direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Drachten - Het Zuid 30
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BW2020BGB082-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De gemeente Smallingerland heeft het voornemen ontvangen om het perceel Het Zuid 30 te Drachten uit te breiden aan de achterzijde om hier een vrijstaand bijgebouw te realiseren. Dit is echter niet mogelijk op basis van de geldende regeling, omdat deze gronden momenteel buiten de geldende woonbestemming vallen en daarom niet ten behoeve van de woonfunctie ontwikkeld mogen worden.

In het geldende bestemmingsplan Buitengebied is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarvan gebruik gemaakt kan worden om de voorgenomen ontwikkeling juridisch-planologisch te regelen. Door middel van toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid kan het bestaande woonperceel worden uitgebreid. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze bevoegdheid.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied van dit wijzigingsplan betreft de gronden direct ten westen van het woonperceel Het Zuid 30 te Drachten. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2020BGB082-0401_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied, dat is vastgesteld op 11 juni 2011. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' en 'Wonen'. Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' zijn de gronden bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet met nevenactiviteiten en al dan niet met een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij. Daarnaast zijn tevens het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of béd en brochje en/of een internetwinkel en agrarische cultuurgrond toegestaan. Ter plaatse zijn uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering en een agrarische loods toegestaan.

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn de gronden bestemd voor wonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel en tuinen en erven. Ter plaatse mogen woonhuizen en daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag zijn dan 250 m2, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is. Bovendien mag maximaal 50% van het bestemmingsvlak bebouwd worden. Daarnaast zijn gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering toegestaan en andere bouwwerken. In het bestemmingsvlak mag maximaal één woonhuis worden gebouwd.

In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2020BGB082-0401_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan

In het bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen in artikel 3.8.1 lid d, waarmee het mogelijk is de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de uitbreiding van een erf bij een bestaande woning of woonboerderij, met dien verstande dat:

  • 1. een erf maximaal mag worden vergroot met de eigen oppervlakte, waarbij de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak maximaal 2.500 m2 mag zijn;
  • 2. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld;
  • 3. voor het overige de regels van artikel 23 Wonen van overeenkomstige toepassing zijn.

Naast het geldende bestemmingsplan is een aantal parapluplannen en een partiële herziening van toepassing op het plangebied. Het gaat om de volgende plannen:

  • Partiële herzieningen Wonen-werken en Werk aan huis, vastgesteld op 12 juni 2012;
  • Paraplubestemmingsplan regeling aan- en uitbouwen en bijgebouwen, vastgesteld op 15 december 2015;
  • Parapluplan parkeernormen, vastgesteld op 10 januari 2017;
  • Voorbereidingsbesluit Parapluplan Wonen, vastgesteld op 10 december 2019.

Voor de bovenstaande partiële herziening en parapluplannen geldt dat deze ook in de voorgenomen situatie van kracht blijven en dat deze niet worden gewijzigd met dit wijzigingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgezet: In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit wijzigingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt juridische regeling van het plan toegelicht. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

De voorgenomen ontwikkeling is aanleiding voor dit wijzigingsplan en wordt in dit hoofdstuk beschreven. De ontwikkeling moet op een goede manier worden ingepast in de huidige situatie. Een beschrijving van de huidige situatie is om die reden ook in dit hoofdstuk opgenomen.

2.1 Huidige situatie

De gronden waar de uitbreiding van het woonperceel plaatsvindt, zijn in de huidige situatie bestemd als agrarische gronden en ingericht als grasland. De gronden maken kadastraal deel uit van perceel 5132. Direct ten oosten van deze uitbreiding ligt het woonperceel Het Zuid 30, kadastraal bekend als perceel 172. Centraal op deze kavel staat een vrijstaand woonhuis. De kavel is aan de noord- en westzijde omringd door een boomsingel die het perceel landschappelijk inpast.

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Smallingerland, ten zuiden van de kern van Drachten, en wordt aan de overige zijden omringd door agrarisch grasland. Het woonperceel wordt ontsloten door Het Zuid dat in noordelijke richting naar Drachten loopt.

In figuur 2.1 is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2020BGB082-0401_0003.jpeg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie

2.2 Voorgenomen situatie

Het voornemen is om perceel 2132 deels in gebruik te nemen als uitbreiding van het woonperceel Het Zuid 30. Op het perceel wordt een vrijstaand bijgebouw (een schuur) gerealiseerd. Deze wordt na vaststelling van het wijzigingsplan vergunningsvrij gerealiseerd en krijgt een maximale oppervlakte van 90 m2.

