direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorsvereniging Terschelling
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0093.BP2019Dorsverenigi-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de voormalige noodcamping in Formerum Noord. De Dorsvereniging 'Helpt Elkander' is voornemens op dit perceel een kleinschalige opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal van de Dorsvereniging te realiseren. De beoogde locatie is gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Formerum Noord' waarbinnen de gronden zijn bestemd als 'Agrarisch' zonder bouwvlak.

Om het planvoornemen toch mogelijk te maken is aanpassing van het bestemmingsplan noodzakelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan bestaat uit het kadastrale perceel 2528, sectie I, kadastrale gemeente Terschelling. Het perceel is gelegen aan de Duinweg Formerum (naast het sportcomplex van de Vereniging De Terschellinger Ruiters) te Formerum, Terschelling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2019Dorsverenigi-VG01_0001.png"

Figuur 1. Weergave ligging plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

In het plangebied is het bestemmingsplan 'Formerum Noord', vastgesteld op 23 juli 2013, van toepassing. De gronden zijn hierbinnen bestemd als 'Agrarisch' met functieaanduiding 'specifieke vorm van verkeer - parkeer- en/of speelterrein'. Binnen deze bestemming zijn de gronden met name aangewezen voor het grondgebonden agrarisch gebruik, cultuurgrond, en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden. Ter plaatse van de aanduiding mogen de gronden gebruikt worden als parkeer- en/of speelterrein al dan niet ten behoeve van aangrenzende kampeerterreinen.

Op de gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Ook overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn in beperkte mate toegestaan.

1.4 Leeswijzer

Na het inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk twee een planbeschrijving. Het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente is in hoofdstuk 3 uitgewerkt. Een omschrijving van de planologisch en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Formerum Noord is één van de recreatieve verblijfsconcentraties op Terschelling. De gronden met een agrarische bestemming hebben vaak ook een functie als parkeer- en/of speelterrein voor kampeerterreinen. Daarnaast biedt het bestemmingsplan Formerum Noord de mogelijkheid om een deel van de gronden met een agrarische bestemming te wijzigen in een recreatie bestemming zodat kampeerterreinen kunnen uitbreiden.

Het plangebied betreft de voormalige noodcamping in Formerum met kavelnummer 2528. Dit veldje, met een oppervlak van 0,52 hectare, is een onbebouwd terrein in eigendom van Staatsbosbeheer. Het terrein werd tot in de tachtiger jaren van de vorige eeuw gebruikt als noodcamping, als in het hoogseizoen kampeerders geen plek konden vinden op de overvolle reguliere kampeerterreinen. De functie van noodcamping is al jaren vervallen, en Staatsbosbeheer gebruikt het terrein tegenwoordig als opslagruimte voor allerlei materiaal. Daarnaast wordt het terrein jaarlijks begraasd door geiten aan de roop en soms gemaaid. Het terrein grenst aan de west- en zuidzijde aan percelen bebouwd met recreatiewoningen of aan andere recreatieterreinen. Aan de oostzijde is een clubhuis en rijbak van De Terschellinger Ruiters aanwezig. Het perceel is bereikbaar vanaf de Duinweg, de zandweg met flankerend fietspad aan de noordzijde van het perceel. Ten noorden hiervan ligt het Formerumerbos (Natura 2000-gebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2019Dorsverenigi-VG01_0002.png"

Figuur 2. Zicht over de kavel in oostelijke richting

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2019Dorsverenigi-VG01_0003.png"

Figuur 3. Zicht in noordelijke richting op westelijk gedeelte van de kavel

2.2 Toekomstige situatie

Met het planvoornemen worden aan het perceel bouwrechten toegekend voor de realisatie van een opslagruimte. De agrarische bestemming met aanduiding blijft in stand waarbij als enige verandering een bouwvlak aan de noordzijde van het perceel wordt toegekend. In het bouwvlak is het mogelijk een opslagruimte van maximaal 100 m2 te realiseren. Het voorliggende bestemmingsplan betreft een herziening van het geldende planologische regime.

Aanleiding
De Dorsvereniging stelt zichzelf tot doel om het oude ambacht van de graanteelt op Terschelling en de werkzaamheden die daarbij horen in stand te houden. Voor deze werkzaamheden heeft de vereniging een aantal oude machines die veilig en droog opgeslagen moeten worden. Tot voor kort kon de dorsvereniging gebruik maken van de opslag in de Tiger bunker op West-Terschelling. Vanwege een bestemmingswijziging kan deze bunker echter niet langer voor opslag gebruikt worden.

Gezamenlijk met gemeente en Staatsbosbeheer heeft de Dorsvereniging gezocht naar een nieuwe locatie. De beoogde locatie is gevonden aan de Duinweg Formerum in Formerum.

