Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Naast Fallaetswei 12a, Drachtstercompagnie
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.0090.BP2022BGB094-0301

Toelichting

 
1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om een woning te realiseren op het perceel naast Fallaetswei 12a in Drachtstercompagnie. Dit gebeurt in samenhang met de sloop van de bestaande tweede bedrijfswoning op het perceel gelegen aan de Fallaetswei 17 in Drachtstercompagnie. Er is hiervoor in april 2022 een principeverzoek ingediend bij het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Smallingerland. De gemeente heeft bij brief van 19 april 2022 (verzonden 20 april 2022, kenmerk 2022-007508/1) aangegeven onder voorwaarden mee te willen werken aan deze ontwikkeling.
 
Het beoogde initiatief past niet binnen de mogelijkheden van het ter plaatse geldende bestemmingsplan 'Buitengebied’, waarin de gronden zijn voorzien van de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Besloten gebied’. Binnen deze bestemming is wonen niet toegestaan. Om de ontwikkeling op het perceel naast Fallaetswei 12a  juridisch-planologisch mogelijk te maken dient een partiële herziening van het bestemmingsplan opgesteld te worden, waarbij de tweede bedrijfswoning op het perceel Fallaetswei 17 komt te vervallen. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin. 
 
1.2 Ligging plangebied
De planlocatie bestaat uit terrein gelegen naast de woning Fallaetswei 12a, aan de westrand van de kern Drachtstercompagnie. Drachtstercompagnie is een dorp met ca 1.600 inwoners, gelegen ten noordoosten van Drachten. De planlocatie is kadastraal bekend onder de gemeente Drachten, sectie B, perceelnummer 6708.
 
Op de navolgende afbeeldingen zijn de globale ligging en begrenzing van het plangebied weergegeven.
           
Globale ligging plangebied, rode omcirkeling (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
 
Globale begrenzing plangebied, rode omkadering (bron: Ruimtelijkeplannen.nl)
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Ter plaatse van het plangebied geldt het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, vastgesteld door de raad van de gemeente Smallingerland op 11 juni 2013. 
 
De navolgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding ter plaatse van het plangebied.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied', plangrenzen binnen rode kader (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
In het vigerende bestemmingsplan zijn de gronden van het plangebied voorzien van de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Besloten gebied’. Deze gronden zijn mede bestemd voor grondgebonden agrarische bedrijven, bedrijfswoningen en agrarische cultuurgrond. Ter plaatse zijn er bij recht geen bouwmogelijkheden (geen bouwvlak). Wel is sprake van een afwijkingsbevoegdheid voor kleine agrarische bedrijfsgebouwen buiten het bouwvlak tot een maximum van 50 m² en een bouwhoogte van maximaal 5 m. Tevens geldt voor het plangebied de gebiedsaanduiding ‘luchtvaartzone – laagvliegroute’. Bestemmingen waarbij bouwwerken van meer dan 40 meter kunnen worden opgericht zijn in de laagvliegroute niet toelaatbaar.
 
Voor wat betreft de tweede bedrijfswoning op het perceel Fallaetswei 17 geldt eveneens het bestemmingsplan ‘Buitengebied’. De gronden zijn hier voorzien van de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Besloten gebied’. De woning is gesitueerd binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Bedrijfswoningen zijn hierop niet aangeduid. In de regels is aangegeven dat per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is. Met het onderhavige initiatief wordt toegewerkt naar een situatie waarin sprake is van 1 bedrijfswoning.
  
Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied', tweede bedrijfswoning binnen rode cirkel (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Voor het plangebied geldt tevens het bestemmingsplan ‘Parapluplan Parkeernormen’, vastgesteld door de raad van de gemeente Smallingerland op 10 januari 2017. In dit bestemmingsplan wordt voor de parkeernormen verwezen naar de Parkeernormennota Smallingerland. De parkeernormen genoemd in het Parkeernormennota dienen bij iedere ontwikkeling te worden gehanteerd.
Daarnaast geldt voor het plangebied het ‘Paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland’. Dit bestemmingsplan gaat over het tegengaan van woningsplitsing of kamerverhuur.
 
Het initiatief om een woning te realiseren op het perceel naast Fallaetswei 12a past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Middels voorliggende partiële herziening van het bestemmingsplan wordt de beoogde ontwikkeling mogelijk gemaakt, in samenhang met het planologisch 'verwijderen' van de tweede bedrijfswoning op het perceel Fallaetswei 17.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
 
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied bevindt zich in aan de rand van de kern Drachtstercompagnie in de gemeente Smallingerland. Drachtstercompagnie is een kleine kern waar voornamelijk vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen staan. Ten zuiden en ten westen van het plangebied bevindt zich het open landschap welke zich typeert door het agrarische karakter met de vele houtsingels en bomenrijen. Ten zuidwesten van het plangebied bevindt zich de woningbouwlocatie ‘Drachtstercompagnie-Zuid’. De grens van de bebouwde kom bevindt zich thans ter hoogte van het plangebied, maar er zijn concrete plannen om die grens in zuidelijke richting op te schuiven.
  
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van de Fallaetswei en het naastgelegen perceel Fallaetswei 12a.
 
Impressie plangebied (bron: google streetview, d.d. juni 2016)
 
De locatie van de beoogde woning betreft een onbebouwd terrein naast Fallaetswei 12a, aan de rand van de kern Drachtstercompagnie. Het plangebied is momenteel onbebouwd en is in gebruik als landbouwgrond door initiatiefnemer. Direct ten zuiden wordt het plangebied begrensd door een bomenrij. Ten noorden van het plangebied staat een woning met één laag en een kap op het perceel Fallaetswei 12a. Tussen het plangebied en die woning bevindt zich een sloot.
 