De bestaande landschappelijke inpassing wordt aangepast. De bomenrij aan de westzijde van het perceel wordt verwijderd om op die manier de gronden hierachter bij het perceel te kunnen betrekken. Er zal vervolgens een nieuwe groensingel rondom de uitbreiding van het perceel worden aangebracht waarmee ook in de nieuwe situatie wordt voorzien in een goede landschappelijk inpassing.

Op figuur 2.2 is de voorgenomen uitbreiding schematisch weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2020BGB082-0401_0004.jpg"

Figuur 2.2 Schematische weergave van de uitbreiding van het woonperceel

Ruimtelijke inpassing

De voorgenomen uitbreiding van het woonperceel past functioneel gezien bij de aanwezige functies in de omgeving, waar de woonfunctie reeds aanwezig is. Landschappelijk gezien wordt in de nieuwe situatie voorzien in een nieuwe landschappelijke inpassing door een nieuwe groensingel aan te leggen rondom de gronden die bij het woonperceel worden betrokken.

Verkeer en parkeren

Op het gebied van verkeer en parkeren wijzigt de situatie niet ten opzichte van de huidige situatie. Het bestaande woonperceel wordt uitgebreid conform de regels van de toe te passen wijzigingsbevoegdheid, daarmee blijft sprake van een gelijke verkeersgeneratie, ontsluiting en parkeerbehoefte. In de huidige situatie is hier voldoende in voorzien.

2.3 Planologische inpasbaarheid

Om de erfuitbreiding mogelijk te maken, kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in de bestemming ''Agrarisch met waarden - Besloten gebied' (artikel 3.8.1 lid d). Via deze wijzigingsbevoegdheid is het mogelijk de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de uitbreiding van een erf bij een bestaande woning, met dien verstande dat:

  • 1. een erf maximaal mag worden vergroot met de eigen oppervlakte, waarbij de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak maximaal 2.500 m2 mag zijn.

De voorgenomen uitbreiding van het woonperceel krijgt een oppervlakte van 486 m2. Daarmee komt de totale oppervlakte van het woonperceel op 2.500 m2 en wordt voldaan aan dit criterium.

  • 2. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld.

Het inrichtingsplan is opgenomen in figuur 2.2. Er wordt voorzien in een landschappelijke inpassing en er wordt vergunningsvrij een schuur gebouwd.

  • 3. voor het overige de regels van artikel 25 Wonen - Woonboerderij van overeenkomstige toepassing zijn.

In de regels van dit wijzigingsplan zijn de regels van artikel 23 'Wonen' van overeenkomstige toepassing verklaard.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit wijzigingsplan. Hierbij komt het rijks- provinciaal en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om voor het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De ontwikkeling in het plangebied raakt geen van deze nationale belangen.

Duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Toetsing ladder voor duurzame verstedelijking

De uitbreiding van een bestaand woonperceel wordt conform de ladder voor duurzame verstedelijking niet gezien als stedelijke ontwikkeling. Daarom is toetsing aan de ladder niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

Verordening Romte Fryslân en Grutsk op 'e Romte

De Verordening Romte Fryslân stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Het belangrijkste uitgangspunt van de verordening is zorgvuldig ruimtegebruik. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het ruimtelijk beleid is beschreven in de Structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte'. Deze structuurvisie vervangt het geldende Streekplan op het gebied van kernkwaliteiten van het cultuurhistorische erfgoed en het landschap van Fryslân. Daarnaast wordt richting gegeven aan de toekomst: de provincie geeft aan wat zij met de kernkwaliteiten wil doen. In de visie geeft de provincie een top 10 van gebiedsoverschrijdende landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang. Daarnaast beschrijft de visie van elf deelgebieden in Fryslân de kernkwaliteiten.

In dit geval is sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling, waarbij slechts één woonperceel wordt uitgebreid en op de nieuwe gronden vergunningsvrij een bijgebouw wordt gerealiseerd. Er worden geen nieuwe woningen gebouwd of planologisch mogelijk gemaakt. Door het perceel ook in de nieuwe situatie op goede wijze landschappelijk in te passen wordt geen afbreuk gedaan aan de kernkwaliteiten van het landschap en is het voornemen in overeenstemming met het gestelde in Grutsk op 'e Romte. Tevens is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik door de gronden direct aansluiting te laten hebben op het bestaande woonperceel. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Buitengebied

Het gemeentelijk beleid met betrekking tot het plangebied is neergelegd in het bestemmingsplan Buitengebied. Het bestemmingsplan heeft betrekking op het hele buitengebied van de gemeente Smallingerland. Naast overwegend agrarische functies worden ook woonfuncties voorzien in dit gebied.