Een deel van het beoogde perceel is beschouwd als zoeklocatie, zie de rode cirkel in figuur 4. Het perceel wordt ontsloten aan de noordkant via de Duinweg. Aan de oostzijde zijn twee toegangen naar het terrein van De Terschellinger Ruiters. De gemeente heeft aangegeven geen voorkeur te hebben voor de locatie van de nieuwe opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal. Staatsbosbeheer heeft aangegeven een voorkeur te hebben voor een plaats in het noordoostelijke deel van het terrein. Op deze wijze komt het gebouw zo ver mogelijk van de recreatieve bebouwing te staan en sluit het aan bij het gebouw van De Terschellinger Ruiters.

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2019Dorsverenigi-VG01_0004.png"

Figuur 4. Zoeklocatie opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal

Beoogde opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal
De beoogde opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal beslaat een gebouw bestaande uit een ruimte van circa 100 m2. De ruimte zal alleen gebruikt worden voor de opslag van historisch agrarisch materiaal. Dit agrarisch materiaal bestaat uit enkele 'grote' machines en het nodige klein materiaal. De machines en het materiaal zijn van ijzer, zeildoek en hout. De machines zijn oud en gevoelig voor vocht. Het is dan ook van belang dat de opslag wind en waterdicht is en dat er een harde ondervloer (beton) komt tegen optrekkend vocht. Het klein materiaal bestaat uit bascules, gewichten, reserve onderdelen, gereedschap en dergelijke. Deze materialen kunnen in een stelling of op een zolder opgeborgen worden.

In de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal vinden geen andere activiteiten plaats dan opslag van agrarische materialen die in bezit zijn van de dorsvereniging. De toegangsdeur van de opslagruimte moet voldoende groot zijn voor de omvang van de machines. Daarnaast is het wenselijk als de ruimte te betreden is via een aparte loopdeur.

Naast een betonnen vloer bestaan de wanden uit gepotdekseld hout. De fundering bestaat uit een lage gemetselde fundering. Gestreefd wordt naar het gebruik van duurzame en onderhoudsvriendelijke materialen. Vormgeving, kleur en materiaalgebruik moet passen in de omgeving en wordt in overleg met omwonenden/gemeente en Staatsbosbeheer bepaald. Gedacht wordt aan de volgende opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal:

afbeelding "i_NL.IMRO.0093.BP2019Dorsverenigi-VG01_0005.png"

Figuur 5. Referentiebeelden van de beoogde opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal

Beoogd gebruik
De ruimte wordt alleen gebruikt voor opslag van agrarische materialen die van de dorsvereniging zijn. In de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal vinden geen activiteiten plaats, anders dan de opslag. Enkele keren per jaar worden de machines door middel van trekkers uit de opslag gereden. Deze bewegingen vinden hoofdzakelijk in het voorjaar en zomer plaats.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Wat betreft het rijksbeleid op het gebied van de ruimtelijke ordening, gaat het om het algemene kader ten aanzien van de inrichting van de ruimte voor wonen, werken, verkeer, recreatie, natuur en water. Dit ruimtelijk beleid van het Rijk is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2011).

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk schenkt vertrouwen en biedt ruimte aan lagere overheden, burgers en bedrijven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlandse werelderfgoed.

Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.

De drie bovengenoemde doelen zijn uitgewerkt in dertien nationale belangen.

Het planvoornemen is niet in strijd met nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. In navolgende wordt dit nader uitgewerkt aan de hand van de regels zoals opgenomen in het Barro.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Een structuurvisie is een beleidsstuk zonder bindend karakter voor lagere overheden. Om naleving van de SVIR te kunnen afdwingen, is besloten tot de vaststelling van algemene regels. De algemene regels zijn opgenomen in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

In het Barro zijn onder titel 2.5 regels opgenomen in relatie tot de Waddenzee en het Waddengebied. Het Barro schrijft voor dat een plan geen inbreuk mag doen op de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de Waddenzee. Het plangebied is wel onderdeel van het Waddengebied, maar niet van de Waddenzee. In het Waddengebied geldt op grond van artikel 2.5.12 dat voor nieuwe bebouwing in het stedelijk gebied de maximaal toelaatbare bouwhoogten dienen aan te sluiten bij de hoogte van de bestaande bebouwing en buiten het stedelijk gebied dient de aard of de functie van nieuwe bebouwing te passen bij de aard van het omringende landschap.

Daarnaast geldt op grond van artikel 2.5.6 dat voor een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het Waddengebied, dat nieuw gebruik of nieuwe bebouwing dan wel een wijziging van het bestaand gebruik of bestaande bebouwing en daardoor afzonderlijk of in combinatie met ander gebruik of andere bebouwing significante gevolgen kan hebben voor de landschappelijke of cultuurhistorische kwaliteiten. Het uiterlijk van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal sluit aan bij de landschappelijke structuren en krijgt de vorm van een schuilstal. De vormgeving past dan ook binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de omgeving.

Het planvoornemen is uitvoerbaar binnen de regels uit het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking
Per 1 oktober 2012 is de Ladder voor duurzame verstedelijking als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen (artikel 3.1.6 lid 2 Bro), ten einde zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren en leegstand te voorkomen. Het uitgangspunt van de ladder is dat pas wanneer herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende ruimte biedt om aan de ruimtevraag van het plan te voldoen, er sprake kan zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het begrip 'stedelijke ontwikkeling' is daarbij als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Voordat de ladder wordt doorlopen is het nodig na te gaan of het planvoornemen een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Hiervoor kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren.

