direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Drachten - De Drift Appartementen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor een momenteel onbebouwde kavel op de hoek van De Drift en De Oppers in Drachten is een plan ontwikkeld. De initiatiefnemers willen op deze locatie een woongebouw realiseren met 25 appartementen. Op grond van het geldende bestemmingsplan is een wooncentrum toegestaan. Vanwege het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksregels is het voornemen op grond van het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld om deze ontwikkeling mogelijk te maken en een passend juridisch-planologisch kader te bieden voor het plan.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied bestaat uit een drietal percelen op de hoek van De Drift en De Oppers in de kern Drachten. Het plangebied ligt op crica 250 meter afstand ten zuiden van het centrum van Drachten. Het plangebied staat kadastraal bekend als gemeente Drachten, sectie C, perceelnummers 9221, 9222 en 9223. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301_0001.png" Figuur 1.1: Ligging plangebied De Drift - De Oppers in Drachten (bron: PDOK)

Begrenzing

Het plangebied betreft drie kadastrale percelen op de hoek van De Drift en De Oppers in Drachten. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door bebouwing van een wooncentrum, aan de oostzijde door fysiotherapiepraktijk De Oppers, aan de zuidzijde door De Oppers en woonbebouwing en de westzijde door De Drift en het Gomarus College Drachten. In figuur 1.2 is de begrenzing van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301_0002.png"

Figuur 1.2: begrenzing plangebied (bron: Kadastralekaart.com)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'De Bouwen', vastgesteld op 30 april 2010. Het plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen – Wooncentrum'. In figuur 1.3 is een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan weergegeven.

Daarnaast zijn er nog een vijftal paraplubestemmingsplannen van toepassing op het perceel. De eerste betreft 'Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis', vastgesteld op 17-03-2015. Dit bestemmingsplan heeft tot doel de regeling voor werk aan huis te actualiseren. De tweede betreft 'Regeling aan- en uitbouwen en bijgebouwen', vastgesteld op 15-12-2015. In dit bestemmingsplan heeft de gemeente Smallingerland de maximale toegestane bebouwingsoppervlakte bepaald voor hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen. De derde betreft 'Parapluplan terrassen Smallingerland', vastgesteld op 24-05-2016. Dit bestemmingsplan gaat over het mogelijk maken van terrassen bij horecabedrijven. De vierde betreft 'Parapluplan parkeernormen', vastgesteld op 10-01-2017. In dit bestemmingsplan wordt het parkeerbeleid in ieder bestemmingsplan afgestemd op de normen uit de Parkeernormennota van de gemeente Smallingerland. Het vijfde bestemmingsplan 'Wonen in Smallingerland' is vastgesteld op 06-07-2021. Dit bestemmingsplan geeft een begripsomschrijving voor 'huishouden' waardoor het niet meer mogelijk is een woning te splitsen of kamers te verhuren. Tot slot geldt er nog een voorbereidingsbesluit voor hyperscale datacenters, vastgesteld op 16-02-2022, voor het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301_0003.png"

Figuur 1.3: Uitsnede bestemmingsplan 'De Bouwen' (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De voor 'Wonen - Wooncentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor bijzondere woonvormen maar ook voor de daarbij behorende restauratieve voorzieningen, groenvoorzieningen en water, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen, straten en paden, openbare nutsvoorzieningen, kunstobjecten en tuinen en erven. Gebouwen mogen alleen worden gebouwd binnen de aangegeven bouwvlakken. Op het plangebied ligt momenteel geen bouwvlak. Vanwege het ontbreken van de juiste bouw- en gebruiksregels is het voorgenomen bouwplan niet mogelijk. Een herziening van het bestemmingsplan is noodzakelijk om de ontwikkeling mogelijk te maken.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige bestemmingsplan 'Drachten - De Drift Appartementen' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;
  • Bijlagen bij de regels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het bestemmingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

In de huidige situatie is er sprake van een onbebouwd perceel. In 2007 is de bebouwing gesloopt en sindsdien ligt het perceel braak. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk appartementengebouwen, grondgebonden woningen en maatschappelijke functies. Het betreft onder andere de middelbare school Gomarus College en fysiotherapie praktijk De Oppers. Het plangebied ligt daarnaast in de nabijheid (ca. 250 meter) van het centrum van Drachten. Een impressie op straatniveau is in figuur 2.1 opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301_0004.png"

Figuur 2.1: huidige situatie plangebied, genomen op de hoek De Drift - De Oppers (bron: Google Streetview)

2.2 Toekomstige situatie

Het voornemen is om 25 appartementen, verdeeld over vier bouwlagen, te ontwikkelen op de locatie De Drift - De Oppers. De eerste drie bouwlagen vormen een wandelement die de relatie zoekt met de maat en schaal van de zuidzijde van het plangebied. De vierde bouwlaag wordt een fractie naar achter geplaatst en wordt uitgevoerd in verzachtende materialen. De verdiepingen zijn bereikbaar door middel van een lift en trappenhuis. Er is een gedifferentieerd programma beoogd met drie- en vierkamer appartementen variërend van 65 tot 98 m². Elk appartement krijgt een eigen berging. De bergingen worden volledig geïntegreerd in het bouwvolume. Daarnaast beschikt elk appartement over een eigen buitenruimte (balkon of terras). De appartementen zijn zowel geschikt voor uiteenlopende doelgroepen, maar vooral voor starters/jongeren en senioren.

De bebouwing wordt daarbij geconcentreerd langs De Drift. De entree van het gebouw is voorzien op de hoek van De Drift en De Oppers. De locatie is voor de ontwikkeling zeer geschikt geacht vanwege de ligging nabij de voorzieningen en het centrum van Drachten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301_0005.png"

Figuur 2.2: Toekomstige situatie (bron: Beltman architecten)

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301_0006.png"

Figuur 2.3: Toekomstige situatie; dit betreft een impressie, hier kunnen geen rechten aan ontleend worden (bron: Beltman architecten)

Parkeren zal plaatsvinden aan de achterzijde van het pand. Het parkeerterrein wordt ontsloten via De Oppers. Daarbij wordt aangesloten op de geldende parkeernormen. Vooralsnog zijn 40 parkeerplaatsen ingetekend. Daarmee wordt voldaan aan de minimale parkeernormen. Daarnaast zijn diverse openbare parkeerplaatsen aanwezig in de omgeving. Voor de parkeerberekening wordt verwezen naar paragraaf 4.9.

Welstandsnota

Het plangebied ligt in de wijk De Bouwen. De Bouwen is een naoorlogse wijk met verschillende typen bebouwing. De wijk is niet gerealiseerd volgens een totaalontwerp maar gefaseerd tot stand gekomen op basis van een rastervormig stratenpatroon. Dit is vandaag de dag goed afleesbaar, omdat de wijk bestaat uit een verzameling van buurtjes die ieder hun eigen karakteristiek hebben. De bebouwing varieert van repeterende rijenbouw, tweeonder-één-kapwoningen, vrijstaande woningen tot kleinschalige historische lintbebouwing (dwarslintjes) en incidenteel komen er nieuwe invullingen voor op herstructureringslocaties. Tevens bevinden zich in het gebied enkele grote (school- )gebouwen en verzorgingshuizen. De bebouwing bestaat uit overwegend twee bouwlagen met duidelijke kap, incidenteel hoogbouw. De bebouwing is samenhangend per cluster. De detaillering in het gebied is sober.