Het plangebied is gelegen aan Fallaetswei, welke in Drachtstercompagnie uitkomt op de Smidswei en de Tsjerkebuorren. Ten zuiden komt de Fallaetswei uit op de weg De Dammen welke ten zuiden uitkomt bij Vliegveld Drachten.
 
Onderstaande afbeelding geeft een impressie van het plangebied.
 
Impressie plangebied (bron: google streetview, d.d. juni 2016)
 
2.2 Toekomstige situatie
Principemedewerking
Het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Smallingerland heeft bij brief van 19 april 2022 (verzonden 20 april 2022, kenmerk 2022-007508/1) aangegeven onder voorwaarden mee te willen werken aan deze ontwikkeling. Hierbij worden de volgende voorwaarden gesteld aan de beoogde ontwikkeling:
  1. De sloop van de tweede bedrijfswoning op het adres Fallaetswei 17 wordt als voorwaarde gesteld. Deze woning wordt als het ware uitgeruild, zodat er per saldo geen sprake is van een toename van het aantal woningen.
  2. Ten aanzien van de vorm, situering en inrichting van het nieuwe woonperceel zijn de volgende voorwaarden gesteld:
    1. het nieuwe bouwvlak sluit aan bij het grootte van het perceel Fallaetswei 12a en de landschapsstructuren. Dat betekent een perceel van ongeveer 40 bij 40 meter;
    2. de bouw- en gebruiksregels van de bestemming 'Wonen - 1' uit het bestemmingsplan 'Kleine kernen oost' worden van kracht;
    3. dat betekent een woning met een oppervlakte van max. 150 m² en een bijgebouw met een oppervlakte van max. 100 m²;
    4. het hoofdgebouw en bijgebouw moeten aansluiten bij het dorpsbeeld (geen industriële uitstraling);
    5. voor het hoofdgebouw geldt: 1 bouwlaag met duidelijke kap, de nokrichting haaks op de weg;
    6. voor de gewenste beeldkwaliteit wordt aangesloten bij de bestaande bebouwing; de lintbebouwing G4 uit de welstandsnota. 
Stedenbouwkundige voorwaarden vorm, situering en inrichting van het nieuwe woonperceel (bron: principebesluit 19 april 2022)
 
Sloop tweede bedrijfswoning Fallaetswei 17
De beoogde ontwikkeling ziet toe op het realiseren van een woning naast de woning gelegen aan de Fallaetswei 12a. Het terrein is in handen van initiatiefnemer. De nieuw te bouwen woning dient ter vervanging van de bestaande (bedrijfs-)woning op de locatie Fallaetswei 17. Deze woning zal worden verwijderd.
  
Bestaande te slopen bedrijfswoning Fallaetswei 17 (bron: Google Maps juni 2016)
 
Nieuwbouw naast Fallaetswei 12a
De nieuwe woning op het perceel naast Fallaetswei 12a zal in grootte en karakter aansluiten op de andere vrijstaande woningen ten noorden van het plangebied. De beoogde woning zal worden uitgevoerd in 1-1,5 laag met een kap en met een oppervlakte van maximaal 150 m². De woning wordt zorgvuldig ingepast in de bestaande landschappelijke structuur, waarbij de bomenrij aan de zuidzijde van het onderhavige perceel in stand wordt gehouden. De sloot gelegen achter het perceel aan de Fallaetswei 12a wordt achter het plangebied doorgetrokken, een en ander conform de stedenbouwkundige voorwaarden van de gemeente Smallingerland.
 
De beoogde woning vormt in de voorgestelde vorm een passende aanvulling op het bestaande patroon van lintbebouwing aan Fallaetswei. Het betreft een locatie aan de rand van Drachtstercompagnie, aansluitend aan bestaand stedelijk gebied. Verder sluit de woning aan op de nieuwe woningen aan de zuidkant van Drachtstercompagnie, waarvoor het bestemmingsplan ‘Drachtstercompagnie-Zuid’ is vastgesteld. In dat kader wordt voorzien in een nieuwe aansluiting op Fallaetswei, ten zuiden van het onderhavige initiatief. Zoals blijkt uit het onderliggende bestemmingsplan ‘Uitbreiding Drachtstercompagnie-Zuid’ (2008) is het voornemen om de grens van de bebouwde kom te verplaatsten tot de bocht van de Fallaetswei, waarmee een verkeersveilige aansluiting wordt gerealiseerd op een weg waar dan een 30 km-regiem gaat gelden. Op dat moment komt ook de onderhavige woning binnen de bebouwde kom te liggen.
 
Bovendien waren er ooit plannen om een zone met wonen en werken verder naar het westen langs Fallaetswei door te trekken, maar die lijken thans niet meer actueel.
 