Bij de beantwoording van de vraag of een stedelijke ontwikkeling die een bestemmingsplan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van artikel 3.1.6, tweede lid, Bro, behelst, moet in onderlinge samenhang worden beoordeeld in hoeverre het plan, in vergelijking met het vorige bestemmingsplan, voorziet in een functiewijziging en welk planologisch beslag op de ruimte het nieuwe plan mogelijk maakt in vergelijking met het voorgaande bestemmingsplan (uitspraken 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:915 (Oldenzaal) en 20 april 2016 ECLI:NL:RVS:2016:1064 (Waalre)).

De agrarische bestemming van het perceel blijft ongewijzigd, er wordt alleen een bouwvlak opgenomen. Een agrarische bestemming is niet te beschouwen als een stedelijke functie (uitspraak van 25 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1438 (Maasdriel)). Het toevoegen van een agrarisch bouwvlak waarbij de bestemming gelijk blijft is dan ook niet te beschouwen als stedelijke ontwikkeling.

Daarnaast geldt dat als een (eventueel) nieuwe stedelijke ontwikkeling uit een gebouw bestaat, de ondergrens 'in beginsel' ligt bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2.

Het planvoornemen betreft de realisatie van een opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal van circa 100 m2. Naast dat het om een agrarische functie gaat is ook de oppervlakte van de bebouwing niet toereikend om het als nieuwe stedelijke ontwikkeling aan te merken. Met het planvoornemen is dan ook geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

BEHOEFTE
Hoewel geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling moet wel aangetoond worden wat de behoefte in het kader van de goede ruimtelijke ordening van het voornemen is.

De huidige locatie voor de opslag van historisch agrarisch materiaal voor de Dorsvereniging wordt opgeheven. Omdat het historisch agrarisch materiaal niet in de buitenlucht opgeslagen kan worden, is een nieuwe opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal noodzakelijk. Om een geschikte locatie te vinden zijn diverse locaties geanalyseerd en hebben gesprekken met diverse belanghebbenden plaatsgevonden, zie ook paragraaf 2.2. Uit deze analyse en gesprekken is voorliggende locatie als beste geselecteerd. Voor de realisatie van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal is, naast een concrete behoefte, ook goed nagedacht over de locatiekeuze.

De ladder voor duurzame verstedelijking is in vorenstaande voor het planvoornemen doorlopen en de behoefte aan de ontwikkeling is hiermee gemotiveerd.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân
Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte', vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel.

In het Streekplan Fryslân worden in aansluiting op het rijksbeleid ook de bijzondere waarden van de Waddeneilanden voorop gesteld. De natuur en het landschap van de Waddeneilanden hebben een zeer hoge kwaliteit. De weidsheid en vergezichten van de Waddenzee, de nadrukkelijke stilte, de ’s nachts aanwezige duisternis gecombineerd met de landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kenmerken van de eilanden, zijn van een unieke schoonheid. Ook in het Streekplan Fryslân worden, in aansluiting op het rijksbeleid, deze bijzondere waarden van de Waddeneilanden voorop gesteld.

De bijzondere landschappelijke en natuurlijke waarden op de eilanden en van de Wadden- en Noordzee, geven toeristisch-recreatieve betekenis aan de Waddeneilanden. Deze waarden bepalen dan ook voor een groot deel de ontwikkelingsmogelijkheden voor de sector, waarbij in het algemeen de nadruk meer ligt op kwaliteit dan op kwantiteit. Ontwikkeling van recreatie en toerisme zijn voor de sociaal-economische positie van de Waddeneilanden van cruciaal belang. Maar ook voor de sector zelf is het daarbij dus belangrijk dat recreatieve ontwikkelingen zijn afgestemd op de hoge landschappelijke en natuurlijke waarden van de Waddeneilanden.

De opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal voor de Dorsvereniging is bedoeld voor de opslag van historisch agrarisch materiaal. Aan de hand van dit materiaal worden demonstraties gegeven en exposities georganiseerd. Deze activiteiten zijn toegankelijk voor eilandbewoners maar met name ook voor toeristen. Het gaat hier niet om een nieuwe activiteit maar om een bestaande activiteit die nu op een andere locatie op het eiland gaat plaatsvinden.

Het Streekplan Fryslân kent als structuurvisie geen direct bindende regels. Deze zijn opgenomen in de Provinciale Verordening Romte. Het bestemmingsplan past binnen de uitgangspunten van het Streekplan. In navolgende paragraaf wordt hier nader op ingegaan aan de hand van de gestelde regels in de Verordening Romte.

