direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Titelroas
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De percelen aan de Titelroas te Boornbergum zijn conform het bestemmingsplan 'Middelgeast - Boornbergum' (vastgesteld op 29 september 2015), bestemd als 'Wonen - 1'. Binnen deze bestemming is het mogelijk om vrijstaande woningen te bouwen. Daarnaast is in de regels opgenomen dat ter plaatse het maximum aantal woningen 10 stuks, de maximum bouwhoogte 8,5 m en maximum goothoogte 3,5 m, mag zijn. Inmiddels is de vraag naar woningen veranderd en wenst de gemeente geen 10 vrijstaande woningen, maar 2 vrijstaande woningen op de noordelijke en zuidelijke kavel van de woningbouwstrook en 12 twee-onder-één-kap woningen in het tussenliggende gedeelte, mogelijk te maken. Daarnaast is men voornemens de bouw- en goothoogte van de vrijstaande woningen te verhogen naar dezelfde hoogte als die van de twee-onder-één-kap woningen, namelijk 10 m en respectievelijk 6 m. Voor de noordelijke hoekkavel wordt de bouwhoogte 11 m.

De gemeente wil dan ook graag de bestemming afstemmen op de huidige vraag en de bestemming wijzigen in 'Wonen - 2', waarbinnen wel twee-onder-één-kap woningen gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast wenst zij de bouw- en goothoogte voor de vrijstaande woningen in het plangebied, gelijk te stellen aan de twee-onder-één-kap woningen.

In het geldende bestemmingsplan is in artikel 9.6.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen met de mogelijkheid om de bestemming 'Wonen - 1' te wijzigen in onder andere de bestemming 'Wonen - 2'. Daarnaast is het mogelijk het maximum aantal woningen per bouwvlak te wijzigen. Vervolgens kan middels artikel 16.1 onder d de maatvoering, voor in dit geval de bouw- en goothoogte, worden gewijzigd. Hiermee kan het voornemen planologisch-juridisch mogelijk worden gemaakt.

1.2 Begrenzing plangebied

Het plangebied betreft de kadastrale percelen BBG03 3309 t/m BBG03 3318 sectie F te Boornbergum, gemeente Smallingerland. Het plangebied is gelegen aan de Titelroas en wordt aan de oostzijde begrensd door de woningen aan het Boerekrookje, aan de zuidzijde door de straat De Middelgeast en aan de noordzijde door het verlengde van de straat Titelroas. Onderstaande figuren geven het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401_0001.png"

Figuur 1. Overzichtskaart plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401_0002.png"

Figuur 2. Kadastrale weergave plangebied

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende hoofdstuk volgt hierna een hoofdstuk waarin het voornemen wordt beschreven. In hoofdstuk 3 wordt vervolgens het voornemen getoetst aan relevante beleidskaders en vindt in hoofdstuk 4 de toetsing aan de relevante wet- en regelgeving plaats. Ten slotte besteedt hoofdstuk 5 aandacht aan de juridische vormgeving en licht hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het voornemen toe.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie zijn de percelen nog onbebouwd en maken ze onderdeel uit van de nieuwbouwwijk Middelgeast in het dorp Boornbergum. Binnen de huidige bestemming is het mogelijk 10 vrijstaande woningen te bouwen. Aan de oostzijde van het plangebied bevindt zich al een reeks met rijenwoningen. Aan de noordzijde van het plangebied is een vrijstaande woning gerealiseerd. Navolgende figuur geeft de huidige situatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401_0003.png"

 Figuur 3. Huidige feitelijke situatie plangebied

2.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie is het mogelijk het plangebied te bebouwen met 12 twee-onder-één-kap woningen. Aan de noord- en zuidzijde van het plangebied blijft de mogelijkheid bestaan om twee vrijstaande woningen te bouwen. Een impressie van het plangebied in de toekomstige situatie is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401_0004.png"

Figuur 4. Impressie toekomstige situatie twee-onder-één-kap woningen

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401_0005.png"

Figuur 5. Verkaveling toekomstige situatie

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Ladder duurzame verstedelijking

Overheden dienen op grond van het Besluit ruimtelijke ordening nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren op basis van de per 1 juli 2017 herziene Ladder duurzame verstedelijking. Op grond van de Ladder dient de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de behoefte aan die ontwikkeling, en indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