3 Beleidskader
 
3.1 Nationaal beleid
 
3.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek 
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er, los van de ladder voor duurzame verstedelijking, geen raakvlak is met het rijksbeleid. In toelichting paragraaf 3.1.3 wordt op de ladder voor duurzame verstedelijking ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de NOVI zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016, 1 januari 2017 en 1 december 2020 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich binnen de zone van een laagvliegroute waar vliegtuigen op een hoogte van 75 meter mogen vliegen. Op basis van artikel 2.6.10. van het Barro (beperkingen in verband met militaire laagvliegroutes jacht- en transportvliegtuigen) gelden onder de route beperkingen voor de bouw van obstakels. Bestemmingen waarbij bouwwerken van meer dan 40 meter kunnen worden opgericht zijn in de laagvliegroute niet toelaatbaar. In de artikel 6.1 van de regels van dit bestemmingsplan zijn de noodzakelijke bouwhoogtebeperkingen opgenomen.
De voorgenomen ontwikkeling heeft verder geen raakvlak met het Barro, waarmee het geen belemmering vormt voor voorliggende planontwikkeling.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i, van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen, afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt.
 
Voorliggend plan heeft betrekking op het realiseren van één woning. Deze woning dient ter vervanging van de bedrijfswoning gelegen aan de Fallaetswei 17, welke gesloopt zal worden. Daarmee is er per saldo geen sprake van een toename in het aantal woningen en is er geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Het doorlopen van de 'treden' van de ladder is voor de beoogde ontwikkeling niet benodigd.
Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie De Romte Diele
De Omgevingsvisie De Romte Diele geeft de provincie de komende jaren richting welke activiteiten zij zullen uitvoeren. De omgevingsvisie is vastgesteld op 23 september 2020. De provincie streeft naar een brede welvaart, in een vitaal, veerkrachtig en gezond Friesland. Dit heeft de provincie uitgewerkt in vier ambities. Allereerst willen ze vitaal zijn, wat inhoudt dat ze streven naar brede welvaart door slimme economische groei. Ten tweede wil de provincie veerkrachtig worden. Dit betekent dat de provincie ingrijpende ontwikkelingen kunnen opvangen, zoals klimaatverandering. Ten derde wil de provincie haar eigen identiteit behouden. De Friese ruimte heeft een eigen karakter. Ten vierde wil de provincie gezond houden om deze ook gezond te kunnen doorgeven aan de volgende generaties. De provincie wil vruchtbare landbouwgronden en een grote biodiversiteit in natuurgebieden. De vier ambities heeft de provincie verwerkt tot de vier opgaven. 
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling heeft voornamelijk raakvlak met de eerste opgave van de omgevingsvisie. De provincie streeft naar het afstemmen van het aanbod woningen op de bevolking en het stimuleren van nieuwe economische impulsen, gekoppeld aan aantrekkelijke huisvesting voor (nieuwe) doelgroepen. In de omgevingsvisie wordt duurzaamheid en de energietransitie als een belangrijk opgave gezien. Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe, duurzame woning gebouwd en wordt een oude bedrijfswoning gesloopt. Daarmee kan er gewerkt worden aan energiebesparing in de bebouwde omgeving.
 
Natuurinclusief bouwen
In de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door in het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Natuurinclusief bouwen is een aspect dat echter niet in een bestemmingsplan geregeld kan worden. Het gaat om uitvoeringszaken, zoals het toepassen van speciale stenen met invliegmogelijkheden voor vleermuizen of een tuininrichting die biodiversiteit stimuleert. Als inspiratiekader hiervoor is een checklist van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging met 40 punten waarmee bij stedelijke ontwikkeling rekening gehouden kan worden, bij de initiatiefnemer kenbaar gemaakt. Voor de ontwikkeling worden vanuit de gemeente geen aanvullende eisen gesteld op dit vlak.
 
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie De Romte Diele van de provincie Fryslân.
 
3.2.2 Verordening Romte Fryslân 2014
Provinciale Staten hebben op 25 juni 2014 de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. De verordening stelt regels die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. De verordening voorziet niet in nieuw beleid. Uitsluitend geldend provinciaal ruimtelijk beleid is omgezet in algemeen geldende regels. Het gaat met name om beleid in het Streekplan Fryslân 2007, het Derde provinciale Waterhuishoudingsplan 2010-2015 en het Provinciaal Verkeer- en Vervoerplan. Uitgangspunt is dat de verordening niet meer regelt dan noodzakelijk is.
 
Ten aanzien van de voorgenomen ontwikkeling zijn de artikel met betrekking tot het 'zorgvuldig ruimtegebruik 'en 'woonplan' relevant.
 
Planspecifiek
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen het begrip bestaand bebouwd gebied en het begrip landelijk gebied. Voor bestaand bebouwd gebied geldt een grotere mate van beleidsvrijheid bij het realiseren van stedelijke functies zoals woningnieuwbouw. Voor ruimtelijke plannen gelegen in het landelijk gebied geldt dat een woningbouwproject niet meer dan 3 woningen mag bevatten, moet er rekening worden gehouden met de draagkracht en inpassing van het landschap en dient verantwoord te worden waarom een ontwikkeling plaatsvindt in het buitengebied en niet binnen het bestaand stedelijk gebied. De gronden van het plangebied zijn volgens de verordening gelegen in het landelijk gebied.
 