Verordening Romte
Provinciale Staten van Fryslân hebben op 25 juni 2014 de provinciale verordening ruimte vastgesteld (laatste wijziging vastgesteld op 21 februari 2018). Enerzijds om de provinciale belangen te borgen, anderzijds om vooraf duidelijkheid richting gemeenten te geven over de provinciale belangen en de wijze waarop deze doorwerken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het Streekplan krijgt daarmee een handzame en praktische vertaling die toepasbaar is bij het opstellen van plannen. De verordening zelf voorziet niet in nieuw beleid. Toekomstig nieuw provinciaal beleid zal via een herziening van de verordening door kunnen werken. De verordening is dus dynamisch en zal regelmatig worden aangepast.

In de verordening wordt de voorwaarde gesteld dat: "In de toelichting op een ruimtelijk plan waarin een nieuwe of een uitbreiding van een bestaande recreatieve voorziening op of bij een Waddeneiland is opgenomen, wordt onderbouwd op welke wijze is gezorgd voor stabilisatie van de totale recreatiedruk per eiland en rekening is gehouden met de landschappelijke en natuurlijke waarden".

De recreatieve druk op de natuur wordt al jarenlang door Staatsbosbeheer in goede banen geleid. Het merendeel van de gasten beleeft het gebied via daarvoor aanlegde paden en voorzieningen zoals uitkijkpunten. Deze regulering/zonering zorgt er voor dat de natuurlijk kwetsbare gedeeltes van het eiland worden ontzien. De opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal is beoogd aan de noordzijde van het dorp Formerum grenzend aan de duinen. De omgeving is volledig ingericht ten behoeve van recreatie. Daarnaast gaat het hier om de verplaatsing van een bestaande activiteit en niet om de toevoeging van een nieuwe activiteit. Het uiterlijk van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal sluit aan bij de landschappelijke structuren en krijgt de vorm van een schuilstal. Voor de aanwezige natuurwaarden in het plangebied is een ecologische inventarisatie uitgevoerd (zie Bijlage 1). Hieruit blijkt dat het plangebied geen onderdeel uitmaakt van een NNN of Natura 2000-gebied. Daarnaast bevat de locatie alleen algemene soorten kruiden en grassen. De bouw van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal leidt niet tot een blijvende verslechtering van instandhouding van de populaties.

Daarnaast is het plangebied gelegen in het landelijk gebied van de provincie. In de verordening is opgenomen dat: 'In het landelijk gebied mogen geen bouw- en gebruiksmogelijkheden voor nieuwe stedelijke functies worden opgenomen. Zoals hiervoor aangegeven is het planvoornemen niet aan te merken als nieuwe stedelijke ontwikkeling en is het ook niet als een stedelijke functie te beschouwen, het gaat tenslotte om agrarisch gebruik. Het toekennen van bouwrechten aan het perceel is dan ook niet in strijd met de provinciale verordening.

Het planvoornemen is in overeenstemming met de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

Toekomstvisie TS 25
De gemeente heeft haar toekomstvisie vastgelegd in de Toekomstvisie Terschelling 2025. Een sterke vitale samenleving, daar zet de gemeente op in. De bevolking kan op aangename wijze op het eiland wonen, werken, leren en recreëren. Gasten kunnen van het eiland genieten en worden gastvrij ontvangen. De visie is gebouwd op drie belangrijke pijlers: een krachtige samenleving, een duurzame economie en een waardevolle omgeving. In samenhang vormen ze een stevig fundament richting de toekomst.

In de toekomstvisie wordt aangegeven dat de Terschellinger kernwaarde 'authenticiteit' vraagt om ontwikkelingen op Terschelling die passen bij de schaal van de omgeving. Vernieuwing en kwaliteitsverbetering leggen mogelijk een grotere claim op de beschikbare ruimte. Dit is een wankel evenwicht waar de juiste balans in gevonden moet worden. Daarnaast zijn de behoeften van de consument uitgangspunt: of het nu gaat om avontuurlijk vermaak waarin het beleven centraal staat of om authenticiteit en cultuurhistorie. Het aanbod moet daar op aansluiten.

Een beheersbare, selectieve groei van de toeristisch-recreatieve sector moet afgestemd zijn op het sociale draagvlak en de fysieke draagkracht van het eiland. Groei wordt onder andere mogelijk door nieuwe doelgroepen aan Terschelling te binden. Samenwerking met andere Waddeneilanden, ontwikkeling van zorgtoerisme of het organiseren van buitenzomerse activiteiten en evenementen kunnen er voor zorgen dat gasten gedurende een langere periode in het jaar naar Terschelling komen.

Het planvoornemen betreft de voorzetting van een reeds bestaande activiteit op een andere locatie op het eiland. Het planvoornemen is dan ook in overeenstemming met de Toekomstvisie TS 25.