De eerste vraag die beantwoord moet worden is of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bij de aanleg van een woonwijk. Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Voor woningbouwlocaties geldt volgens de jurisprudentie (ABRvS 28 juni 2017; ECLI:NL:RVS:2017:1724) dat in beginsel sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen gerealiseerd worden. Voor wonen is daarmee de lijn dat vanaf 12 woningen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Het voorliggende wijzigingsplan betreft een wijziging van het aantal woningen dat binnen een reeds bestaande woonbestemming mogelijk is. In plaats van 10 vrijstaande woningen maakt voorliggend plan 2 vrijstaande woningen en 12 twee-onder-één-kap woningen mogelijk. In totaal voorziet voorliggend plan in 4 extra woningen ten opzichte van het bestaande aantal. Gezien de aard en omvang van voorliggend plan kan gesteld worden dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. De Laddertoets hoeft dan ook niet uitgevoerd te worden.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Het Rijk zet in op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en in krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woon-werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de kwalitatieve vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.

Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

3.1.3 AmvB Ruimte (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening)

De Wro biedt in artikel 4.3 de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een AMvB. Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van bestemmingsplannen. In de AMvB Ruimte zijn nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, gewaarborgd. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de AMvB Ruimte, is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van enkele onderdelen.

De AMvB ruimte staat niet in de weg aan het voorliggende bestemmingsplan. Voor het overige zijn, op grond van het Barro, geen nationale belangen gemoeid met het voorliggende bestemmingsplan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Op 13 december 2006 is door Provinciale Staten het “Streekplan Fryslân 2007: 'Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode 2006 tot 2016.

Centraal in het streekplan staat het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.

Vanuit deze doelstellingen kiest de provincie voor concentratie van wonen, werken en voorzieningen in stedelijke bundelingsgebieden. Drachten is één van de stedelijke kernenen met een eigen bundelingsgebied. Het streekplan biedt voor de bundelingsgebieden ontwikkelingsruimte om de opgaven voor wonen, werken en voorzieningen te kunnen realiseren. Concentratie van woningbouw is hierbij het uitgangspunt. Ook Boornbergum valt binnen het bundelingsgebied van Drachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401_0006.png"

Figuur 6. Stedelijke bundelingsgebieden en woningbouwregio's (Bron: Streekplan Fryslân, 2007)

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Het Streekplan Fryslân uit 2007 heeft op basis van het overgangsrecht van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de status van structuurvisie gekregen. Met de invoering van de Wro is de goedkeuringsbevoegdheid van bestemmingsplannen van de gemeente vervallen. De provincie heeft daarentegen wel de mogelijkheid gekregen om een provinciale verordening op te stellen. In 2010 heeft de Provincie Fryslân derhalve het initiatief genomen om te komen tot de Verordening Romte Fryslân. Deze is op 25 juni 2014 opnieuw vastgesteld.

In de Verordening Romte Fryslân is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid, zoals dat hiervoor is aangegeven, is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. Deze beleidsregels zijn betrokken bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

Vrijwel het hele plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied zoals dat is bepaald op de kaarten die deel uitmaken van de verordening. Voorliggend voornemen is dan ook mogelijk binnen de regels van de Verordening.

3.2.3 Omgevingsvisie Fryslân 2018 (in voorbereiding)

Naar verwachting treedt in 2019 de Omgevingswet in werking. Deze wet zal veel bestaande wetten op het gebied van de ruimtelijke ordening en milieu vervangen. Door de Provinsje Fryslân wordt hierop geanticipeerd door in een Omgevingsvisie Fryslân al het provinciale beleid voor de fysieke leefruimte te bundelen. Het gaat daarbij om de hoofdlijnen voor de ruimtelijke inrichting van Fryslân, provinciale waterhuishouding, infrastructuur, natuur, landschap en milieu. Diverse provinciale beleidsdocumenten zullen in de omgevingsvisie opgaan. In 2018 moet de omgevingsvisie klaar zijn.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 t/m 2025

De gemeente Smallingerland heeft haar woningbouwambities geactualiseerd in het gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 t/m 2025. Het programma wordt periodiek tegen het licht gehouden om te zien of het aanbod van plannen zowel kwantitatief als kwalitatief nog aansluit bij de vraag.