Het beleid is gericht op het beheer van de bestaande situatie. Een opvallende ontwikkeling is dat de wijk op sommige delen geherstructureerd wordt/is. Voor de nieuwe invulling van deze gebieden zijn afzonderlijke welstandseisen geformuleerd (zie figuur 2.4). Voor dit gebied is een regulier ambitieniveau van kracht. De nadruk ligt op het respecteren van de bestaande basiskwaliteit. Incidentele veranderingen worden mogelijk geacht, mits deze respect tonen voor het reeds aanwezige bebouwingsbeeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301_0007.png"

Figuur 2.4: gebiedskenmerken en criteria 'De Bouwen' (bron: gemeente Smallingerland)

Het beoogde ontwerp van het appartementencomplex houdt rekening met de gebiedskenmerken en criteria in de wijk De Bouwen. Het zorgt voor een duidelijke overgang tussen de relatieve hoogbouw in het noorden van de wijk, naar de eengezinswoningen aan de zuidzijde. Het hoofdgebouw wordt in de rooilijn van de De Drift geplaatst en is daarmee georienteerd op de openbare ruimte/weg. Het hoofdgebouw is daarnaast eenvoudig opgezet, in lijn met reeds aanwezige bebouwing. Het beoogde ontwerp voldoet aan de vereisten van de Welstandsnota van de gemeente Smallingerland.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie

Wonen is één van de basisbehoeften van mensen. In de Nationale Omgevingsvisie wordt aangegeven dat iedereen in Nederland prettig moet kunnen wonen voor een redelijke prijs. Een woningvoorraad die aansluit op de huidige en toekomstige woonbehoefte van mensen is daarom van nationaal belang.

Het huidige woningtekort en de toename van het aantal inwoners en huishoudens vraagt een groei van de woningvoorraad (vooral in en bij de stedelijke regio’s) in een fijne, leefbare omgeving. Tussen 2019 en 2035 moet de woningvoorraad met circa 1,1 miljoen woningen worden vergroot. De primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving, de woningvoorraad en de leefbaarheid ligt bij gemeenten en provincies. Het Rijk is systeemverantwoordelijk. Het is de rol van het Rijk om de kaders te stellen, te stimuleren, eventueel te sanctioneren, waar nodig middelen ter beschikking te stellen – bijvoorbeeld via de huurtoeslag, hypotheekrenteaftrek of de regeling woningbouwimpuls voor gemeenten – en met gemeenten en provincies samen te werken om (bovenlokale, inclusief grensoverschrijdende) knelpunten op te lossen en realisatie van de nationale belangen te waarborgen.

De voorgenomen ontwikkeling voorziet in de toevoeging van appartementen in de kern Drachten. Zoals is beschreven ligt de primaire verantwoordelijkheid voor de gebouwde omgeving en de woningvoorraad bij de gemeenten en provincies. In de paragrafen 3.2.1 en 3.3.2 wordt de realisatie van het woongebouw met 25 appartementen getoetst aan het provinciale beleid en aan de woonvisie van de gemeente Smallingerland. Daarin wordt aangetoond dat het past binnen het provinciale en gemeentelijke beleid ten aanzien van wonen. Concreet draagt het plan bij aan de realisatie van nieuwe woningen voor starters. Daarmee past het plan binnen de prioriteiten van de NOVI en kan geconcludeerd worden dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

Onderhavig plan betreft de ontwikkeling van 25 appartementen. Volgens de jurisprudentie is er daarom sprake van een stedelijke ontwikkeling. De Afdeling hanteert een grens van elf woningen (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Bij een ontwikkeling van twaalf woningen wordt een ontwikkeling gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom van toepassing. Conform de vereisten van de Ladder dient een ontwikkeling aan een behoefte te voldoen, zowel kwantitatief (woningbouwaantallen) als kwalitatief (doelgroep, type woning etc.).

Omdat in onderhavig plan sprake is van de toevoeging van 25 woningen is er in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling en moet gemotiveerd worden dat er een behoefte is aan de ontwikkeling. Wanneer er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient de toelichting van het bestemmingsplan een beschrijving van de behoefte aan de ontwikkeling te bevatten. Als de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied dan wordt voldaan aan de Ladder. Als de ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied is gepland, moet volgens artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening gemotiveerd worden waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Hieronder wordt het plan getoetst aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

Bestaand stedelijk gebied

Zoals is beschreven voldoet een ontwikkeling aan de Ladder als de behoefte is aangetoond en de ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied gerealiseerd wordt. In artikel 1.1.1. onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.

Het plangebied betreft in de huidige situatie een kavel die sinds 2007 braak ligt. Voorheen was op deze locatie bebouwing ten behoeve van een woonzorgcentrum aanwezig. Aangezien het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Drachten en deel uitmaakt van een bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van de bestaande woonwijk geldt dat het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. Wanneer de behoefte aan de ontwikkeling wordt aangetoond wordt er voldaan aan de Ladder en hoeft er niet naar de beschikbaarheid en geschiktheid van andere locaties gekeken te worden.

Behoefte

Op 6 oktober 2020 heeft de gemeente Smallingerland de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld. Met deze woonvisie wordt inzicht en overzicht gegeven m.b.t. de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te geven aan de woningmarktontwikkelingen in de gemeente. De woonvisie wordt uitvoerig behandeld in paragraaf 3.3.2. Uit de woonvisie blijkt dat er een duidelijke kwantitatieve én kwalitatieve behoefte aan woningebouw is.

Kwantitatieve behoefte

Op basis van de provinciale prognose (2016) en de geactualiseerde woningbouwafspraken (2019) is de woningbouwruimte voor Smallingerland vastgesteld op 1.251 woningen voor de periode 2016 t/m 2025. In de periode 2016 t/m 2019 zijn er in totaal 430 woningen netto toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen. In de 'harde' woningbouwplannen voor de periode 2020-2025 zit Smallingerland op dit moment 642 woningen. Er is dus nog voldoende ruimte voor nieuwe projecten.

Er zit in het woningbouwprogramma ruimte voor toevoeging van maximaal 1.070 woningen. Het programma biedt daarmee ruimte om te bouwen voor nieuwe inwoners.