Welstandsnota Terschelling 2008
Het welstandsbeleid van de gemeente Terschelling is vastgelegd in de Welstandsnota 2008. Met de welstandsnota wil het gemeentebestuur het welstandstoezicht voor iedereen inzichtelijker en begrijpelijker maker. Met behulp van de nota kunnen particulieren, opdrachtgevers en architecten zich in een vroeg stadium op de hoogte stellen van de eisen die aan een bouwwerk worden gesteld. In de welstandsnota zijn welstandscriteria opgenomen die grotendeels gericht zijn op het behoud van de basiskwaliteiten van de gebouwde omgeving. Dit betekent echter niet dat nieuwe, bijzondere afwijkende bouwplannen op Terschelling niet meer welkom zijn. Daar waar mogelijk en gewenst, biedt de welstandsnota een sturend en stimulerend kader. Voor het welstandsbeleid geldt als uitgangspunt dat het enerzijds past binnen het huidige ruimtelijk kwaliteitsbeleid van de gemeente, dat is verwoord in bestemmingsplannen, structuurplannen en beeldkwaliteitsplannen, en anderzijds aansluiting zoekt bij beleidsnotities ten aanzien van natuur en landschap, openbare ruimte en cultuurhistorie.

De gemeente geeft met de welstandsnota beleidsregels voor het welstandstoezicht. De gemeente geeft in de nota aan zich te zullen inspannen voor de naleving van de regels. Dit houdt in dat het handhavingsbeleid en het tegengaan van illegale bouwwerken belangrijke aandachtspunten zijn.

De welstandsnota beweegt zich binnen de bebouwingsmogelijkheden die door het bestemmingsplan worden gegeven. Bij strijdigheid tussen de welstandscriteria en de bestemmingsplanregels gaan de bestemmingsplanregels voor.

Het plangebied is gelegen in deelgebied 2 'Poldergebied met buurtschappen en verspreide bebouwing'. In dit gebied is de bebouwing goed zichtbaar en is daarmee van groter invloed op het ruimtelijke beeld. Voor deze gebieden geldt dan ook dat zoveel mogelijk traditionele bouwstijlen en de daarbij behorende materialen en kleuren in stand worden gehouden. De hoofdvorm van gebouwen bestaat voornamelijk uit een hoofdgebouw van overwegend enkelvoudige bouwmassa in één bouwlaag met kap. Het uiteindelijke bouwplan wordt te zijner tijd voorgelegd aan de welstandscommissie. Uitgangspunt is dat het uiterlijk van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal aansluit bij de landschappelijke structuren en krijgt de vorm van een schuilstal.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

Normstelling en beleid
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
ARCHEOLOGIE
De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) van de Provinsje Fryslân biedt voor de gehele provincie per locatie informatie over de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden. Daarbij worden twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten steentijd-bronstijd en ijzertijd-middeleeuwen.

Voor de periode ijzertijd-middeleeuwen adviseert Provinsje Fryslân 'karterend onderzoek 3'. Hiervoor geldt dat bij ingrepen van meer dan 500 m2 een karterend archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.

Voor de periode steentijd-bronstijd geldt het advies 'geen onderzoek noodzakelijk'. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting zo laag is dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.

Het planvoornemen betreft de realisatie van een opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal van circa 100 m2. Met deze oppervlakte bestaat geen aanleiding voor het uitvoeren van archeologisch onderzoek.

De archeologische meldingsplicht blijft wel van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag.

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

CULTUURHISTORIE
Op de CHK2 van de Provinsje Fryslân is informatie opgenomen over cultuurhistorische waarden. Op de kaart zijn in en in de omgeving van het plangebied geen cultuurhistorische elementen aangegeven. Het gehele plangebied ligt in aardkundig waardevol gebied 20. Waddeneilanden: "de eilanden bestaan uit zeer veel gave en karakteristieke duinvormen waarin sedimentatie en erosieprocessen nog steeds plaats vinden, grote strandvlakten en kwelders met de kenmerkende kreken."

Het plangebied grenst aan de duinen van Terschelling. Met de realisatie van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal vindt geen aantasting plaats van de duinen zelf, de aantasting van het eiland of de geomorfologie van het duingebied.

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.2 Bedrijfshinder

Normstelling en beleid
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden aangetoond dat een planvoornemen buiten de invloedssfeer van eventuele hinderlijke activiteiten in de omgeving valt en daarnaast geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies.

Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Met het planvoornemen wordt een opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal mogelijk gemaakt. Op het perceel is met name lichte bedrijvigheid toegestaan, te vergelijken met categorie 1 bedrijvigheid. In de omgeving van het plangebied zijn met name recreatiewoningen en -terreinen aanwezig. De dichtstbijzijnde woning bevindt zich op 200 m afstand. Verwacht kan worden dat naar aard en omvang van het planvoornemen geen onaanvaardbare milieuhinder zal optreden.

Direct grenzend aan het plangebied is de rijvereniging De Terschellinger Ruiters gevestigd. Een rijvereniging kan in de VNG-brochure het beste ingedeeld worden in de categorie 'Maneges', (SBI-2008, 931) milieucategorie 3.1. Voor deze categorie geldt een grootste richtafstand van 50 m voor het aspect geur. De afstand van de rijvereniging tot de gevel van de nieuwe opslagruimte is circa 15 m. De opslagruimte is echter niet te beschouwen als hindergevoelige functie. Hoewel niet voldaan kan worden aan de te hanteren richtafstand levert dit geen onaanvaardbare milieuhinder op.