Het vergroten van de kwaliteit van het wonen en de woonomgeving staat centraal in dit woonbeleid. De komende jaren richt de gemeente Smallingerland zich onder andere op de volgende onderdelen:

  • beter evenwicht brengen in vraag en aanbod op de woningmarkt
  • netto woningbouwproductie. In het woningbouwprogramma zijn alleen nog projecten opgenomen waarvan verwacht wordt dat deze binnen de planperiode tot uitvoering komen.
  • vergroten van de kwaliteit van wonen en de woonomgeving
  • focus op inbreiding
  • uitleglocaties: o.a. in het uitbreidingsplan Middelgeast (fase 2 en 3) worden bij voorkeur bijzondere woonmilieus gerealiseerd die in Drachten niet mogelijk zijn.
  • Prioriteren binnenstedelijke locaties Drachten.

De gemeente Smallingerland legt met name nadruk op het aan laten sluiten van het aanbod op de vraag, elk plan of project wordt dan ook zorgvuldig afgewogen. Voorliggend planvoornemen is opgenomen in het gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma.

3.3.2 Gemeentelijk vervoersplan 2013

Het verkeer- en vervoerbeleid van de gemeente is vastgelegd in het Gemeentelijk Verkeers- en Vervoerplan (GVVP) van 2013. Doel van dit beleid is om:

  • de leefbaarheid en leefkwaliteit te vergroten en de menselijke maat terug te brengen in het verkeer;
  • de objectieve en subjectieve verkeersveiligheid te verbeteren;
  • een optimale bereikbaarheid te creëren en te garanderen voor zowel locaties als weggebruikers;
  • zorg te dragen voor een herkenbare inrichting van de verkeersstructuur, waardoor weggebruikers hun weg kunnen vinden en weten welk (verkeers)gedrag van hun verwacht wordt.

Voor het bereiken van deze doelstellingen worden de principes van Shared Space en Duurzaam Veilig gecombineerd toegepast: Shared Space waar kan, Duurzaam Veilig waar moet.

Wegenstructuur

Er wordt onderscheid gemaakt naar wegen die primair een verkeersfunctie hebben en wegen waar verblijven centraal staat. Op wegen uit deze laatste categorie is vaak ook sprake van meerdere functies, zoals spelen, groen, ontsluiten, wonen of werken. Afhankelijk van de mate van de verkeersfunctie zijn de wegen ingedeeld als stroomweg (pure verkeersfunctie), gebiedsontsluitingsweg (op wegvakken verkeersfunctie, op kruispunten uitwissel-/verblijfsfunctie) of erftoegangsweg (pure verblijfsfunctie).

In verblijfsgebieden (erftoegangswegen) wordt gewerkt volgens het Shared Space-principe, waarbij de inrichting bepaald wordt door het gehele perspectief van functies, omgeving en landschap. Bij gebiedsontsluitingswegen moeten de kansen voor Shared Space benut worden. De kruispunten, waar juist de uitwisseling van verkeer en functies plaatsvindt, vormen hierbij primair de potentieel kansrijke locaties. Bij stroomwegen worden de inrichtingsprincipes van Duurzaam Veilig gevolgd.

Langzaam verkeer

Ten aanzien van fietsvoorzieningen is op gebiedsontsluitingswegen uitgangspunt dat het fietsverkeer wordt gescheiden van het gemotoriseerde verkeer door middel van vrij liggende paden of parallelle routes. Op erftoegangswegen geeft de gemeente de voorkeur aan een inrichting die past binnen het concept van Shared Space. Dit betekent dat fietsverkeer en gemotoriseerd verkeer gezamenlijk de ruimte delen. Mits hiervoor goede argumenten zijn, kan van dit principe worden afgeweken. Voor voetgangers geldt dat er voldoende ruimte voor hen moet zijn en dat deze ruimte ook goed toegankelijk is voor lichamelijk en visueel gehandicapten.

Parkeren

In bestaande gebieden geldt dat de gemeente terughoudend is met het opofferen van (openbare) groenvoorzieningen ten behoeve van extra parkeerplaatsen. Bij nieuwbouwplannen of nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient rekening te worden gehouden met voldoende parkeerruimte voor zowel de auto als de fiets. Hierbij dient het parkeren primair op eigen terrein opgelost te worden. Het benodigde aantal parkeerplaatsen wordt bepaald door de parapluplan parkeernormen van de gemeente Smallingerland, of indien deze niet aanwezig is de geldende parkeerkencijfers van het CROW.