Kwalitatieve behoefte

Het woningbouwprogramma 2020-2025 biedt flexibiliteit en ruimte om in te spelen op de woningbehoefte voortkomend uit maatschappelijke en demografische ontwikkelingen in de gemeente. Het woonbeleid is er voor iedereen en zet in op versnelling, specifieke doelgroepen en bovenal een sterke kwaliteit van de leefomgeving. Hiervoor zijn vijf concrete ambities gesteld:

  • 1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw: ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar: Concreet wil de gemeente inzetten op een aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw. Nieuwbouwwoningen worden met het oog op de demografische ontwikkelingen deels levensloopgeschikt uitgevoerd. De gemeente wil een passend woningaanbod om de doorstroming op gang te brengen. Smallingerland zet in op woningen die écht een toevoeging zijn op de bestaande voorraad. De gemeente staat open voor nieuwe, flexibele en tijdelijke woonvormen (CPO, circulair, 'knarrenhof' en tiny house).
  • 2. Duurzame woningvoorraad: Op weg naar energieneutraal: Energie, klimaat en circulariteit worden bewust ingevuld in elk bouwproject.
  • 3. Wijs met grijs; ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing: de gemeente stimuleert levensloopgeschikte nieuwbouw.
  • 4. We gaan voor 'mienskipssin' en vitale dorpen en wijken: De gemeente stimuleert bewonersinitiatieven om de leefbaarheid in dorpen en wijken te vergroten.
  • 5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid van woningen voor kwetsbare doelgroepen: de gemeente zet in op de bouw van betaalbare woningen en bieden doorstromers meer mogelijkheden.

Conclusie

Volgens de prognoses is er in de gemeente Smallingerland de komende jaren behoefte aan 1.070 nieuwe woningen. De gemeente wil ontwikkelingen die bijdragen aan aantrekkelijke en gevarieerde woonmilieus, die duurzaam worden gebouwd en geschikt is voor verschillende doelgroepen (levensloopbestendig).

De te realiseren appartementen zijn geschikt voor uiteenlopende doelgroepen, maar in het bijzonder starters/jongeren en senioren. De woningen beschikken over een lift waardoor ze levensloopbestendig gebouwd kunnen worden. Daarnaast zal het gebouw zo duurzaam mogelijk ontwikkeld worden. Met de realisatie van 25 appartementen wordt een bijdrage gelevert aan de woningbehoefte in de gemeente Smallingerland.

De ontwikkeling van het appartementengebouw met 25 appartementen op de hoek van De Drift en De Oppers voorziet daarmee in een duidelijke kwantitatieve én kwalitatieve behoefte. Geconcludeerd kan worden dat onderhavig plan voldoet aan de 'Ladder voor duurzame verstedelijking'.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân 2020

Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Fryslân 2020: 'De romte diele'. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn nu nog vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Hierin zijn voor de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening mee gehouden moet worden.

Veel provinciaal beleid, programma's en projecten raken de Friese leefomgeving waarin mensen wonen, werken, zich verplaatsen, elkaar ontmoeten en recreëren. In de Omgevingsvisie staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. Het is geen blauwdruk voor hoe Fryslân er over 20 à 30 jaar bij ligt. Wel geeft de visie de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken.

De provinciale Omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en het Verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:

  • Fryslân vitaal, leefbaar en bereikbaar houden;
  • Energietransitie met kracht voortzetten;
  • Fryslân klimaatadaptatief inrichten;
  • Versterken biodiversiteit.

Om dit te bereiken hanteert de provincie vier inhoudelijke principes die richting geven bij het maken van keuzes. Deze principes worden altijd in samenhang toegepast en kunnen tot verschillende oplossingen leiden. Het zijn de volgende inhoudelijke principes:

  • 1. Zuinig ruimtegebruik. De Friese ruimte doelmatig benutten, onder andere door verschillende vormen van ruimtegebruik te combineren.
  • 2. Omgevingskwaliteit als ontwerpbasis. Nieuwe ontwikkelingen bouwen voort op bestaande omgevingskwaliteiten. Aandacht voor eigenheid en identiteit.
  • 3. Koppelen van ambities. Plannen en projecten dragen bij aan meerdere ambities. Dit kan door opgaven met elkaar te verweven, slimme combinaties te maken en koppelkansen te benutten
  • 4. Gezondheid en veilig. We nemen gezondheid en veiligheid mee in plannen en zoeken actief hoe we kunnen bijdragen aan een gezonde, prettige leefomgeving. De milieukwaliteit moet minimaal aan de wettelijke normen voldoen.

Toets

Het voorliggende plan geeft invulling aan een braakliggende inbreidingslocatie binnen stedelijk gebied. Met het plan wordt nadrukkelijk een koppeling gelegd met de bestaande kwaliteiten in de directe omgeving en de stedenbouwkundige structuur. Geconcludeerd kan worden dat het plan past binnen de inhoudelijke principes van de provincie Fryslân.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening is in werking getreden op 1 augustus 2014. De verordening uit 2011 is hiermee integraal herzien. Op 18 februari 2015 is de 1e partiële herziening van de verordening (Romte foar Sinne) en op 21 februari 2018 is de wijzigingsverordening 'Verordening Romte Fryslân 2014' vastgesteld. Deze wijzigingsverordening is op 28 maart 2018 inwerking getreden.

In de verordening zijn regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het buitengebied en het stedelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het buitengebied.

Toets

Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied van de kern Drachten. Hier kunnen stedelijke functies zoals woningen worden toegevoegd.

In artikel 3 van de verordening is bepaald dat een nieuw ruimtelijke plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In paragraaf 3.3.2 is beschreven dat de nieuwe woningaantallen in overeenstemming zijn met de regionale woningbouwafspraken die zijn afgestemd met de provincie Friesland. Daarmee is het plan in overeenstemming met de provinciale verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Smallingerland

De gemeente Smallingerland heeft in de Omgevingsvisie vier doelen gesteld voor 2040. Deze zijn samengevat in vier begrippen: gezond, veilig, aantrekkelijk en economisch vitaal. Voor voorliggende ontwikkeling is met name 'aantrekkelijk' relevant. De gemeente heeft als doel gesteld dat Smallingerland in 2040 een aantrekkelijke gemeente is.

'In Smallingerland voel je je thuis. Inwoners en gasten in onze gemeente voelen zich welkom. Mensen worden gastvrij ontvangen en zoeken elkaar op. Daarvoor hebben we in onze gemeente genoeg plekken: op straat, op het water, in parken, in cafés, restaurants, sportclubs, buurt- en dorpshuizen. Een rijk cultureel aanbod van voorzieningen en evenementen zorgt ook voor aantrekkingskracht. Een aantrekkelijke omgeving waar je mensen kunt ontmoeten is belangrijk voor de plek waar je woont, op je werk, in de winkel of in een recreatiegebied. Ook is aantrekkelijkheid belangrijk voor bezoekers van de stad. En voor bedrijven die zich hier kunnen vestigen.'

De doelen zijn vervolgens vertaald naar opgaven. Voor woningbouw is met name opgave 3 relevant: versterken van levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen.