Conclusie
Het aspect milieuhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.3 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is daarom onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Voor de bodeminformatie ter plaats is het Bodemloket geraadpleegd. Er bestaat op grond van gegevens van het Bodemloket geen verdenking van bodemverontreiniging voor het plangebied. De uitvoerbaarheid wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan hiermee planologisch worden aangetoond. De gemeente kan bij de aanvraag omgevingsvergunning om te bouwen uiteindelijk wel om een verkennend bodemonderzoek uit oogpunt van milieu vragen.

Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.4 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming zoals vastgelegd in de Wet natuurbescherming, Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de provinciale ruimtelijke verordening.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. De volledige rapportage is te vinden in Bijlage 1. Uit het onderzoek komt het volgende naar voren.

GEBIEDSBESCHERMING
Natura 2000
Het plangebied te Formerum - Terschelling, ligt niet binnen de grenzen van een Natura 2000-gebied. Natura 2000-gebied Duinen Terschelling betreft het duingebied dat op 18,3 meter ten noorden van het plangebied ligt. Het plangebied grenst nagenoeg direct aan het Natura 2000-gebied; tussen het plangebied en het Natura 2000-gebied ligt alleen de Duinweg.

De bouw van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal op het veld met kavelnummer 2528 speelt zich volledig op de betreffende kavel af. De toegangsweg tot de kavel is de Duinweg die ten noorden van het plangebied loopt. Het is voor de bouw niet nodig de grens van Natura 2000-gebied te overschrijden. Er is geen sprake van enige invloed van de bouw van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal op de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied.

Natura 2000-gebied Waddenzee heeft betrekking op het gebied van de Waddenzee ten zuiden van de waddendijk. De grens met het Natura 2000-gebied ligt op 1471 meter ten zuiden van het plangebied. Het plangebied ligt derhalve op ruime afstand van het Natura 2000-gebied. Deze afstand is dermate groot dat enig effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Waddenzee op basis van de afstand op voorhand is uitgesloten.

Het Natura 2000-gebied Noordzeekustzone ligt op een afstand van 1691 meter ten noorden van het plangebied. Het betreft hier het Terschellinger Noordzeestrand en het aangrenzende zeegebied. Het plangebied ligt derhalve op ruime afstand van dit Natura 2000-gebied. Deze afstand is dermate groot dat enig effect op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebied Noordzeekustzone op basis van de afstand op voorhand is uitgesloten.

De uitvoering van het plan is niet strijdig met de Wet Natuurbescherming inzake Natura 2000-regelgeving. Het is niet nodig een Passende Beoordeling te doen opstellen. De aanvraag van een vergunning van de Wet Natuurbescherming bij de provincie Fryslân is niet nodig.

NNN
De begrenzingen die door de Provincie Friesland zijn vastgesteld in het kader van de Ecologische Hoofdstructuur komen op Terschelling grotendeels overeen met die van de Wet Natuurbescherming. De Natura 2000-gebieden maken deel uit van de NNN/EHS. Daarnaast zijn ook de agrarische gronden in de polder van Terschelling onderdeel van het NNN en zijn deze onderdeel van het NNN-beheergebied voor weidevogels. Het plangebied betreft kavel 2528 te Formerum dat deel uitmaakt van het recreatiegebied van Formerum-Noord.

Het plangebied is geen deel van de NNN. De regelgeving m.b.t. de NNN is voor dit plan niet van toepassing.

Stikstofberekening
De berekening van de mogelijke stikstofdepositie die het project oplevert binnen Natura 2000-gebied Duinen Terschelling is uitgevoerd op 4 november 2019. De berekening toont aan dat de hoeveelheid stikstofdepositie als gevolg van het project 0.00 mol/ha/jr. is, zie Bijlage 2. De uitvoering van het plan heeft geen significant negatieve effecten op de habitattypen van Natura 2000-gebied Duinen – Terschelling. De uitvoering van het plan heeft geen significant negatieve effecten of de Vogelrichtlijn-soorten van Natura 2000-gebied Duinen Terschelling.

De uitvoering van het plan veroorzaakt geen extra stikstofdepositie binnen Natura 2000-gebied Duinen Terschelling. De uitvoering van het plan is niet strijdig met de Wet Natuurbescherming inzake Natura 2000-regelgeving. Het is niet nodig een Passende Beoordeling te doen opstellen. De aanvraag van een vergunning van de Wet Natuurbescherming bij de provincie Fryslân is niet nodig.

SOORTENBESCHERMING
Strikt beschermde soorten komen in het plangebied en in de directe omgeving ervan niet voor.

  • Op de kavel komen geen kwetsbare soorten voor waarvoor de zorgplicht van belang is.
  • Er gaat geen broedgebied van vogels op de kavel verloren door de bouw van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal.
  • In het kader van zorgvuldig handelen worden geen extra eisen gesteld. Binnen het zoekgebied van de beoogde bouwlocatie zelf wordt door geen enkele vogelsoort gebroed.