De beoogde ontwikkeling ziet toe op de realisatie van één woning, net buiten Drachtstercompagnie, ter vervanging van een bestaande woning. Per saldo blijft het aantal woningen in het landelijk gebied gelijk. Hierop is de 'saldoregeling woningen' (artikel 1.5.1 van de provinciale verordening) van toepassing. Aan de daaraan gestelde voorwaarden wordt voldaan. Zo dient de nieuwe woning qua omvang en uitstraling te worden ingepast binnen de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. In dat verband kan worden opgemerkt dat de kenmerken van het wijkenlandschap met de beoogde ontwikkeling niet worden aangetast. De houtsingels aan de randen van het plangebied blijven behouden. Aan de westzijde van het plangebied, vanaf de Fallaetswei 12a, wordt de sloot doorgetrokken langs het plangebied. Daarbij is het realiseren van een vrijstaande woning passend in het lint van de woningen aan de Fallaetswei en sluit ruimtelijk en functioneel ook goed aan bij de nieuwbouwwoningen van Drachtstercompagnie-zuid. Hier is beoogd ca. 29 woningen te realiseren, welke uit een mix van vrijstaande woningen en twee-onder-één-kapwoningen dienen te bestaan. In dat verband wordt ook beoogd om de bebouwde kom te verplaatsten tot de bocht van de Fallaetswei. Daarmee komt het plangebied binnen de bebouwde kom te liggen en is het veeleer onderdeel van bestaand stedelijk gebied.
Derhalve kan gesteld worden dat geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten.
 
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de verordening Romte Fryslân.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Omgevingsvisie Smallingerland
Op 2 maart 2022 is door de gemeenteraad van de gemeente Smallingerland de Omgevingsvisie Smallingerland vastgesteld. De Omgevingsvisie schetst de contouren van Smallingerland in de toekomst. In het Koersdocument zijn vier opgaven omschreven om het toekomstbeeld voor 2040 waar te kunnen maken.  
  • Versterken van de positie van Drachten als regionaal verzorgingsgebied;
  • Versterken van Drachten als stad voor innovatieve maakindustrie;
  • Versterken van levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen;
  • Versterken van de kwaliteit van het buitengebied.  
Tot deze opgaven kwam de gemeente samen met de inwoners, ondernemers en instellingen. Uitvoering van deze opgaven kan ook alleen samen gebeuren.
 
Planspecifiek
In de Omgevingsvisie Smallingerland wordt gesteld dat alle dorpen binnen de gemeente, waaronder Drachtstercompagnie als een van de grotere, een eigen identiteit hebben, nauw verweven met het omliggende (cultuur)landschap. Een nieuwe stedelijke ontwikkeling dient zoveel mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied plaats te vinden. Er wordt evenwel ook ruimte geboden voor o.a. nieuwe woningen daarbuiten, als het niet anders kan. Het onderhavige initiatief gaat uit van de mogelijkheden die de Omgevingsvisie op dit punt biedt, zeker als de zuidelijke verplaatsing van de bebouwde kom-grens een feit is.    
 
Met de beoogde ontwikkeling wordt daarnaast aangesloten bij de derde opgave van de omgevingsvisie: Het versterken va levendige, aantrekkelijke wijken en dorpen. De ontwikkeling ziet toe op het realiseren van één woning aan de rand van Drachtstercompagnie. De beoogde woning wordt qua schaal en uitstraling passend bij de woning gelegen ten noorden van het plangebied en de woningen die met de uitbreiding van Drachtstercompagnie-zuid worden gerealiseerd. Tevens wordt de woning gasloos gerealiseerd en zal deze minimaal voldoen aan de BENG-eisen. 
        
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de omgevingsvisie van de gemeente Smallingerland.
 
3.3.2 Woonvisie Smallingerland
Op 6 oktober 2020 heeft de raad de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld. Met de nieuwe woonvisie geeft de gemeente richting aan de woningmarktontwikkelingen in Smallingerland. Ook fungeert de woonvisie als leidraad bij veel ruimtelijke en woningbouw vraagstukken. Verder is in de woonvisie een woningbouwprogramma voor de komende vijf jaren opgenomen.
De woonvisie gaat over actieve betrokkenheid van de inwoners en over samenwerking met de stakeholders, over gezamenlijke ambities en bovenal over hoe de gemeente samen mét anderen ambities waarmaken. De gemeente vindt erg belangrijk om inwoners, ondernemers en maatschappelijke organisaties te betrekken bij het maken van gemeentelijke visies en plannen.
 
De woonvisie en de visie op sociaal wonen vormen het uitgangspunt voor de prestatieafspraken met de woningcorporaties en huurdersvereniging De Bewonersraad. Ook is het een belangrijk en breed gedragen instrument voor de opgaven en ambities in de woningvoorraad en daarmee gebiedsontwikkeling.
 
De ambities van Smallingerland zijn:
  1. Aantrekkelijke en gevarieerde nieuwbouw. Ruim 1.000 woningen erbij in vijf jaar.
  2. Duurzamer en toekomstbestendiger woningvoorraad. Op weg naar energieneutraal.
  3. Wijs met grijs; meer ruimte voor initiatieven gericht op senioren & woningaanpassing.
  4. Sterker inzetten op ‘mienskipssin’ en vitale dorpen en wijken.
  5. Sociaal wonen; betere beschikbaarheid, betaalbaarheid en zorg voor kwetsbare doelgroepen. 
 
Het woningbouwprogramma voor de gemeente Smallingerland over de periode 2016 t/m 2025 bedraagt 1.251 woningen. Hiervan zijn er reeds 430 woningen tussen de periode 2016 t/m 2019 gerealiseerd. De resterende reguliere woningbouwopgave tot 2026 komt daarmee uit op 820 woningen. Met de provincie is afgesproken om maximaal 250 woningen over te programmeren voor het binnenstedelijk gebied. Dit biedt de mogelijkheid om planologisch 1.070 woningen te plannen. In de 'harde' woningbouwplannen voor de periode 2020-2025 zitten op dit moment 642 woningen.
   
