreatiewoning. Als vuistregel kan worden aangehouden dat een woning gemiddeld leidt tot zeven voertuigbewegingen per etmaal. Voor recreatiewoningen ligt dit aantal lager en voor recreatiewoningen op Terschelling waar er sprake is van minder autogebruik is dit aantal nog veel lager. Een worst case benadering resulteert in 1 x 7 = 7 voertuigbewegingen per etmaal.

Uit de NIBM tool blijkt dat het plan in worstcase scenario kan worden beschouwd als nibm-plan. Het wijzigingsplan is uitvoerbaar vanuit het aspect luchtkwaliteit. De wettelijk gestelde eisen vormen hiervoor geen belemmering.

4.8 Verkeer en parkeren

Normstelling en beleid

Het aantal verkeersbewegingen wordt bepaald op basis van de CROW-publicatie 381 'De parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie'.


Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Het plangebied heeft op basis van cijfers van het CBS de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk', rest bebouwde kom. Voor recreatiewoningen (huisjescomplex) is de gemiddelde verkeersgeneratie per woning per weekdagetmaal gemiddeld 2,2. Het parkeerkencijfer (per bungalow) bedraagt 1,7 parkeerplaats per woning.

Op basis van deze zeer beperkte verkeerstoename worden er geen problemen verwacht met betrekking tot de verkeersafwikkeling. Daarbij kan nog worden opgemerkt dat uit het Bezoekersonderzoek Terschelling dat in de periode oktober 2015 tot september 2016 is uitgevoerd, blijkt dat slechts 30% van de toeristen een auto meeneemt naar Terschelling. Voor gasten die verblijven in een recreatiewoning is dat wat hoger dan gasten van een hotel. Hierdoor ligt het in de lijn der verwachting dat de daadwerkelijke verkeersgeneratie beduidend lager zal zijn dan de op basis van de CROW-publicatie berekende verkeersgeneratie. In overleg met de gemeente Terschelling is bepaald om uit te gaan van 50%. Dat houdt in dat voor deze specifieke locatie op het eiland Terschelling uitgegaan kan worden van een gemiddelde verkeersgeneratie van 1,1 per woning per weekdagetmaal en 0,85 (afgerond 1) parkeerplaats per woning.

Met het aantal van 1,1 verkeersbewegingen per dag is dit niet van een dusdanige orde van grootte dat hierdoor problemen voor de verkeersafwikkeling hoeven te worden verwacht. Op het terrein wordt één parkeerplaats gerealiseerd en dit voldoet aan de criteria. Hierdoor worden er als gevolg van de realisatie van de recreatiewoning geen parkeerproblemen verwacht.

4.9 Waterparagraaf

Normstelling en beleid

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte watertoets. De watertoets kan vooral worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

In het kader van dit wijzigingsplan is op 21 juni 2022 advies gevraagd aan Wetterskip Fryslân. De uitkomst is dat de korte procedure kan worden gevolgd voor de watertoets. Het planvoornemen heeft een beperkte invloed op de waterbelangen die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen die vermeld staan in de leidraad watertoets. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in Bijlage 3. Hieronder staan de wateraspecten die op basis van het wateradvies van invloed zijn op het plan en aandachtspunten om mee rekening te houden.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing.

Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.


afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2022DUINWGMLND37-VG01_0006.png"

Toelichting tabel

  • 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • de algemene regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt;
  • maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.


De recreatiewoning, inclusief aangebouwde bijgebouwen, krijgt een oppervlak van maximaal 90 m2 met daaromheen een ruim perceel met groene uitstraling. Verder worden er nog 2 parkeerplaatsen (max 25 m2), een terras en een toegangsweg gerealiseerd. Al met al blijft de totale verharding ruim onder de norm van 1500 m2 in het landelijk gebied. Het planvoornemen leidt niet tot een compensatieopgave.

Klimaat

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het planvormingsproces worden meegenomen. Bij de uiteindelijke planvorming zal nader aandacht worden besteed aan wateradaptatie (ruimte voor water).

Advisering van Wetterskip Fryslân en relevante documentatie ten aanzien van waterhuishoudkundige maatregelen worden betrokken in de verdere planvorming en definitieve invulling van het plangebied. Daarmee mag worden aangenomen dat er over het voorliggende plan geen bezwaren ten aanzien van het wateraspect zullen bestaan.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

Toetsing
De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Op voorliggende ruimtelijke onderbouwing is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen".

Het is in de praktijk echter de vraag of elke stedelijke ontwikkeling, waaronder de kleinschalige, gezien moet worden als een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt in een voor dit onderwerp belangrijke uitspraak (ECLI:NL:RVS:2017:694) dat het begrip stedelijk ontwikkelingsproject ruimte laat voor interpretatie, en dat daardoor discussie kan ontstaan over de vraag wanneer sprake is van een wijziging van een dergelijk project. Niet iedere mogelijk gemaakte wijziging van een stedelijke ontwikkeling, hoe ondergeschikt ook, moet worden aangemerkt als een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Of sprake is van een wijziging van een stedelijk ontwikkelingsproject hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij spelen onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol.

Uit jurisprudentie blijkt welke concrete omstandigheden een kunnen rol spelen bij het bepalen of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Om de rechtspraktijk houvast te bieden, zet de Afdeling in de overzichtsuitspraak de hoofdlijnen van de rechtspraak over de Ladder uiteen (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Voor overige stedelijke functies (niet zijnde woningen) wordt in de overzichtsuitspraak gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2.