Openbaar vervoer

Het openbaar vervoer levert een belangrijke bijdrage de bereikbaarheid en ontsluiting van Smallingerland. Om goed openbaar vervoer te waarborgen worden busroutes 'busvriendelijk' ingericht en dienen haltes/overstappunten te voldoen aan eisen met betrekking tot opstel- en wachtruimte, stallingvoorzieningen en fiets- en looproutes.

3.3.3 Parapluplan parkeernormen

De gemeente Smallingerland kiest ervoor om de CROW-normen door te vertalen in gemeentelijk parkeerbeleid, vastgesteld in de Parkeernormennota (2015). In de nota is een parkeerregeling opgenomen waarin is geregeld hoeveel en waar parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn. De nota gaat uit van het gemiddelde tussen het minimum en maximum kencijfer zoals opgenomen in de publicatie van het CROW (publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie'). Voor koopwoningen vrijstaand hanteert de gemeene een parkeerkencijfer van 2,3 (dorpen en buitengebied, rest bebouwde kom). Voor koopwoningen twee-onder-één-kap hanteert de gemeente een parkeerkencijfer van 2,2 (dorpen en buitengebied, rest bebouwde kom). In paragraaf 4.6 wordt het parkeren in het plangebied nader uitgewerkt, hieruit blijkt dat voldaan kan worden aan de nieuwe parkeerbehoefte.

Het planvoornemen voldoet aan de te hanteren parkeernorm.

3.3.4 Duurzaam bouwen

Duurzaam bouwen is een belangrijk aspect waarmee de gemeente Smallingerland in Nederland toonaangevend is. Speerpunten in dit duurzaam bouwenbeleid zijn het integraal waterbeheer en het toepassen van alternatieve energiebronnen. Naast deze fysieke tak van het duurzaam bouwen-beleid, kent de gemeente ook een sociale tak in de vorm van de kwaliteit van de leefomgeving. Aan deze sociale duurzaamheid wordt bijgedragen door onder andere het toepassen van een bepaalde variatie in de bebouwing, een differentiatie in functies, inbreiden in plaats van uitbreiden en een kwalitatief hoogwaardige inrichting van de openbare ruimte.

3.3.5 Bestemmingsplan Middelgeast - Boornbergum

Het planvoornemen is gelegen in het plangebied van het bestemmingsplan 'Middelgeast - Boornbergum', vastgesteld op 29 september 2015. De gronden zijn in dit bestemmingsplan aangewezen voor de enkelbestemming 'Wonen - 1', een maatvoering met een maximumaantal wooneenheden van 10, een maximum bouwhoogte van 8,5 m, een minimum dakhelling van 45 graden en maxium goothoogte van 3,5 m. De gronden in deze bestemming zijn aangewezen voor wonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of een bêd en brochje, maar ook daarbij behorende tuinen en erven, groenvoorzieningen en waterpartijen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen, straten en paden, en openbare nutsvoorzieningen.

Als hoofdgebouw mogen binnen deze bestemming alleen vrijstaande woningen worden gebouwd. De beoogde twee-onder-één-kap woningen zijn binnen deze bestemming niet mogelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401_0007.png"

Figuur 7. Uitsnede Bestemmingsplan Middelgeast - Boornbergum (2015)

Onder artikel 9.6.1 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarin Burgemeester en wethouders kunnen besluiten de bestemming 'Wonen - 1' te wijzigen in o.a. 'Wonen - 2' en/of het maximum aantal woonhuizen te wijzigen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de te bouwen wonigen moeten qua aantallen, woningtype en doelgroep passen binnen het door Gedeputeerde Staten geaccordeerd gemeentelijk woonplan, zoals dat op het moment van wijzigen geldt;
  • c. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan de geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde;
  • d. als de bestemming wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - 2 of Wonen - 3' zijn na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid voor de betreffende gronden de regels in artikel 10 of 11 van toepassing.

Middels deze wijzigingsbevoegdheid kunnen de twee-onder-één-kap woningen mogelijk worden gemaakt.