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt er een nieuwe woning gerealiseerd ten westen van Drachtstercompagnie. Deze woning komt ter vervanging van de bestaande bedrijfswoning behorend bij het perceel gelegen aan de Fallaetswei 17. Deze bedrijfswoning zal met de beoogde ontwikkeling gesloopt worden. De beoogde woning wordt duurzaam gerealiseerd. De gemeente is terughoudend bij het realiseren van woningen in het buitengebied, maar staat wel open voor woningbouw aan de randen van de dorpen, aansluitend aan bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bevindt zich aan de rand van Drachtstercompagnie. De beoogde woning wordt, gezien de ligging naast de bestaande woning aan de Fallaetswei 12a en nabij de nieuwe uitbreiding van Drachtstercompagnie, hier dan ook passend geacht.
 
Gesteld kan worden dat de ontwikkeling past binnen de intenties van Woonvisie Smallingerland.
 
4 Milieu- en omgevingsaspecten
In een bestemmingsplan moet aandacht worden besteed aan milieu- en omgevingsaspecten. Van belang is te weten of een planvoornemen in overeenstemming is met wettelijke normen. Er wordt aandacht besteed aan de volgende thema's:
  1. Milieueffectenrapportage;
  2. bodem;
  3. geluid;
  4. milieuzonering;
  5. luchtkwaliteit;
  6. ecologie;
  7. externe veiligheid;
  8. archeologie en cultuurhistorie;
  9. waterhuishouding;
  10. verkeer en parkeren.
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
De bebouwingsmogelijkheden nemen met de beoogde ontwikkeling beperkt toe. Met de beoogde ontwikkeling wordt een bedrijfswoning gesloopt en wordt er een nieuwe woning gerealiseerd. De nieuwe woning wordt conform BENG gebouwd. Er zullen duurzame en niet uitlogende materialen worden gebruikt en afval wordt gescheiden afgevoerd. Gelet op de aard en de omvang van de beoogde ontwikkeling kan gesteld worden dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
 
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met voorliggend plan wordt er met de ontwikkeling woningen mogelijk gemaakt. Voor delen van het plangebied is er sprake van een wijziging naar een strenger bodemgebruik. Derhalve is een Verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Inventerra, d.d. 15 augustus 2022). Het betreffende onderzoek is als bijlagen bij toelichting, bijlage 1 bijgevoegd.
 
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem, namelijk 'onverdacht voor bodemverontreiniging'.
Uit de resultaten van het verkennend bodemonderzoek wordt het volgende geconcludeerd:
  • de zintuiglijk onverdachte bovengrond op de locatie (0 – 0,5 m-mv) is niet verontreinigd met de onderzochte stoffen, met uitzondering van een licht verhoogd gehalte kwik in mengmonster 2;
  • in de zintuiglijk onverdachte ondergrond op de locatie (0,8 – 2,0 m-mv) zijn geen verontreinigingen aangetoond;
  • het grondwater op de onderzoekslocatie is niet verontreinigd. 
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese ‘onverdacht voor verontreiniging’ (strikt genomen) verworpen te worden, vanwege het aangetoonde licht verhoogde gehalte aan kwik in de bovengrond. Het aangetoonde verhoogde gehalte is echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek (eventueel op basis van een aangepaste onderzoeksstrategie) of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt is het terrein geschikt voor de huidige en de toekomstige bestemming.
 
Het aspect bodem vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
  
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is degene die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
 
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling ziet toe op het mogelijk maken van een woning. Woningen zijn in het kader van de Wgh geluidsgevoelige objecten. 
 
Industrielawaai
Het plangebied is niet gelegen in de nabijheid van een bedrijventerrein, waardoor onderzoek naar industrielawaai achterwege kan blijven. Desalniettemin is in het kader van het bedrijven en milieuzonering wel gekeken naar het geluid van de omliggende bedrijven. Dit is behandeld in toelichting paragraaf 4.4.
 
Wegverkeerslawaai
Het plangebied is gelegen binnen de wettelijke onderzoekszone van Fallaetswei. In het kader van het bestemmingsplan is akoestisch onderzoek wegverkeer uitgevoerd: 'Geluidbelasting wegverkeer woning Fallaetswei naast 12 te Drachtstercompagnie' (Adviesburo van der Boom, d.d. 5 september 2022). Dit rapport is als bijlagen bij toelichting, bijlage 2 bijgevoegd.
 
Uit het akoestisch onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de Fallaetswei op de oostgevel van de woning ten hoogste 49 dB bedraagt, na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt hiermee met 1 dB overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden.
Voor de woning dient een hogere waarde te worden aangevraagd. Een hogere waarde kan slechts worden vastgesteld als maatregelen tot het terugbrengen van de geluidbelasting tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, of als er ernstige bezwaren zijn op het gebied van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
 