De bouw van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal is niet strijdig met het soortenbeschermingsaspect van de Wet Natuurbescherming. Het is niet nodig een ontheffing van de wet bij de Provincie Fryslân aan te vragen.

Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.5 Externe veiligheid

Normstelling en beleid
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is erop gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart (www.risicokaart.nl) nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. De risicokaart laat zien dat er zich in en rondom het plangebied geen risicobronnen bevinden. Er zijn ook geen transportroutes of buisleidingen in de nabijheid van het plangebied aanwezig. Met het planvoornemen wordt geen nieuwe risicovolle inrichting mogelijk gemaakt.

Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.6 Geluidhinder

Normstelling en beleid
De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om geluidhinder vanwege onder meer wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
De opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal die met het planvoornemen mogelijk wordt gemaakt, wordt niet gezien als geluidsgevoelig object zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Toetsing aan de Wgh is daarom niet nodig.

De Wgh verzet zich niet tegen de komst van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal.

Conclusie
Het aspect geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.7 Verkeer en parkeren

Normstelling en beleid
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Deze ontwikkeling geeft alleen verkeersgeneratie in de momenten dat een demonstratie of exposities georganiseerd worden. De verkeersgeneratie bestaat dan voornamelijk uit trekkers die de machines uit de opslag rijden. Deze activiteiten vinden met name in het voorjaar en de zomer plaats. De verkeersgeneratie blijft dan ook beperkt tot enkele auto's en/of trekkers en levert geen belemmering voor de omliggende wegen.

Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.8 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder meer projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 vrijgesteld van toetsing. PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.655 voertuigbewegingen van auto's dan wel 176 vrachtwagens per weekdagetmaal leidt (grenswaarde in 2019).

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
Het planvoornemen heeft betrekking op de realisatie van een opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal. Zoals in voorgaande paragraaf beschreven blijven de verkeersbewegingen beperkt. Het plan kan derhalve beschouwd worden als nibm-plan.

Conclusie
De aspectenluchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.9 Waterparagraaf

Normstelling en beleid
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte watertoets. De watertoets kan vooral worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
In het kader van dit bestemmingsplan is op 9 mei 2019 advies gevraagd aan Wetterskip Fryslân. De uitkomst is dat de korte watertoetsprocedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat volstaan kan worden met standaardmaatregelen. Het volledige advies is als Bijlage 3 toegevoegd.

VEILIG
Waterveiligheid betreft de duurzame veiligheid van Fryslân tegen overstromingen vanuit de Noordzee, Waddenzee, IJsselmeer en vanuit de Friese boezem. De veiligheid wordt gerealiseerd door dijken, duinen en kunstwerken (sluizen, gemalen) en boezemkaden. De aanleghoogte van bebouwing is belangrijk wanneer vrij voor de boezem wordt gebouwd.

VOLDOENDE
Het thema Voldoende water gaat over het voorzien van functies zoals natuur en landbouw van voldoende water. Hieronder vallen ontwikkelingen als klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en verandering van het grondgebruik. Het gaat er om dat verdroging (van natuurgebieden) wordt tegen gegaan, dat er in droge perioden voldoende water beschikbaar is en dat wateroverlast in natte perioden zoveel mogelijk wordt voorkomen.

SCHOON
Schoon water betreft de algemene kwaliteit van het oppervlaktewater en de eisen die worden gesteld aan zwem en natuurwateren. Ook de waterketen en het waarborgen van de grondwaterkwaliteit vallen onder dit thema.

Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Normstelling en beleid
Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan
De realisatie van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal komt niet voor in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage.

Vanwege de geringe omvang van het project en de uitkomsten van voorgaande paragrafen is geen aanmeldnotitie opgesteld. Op basis van de voorgaande paragrafen en het uitgevoerde onderzoek kan gesteld worden dat geen milieueffectrapport opgesteld hoeft te worden omdat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu niet te verwachten zijn.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Afzonderlijke bestemmingen

Agrarisch
De gronden in voorliggend bestemmingsplan zijn bestemd als Agrarisch. De gronden zijn hiermee bedoeld voor agrarische doeleinden. Het behoud, het herstel en de ontwikkeling van landschappelijk, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van de open polder en het elzensingellandschap, is in dit gebied gelijkwaardig aan de landbouwkundige functie. Op de gronden is een bouwvlak opgenomen dat alleen bebouwing ten behoeve van agrarische opslag van historisch materiaal mogelijk maakt. De oppervlakte van de opslagruimte voor historisch agrarisch materiaal beslaat maximaal 100 m2 en heeft een goothoogte van maximaal 3,5 m en een bouwhoogte van maximaal 6 m. Overige gebouwen zijn niet toegestaan.

Tevens is op het plangebied de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer, parkeer-, of speelterrein' opgenomen. Binnen deze aanduiding kunnen de gronden gebruikt worden voor verkeer-, parkeer of speeldoeleinden voor de naastgelegen recreatiegebieden.