Daarnaast is in artikel 16.1 onder d, een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de maatvoering in het plan gewijzigd kan worden. Hiermee kan de bouwhoogte voor de vrijstaande woningen in de bestemming 'Wonen - 1' gewijzigd worden in 10 m voor de zuidelijke kavel en 11 m voor de noordelijke kavel. De goothoogte kan hiermee voor beide kavels gewijzigd worden in 6 m. Algemene wijzigingen kunnen echter alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrezende gronden. In navolgend hoofdstuk wordt het voornemen aan deze voorwaarden getoetst.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

4.1 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.

4.1.1 Archeologie

Onderzoek

Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden voor het plangebied twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten:

  • steentijd-bronstijd: Het plangebied ligt op de FAMKE in een gebied waar bij ruimtelijke ingrepen voor de periode steentijd-bronstijd ‘geen onderzoek noodzakelijk’ is. Op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten uit deze periode in de bodem bevinden of dat de archeologische verwachting zeer laag is.
  • ijzertijd-middeleeuwen: Door de provincie worden bij ruimtelijke ingrepen voor de periode ijzertijd - middeleeuwen in het plangebied verschillende onderzoeksregimes geadviseerd.

STEENTIJD-BRONSTIJD

In navolgende figuur is een uitsnede van de FAMKE opgenomen voor de periode steentijd-bronstijd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede FAMKE periode steentijd-bronstijd (Provinsje Fryslân, 2017)

Uit deze uitsnede komt naar voren dat voor het plangebied geadviseerd wordt onderzoek naar archeologische waarden uit te voeren bij grote ingrepen. Voor deze gebieden wordt vermoed, op basis van eerder onderzoek, dat eventuele aanwezige archeologische resten uit de steentijd al ernstig verstoord zijn. Voor ingrepen van meer dan 2,5 ha wordt aanvullend onderzoek geadviseerd. Het plangebied is kleiner dan deze 2,5 ha. Aanvullende archeologisch onderzoek naar de perdiode steentijd-bronstijd is dan ook niet nodig.

IJZERTIJD-MIDDELEEUWEN

Onderstaande figuur geeft de uitsnede van de FAMKE voor de periode ijzertijd-middeleeuwen weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401_0009.png"

Figuur 9. Uitsnede FAMKE periode ijzertijd-middeleeuwen (Bron: Provinsje Fryslân, 2017)

Uit bovenstaande uitsnede komt naar voren dat voor het plangebied het advies karterend onderzoek 3 geldt. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd-middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 5.000 m2 een historisch en karterend onderzoek te verrichten. Het plangebied is kleiner dan 5.000 m2. Daarnaast is in 2002 reeds archeologische onderzoek in het plangebied uitgevoerd. Hieruit zijn geen archeologische vindplaatsen uit naar voren gekomen. Hoewel dit onderzoek inmiddels gedateerd is, geeft dit wel aanleiding om te mogen verwachten dat de archeologische verwachtingswaarde laag is.

Conclusie

Gezien het voorgaande mag het plan wat betreft het aspect archeologie als uitvoerbaar wroden geacht. In alle gevallen blijft voor het plangebied de archeologische meldingsplicht van kracht. Concreet houdt dit in dat wanneer bij eventuele graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, te weten de Minister.

4.1.2 Cultuurhistorie

Onderstaande figuur geeft de uitsnede van de CHK2 kaart van de provincie Fryslân weer. Uit deze kaart komt naar voren dat in of in de nabijheid van het plangebied weinig cultuurhistorische waarden aanwezig zijn. In de omgeving van het plangebied bevinden zich enkele oude paden en nieuwe wegen. Daarnaast ligt in de nabijheid een oude boerderijplaats. Het planvoornemen betreft een wijziging van het aantal en soort woningen binnen een reeds bestaande woonbestemming. Het planvoornemen heeft dan ook geen gevolgen voor deze cultuurhistorische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401_0010.png"

Figuur 10. Uitsnede CHK2 kaart (Bron: Provinsje Fryslân, 2017)

Conclusie

Wat betreft de aspecten archeologie en cultuurhistorie is het plan uitvoerbaar.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht moet worden verkregen in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gronden waarvan bekend is dat de milieuhygiënische kwaliteit onvoldoende is, worden bestemd met een bestemming die daarvoor gevoelig is.

Voor het onderzoek naar de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied is de kaart van het Bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied geen historische gegevens aanwezig zijn van mogelijke vervuiling. De gronden zijn inmiddels bouwrijp waarbij de woning op de noordelijke kavel in het plangebied reeds gerealiseerd is. Daarnaast is het in de huidige planologische situatie al mogelijk om woningen in het plangebied te realiseren. Voorliggend wijzigingsplan maakt alleen een ander soort en meer woningen mogelijk.