Opgave 3: Versterken van levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen

De opgave versterken van levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen gaat over het behoud van al het moois wat er al is. En om het versterken van de omgevingskwaliteit. In Smallingerland zetten ze volop in op behoud en versterking van de leefbaarheid van dorpen en wijken. We willen dat dorpen en wijken levendig, gezond, veilig en aantrekkelijk zijn. Met een open gemeenschap vol gemeenschapszin. Voldoende en juiste woningen, dragen bij aan deze opgave. Daarbij houden we vast aan het uitgangspunt om voorzieningen en functies zoveel mogelijk te combineren en met elkaar te verbinden.

De gemeente Smallingerland zorgt er gezamenlijk met partners voor dat:

  • ruimte wordt gegeven voor nieuwbouw van woningen en verandering van functies naar wonen;
  • veel verschillende woningen worden gebouwd, ook voor kwetsbare doelgroepen of mensen die minder te besteden hebben;
  • bestaande gebieden worden opgeknapt en nieuwe woongebieden worden gemaakt;
  • wordt ingezet op woonmilieus met een onderscheidende kwaliteit;
  • tijdig voorbereidingen worden getroffen voor woningbouwlocaties na 2030.

De ambitie is dat iedereen in 2040 een mooie en passende plek heeft om te wonen. De gemeente biedt daarvoor ruimte voor verbouw en nieuwbouw van woningen om het aantal en de soort huizen af te stemmen op de vraag.

De strategie is om binnen de periode 2020 - 2025 een versnelling van de woningbouw in Drachten op gang te brengen. Tot 2025 bouwt de gemeente woningen die nodig zijn voor de groei van de bevolking en het feit dat huishoudens gemiddeld kleiner worden. Ook bouwt de gemeente woningen om invulling te geven aan maatschappelijke opgaven. Dit is bijvoorbeeld het zorgen voor goede huisvesting van kwetsbare doelgroepen en het bouwen van sociale huurwoningen. Ook zorgt de gemeente voor kwaliteit. Smallingerland zet in op:

  • aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw: 1.000 woningen in 5 jaar tijd;
    een duurzame woningvoorraad en inrichting van de omgeving;
  • ruimte voor initiatieven gericht op senioren en woningaanpassing;
  • mienskip, vitale dorpen en wijken;
  • betere beschikbaarheid van huisvesting voor kwetsbare doelgroepen;
  • onderscheidende woningen en woonomgeving door architectuur, woningtypen, inrichting van buurt of wijk, en/of mogelijkheden voor persoonlijke keuzes

Woningen moeten voornamelijk in het bestaand stedelijk gebied gebouwd worden. Daarbij hoort de versterking van het stadshart en de afronding van de nieuwbouwlocaties in Drachtstervaart en Vrijburgh. Ook zijn er diverse nieuwbouwlocaties in de dorpen. In het beleid tot 2025 wil de gemeente in principe geen woningen toevoegen in het buitengebied. Uitbreiding van de stad en de dorpen is mogelijk volgens de geldende bestemmingsplannen inclusief de daarin opgenomen wijzigingsbevoegdheden. In bijzondere gevallen wordt maatwerk geleverd. Bijvoorbeeld bij onderscheidende woonmilieus die een aanvulling zijn op het bestaande aanbod.

Ook na 2025 blijft er veel aandacht uitgaan naar het bestaand stedelijk gebied. Door herstructureren van gebieden en woningen en door verandering van functies (herbestemmen) maakt de gemeente aantrekkelijke woongebieden. Voor nieuwe woningbouw blijft de gemeente kijken en afwegen aan de hand van vraag en aanbod en de behoefte voor verschillende doelgroepen.

Afweging initiatieven

Nieuwe initiatieven worden bij de gemeente op de intaketafel ingebracht. Aan de Intaketafel wordt nagegaan of het plan wenselijk is. In veel gevallen zal een plan onder voorwaarden (ja, mits) doorgang kunnen vinden. Door aan te geven wat deze voorwaarden zijn, kunnen initiatiefnemers hun plan goed voorbereiden voor de vervolgstap; de omgevingstafel. Aan de omgevingstafel wordt verder gepraat over het initiatief. Samen met de initiatiefnemer kijken verschillende specialisten of het initiatief haalbaar is of haalbaar kan worden gemaakt. De gemeente stimuleert dat initiatiefnemers overleggen met alle bewoners en andere partijen die gevolgen van het plan kunnen ondervinden. In het gesprek aan de omgevingstafel besteed de gemeente hier aandacht aan.

Smallingerland vindt de leidende principes, de doelen en de opgaven belangrijk. Een initiatief moet tenminste een voldoende halen op de leidende principes. Ook moet een initiatief altijd een bepaalde meerwaarde hebben. Of met andere woorden iets opleveren voor de omgeving. Op welke punt(en) dat is, daar kan een initiatiefnemer vrij in kiezen. Het ene initiatief heeft een meerwaarde omdat het extra scoort op de leefbaarheid van een dorp of wijk. En het andere initiatief scoort extra omdat het energieneutraal is.

Toets
Tot 2025 bouwt de gemeente woningen die nodig zijn voor de groei van de bevolking en het feit dat huishoudens gemiddeld kleiner worden. De gemeente wil zoveel mogelijk bouwen in het bestaand stedelijk gebied. Met voorliggend plan wordt een appartementengebouw met 25 appartementen mogelijk gemaakt, op een inbreidingslocatie nabij het centrum van Drachten. Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de Ontwerp Omgevingsvisie Smallingerland.

3.3.2 Woonvisie 2020-2025

Op 6 oktober 2020 heeft de gemeente Smallingerland de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld. Met deze woonvisie wordt inzicht en overzicht gegeven m.b.t. de precieze ontwikkelingen om in een veranderende omgeving richting te geven aan de woningmarktontwikkelingen in de gemeente.

Het woningbouwprogramma 2020-2025 biedt flexibiliteit en ruimte om in te spelen op de woningbehoefte voortkomend uit maatschappelijke en demografische ontwikkelingen in de gemeente. Het woonbeleid is er voor iedereen en zet in op versnelling, specifieke doelgroepen en bovenal een sterke kwaliteit van de leefomgeving. Hiervoor zijn vijf concrete ambities gesteld:

  • 1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw: ruimte voor 1.000 woningen erbij in vijf jaar: Concreet wil de gemeente inzetten op een aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw. Nieuwbouwwoningen worden met het oog op de demografische ontwikkelingen deels levensloopgeschikt uitgevoerd. De gemeente wil een passend woningaanbod om de doorstroming op gang te brengen. Smallingerland zet in op woningen die écht een toevoeging zijn op de bestaande voorraad. De gemeente staat open voor nieuwe, flexibele en tijdelijke woonvormen (CPO, circulair, 'knarrenhof' en tiny house).
  • 2. Duurzame woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal: Energie, klimaat en circulariteit worden bewust ingevuld in elk bouwproject.
  • 3. Wijs met grijs; ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing: de gemeente stimuleert levensloopgeschikte nieuwbouw.
  • 4. We gaan voor 'mienskipssin' en vitale dorpen en wijken: De gemeente stimuleert bewonersinitiatieven om de leefbaarheid in dorpen en wijken te vergroten.
  • 5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid van woningen voor kwetsbare doelgroepen: de gemeente zet in op de bouw van betaalbare woningen en bieden doorstromers meer mogelijkheden.