De uitbreiding van het woonperceel past binnen de voorwaarden die in de betreffende wijzigingsbevoegdheid zijn opgenomen. Daarmee is in het geldende bestemmingsplan al vooruitgelopen op deze ontwikkeling en past de ontwikkeling ook binnen het gemeentelijk beleid. Dit geldt eveneens voor de aanpassing van het bouwvlak en de betreffende wijzigingsbevoegdheid die daarvoor geldt.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn milieuaspecten (bedrijvigheid, geluid, bodem) en water, archeologie, cultuurhistorie, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid, kabels en leidingen

4.1 Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Toetsing

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de uitbreiding van een bestaand woonperceel, waarbij slecht een bijgebouw wordt gerealiseerd. Dit wordt niet beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject, maar als een perceelsgebonden ontwikkeling, waardoor een mer-beoordelingsnotitie niet noodzakelijk is.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur, spoorwegen en aangewezen bedrijven(terreinen) zijn geluidzones van toepassing. Als geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen. Bij het plangebied is geen sprake van geluidgezoneerde spoorwegen en industrielawaai, dus alleen het aspect 'wegverkeerslawaai' zou aan de orde kunnen zijn.

Toetsing

Met dit wijzigingsplan worden geen nieuwe geluidsgevoelige objecten gerealiseerd, waardoor het niet noodzakelijk is om onderzoek te doen naar de geluidsbelasting afkomstig van wegverkeerslawaai. Het aspect geluid vormt op voorhand geen belemmering voor dit plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Toetsing

Binnen het plangebied worden geen bedrijfsfuncties mogelijk gemaakt, die ten opzichte van de omgeving getoetst dienen te worden. Andersom geredeneerd breidt het woonperceel zich in westelijke richting uit. Hiermee komt het woonperceel niet dichter op nabijgelegen bedrijfsfuncties te liggen dan nu het geval is. Er wordt daarmee geen afbreuk gedaan aan de bestaande milieuzonering, waardoor geen onderzoek noodzakelijk is. Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Toetsing

Met de uitbreiding van het woonperceel wordt geen nieuw bodemgevoelig object mogelijk gemaakt. Daarom is het niet noodzakelijk om een verkennend bodemonderzoek uit te voeren. Bovendien zijn de gronden in het verleden niet in gebruik geweest voor bodembedreigende functies. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor dit plan.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in de omgeving van het plangebied sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

Toetsing

Met dit wijzigingsplan wordt de uitbreiding van een bestaand woonperceel mogelijk gemaakt. Er worden geen nieuwe woningen voorzien. Gezien de aard en omvang van het plan kan op voorhand gesteld worden dat dit niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een onderzoek is niet noodzakelijk en luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit plan.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN), voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De bescherming van gebieden en soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming.

4.6.1 Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft Van Oordt's Mersken, op circa 4 kilometer afstand ten westen van het plangebied. Op basis van het planvoornemen en de habitateigenschappen van het plangebied kunnen negatieve effecten op habitatsoorten en habitattypen waarvoor dit gebied is aangewezen, op voorhand worden uitgesloten. Een toetsing in het kader van het onderdeel gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming is om die reden niet noodzakelijk. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland. Effecten op NNN-gebieden ten gevolge van het planvoornemen kunnen op voorhand worden uitgesloten. Er wordt geconcludeerd dat vanuit de NNN er geen belemmeringen zijn die de uitvoering van de planontwikkeling in de weg staan.

Stikstofdepositie

Van Oordt's Mersken betreft eveneens het dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebied. Gezien de aard en omvang van het voornemen, waarbij slechts een woonperceel wordt uitgebreid en een schuur wordt gerealiseerd, kan gesteld worden dat sprake is van een beperkte aanlegfase en daarmee een zeer beperkte stikstofuitstoot. In de gebruiksfase zal de stikstofuitstoot eveneens zeer beperkt zijn en niet hoger dan in de huidige situatie. Er is geen sprake van een toename aan verkeersgeneratie. In combinatie met de zeer ruime afstand tot stikstofgevoelige gebieden kan daarom aangenomen worden dat geen sprake is van significante stikstofdepositie. Een onderzoek is niet noodzakelijk.