Conclusie

Wat betreft de milieuhygiënische bodemkwaliteit is voorliggend plan uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

In het kader van de planologische procedure is inzicht gewenst in de effecten van de beoogde plannen op natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming).

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
  • Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Gebiedsbescherming 

Voor onderhavig projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

WET NATUURBESCHERMING
In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Fryslân uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân 2014 (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

NATUUR BUITEN HET NNN
Vanuit het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân 2014 wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande natuurgebieden en natuurwaarden in agrarisch gebied.

Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen in het NNN. Op een afstand van circa 180 m is natuur buiten het NNN gelegen. Het betreft hier vochtig productiebos (beheertype N16.02). Het dichtsbijzijnde Natura 2000-gebied is de Alde Feanen. Dit gebied ligt op ruim 5 km afstand tot het plangebied. Er is dan ook geen sprake van eventuele effecten op deze natuurgebieden anders dan op basis van het thans geldende plan al aanwezig waren.

Het plangebied is bouwrijp gemaakt en ligt dan ook klaar voor het bebouwen. Het gebied vormt geen habitat voor beschermde soorten. Het gebied kan worden gebruikt als foerageergebied voor vogels. Het gebied kan gebruikt worden door dwaalgasten. Het bebouwen van het gebied zal niet leiden tot een belangrijk effect op soorten.

Conclusie

Wat betreft de soorten- en de gebiedsbescherming is er geen sprake van beperkingen. Voorliggend wijzigingsplan is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe vei-ligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van risico's voor de burger door deze activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsge-bonden risico en het groepsrisico. In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken of produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu. Op de risicokaart worden tevens kwetsbare objecten getoond die extra aandacht verdienen in de buurt van risicobronnen. Dit zijn gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401_0011.png"

Figuur 11. Uitsnede Risicokaart

Uit de Risicokaart, weergegeven in bovenstaande figuur, blijkt dat in en in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig waarvan de risicocontouren of de invloedsgebieden over het plangebied lopen. De wet- en regelgeving heeft dan ook geen gevolgen voor dit wijzigingsplan.

Het plan is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg een zone heeft, waarbinnen onderzoek plaats moet vinden naar de geluidbelasting aan de gevels van nieuw te bouwen woningen en gebouwen ten behoeve van andere geluidgevoelige functies. Een uitzondering geldt voor:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.

Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder wordt voldaan.

Onderzoek

De wegen in het plangebied hebben een maxiumsnelheid van 30 km/uur en hebben daarom geen zone in het kader van de Wet geluidhinder. De dichtsbijzijnde weg met een zone in het kader van de Wet geluidhinder is de Trisken/Nijewei. Op deze weg is een snelheid van maximaal 60 km/uur toegestaan. In 2015 heeft in het kader van het moederplan, akoestisch onderzoek naar deze weg plaatsgevonden. Uit dit onderzoek is naar voren gekomen dat de woningen aan de oostzijde van de Helmblom in de zone van de 48 dB voorkeursgrenswaarde gelegen zijn. Alle woningen aan de westzijde van deze zone, waaronder de woningen van voorliggende wijzigingsplan, voldoen aan de voorkeursgrenswaarde. Aanvullend onderzoek naar geluidhinder is dan ook niet noodzakelijk.

Conclusie

De uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan wordt wat betreft het aspect geluidhinder niet belemmerd.

4.6 Verkeer, parkeren en luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Verkeer

Met het planvoornemen worden in plaats van 10 vrijstaande woningen, 12 twee-onder-één-kap woningen en twee vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Voor het berekenen van de extra verkeersgeneratie kan gebruik gemaakt worden van de publicatie van het CROW 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2012). De vraag naar parkeerplaatsen en de omvang van de verkeersgeneratie wordt bepaald door:

  • de locatie van een functie
  • het aanbod en de kwaliteit van alternatieve vervoerswijzen.