De volgende maatregelen dienen te worden afgewogen om de geluidbelasting ten gevolge van de Fallaetswei op de woningen zo mogelijk tot de voorkeursgrenswaarde te doen afnemen:
  • Maatregelen aan de bron: stil asfalt. De Fallaetswei is ter hoogte van de locatie voorzien van het wegdek met oppervlaktebewerking (slijtlaag). Door het toepassen van een standaard wegdek (DAB) zou de geluidbelasting met ca. 4 dB afnemen. Het vervangen van een wegdek is een taak van de wegbeheerder. Indien de weg over een lengte van ca. 200 meter wordt vervangen door een standaard wegdek kan een geluidreductie van 4 dB worden bereikt. Het is echter financieel en praktisch niet haalbaar om dit hier te doen.
  • Maatregelen aan de bron: verlagen van de maximumsnelheid. De maximumsnelheid op de Fallaetswei bedraagt ter hoogte van de locatie 60 km/uur. Door de woning onderdeel te laten worden van de bebouwde kom, en daarbij het kombord ca. 50 meter te verplaatsen, daalt de verkeerssnelheid naar 30 km/u. Voor de woning hoeft dan geen hogere waarde te worden verleend.
  • Maatregelen in de overdracht. De woning kan in principe van de Fallaetswei worden afgeschermd door het aanbrengen van een verdiepinghoge afscherming (geluidscherm) op het eigen terrein. De hoogte van het geluidscherm dient, voor een effectieve afscherming van alle woonlagen, ca. 4,5 meter te bedragen. Een scherm met een dergelijke hoogte op deze locatie is echter stedenbouwkundig en landschappelijk ongewenst gezien de aantasting van de ruimtelijke kwaliteit. 
Geconcludeerd kan worden dat voor de woning een hogere waarde dient te worden aangevraagd van 49 dB door wegverkeer op de Fallaetswei. Het verlenen van een hogere waarde kan achterwege blijven in geval de verkeerssnelheid ter hoogte van de woning wordt teruggebracht naar 30 km/u (maatregel aan de bron).
 
Toets goede ruimtelijke ordening
Voor het aspect geluid zal voorts sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woning daarnaast wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. Hierbij wordt uitgegaan van het beperken van de geluidbelasting binnenshuis in de verblijfsgebieden van een woning tot 33 dB. Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh.
  • De geluidbelasting op de oostgevel van de woning bedraagt op de verdieping 54 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering bedraagt dan 21 dB. Dit dient te worden aangetoond in het kader van de omgevingsvergunning.
  • Voor de geveldelen met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek zijn geen voorzieningen noodzakelijk. De benodigde karakteristieke geluidwering bedraagt dan 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. 
Spoorweglawaai
In de omgeving van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig.
 
Conclusie
Het aspect geluid vormt hier geen belemmering ervan uitgaande dat een hogere waarde wordt verleend, danwel dat de verkeerssnelheid ter hoogte van de woning wordt teruggebracht naar 30 km/u.
 
4.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Daarnaast is hier de 'Wet geurhinder en veehouderij' relevant, alsmede de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland 2008', waarmee de gemeente invulling geeft aan gebiedsgericht geurbeleid op basis van de Wet geurhinder en veehouderij.
 
Planspecifiek
Het plangebied bevindt zich aan de rand van Drachtstercompagnie. Gezien de ligging kan het gebied worden gezien als een rustige woonwijk/rustige buitengebied. In de omgeving van het plangebied bevinden zich meerdere bedrijfsactiviteiten. Enkel de agrarische bedrijvigheid gelegen aan de Fallaetswei 12, 14 en 17 is relevant voor de beoogde ontwikkeling. De andere bedrijfsactiviteiten ten zuiden van het plangebied zijn gelegen op meer dan 200 meter en zijn daarmee, gezien de specifieke bedrijfsactiviteiten, niet relevant.
 
Fallaetswei 12
Ten noorden van het plangebied, aan Fallaetswei 12, is een agrarisch bedrijf gevestigd. Volgens het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn hier grondgeboden agrarische bedrijven toegestaan. De afstand tot aan de beoogde woning bedraagt ruim 50 meter. Daarmee wordt er voldaan aan de richtafstand van 50 meter. Tevens wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland 2008'.
Daarnaast ligt er tussen het plangebied en de agrarische bedrijvigheid de woning aan de Fallaetswei 12a. Deze woning kan als maatgevend worden beschouwd. Derhalve kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling de agrarische bedrijvigheid niet zal belemmeren in zijn uitvoering en dat er ter plaatse van het plangebied sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
Fallaetswei 14 en 17
Ten zuiden van het plangebied zijn enkele agrarische bedrijven gevestigd. Volgens het vigerende bestemmingsplan bevindt zich aan de Fallaetswei 14,  ca. 175 meter ten zuidwesten van het plangebied, een ‘landelijk bedrijf’. Hiervoor geldt ten hoogste de milieucategorie 3.2 met een richtafstand van 100 meter. Tevens bevindt zich aan de Fallaetswei 17 volgens het vigerende bestemmingsplan ten zuiden van het plangebied een ‘intensieve veehouderij. Ook hiervoor geldt maximaal de milieucategorie van 3.2 met een richtafstand van 100 meter. De afstand van de intensieve veehouderij tot het plangebied bedraagt ca. 120 meter. Ook hier wordt voldaan aan de afstandsnormen uit de 'Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Smallingerland 2008'.
 
Overige bedrijven
Er zijn geen andere relevante bedrijfsactiviteiten in de omgeving van het plangebied aanwezig.
 
Conclusie
Er kan gesteld worden dat er ter plaatse van het plangebied sprake is van een goed woon- en leefklimaat wat betreft bedrijven en milieuzonering. Omliggende bedrijven worden daarnaast nu en in de toekomst niet belemmerd in hun bedrijfsvoering.
Het aspect milieuzonering zal geen belemmering vormen voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3% bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3% bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In 2021 is gebleken dat NO2 en fijn stof schadelijker zijn dan gedacht. De WHO heeft daarom de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 op 21 september 2021 verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 μg/m³. Deze richtlijn wordt ook door de GGD gevolgd. Als voldaan wordt aan de advieswaarden, zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De ontwikkeling kan, gezien de zeer beperkte omvang (< 1.500 woningen), aangemerkt worden als een NIBM-project. Het realiseren van de beoogde woning is een project dat 'niet in betekenende mate bijdraagt' aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 13,4 μg/m³, 6,6 μg/m³ en 8,2 μg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 μg/m³ voor fijnstof PM2,5.
 