Op basis van de provinciale prognose (2016) en de geactualiseerde woningbouwafspraken (2019) is de woningbouwruimte voor Smallingerland vastgesteld op 1.251 woningen voor de periode 2016 t/m 2025. In de periode 2016 t/m 2019 zijn er in totaal 430 woningen netto toegevoegd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen. In de 'harde' woningbouwplannen voor de periode 2020-2025 zit Smallingerland op dit moment 642 woningen. Er is dus nog voldoende ruimte voor nieuwe projecten.

Er zit in het woningbouwprogramma ruimte voor toevoeging van maximaal 1.070 woningen. Het programma biedt daarmee ruimte om te bouwen voor nieuwe inwoners.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301_0008.png"

Figuur 3.1: woningbouwprogrammering in Smallingerland (bron: woonvisie Smallingerland)

Nieuwe initiatieven worden getoetst aan het 'Afwegingskader nieuwbouw en transformatie naar woningbouw'. Vooralsnog biedt het woningbouwprogramma voldoende ruimte voor nieuwe initiatieven. Indien er afwegingen / keuzes gemaakt moeten worden krijgen plannen die het hoogst/best scoren op de punten genoemd onder 'meerwaarde' voorrang. Het afwegingskader is als volgt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301_0009.png"

Figuur 3.2: afwegingskader nieuwbouw en transformatie naar woningbouw (bron: woonvisie Smallingerland)
Toets

De gemeente Smallingerland zet de komende jaren in op iets meer dan 1.000 woningen in 5 jaar tijd. Een duurzame woningvoorraad en een goede inpassing in de omgeving zijn daarbij van belang. Woningen moeten voornamelijk in het bestaand stedelijk gebied gebouwd worden. De gemeente zet in op veel verschillende woningen, ook voor kwetsbare doelgroepen of mensen die minder te besteden hebben. De gemeente zet in op de bouw van betaalbare woningen en bieden doorstromers meer mogelijkheden.

Concreet wil de gemeente inzetten op een aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw. Nieuwbouwwoningen worden met het oog op de demografische ontwikkelingen deels levensloopgeschikt uitgevoerd. De gemeente wil een passend woningaanbod om de doorstroming op gang te brengen. Smallingerland zet in op woningen die écht een toevoeging zijn op de bestaande voorraad. De gemeente staat open voor nieuwe, flexibele en tijdelijke woonvormen (CPO, circulair, 'knarrenhof' en tiny house).

Initiatieven worden getoetst aan het afwegingskader. Hiervoor is een onderscheid gemaakt in 'harde eisen' en 'meerwaarde eisen'. Deze zijn opgenomen in figuur 3.2 en worden onderstaand getoetst.

Toets initiatief 'harde eisen'

Het plangebied betreft een inbreidingslocatie aan de rand van het centrum van Drachten. Voorheen was op deze locatie een woonzorgcentrum gelegen. De omgeving kenmerkt zich enerzijds door hoogbouw (5 verdiepingen) aan de noordzijde en grondgebonden woningen aan de zuidzijde. Alhoewel de locatie formeel gezien niet binnen het centrum ligt, zijn appartementen op deze locatie stedenbouwkundig gezien wel passend. In het voorliggende ontwerp is hier zoveel mogelijk rekening mee gehouden door te kiezen voor een wandvormend element in drie bouwlagen welke een relatie zoekt met de maat en schaal van de bebouwing aan de zuidzijde van het plangebied. Het gebouw wordt gebouwd middels een duurzame bouwmethode en conform de laatste BENG-normen.

De appartementen richten zich op een mix van doelgroepen. Vanwege de variatie in grootte zijn de appartementen enerzijds geschikt voor starters, jongeren en studenten en anderzijds ook voor één en tweepersoonshuishoudens, echtparen en alleenstaanden en ouderen en senioren 55+. Daarmee is het tegelijkertijd een toevoeging op de bestaande woningvoorraad. Er zijn immers nog maar weinig van dit soort woonconcepten in Drachten en Smallingerland. Aan de achterzijde van het perceel wordt een parkeerterrein aangelegd. Het kan daarmee voldoen aan de geldende parkeernormen. Omwonenden zullen worden geïnformeerd en geraadpleegd bij een positief principebesluit.

Toets initiatief 'meerwaarde eisen'

Met voorliggend plan wordt een braakliggende locatie aan de rand van het centrum van Drachten ingevuld. Het ontwerp past binnen de huidige structuur van de omgeving, dit vooral bestaat uit hoogbouw (tot vijf verdiepingen) aan de noordzijde en grondgebonden woningen aan de zuidzijde. Het ontwerp zorgt voor een mooie overgang tussen beide gebieden. In eerste instantie richt het ontwerp zich op jongeren, studenten en starters. Een doelgroep die momenteel maar moeilijk aan een woning kan komen in Drachten. In het pand wordt ook een lift geïnstalleerd. Daarmee zijn de appartementen ook levensloopbestendig en geschikt voor andere doelgroepen zoals alleenstaanden en senioren. De woningen worden duurzaam ontworpen conform de meest recente eisen, zoveel mogelijk energieneutraal, klimaatbestendig en de woningen worden zoveel mogelijk circulair gebouwd.

Geconcludeerd wordt dat het initiatief goed past binnen de gemeentelijke woonvisie.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Als gevolg van dit plan wordt op een onbebouwd perceel tussen bestaande bebouwing een appartementengebouw mogelijk gemaakt voor 25 woningen. Onder verwijzing van de uitspraken van de Raad van State van 15 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:694), 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) en 17 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1253) hangt het antwoord op de vraag of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling een rol spelen. Uit deze uitspraken volgt eveneens dat het antwoord op de vraag of een activiteit kan worden aangemerkt als een activiteit als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage, niet afhankelijk is van het antwoord op de vraag of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

In de uitspraak van 12 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1879) heeft de Raad van State geoordeeld dat de realisatie van twee woningen op voorheen (hobbymatige) agrarische gronden niet wordt aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject. Weliswaar veranderde het gebruik van de gronden door de realisatie van twee woningen, maar dat betekent niet dat hetgeen waarin het plan voorziet moet worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Daarbij is van belang dat het ruimtebeslag van de voorziene bebouwing beperkt is en dat de voorziene ontwikkeling gepaard gaat met een beperkte bebouwing op het perceel.

Gelet op bovengenoemde uitspraak van de Raad van State van 12 juni 2019 kan onderhavig plan - de realisatie van een appartementengebouw - op een onbebouwd perceel binnen de bebouwde kom met de bestemming 'Wonen - Wooncentrum' niet worden aangemerkt als een nieuw stedelijk ontwikkelingsproject. Het project maakt de bouw van een appartementengebouw mogelijk. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van 2.000 woningen. Het plan blijft met het genoemde aantal ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.