Boornbergum kan op basis van de cijfers van het CBS over de omgevingsadressendichtheid getypeerd worden als 'niet stedelijk'. Daarnaast worden de kencijfers onderscheiden naar stedelijke zone. Het plangebied kan beschouwd worden als 'rest bebouwde kom'. Voor vrijstaande woningen geldt een verkeersgeneratie van 7,8 tot 8,6 motorvoertuigen per woning per gemiddelde weekdag. Voor twee-onder-één-kap woning geldt een verkeersgeneratie van minimaal 7,4 en maximaal 8,2 motorvoertuigen per woning per gemiddelde weekdag.

In de huidige situatie zijn per werkdag maximaal 86 motorvoertuigen aanwezig. In de toekomstige situatie zijn dit 115,6 motorvoertuigen (8,6 x 2 + 8,2 x 12) per gemiddelde weekdag. Dit betekent dat met het planvoornemen 29,6, afgerond 30, motorvoertuigen per weekdag extra worden gegenereerd.

Parkeren

Voor het parkeren geldt voor een vrijstaande koopwoning een parkeerkencijfer van minimaal 1,9 en maximaal 2,7 per woning, de gemeente hanteert een gemiddelde van 2,3 (dorpen en buitengebied, rest bebouwde kom). Voor een twee-onder-één-kap woning geldt een parkeerkencijfer van minimaal 1,8 en maximaal 2,6 per woning, hiervoor rekent de gemeente met een gemiddelde van 2,2 (dorpen en buitengebied, rest bebouwde kom).

In de huidige situatie kunnen 10 vrijstaande woningen gebouwd worden. Dit betekent een parkeerbehoefte van 23 parkeerplaatsen. In de toekomstige situatie zijn 2 vrijstaande woningen en 12 twee-onder-één-kap woningen mogelijk. Dit betekent een toekomstige parkeerbehoefte van 31 parkeerplaatsen (2,3 x 2 + 2,2 x 12) per gemiddelde weekdag.

In de huidige situatie zijn gemiddeld 23 parkeerplaatsen nodig. en in de toekomstige situatie gemiddeld 31 parkeerplaatsen. Dit is inclusief bezoekersparkeren. Dit betekent een toename van 8 parkeerplaatsen.

Bij elke woning is voldoende ruimte opgenomen om de vraag naar voldoende parkeerruimte op het eigen terrein op te vangen. Daarnaast zijn in de openbare ruimte parkeerplaatsen aanwezig die de overtallige vraag kunnen opvangen. Het planvoornemen voorziet dan ook in voldoende parkeergelegenheid.

Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waar normaal gesproken geen mensen komen (weilanden bijvoorbeeld).

Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.

Aan de hand van de NIBM-tool kan berekend worden wat het effect is van het planvoornemen. Onderstaande figuur geeft de uitkomsten hiervan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BW2017DPW010-0401_0012.png"

Figuur 12. NIBM-tool (Bron: www.infomill.nl)

Met het planvoornemen worden 30 extra motorvoertuigbewegingen per weekdaggemiddelde gegenereerd. Zo blijkt uit bovenstaande figuur is de bijdrage van dit extra verkeer niet in betekende mater, nader onderzoek is dan ook niet nodig.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft verkeer, parkeren en luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.7 Water

Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.

Het bestemmingsplan is door middel van de digitale watertoets voorgelegd aan Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft op het plan gereageerd met een wateradvies (datum 16-8-2017 dossiercode 20170816-2-15848). De hoofdpunten uit het wateradvies zijn in het navolgende opgenomen. Het wateradvies zelf is opgenomen in bijlage bij deze toelichting.

Voorliggend plan heeft een beperkt invloed op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. De beperkte invloed van het plan kan opgevangen worden met standaard maatregelen zoals vermeld in de leidraad watertoets. Centraal hierin staat de waterveiligheid, voldoende water en schoon water.

Conclusie

Wat betreft het aspect water is het plan uitvoerbaar.

4.8 Hinder van bedrijven

Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk.

In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen als scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Onderzoek

In de omgeving van het plangebied ligt een rundveehouderijbedrijf. Dit bedrijf aan De Middelgeast 6 in Boornbergum valt geheel onder het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). De melkveehouderij heeft daarom geen omgevingsvergunning voor de activiteit milieu nodig (is een type B-inrichting). De melkrundveehouderij ligt op voldoende afstand van het plangebied om een goed woon- en leefklimaat te waarborgen en te voorkomen dat de melkrundveehouderij in zijn bedrijfsvoering wordt belemmerd. Voor deze beoordeling is voor het wijzigingsplan geur het bepalende milieuaspect. Voor geur zijn de dierverblijven en de mestopslag in een mestsilo relevant.