Er wordt net niet voldaan aan de aangescherpte WHO-advieswaarden. Hierbij dient vermeld te worden dat deze waarden dermate streng zijn dat ze momenteel nergens in Nederland worden gehaald. Op basis van het Schone Lucht Akkoord wordt gestreefd naar een permanente verbetering van de luchtkwaliteit, waarbij wordt toegewerkt naar de WHO-advieswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof in 2030.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.6 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de algemene zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt, een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling wordt er een bedrijfswoning Fallaetswei 17 gesloopt en wordt het terrein naast de Fallaetswei 12a een woning gerealiseerd. Omdat deze beide onderdelen van de onderhavige initiatief mogelijk gepaard gaan met aantasting van beschermde flora en fauna, is in het kader van de Wet natuurbescherming ecologisch onderzoek uitgevoerd: 'Quickscan Wet natuurbescherming Fallaetswei 12a en 17 te Drachtstercompagnie' Blom Ecologie, d.d. 2 november 2022: zie bijlagen bij toelichting, bijlage 3.
 
Soortenbescherming
Op basis van het veldbezoek en de bureaustudie wordt per soortgroep besproken wat de potentie van de planlocatie en de directe omgeving daarvan voor het voorkomen van soorten is, en welke effecten daarop te verwachten zijn ten gevolge van de beoogde ruimtelijke ingreep. Voor een aantal van de nationaal beschermde soorten geldt vrijstelling in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. In de rapportage is specifiek gelet op de potentiële aanwezigheid van beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt. Geconcludeerd wordt onder andere dat er essentiële habitatsonderdelen aanwezig zijn van de boommarter op de planlocatie. Ook is functioneel leefgebied voor de waterspitsmuis uitgesloten en zijn negatieve effecten ten aanzien van kleine marterachtigen uitgesloten. Tevens is beoordeeld dat de woning Fallaetswei 17 niet geschikt is voor vleermuizen en dat op de beide onderzochte locaties geen sprake is van een essentieel foerageergebied of vliegroute.
Ook voor wat betreft amfibieën, reptielen, vissen, insecten en andere ongewervelden, vogels en jaarrond beschermde nestlocaties en algemene broedvogels en vogelsoorten onder categorie. 5 is geen sprake van overtreding van verbodsbepalingen in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een Natura 2000-gebied. Op een afstand van circa 7,1 km ligt het Natura 2000-gebied ‘Wijnjeterper Schar’. De planlocatie maakt voorts geen deel uit van een beschermd gebied betreffende het Natuurnetwerk Nederland (op een afstand van circa 3,8 km gelegen), Groene contour of weidevogelkerngebied. Ten aanzien van provinciaal aangewezen gebieden in Friesland geldt dat er geen sprake mag zijn van ontwikkelingen die leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuurnetwerk Nederland (Verordening Romte Fryslân 2014, artikel 7.1.1, lid 3). Gelet op de afstand tussen de planlocatie, de aard van het initiatief en het Natuurnetwerk Nederland is er op voorhand geen sprake van aantasting en is een toets niet noodzakelijk.
 
Gezien er sprake is van een grote afstand (7,1 km) tussen het plangebied en het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en er sprake is van een ontwikkeling van beperkte omvang wordt op voorhand uitgesloten dat er sprake is van een verhoging van de stikstofdepositie in stikstofgevoelige habitattypen of leefgebieden binnen Natura 2000-gebieden. Aangezien er met de beoogde ontwikkeling een gasloze woning wordt gerealiseerd en de bedrijfswoning met de beoogde ontwikkeling komt te vervallen, zal er geen sprake van gasverbruik en zal de verkeersgeneratie niet of nauwelijks toenemen. Een berekening middels de AERIUS-Calculator kan derhalve achterwege blijven. Dit wordt ook als zodanig geconcludeerd in de uitgevoerde Quickscan Wet natuurbescherming. Gelet hierop kan gesteld worden dat een AERIUS-berekening, Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets achterwege kunnen blijven.
        
Houtopstanden
Op de planlocatie zijn geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een meldingsplicht geldt in het kader van de Wet natuurbescherming.
 
Conclusie
De beoogde ruimtelijke ingreep leidt niet tot overtreding van verbodsbepalingen omtrent soorten- en gebiedsbescherming en houtopstanden in het kader van de Wet natuurbescherming.
Wel dienen enkele algemene maatregelen te worden getroffen ten aanzien van de algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels:
  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Eventueel aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) voorafgaand aan de werkzaamheden gefaseerd verwijderen. Dit om grondgebonden dieren de kans te bieden zelfstandig de planlocatie te verlaten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • De kap- en sloopwerkzaamheden opstarten of uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (indicatief medio maart t/m medio juli). Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties van algemene broedvogels ruim voorafgaand aan het broedseizoen ongeschikt of ontoegankelijk gemaakt te worden. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd die mogelijk resulteren in het wegnemen of verstoren van broedgevallen dient voor aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn.
  
4.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
   
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Met behulp van de risicokaart is in beeld gebracht of er risicovolle inrichtingen in de buurt aanwezig zijn of dat er gevaarlijke stoffen in de omgeving worden vervoerd.
 