5.3 Algemene bestemmingen

10%-regeling
Bij hoge uitzondering kan door middel van een afwijking met een omgevingsvergunning worden toegestaan dat van de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% afgeweken wordt. Het gaat dan om incidentele gevallen waarbij het om bouwtechnische redenen en/of redenen van doelmatigheid noodzakelijk wordt geacht en aantoonbaar is dat in geringe mate van de gegeven maten moet worden afgeweken. De 10%-regeling geldt overigens niet voor de oppervlaktematen.

Overgangsrecht
Het overgangsrecht ziet toe op bouwwerken die ooit met een bouwvergunning dan wel omgevingsvergunning voor het bouwen of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar die nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht zijn gebracht. Het huidige gebruik mag worden voortgezet in die zin dat de gronden niet minder geschikt mogen worden voor de verwerkelijking van de nieuwe bestemming. Het overgangsrecht is er namelijk op gericht dat deze bouwwerken uiteindelijk zullen verdwijnen of dat het gebruik ervan zal worden beëindigd, zodat de situatie overeen zal stemmen met de gegeven bestemming. In beginsel mogen de bouwwerken slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan. In dat verband wordt onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Grondexploitatie
Op grond van artikel 6.12 Wro stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor gronden waarop een bouwplan is voorgenomen. Wat onder een bouwplan moet worden verstaan, is in artikel 6.2.1 Bro aangegeven. Dit bestemmingsplan ziet toe op de realisatie van een opslagruimte en betreft daarmee een bouwplan op grond van artikel 6.2.1 Bro onder b: "de bouw van één of meer andere hoofdgebouwen".

Doel van een grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden.

Onderzoeks- en plankosten
De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de ontwikkelende partij gedragen. De kosten voor de gemeente betreffen de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding. In de tussen partijen af te sluiten anterieure overeenkomst worden de kostenafspraken vastgelegd.

Realisatiekosten en financiële uitvoerbaarheid
Initiatiefnemer van het planvoornemen van dit bestemmingsplan is een private partij. De kosten voor realisatie van het planvoornemen komen voor rekening van dit bedrijf. Op grond daarvan mag in redelijkheid worden aangenomen dat de beoogde ontwikkeling kan worden uitgevoerd.

Planschade
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade worden door de initiatiefnemer gedragen. De hierover gemaakte afspraken worden in de tussen initiatiefnemer en gemeente overeengekomen anterieure overeenkomst opgenomen.

Conclusie
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, zal worden geregeld in een tussen de gemeente en initiatiefnemer te ondertekenen afzonderlijke anterieure overeenkomst. Deze overeenkomst moet zijn getekend vóór vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Participatie voorafgaand aan het ontwerpbestemmingsplan (draagvlak)

Omwonenden
ln september 2018 zijn de eigenaren van de directe aangelegen percelen aangeschreven. Per brief en met foto's is het project bekend gemaakt. ln de brief is gevraagd om een reactie of opmerkingen indien men bezwaren heeft tegen het projectplan Van twee eigenaren/gebruikers is een positieve reactie ontvangen. De andere eigenaren hebben niet gereageerd.

Burgers en gemeenteraad
Op 13 november 2018 is er een informatieavond geweest voor burgers, college en gemeenteraad. Deze avond had als doel om het draagvlak te voor het projectplan te peilen. Draagvlak is nodig om het verdere proces van bestemmingswijziging in te gaan. De goed bezochte avond bestond uit een pitch presentatie gevolgd door een mogelijkheid tot vragen aan een informatietafel. Aan het eind van de avond zijn de aanwezigen gevraagd om een enquêteformulier in te vullen. 26 aanwezigen hebben gehoor gegeven aan deze vraag. Voor alle respondenten was de informatie duidelijk. 25 respondenten waren het eens met de voorgestelde bouwlocatie en de bouwstijl. Eén respondent had geen uitgesproken mening. Op de vraag of de gemeente hulp zou moeten bieden bij de financiering van de aanloopkosten gaven 21 respondenten een positief antwoord. 4 vonden van niet en één respondent liet deze vraag onbeantwoord.

Leden van de dorsvereniging
Op 20 november 2018 heeft het bestuur de plannen gepresenteerd in de Algemene Leden Vergadering. De leden zijn in de gelegenheid gesteld om vragen te stellen en opmerkingen te maken. Tot slot is aan de leden gevraagd of het bestuur verder mag gaan met het projectplan zoals voorgesteld. Van de 38 aanwezige leden kreeg het bestuur unaniem groen licht om het projectplan verder uit te werken.

6.2.2 Ter visie legging ontwerpbestemmingsplan

Met het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op, de inhoud van het planvoornemen.

Het planvoornemen heeft zes weken ter visie gelegen. Op het plan zijn geen zienswijzen ingekomen. Het bestemmingsplan is dan ook op 27 mei 2020 ongewijzigd vastgesteld.