DIERVERBLIJVEN

Voor geur van veehouderijen heeft de Raad in 2008 de Verordening geurhinder en veehouderij Smallingerland 2008 (Verordening) vastgesteld. In deze Verordening zijn afstanden opgenomen voor melkrundveehouderijen waarbij de gemeente vindt een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd te hebben. Deze afstanden gelden ook voor bedrijven die vallen onder het Activiteitenbesluit. Het emissiepunt van de stallen van de melkrundveehouderij aan De Middelgeast 6 moet op tenminste 50 meter van de gevels van woningen van derden liggen. Daaraan wordt ruim voldaan. De afstand van de stallen tot het plangebied is circa 125 meter.

MESTSILO

Ook de mestsilo moet voldoen aan de voorschriften van het Activiteitenbesluit. Er is een mestsilo aanwezig van circa 250 m2. Daarvoor geldt een afstand van 50 meter tot de gevels van geurgevoelige objecten van derden zoals woningen. Daaraan wordt ruim voldaan.

Conclusie

Wat betreft het aspect milieuhinder is het plan uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het juridische deel van het wijzigingsplan; de verbeelding en de planregels. Allereerst zal kort worden ingegaan op de plansystematiek die door de gemeente wordt gehanteerd. Daarna komen de verschillende bestemmingen, die op de verbeelding en in de planregels voorkomen, aan bod. Ten slotte wordt kort ingegaan op het gemeentelijk beleid betreffende de handhaving van de in het wijzigingsplan opgenomen planregels. Het plan is zodanig opgesteld dat is aangesloten op de systematiek van de gemeente.

5.2 Plansystematiek

Algemeen

Wat betreft de opzet van de planregels en de planverbeelding heeft de gemeente aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De standaardopzet betreft onder meer de opbouw van de planregels en de planverbeelding, de benaming van bestemmingen en een aantal standaardbegripsbepalingen.

Digitaal en analoog

De planregels zijn zodanig opgesteld dat deze kunnen fungeren in zowel een digitaal wijzigingsplan, als in een analoog wijzigingsplan. Het digitale wijzigingsplan is weliswaar het bindende plan, het is nog steeds mogelijk een analoge versie van het wijzigingsplan te raadplegen. Het plan voldoet daarmee aan de Wet ruimtelijke ordening.

Regels Wonen -1 en Wonen -2

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Middelgeast Boornbergum zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan. Voor de bestemming Wonen - 1 is een aangepaste maatvoering opgenomen.

De bestemmingsregels die van toepassing zijn op het plangebied van het wijzigingsplan (in dit geval de bestemingen Wonen-1 en Wonen-2), zijn bij dit wijzigingsplan opgenomen.

Regels Parapluplan Parkeernormen

In het wijzigingsplan zijn tevens de algemene regels uit het bestemmingsplan ‘Parapluplan Parkeernormen’ verwerkt.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bouwplan betreft een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. In dit kader moet op grond van artikel 6.12 Wro de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen. Op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over met het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

Gemeente Smallingerland is eigenaar van de gronden. Ten behoeve van de ontwikkeling van het plan is een exploitatieopzet gemaakt. Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van het voornemen van de gemeente om in plaats van vrijstaande woningen twee-onder-één-kap woningen mogelijk te maken. De kosten voor de planontwikkeling worden door de gemeente gedragen en zijn in de exploitatieopzet verwerkt.

Omdat de gemeente eigenaar is van de gronden, kan de gemeente via uitgifte van bouwkavels de gemaakte kosten terugverdienen. Uit de exploitatieopzet blijkt dat de gemaakte kosten goedgemaakt kunnen worden door de uitgifte van bouwkavels tegen marktconforme prijzen. Er bestaat dan ook geen aanleiding om een exploitatieplan op te stellen.

Op basis van deze overweging mag het voorliggende wijzigingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het Wijzigingsplan Titelroas heeft van 6 oktober tot en met 16 november 2017 als ontwerp ter inzage gelegen voor zienswijzen. Tijdens deze termijn is één zienswijze ontvangen. Deze zienswijze heeft niet geleid tot aanpassing van het wijzigingsplan. De zienswijzennotitie is opgenomen in Bijlage 2 van de toelichting.