Hoewel er sprake is van een geringe toename van bebouwing leidt dit niet tot negatieve milieueffecten. In Hoofdstuk 4 is aangetoond dat dit bestemmingsplan geen belangrijke nadelige milieugevolgen heeft. Op basis hiervan geldt dat het plan geen nieuw stedelijk ontwikkelingsproject betreft en derhalve niet m.e.r.-beoordelingsplichtig is.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301_0010.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Bij het realiseren van een nieuwe bestemming dient gekeken te worden of die nieuwe functie past in de omgeving (externe werking) en of de omgeving de nieuwe functie toelaat (interne werking). Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Drachten. In de directe omgeving van het plangebied zijn daarnaast verschillende functies aanwezig zoals burgerwoningen, maatschappelijke functies en een wooncentrum. Het plangebied is derhalve gelegen in het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Externe werking

Bij de externe werking gaat het om de vraag of de realisatie van onderhavig plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de omgeving. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast.

De functie 'wonen' is geen milieubelastende functies voor de omgeving. Het woongebouw zal echter wel voorzien worden van een warmtepomp. Bij de realisatie van het appartementencomplex worden hiervoor geluidswerende voorzieningen toegepast (geluidskast om de buitenunit van de lucht water warmtepomp). Hiermee wordt binnen de wettelijk gestelde eisen omtrent geluidsbelasting voldaan. Aanvullend onderzoek is niet benodigd.

Er is derhalve geen sprake van een aantasting van het leefklimaat van omwonenden.

Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of de nieuwe functie hinder ondervindt van bestaande functies in de omgeving.

De dichtstbijzijnde milieubelastende functie betreft het Gomarus College Drachten, aan de overkant van de straat. De grootste richtafstand voor maatschappelijke voorzieningen als scholen is 30 meter. Gezien de ligging in gemengd gebied van het plangebied kan in deze situatie één afstandstap worden verkleind. Hiermee is de richtafstand 10 meter. De afstand tussen het voorgenomen plan en de school bedraagt circa 20 meter (afstand gemeten tussen bestemmingsgrens school en de gevel van het appartementengebouw). Aan de richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Daarnaast is ten oosten van het plangebied een fysiotherapie praktijk gevestigd. Voor de categorie 'Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' geldt milieucategorie 1 met een richtafstand van 10 meter. Gezien de ligging in gemengd gebied van het plangebied kan in deze situatie één afstandstap worden verkleind, naar 0 meter. De richtafstand vervalt.

Overigens leiden de feitelijke aanwezige activiteiten ten opzichte van het appartementencomplex niet tot een andere conclusie. Geconcludeerd kan worden dat het aspect ‘Bedrijven en Milieuzonering’ geen belemmering
vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin van de Wet bodembescherming (Wbb) of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

Ten behoeve van onderhavig bestemmingsplan is gebruik gemaakt van een verkennend bodemonderzoek van Verhoeve Milieu Noord bv [kenmerk: 570053] om ter plaatse de milieu-hygiënische kwaliteit van de bodem vast te stellen [Bijlage 2 Verkennend bodemonderzoek].

Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de huidige milieuhygiënsche kwaliteit van de bodem ter plaatse. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van de richtlijnen zoals die zijn gesteld in de Nederlandse Eind Norm (NEN) 5740. De NEN 5740 beschijft de werkwijze voor het opstellen van een onderzoeksstrategie voor verkennend bodemonderzoek naar de aanwezigheid van een bodemverontreiniging. Het volledige onderzoek is opgenomen in de bijlage. De belangrijkste bevindingen worden onderstaand behandelend:

  • Tijdens de uitvoering van de veldwerkzaamheden is waargenomen dat de bovengrond van B8, B11, B13 en B15 zwak puinhoudend is. Verder zijn geen bijzonderheden waargenomen die kunnen duiden op de aanwezigheid van een bodemverontreiniging.
  • Uit de analyseresultaten blijkt dat in zowel de boven- als de ondergrond geen verhoogde gehalten zijn gemeten ten opzichte van de streefwaarde. In het grondwater uit Pb9 is een licht verhoogd gehalte chroom gemeten.

Op basis van het onderhavig uitgevoerde bodemonderzoek, zijn met betrekking tot de verkregen onderzoeksresultaten geen milieuhygiënische belemmeringen voor een transactie van de onderzoekslocatie. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft er overleg plaatsgevonden met de bodemdeskundige van de gemeente Smallingerland. Dit aangezien het bodemonderzoek ouder is dan 5 jaar.

Advies bodem m.b.t. bestemmingsplan De Drift - De Oppers

Het eerder uitgevoerde onderzoek is ruim ouder dan de eerder genoemde 5 jaar (en dus ook 2 jaar). Er is echter geen indicatie dat er bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden nadat dit onderzoek is uitgevoerd waardoor de verwachte uikomst van een nieuw onderzoek niet zal verschillen van de voorgaande resultaten.

Voor PFAS is er in opdracht van de FUMO begin 2020 een ''Bodemkwaliteitskaart PFAS in Friesland'' gemaakt door Antea Group. Hier is aangegeven dat in heel Friesland zowel de boven- als ondergrond Achtergrondwaarde is. Wanneer er grond vrij komt en afgevoerd wordt dient dit wel te voldoen aan het Besluit bodemkwaliteit.

Het aspect 'bodem' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied ligt op de hoek van de De Oppers en De Drift. Voor beide wegen geldt een maximiumsnelheid van 50 km per uur. Een weg met een maximumsnelheid van 50 km per uur kent een geluidszone en wordt derhalve beoordeeld in het kader van de Wgh. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet een aanvaardbare akoestische kwaliteit worden bereikt. Er dient derhalve een akoestische afweging plaats te vinden.

Het plangebied wordt via De Oppers ontsloten op De Drift. De Oppers en De Drift betreffen beide wegen met klinkerverharding en heeft een verblijfsfunctie voor langzaam en gemotoriseerd verkeer. In de huidige situatie is het langs beide wegen mogelijk om te parkeren. Daarnaast is ter hoogte van het plangebied een verkeersdrempel aangelegd, waardoor de snelheid van gemotoriseerd verkeer afgeremd wordt.

Gelet op de kenmerken van de De Oppers en De Drift kan gesteld worden dat er geen sprake zal zijn van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de gevel van de nieuwe woningen. Aangezien het nieuwbouwwoningen betreft dient voldaan te worden aan de eisen van het Bouwbesluit 2012. Daarmee wordt voldoende geborgd dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat aangezien voldaan moet worden aan het binnenniveau van 33 dB. Er is geen aanvullend geluidonderzoek noodzakelijk. Er kan met voldoende zekerheid worden gesteld dat er bij het gewenste bouwplan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt voldaan.