Het planvoornemen heeft betrekking op een perceel van 555 m2 met een recreatieve bestemming inclusief wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om één recreatiewoning te realiseren. Het gebruik van het perceel wijzigt niet met dit planvoornemen. Volgens de criteria behorende bij de wijzigingsbevoegdheid mag de recreatiewoning maximaal 90 m2 bedragen. De te realiseren woning krijgt een oppervlakte van 70 m2 en blijft daarmee ruim onder de grens van 500 m2 die geldt voor een gebouw. Daarnaast wijzigt het karakter van de omgeving ook niet. De locatie is gelegen in een gebied met een recreatieve bestemming.

Gelet hierop kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen niet ziet op een stedelijk ontwikkelingsproject. Een m.e.r.-beoordelingsbesluit is dan ook niet aan de orde.

Conclusie
Een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde. Relevante omgevingsaspecten zijn daarnaast in voorgaande paragrafen afdoende aan de orde geweest.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan (of wijzigingsplan) vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Algemene bestemmingen

10%-regeling

Bij hoge uitzondering kan door middel van een afwijking met een omgevingsvergunning worden toegestaan dat van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% afgeweken wordt, met uitzondering van de oppevlaktematen. Het gaat dan om incidentele gevallen waarbij het om bouwtechnische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk wordt geacht en aantoonbaar is dat in geringe mate van de gegeven maten moet worden afgeweken.

Overgangsrecht

Het overgangsrecht ziet toe op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning voor het bouwen of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het huidige gebruik mag worden voortgezet in die zin dat de gronden niet minder geschikt worden voor de verwerkelijking van de nieuwe bestemming. Het overgangsrecht is er namelijk op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of dat het gebruik ervan zal worden beëindigd, zodat de situatie overeen zal komen met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

5.3 Afzonderlijke bestemmingen

Hierna volgt een korte omschrijving van de op de verbeelding voorkomende bestemming.


Recreatie - Recreatiewoningen 2 (binnenduinrand)

Het plangebied van dit wijzigingsplan heeft de bestemming 'Recreatie - Recreatiewoningen 2 (binnenduinrand). De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor de bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen. Een recreatiewoning, inclusief aan- of uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen of aangebouwde overkappingen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd en hebben samen een maximale oppervlakte van 90 m2. Het voorliggend wijzigingsplan maakt een extra recreatiewoning mogelijk, met een eigen bouwvlak. De bouw- en goothoogte en dakhelling voor de recreatiewoning zijn opgenomen in de bouwregels. De gronden binnen deze bestemming zijn ook bedoeld voor de ontsluiting van de recreatiewoning en naastgelegen recreatiewoningen. Voor het overige kunnen de gronden worden ingericht voor tuinen, erven en terrassen. Parkeren kan op eigen erf plaatsvinden.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan (of wijzigingsplan). In dat verband wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het wijzigingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten.

In de Wro is opgenomen dat voor bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Deze verplichting vervalt wanneer de kosten anderszins zijn verzekerd. De gemeenteraad moet dan wel expliciet besluiten dat er geen exploitatieplan wordt vastgesteld. In het voorliggende plan is het opstellen van een zogenaamde anterieure overeenkomst uitgangspunt. Om deze reden hoeft geen exploitatieplan te worden opgesteld.


Exploitatiekosten

Het plangebied wordt door een private partij ontwikkeld. Alle uit dit plan voortkomende planschade wordt gedragen door de initiatiefnemer. Tussen de initiatiefnemer en de gemeente wordt hieromtrent een planschade overeenkomst gesloten. De exploitatie zal geheel in handen van en voor risico van de ontwikkelende partij komen te liggen. Ook wordt er een anterieure overeenkomst afgesloten waarin algemene kosten voor bijvoorbeeld de aanleg van de riolering op de initiatiefnemer verhaald worden. De gemeente hoeft hiertoe geen risicodragende investeringen voor haar rekening te nemen.


Onderzoeks- en plankosten

De kosten voor voorliggend wijzigingsplan en de daarbij behorende noodzakelijke onderzoeken worden door de aanvrager van de bestemmingsplanherziening gedragen. De kosten van de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor planbegeleiding. Deze kunnen worden gedekt uit de legesheffing.

Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het plan economisch uitvoerbaar is. De uitvoerbaarheid van het voorliggende plan zal niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid worden belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit wijzigingsplan doorloopt de wettelijk vastgelegde procedure. Daarbij vindt in eerste instantie overleg (artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening) plaats. De resultaten ervan worden in het bestemmingsplan verwerkt.

De gemeente Terschelling houdt geen inspraak op het plan, maar legt na het wettelijke overleg het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage voor zienswijzen (afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht).

Het ontwerpwijzigingsplan en bijbehorende stukken hebben van vrijdag 4 november 2022 t/m donderdag 15 december 2022 voor iedereen zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode was een ieder in de gelegenheid om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wet ruimtelijke ordening). Tijdens deze periode is er één zienswijze ingediend door de provincie Fryslân. De zienswijze heeft betrekking op het onderwerp stikstof. De stikstofberekening in het ontwerpbestemmingsplan is niet compleet, zo ontbreekt de bouwfase in de AERIUS-berekening.

De provincie geeft aan dat met het plan kan worden ingestemd wanneer een nieuwe AERIUS berekening wordt uitgevoerd met daarin de bouwfase en gebruiksfase. De uitkomsten van deze berekening mogen niet leiden tot significant negatieve effecten op de voor stikstof gevoelige habitats. De provincie adviseert te wachten tot de nieuwe AERIUS-calculator is uitgekomen eind januari 2023 om hierin de nieuwe berekening te maken.

Op 16 februari 2023 is de berekening met Aerius uitgevoerd (zie paragraaf 4.4 en Bijlage 5). De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat nadere besluitvorming niet in de weg. Hiermee is tegemoet gekomen aan de zienswijze. Op 7 maart 2023 is het bestemmingsplan vastgesteld.