4.6.2 Soortenbescherming

De gronden worden in de huidige situatie intensief gebruikt ten behoeve van de woonfunctie. De kans op de aanwezigheid van beschermde soorten is daardoor zeer laag. Bovendien is rondom het plangebied voldoende sprake van foerageer- en verblijfsgebied voor beschermde soorten. Er is daarmee voldoende mogelijkheid tot uitwijken voor beschermde soorten. Verder wordt buiten het broedseizoen gewerkt en wordt voldaan aan de zorgplicht uit de Wet natuurbescherming. Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk.

4.7 Archeologie

Toetsingskader

Met betrekking tot dit aspect is per 1 juli 2016 de Erfgoedwet van toepassing. De Omgevingswet (nog niet van kracht) vervangt de Monumentenwet voor het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Tot het van kracht worden van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet. Hier blijven ze ongewijzigd van toepassing, zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Toetsing

Om na te gaan of sprake is van archeologische waarden in het gebied is het FAMKE geraadpleegd. Conform de kaart IJzertijd - Middeleeuwen geldt dat een archeologisch onderzoek noodzakelijk is bij ruimtelijke ingrepen met een oppervlakte van minimaal 5.000 m². Conform de kaart Steentijd - Bronstijd is archeologisch onderzoek uitsluitend noodzakelijk bij ingrepen met een minimaal oppervlak van 2,5 hectare. Omdat de oppervlakte van de te bouwen schuur deze grenswaarden niet overschrijdt is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

4.8 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan beschreven moet worden hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing

Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

Uit de CHK komt naar voren dat ter plaatse van het plangebied geen sprake is van specifieke cultuurhistorische waarden waar in dit wijzigingsplan rekening mee gehouden dient te worden. Daarom is geen nader onderzoek naar dit aspect noodzakelijk.

4.9 Water

Toetsingskader

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets (kenmerk: 20201126-2-24890) kenbaar gemaakt aan Wetterskip Fryslân. Hieruit is naar voren gekomen dat de korte procedure geldt voor het waterschap. De uitkomst van de watertoets is opgenomen als bijlage 1.

Waterkwantiteit

De verharding in het plangebied neemt toe met circa 100 m2. Omdat het plangebied in het buitengebied van de gemeente Smallingerland ligt, blijft deze verhardingstoename ruimschoots onder de grenswaarde van 1.500 m2 voor watercompensatie. Dit is daarom niet noodzakelijk.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Hemelwater wordt afgevoerd naar omringend oppervlaktewater. Er wordt verder geen riolering aangelegd op de uitbreiding van het woonperceel.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.

Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het GR onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

Toetsing

In het kader van de externe veiligheid is de provinciale risicokaart geraadpleegd. Hieruit is naar voren gekomen dat in de (directe) omgeving van het plangebied geen sprake is van risicovolle inrichtingen, buisleidingen en transportroutes waar rekening mee gehouden moet worden bij de uitvoering van dit plan. Daarom is nader onderzoek niet noodzakelijk.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing
In en rondom het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Verbeelding

Het wijzigingsplan Drachten - Het Zuid 30 gaat vergezeld met een verbeelding. Op deze verbeelding is de woonbestemming toegepast ter plaatse van de voorgenomen erfuitbreiding.

Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied.

Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan Buitengebied zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

De bestemmings- en aanduidingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan (in dit geval de bestemming 'Wonen') zijn onverkort van toepassing. In de regels is een koppeling gelegd met deze bestemming.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. In paragraaf 6.1 volgt een nadere toelichting. Daarnaast is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. Hier wordt in paragraaf 6.2 ingegaan.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het wijzigingsplan eerst voorgelegd aan de betrokken overleginstanties. Brandweer Fryslân heeft laten weten geen opmerkingen op het plan te hebben. Wetterskip Fryslân heeft aangegeven dat de watertoets opnieuw doorlopen moet worden, omdat in eerste instantie werd aangegeven dat het slechts om een functiewijziging gaat. Daarop is de watertoets opnieuw ingevoerd en opgenomen als bijlage 1.

Het ontwerpwijzigingsplan heeft vervolgens gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze zes weken is eenieder in de gelegenheid gesteld zijn/haar zienswijzen tegen het ontwerpwijzigingsplan kenbaar te maken.

Vervolgens is het plan ongewijzigd vastgesteld. Na de vaststelling wordt het wijzigingsplan nogmaals zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is het mogelijk beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Dit plan heeft betrekking op een particulier initiatief waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. In dit geval is er geen sprake van uitvoeringskosten. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.

In dit geval is een planschadeovereenkomst opgesteld tussen gemeente en initiatiefnemer. Het kostenverhaal is middels de gemeentelijke leges geregeld.