Railverkeerslawaai en industrielawaai

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen of gezoneerde bedrijventerrein aanwezig. Derhalve is een akoestisch onderzoek naar railverkeerslawaai of industrielawaai niet noodzakelijk.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect ‘Geluid’ geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301_0011.png"

Figuur 4.3: uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat binnen een straal van 520 meter van het plangebied geen risico's op basis van de externe veiligheid zijn gelegen. De dichtstbijzijnde risicobron ligt op
circa 520 meter afstand en betreft het zwembad De Welle. Gelet op de onderlinge afstand van het plangebied en en het zwembad geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.6 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Op provinciaal niveau zijn de Omgevingsvisie en de bijbehorende Omgevingsverordening richtinggevend voor ruimtelijke plannen. Het Waterschap Fryslân heeft de beleidskaders van rijk en provincie nader uitgewerkt in het Waterhuishoudingsplan 2016-2021 en Waterbeheerplan 2016-2021

Waterhuishoudingsplan 2016-2021

Om de zes jaar wordt het waterhuishoudingsplan herzien en/of aangepast n.a.v. de laatste ontwikkelingen op het gebied van waterbeheer in Fryslân. Voor de periode 2016-2021 is het vierde Waterhuishoudingsplan (WHP4) opgesteld. Het plan richt zich op de bescherming tegen overstromingen en wateroverlast. Ook richt het plan zich op de inrichting van watersystemen met voldoende en schoon water. Niet te veel en niet te weinig water is het motto. Een goed waterbeheer is essentieel voor de landbouw, de recreatie, de natuur en de drinkwatervoorziening. We streven naar een goede verdeling van water tussen landelijk en stedelijk gebied. Daarnaast werkt de provincie aan een goede kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater. Het water kan dus veilig gebruikt worden door inwoners en voor economische activiteiten. Goed waterbeheer is een zaak van meerdere partijen. ‘Wetterskip Fryslân’ en andere partijen spelen een belangrijke rol in het uitvoeren van de maatregelen.

Beleid Waterschap Fryslân – Waterbeheerplan 2016-2021

In het Waterbeheerplan 2016-2021 beschrijft het waterschap de doelen voor de komende jaren, de strategische keuzes die gemaakt worden en de financiële consequenties daarvan. Het bestuur wil in de planperiode richting geven aan goed, efficiënt en betaalbaar waterbeheer, nu en in de toekomst. Speerpunten uit het bestuursprogramma worden uitgewerkt in het Waterbeheerplan (WBP). Enkele speerpunten zijn:

  • a. Zeedijken, boezemkaden, duinen en andere waterkeringen onderhouden en ervoor zorgen dat ze aan de veiligheidsnormen voldoen;
  • b. Grond- en oppervlaktewaterpeilen regelen en het watersysteem onderhouden;
  • c. De inrichting van het watersysteem afstemmen op de functies en wensen van gebruikers;
  • d. Initiëren van het project Wateractieve Stad. Hiermee onderzoeken we de effecten van klimaatverandering in het stedelijk gebied;
  • e. De waterkwaliteit monitoren en indien nodig verbeteren;
  • f. Lozingen en emissies van bedrijven en onze eigen zuiveringsinstallaties reguleren en hierop toezien

Watertoets

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies.

De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel. Zie de Leidraad watertoets voor meer informatie over compenserende maatregelen of neem contact op met Cluster Plannen van Wetterskip Fryslân. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij onderstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2022SBO016-0301_0012.png"

Toelichting tabel:

  • 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • de algemene regels in de keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt;
  • maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Watertoetsproces

Op 10-03-22 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3. Hieruit volgt de 'Normale procedure'. Het plan is voorgelegd aan waterschap Fryslân. Een deel van de verharding zal gecompenseerd moeten worden. Het Wetterskip Fryslân hanteert een compensatienorm van 10%. Dit betekent dat 10% van het verhard oppervlak gecompenseerd dient te worden. Voor dit project is dat 200 vierkante meter. Er is besloten om de afvoer van het hemelwater van het nieuw te bouwen appartementencomplex aan te laat sluiten op de nieuwe regenwaterleiding in de Drift. Aangezien de nieuwe regenwaterleiding in de Drift pas wordt aangelegd nadat het appartementencomplex wordt opgeleverd wordt het regenwater tijdelijk (tussen opleveren woningen en aanleg regenwaterleiding in de Drift) op het bestaande gemengde riool in de Drift aangesloten.

Daarmee wordt voldaan aan de voorwaarden met betrekking tot aspect 'water'.

4.7 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toetsing 

Natuurnetwerk Nederland

Het plangebied ligt niet in het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Gronden die tot het NNN behoren liggen op minimaal 615 meter afstand van het plangebied. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Aangezien het plangebied buiten het Natuurnetwerk Nederland ligt, hoeft de voorgenomen ontwikkeling niet getoetst te worden aan het provinciaal beleid ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland. Uitvoering van de voorgenomen plannen leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming, zoals opgenomen in de Omgevingsverordening Fryslân.

Natura 2000-gebied

Het plangebied behoort niet tot Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ligt op circa 5,1 kilometer afstand ('Wijnjeterper Schar'). Voor voorliggend plan is derhalve een stikstofberekening uitgevoerd. Deze is opgenomen in Bijlage 1.

De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma AERIUS Calculator 2021. In de berekening zullen we uitgaan van een duurlooptijd van één jaar (rekenjaar 2023). Voor de gebruiksfase wordt gerekend met in gebruik name in 2024, omdat geacht wordt dat de woningen dan pas bewoonbaar zullen zijn. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. In de bijlage van het stikstofonderzoek is een uitdraai van de resultaten van de AERIUS Calculator opgenomen. De belangrijkste conclusies uit het stikstofonderzoek zijn als volgt:

  • Aanlegfase: De totale NOx-emissie in de aanlegfase bedraagt in totaal 30,3 NOx kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 38,8 NH3 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.
  • Gebruiksfase: De totale NOx-emissie als gevolg van het bewonen van de appartementen bedraagt in totaal 9,2 kg/j. De totale NH3-emissie bedraagt 0,6 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling komt er zowel NOx als NH3 vrij. Door uitvoering van de voorliggende AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx of NH3 in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof en ammoniak. In de gebruiksfase ligt de emissie dan ook niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx of NH3 plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2021 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof en ammoniak. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen. De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof en ammoniak geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling. De voorgenomen activiteiten hebben geen negatieve effecten op deze Natura 2000- of Natuurnetwerk Nederland gebieden. Er is geen nader onderzoek nodig in het kader van gebiedsbescherming en er hoeft geen ontheffing van de Omgevingsverordening Fryslân of Wet natuurbescherming aangevraagd te worden.

Soortenbescherming

De gronden in het plangebied zijn in de huidige situatie in gebruik als onbebouwde braakliggende kavel ingezaaid met gras. Het terrein wordt hierbij op regelmatige basis onderhouden door bemaaiing. Gelet op de terreingesteldheid van de gronden is de locatie ongeschikt voor beschermde flora en/of fauna. Op basis hiervan lijkt van aantasting van leefgebied voor beschermde flora en fauna geen sprake, daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen ontwikkeling lokaal. Op basis van deze gegevens wordt nader onderzoek op basis van de Wet natuurbescherming niet noodzakelijk geacht.

