direct naar inhoud van Artikel 4 Bedrijventerrein-2
Plan: 327.509.01 (Woudvaart)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0091.2009woudvaart-onhe

Artikel 4 Bedrijventerrein-2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Bedrijventerrein-2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

bedrijfsdoeleinden, welke geheel of grotendeels op de watersport zijn gericht en waarbij de vestiging aan waterwegen/havens vanuit bedrijfsdoelmatige redenen noodzakelijk of gewenst is in de categorieën van de bij dit bestemmingsplan behorende Staat van bedrijfsactiviteiten, waarbij zijn toegestaan die als zodanig zijn aangeduid:

  • a. bedrijf t/m categorie1: bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein;
  • b. bedrijf t/m categorie 2: bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein;
  • c. bedrijf t/m categorie 3.1: bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein;
  • d. bedrijf t/m categorie 3.2: bedrijfsactiviteiten tot en met categorie 3.2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten Bedrijventerrein;
  • e. voor zover gronden zijn voorzien van één (of meerdere) bijzondere aanduiding(en) dan zijn zij tevens bestemd voor:

- waterberging en waterhuishouding ter plaatse van de aanduiding water;

- bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding bedrijfswoning;

- behoud, versterking en/of herstel van de cultuurhistorische waarde van een scheepshelling ter plaatse van de op de kaart voorkomende aanduiding cultuurhistorische waarden;

- behoud, versterking en/of herstel van het karakteristieke beeld van de op deze gronden aanwezige schiphuizen,

met de daarbij behorende:

  • f. gebouwen;
  • g. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  • h. interne ontsluitingswegen;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. groenvoorzieningen;
  • k. openbare nutsvoorzieningen;
  • l. verkeers- en verblijfsdoeleinden;
  • m. water.

4.2 Bouwregels

Op de in lid 4.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden opgericht met dien verstande dat:

a. Met betrekking tot gebouwen

  • 1. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • 2. de goothoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de op de plankaart aangegeven goothoogte;
  • 3. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de op de plankaart aangegeven bouwhoogte;
  • 4. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 3 m te bedragen dan wel ten minste de bestaande afstand indien deze minder bedraagt;

b. Met betrekking tot bedrijfswoningen

1. bedrijfswoningen mogen slechts worden opgericht op de gronden met de aanduiding “bedrijfswoning”

2. het aantal bedrijfswoningen per bouwperceel mag niet meer bedragen dan het bestaande aantal danwel het op de plankaart aangegeven aantal;

3. de inhoud van bedrijfswoningen mag niet meer bedragen dan 500 m2.

c. Met betrekking tot aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij niet inpandige bedrijfswoningen:

1. bijgebouwen, aan- en uitbouwen en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning worden gebouwd met dien verstande dat erkers of tochtportalen (tot een breedte van ten hoogste 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw en tot een diepte van ten hoogste 1,50 m, en een bouwhoogte van ten hoogste 2,50 meter voor (het verlengde) van de voorgevel mogen worden gebouwd;

2. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag ten hoogste 3 m en de bouwhoogte ten hoogste 6 m bedragen;

3. de goot-en bouwhoogte van aanbouwen en aangebouwde bijgebouwen mag ten hoogste gelijk zijn aan de hoogte van de eerste bouwlaag van de bedrijfswoning dan wel de bestaande hoogte indien deze hoger is.

d. Met betrekking tot bouwwerken geen gebouw zijnde:

1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2 m bedragen

2. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag binnen het bouwvlak ten hoogste de maximale toegestane hoogte voor gebouwen bedragen;

3. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag buiten het bouwvlak ten hoogste 5,5 m bedragen

4.3 Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd ontheffing te verlenen van:

a. het bepaalde onder lid 4.2 sub b juncto 2, ten behoeve van de bouw van ten hoogste één bedrijfswoning per bouwperceel, mits:

1. de bedrijfseconomische noodzaak is aangetoond;

2. uit een oogpunt van milieuhygiëne de bouw ter plaatse aanvaardbaar kan worden geacht;

3. er een perceelsoppervlakte van tenminste 1400 m2 aanwezig is;

4. een bedrijfsvloeroppervlakte van tenminste 300 m2 aanwezig is;

5. het aantal te bouwen bedrijfswoningen past binnen het met de provincie overeengekomen woningbouwcontingent;

6. het geluidsniveau aan de gevel van de woning als gevolg van wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dan 48 dB dan wel een door het college van Burgemeester en Wethouders verleende

hogere waarde.

b. het bepaalde onder lid 4.2 sub a voor het bouwen buiten de op de kaart aangegeven bebouwingsgrenzen van entrees, erkers, en andere ondergeschikte onderdelen, met dien verstande dat:

1. de afstand van het gebouw tot enige perceelsgrens ten minste 3 meter bedraagt;

2. de grondoppervlakte van het gebouw niet meer dan 10% van het bij het bedrijf behorende, buiten het bebouwingsvlak gelegen bouwperceel bedraagt;

3. de hoogte van het gebouw niet meer dan 4 m bedraagt;

4. het bepaalde onder lid 4.2 sub d voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde met een maximale bouwhoogte van;

- binnen het bouwvlak: 25 m;

- buiten het bouwvlak: 5 m;

c. het bepaalde in lid 4.2 sub a onder 4 voor het bouwen tot op de perceelsgrens mits dit past binnen de eisen die aan de beeldkwaliteit worden gesteld;

d. het bepaalde in lid 4.2 sub a onder 5 voor het toestaan van een afwijking van het bebouwingspercentage van ten hoogste 10%;

e. het bepaalde onder lid 4.2 sub b voor het bouwen van een reclamemast of installatie met een maximale hoogte van 15 m.

4.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van;

a. detailhandel, anders dan in de vorm van productiegebonden detailhandel;

b. risicovolle inrichtingen;

c. horeca-inrichtingen;

d. vuurwerkbedrijven.

4.5 Ontheffing van de gebruiksregels

a. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van;

1. het bepaalde in lid 4.2 sub a. voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Staat van Bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende

woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.

2. het bepaalde in lid 4.4 sub a voor het gebruik ten behoeve van een detailhandelsruimte bij bedrijven, waarbij de verkoopvloeroppervlakte niet meer dan 25% van de bedrijfsvloeroppervlakte bedraagt, tot een maximum van 75 m2.

3. het bepaalde in lid 4.4 sub c voor de vestiging van kleine horeca-inrichtingen waarbij:

- de maximale oppervlakte niet meer mag bedragen dan 100 m2

- de hoogte van de bouwwerken niet meer mag bedragen dan 5 m .

b. Een onder a. genoemde ontheffing kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

- het straat- en bebouwingsbeeld;

- de milieusituatie;

- de verkeersveiligheid

- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

- de sociale veiligheid;

- de externe veiligheid.

4.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen, indien de wijziging betrekking heeft op:

a. het wijzigen van de categorie-indeling dan wel het opnemen van nieuwe inrichtingen in de bij in de voorschriften als bijlage opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten, indien zulks wenselijk is ten gevolge van technische ontwikkelingen;

b. de vestiging van bedrijfsactiviteiten in een hogere categorie dan de categorie die op grond van de voorschriften is toegestaan, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bestaande woon- en leefklimaat in de directe omgeving;

Bij de beoordeling van de aard en de invloed van de milieubelasting van bedrijfsactiviteiten dienen de volgende milieubelastingscomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geurproductie, stofuitworp, geluidhinder, gevaar, verkeersaantrekkende werking, visuele hinder, bodem- en luchtverontreiniging;

c. de vestiging van risicovolle inrichtingen, mits de vestiging in verband met externe veiligheid aanvaardbaar.