Het aspect 'ecologie' vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van
onderhavig plan.

4.8 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Archeologie

Op basis van de archeologische verwachtingskaart van de provincie Friesland (FAMKE) geldt voor het plangebied de categorie ‘IJzertijd-middeleeuwen’. In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. Het gaat hier dan met name om vroeg en vol-middeleeuwse veenontginningen. Daarbij bestaat de kans dat er zich huisterpjes uit deze tijd in het plangebied bevinden. Ook de wat oudere boerderijen kunnen archeologische sporen of resten afdekken, hoewel de veengronden eromheen al afgegraven zijn.

Uit de FAMKE (Friese archeologiekaart extra) blijkt dat de provincie met betrekking tot de archeologie uit de periode IJzertijd - Middeleeuwen adviseert om in het plangebied bij ingrepen van meer 5000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen. Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn.

De aard van dit waarderend (vervolg)onderzoek hangt af van het type aangetroffen vindplaats, en de strategie van onderzoek dient te worden bepaald door het desbetreffende onderzoeksbureau. Indien de vindplaats een nieuw aangetroffen terp betreft, geldt het advies: ‘waarderend onderzoek op terpen'. De resultaten van het karterend onderzoek kunnen ook uitwijzen dat de voorgenomen ingreep niet bezwaarlijk is, of met welke randvoorwaarden in het plan rekening dient te worden gehouden. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan.

Toets

Het plangebied meet kadastraal gezien 3.120 m². Nader archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven. Het aspect 'archeologie' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Naast wetgeving op rijksniveau is ook in de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren. Informatie over cultuurhistorische waarden is beschikbaar middels de Cultuurhistorische Kaart Fryslân 2 (CHK2) van Provinsje Fryslân.

Uit de CHK 2 blijkt dat binnen het plangebied geen elementen of structuren van belang aanwezig zijn. Een regeling ten aanzien van de bescherming van cultuurhistorische waarden wordt daarom niet nodig geacht.

4.9 Verkeer / parkeren

Verkeer

De nieuwe woningen worden ontsloten via de De Oppers en vervolgens De Drift in zuidelijk en noordelijke richting. Beide wegen zijn reguliere woonstraten die berekend zijn op een beperkte toename van het aantal verkeersbewegingen. Een (beperkte) toename van verkeersbewegingen ten behoeve van de nieuwe appartementen kunnen makkelijk via de huidige infrastructuur worden afgewikkeld. Het aspect 'verkeer' levert geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren

Parkeren zal plaatsvinden aan de achterzijde van het pand. Het parkeerterrein wordt ontsloten via De Oppers. Daarbij wordt aangesloten op de geldende parkeernormen. Voor de ontwikkeling van het appartementengebouw is een eerste parkeerberekening opgesteld. Er is uitgegaan van de parkeernormen van het CROW (publicatie 381). De locatie ligt in de buurt 'De Bouwen', aan de rand van het centrum. De Bouwen kent een 'sterk stedelijk' classificering conform het CBS. Voor de parkeernorm is vooralsnog de categorie 'koop' aangehouden. De gemeente Smallingerland heeft aangegeven dat er gerekend moet worden met een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning conform de parkeernota:

  • koop, appartement, goedkoop: 25 app * 1,6 pp = minimaal 40 parkeerplaatsen.

Uit deze berekening komt als gevolg van de plannen afgerond 40 parkeerplaatsen nodig zijn. Aan de achterzijde van het te realiseren appartementengebouw wordt een parkeerplaats gerealiseerd met 40 parkeerplaatsen ingetekend. Daarmee wordt voldaan aan de minimale parkeernormen. Daarnaast zijn diverse openbare parkeerplaatsen aanwezig in de omgeving. Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene aanduidingsregels:

In dit artikel worden de algemene aanduidingsregels beschreven;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van bijvoorbeeld welstand en wegverkeerslawaai en er wordt de mogelijkheid geboden om nadere eisen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel: 

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

Bestemmingen

  • Wonen - Woongebouw

De woonpercelen hebben de bestemming 'Wonen - Woongebouw' gekregen. Voor deze bestemming is aangesloten bij het bestemmingsplan 'De Bouwen'. De bestemming 'Wonen - Woongebouw' heeft betrekking op de ruimtelijke verschijningsvorm van de beoogde woningen, in dit geval een appartementengebouw. De maximale bouw- en goothoogte zijn vastgelegd op 15 meter. Er zal sprake zijn van een platdak, waardoor de dakhelling op 0 graden is gezet.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) onderzoek plaats te vinden
naar de uitvoerbaarheid van het plan. Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen.

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gemeente en initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de plankosten en eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal voldoende verzekerd.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Fryslân

Conform het door de provincie Fryslân gehanteerde beleid is het plan voor vooroverleg verzonden aan de provincie. De provincie heeft in haar reactie van 30 juni 2022 aangegeven dat de provinciale belangen op een juiste wijze in het plan zijn verwerkt. De provincie heeft verder nog de volgende opmerkingen:

  • Archeologie: de provincie geeft aan dat op grond van de FAMKE (ijzertijd) onderzoek nodig is bij ingrepen van 5.000 m² of meer. Het plangebied meet kadastraal gezien 3.120 m². Nader archeologisch onderzoek kan dan ook achterwege blijven. De provincie stelt voor om nog wel een archeologische dubbelbestemming op te nemen. Het plan wordt op dit punt niet aangepast.
  • Natuurinclusief bouwen: de provincie geeft aan dat in de Omgevingsvisie De Romte wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door in het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Bij het ontwerp van het woongebouw wordt hier zoveel mogelijk rekening meegehouden.

Waterschap Fryslân
Op 10 maart 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap een positief advies geeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

Brandweer Fryslân
Doelen die Brandweer Fryslân nastreeft, zijn het voorkomen en beperken van brand(gevaar) en slachtoffers en het borgen van een veilige en adequate incidentbestrijding. Brandweer Fryslân heeft in een brief van 22 juni 2022 aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de bestemmingswijziging. Wel voorziet de brandweer in het plangebied een knel-/ aandachtspunt met betrekking tot de bereikbaarheid. De Brandweer Fryslân adviseert daarom om:

  • Het pad naar de ingang tot het bouwwerk overeenkomstig de bovenstaande uitgangspunten uit te voeren, zodat deze te berijden is met een brandweerauto en deze tot voor de ingang van het bouwwerk kan opstellen;
  • Om het bouwkundig zodanig uit te voeren, zodat alle appartementen tot 40 meter van de opstelplaats van de brandweer gelegen zijn. Een alternatief zou bijvoorbeeld ook kunnen zijn om droge stijgleidingen in het complex aan te brengen.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft met ingang van ......... voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Tijdens de termijn van de terinzagelegging zijn ......... zienswijzen binnengekomen.