Bevi-inrichting
In de directe omgeving van het plangebied zijn geen gevaarlijke inrichtingen aanwezig die een belemmering kunnen vormen voor de beoogde ontwikkeling.
 
Transport gevaarlijke stoffen per buisleiding
In de omgeving van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. 
 
Transport gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor
In de omgeving van het plangebied is geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
 
Conclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Archeologie
Met behulp van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) is de archeologische verwachting van het plangebied geraadpleegd. Het FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, voor de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen.
 
Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van beide kaarten.
 
Uitsnede Archeologische kaart voor de Ijzertijd-middeleeuwen (links) en steentijd-bronstijd (rechts), plangebied in zwart kader
  
Voor het plangebied geldt dat er in de periode ‘de IJzertijd-middeleeuwen’ geen onderzoek benodigd is. Voor de periode ‘steentijd-bronstijd’ geldt dat alleen onderzoek nodig is bij grotere ontwikkelingen van meer dan 2,5 hectare. Onderhavig ontwikkeling is slechts kleinschalig van aard. Derhalve is ter plaatse van het plangebied geen archeologisch onderzoek noodzakelijk en worden er geen belemmering verwacht bij het aspect archeologie.   
 
Cultuurhistorie
In het geldende bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied'. Deze gronden zijn mede bestemd voor behoud en herstel van cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Onderstaande afbeelding toont een uitsnede van de landschapskaart van de gemeente Smallingerland.
 
Uitsnede Landschapskaart Smallingerland, plangebied in zwart kader
 
Zoals bovenstaande kaart laat zien is het plangebied gelegen in gebied aangegeven als 'wijkenlandschap'. Dit type landschap heeft de volgende kenmerken:
  • regelmatig patroon van wijken en sloten, haaks staand op ontginningsassen
  • sterk opstrekkende verkaveling;
  • de aanwezigheid van houtsingels in de oeverlijn van de wijken;
  • verspreid voorkomende bebouwing.
Met de beoogde ontwikkeling wordt één woning gerealiseerd, met één laag en een kap. De kenmerken van het wijkenlandschap worden met de beoogde ontwikkeling niet aangetast, maar versterkt. Aan de westzijde van het plangebied, vanaf de Fallaetswei 12a, wordt de sloot doorgetrokken langs het plangebied. De houtsingels aan de randen van het plangebied blijven behouden. De cultuurhistorie wordt met de beoogde ontwikkeling niet aangetast.
  
Conclusie
Er kan geconcludeerd worden dat het plan geen negatieve invloed heeft op archeologische en cultuurhistorische waarden. Het plan is in dit kader uitvoerbaar.
 
4.9 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden. Op Europees en nationaal niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Water Programma.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het WB21 worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlakte- en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning.
 
Nationaal Water Programma
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Water Programma vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Water Programma geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2022-2027 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Water Programma richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2022-2027 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
Provinciaal waterbeleid
In het waterbeheerprogramma van het 'Wetterskip Fryslân' staat vermeld hoe de provincie vorm wil geven aan het waterbeheer in de periode 2022- 2027. In het Waterbeheerprogramma van Wetterskip Fryslân staat vermeld hoe het waterschap vorm wil geven aan het waterbeheer in de periode 2022 – 2027. Hierin staan doelen die het waterschap in de planperiode wil bereiken. De thema’s waterveiligheid, voldoende water en schoon water vormen de basis voor het waterbeheer in Friesland.
 
Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
   
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen het beheersgebied van Waterschap Friesland. Het Waterschap is verantwoordelijk voor de waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Met de beoogde ontwikkeling wordt er één woning bijgebouwd. Voor de ontwikkeling is de watertoets ingevuld op www.dewatertoets.nl. Op basis hiervan heeft Wetterskip Fryslân een wateradvies uitgebracht. Voor de voorgenomen ontwikkeling geldt de normale procedure. Het wateradvies van Wetterskip Fryslân is als bijlagen bij toelichting, bijlage 4 toegevoegd.
 
Watercompensatie
In de huidige situatie is het plangebied onverhard. Met de komst van de woning zal er sprake zijn van een toename in verharding in het plangebied. Voor ontwikkelingen in landelijk gebied geldt dat als er sprake is van verharding van meer dan 1.500 m² er watercompensatie dient plaats te vinden. Met de beoogde ontwikkeling wordt een woning met bijgebouw gerealiseerd. Naar verwachting zal er sprake zijn van een toename in verharding van ca. 500 m². Derhalve is er met de beoogde ontwikkeling geen sprake van een toename in verharding meer dan 1.500 m². De grenswaarde van het waterschap worden daarmee niet overschreden. Het is niet nodig om watercompenserende maatregelen te treffen. Toch wordt met de beoogde ontwikkeling de sloot gelegen ten noordwesten van het plangebied, achter het perceel Fallaetswei 12a, doorgetrokken.
 
De onderstaande afbeelding toont een weergave van de ligging van deze sloot.
 
ligging beoogde sloot (aangegeven in het blauw) (bron: gemeente Smallingerland)
 
Waterafvoer
Hemelwater wordt geïnfiltreerd in de bodem. In het waterbeleid is afvoer van overtollig hemelwater door middel van infiltratie in de bodem het uitgangspunt. Afvalwater kan worden afgevoerd naar vuilwaterriool. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van uitlogende bouwmaterialen. Het afvalwater wordt afgevoerd via het gemeentelijk rioolstelsel.
        
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.
 
4.10 Verkeer en Parkeren
 
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
De verkeersgeneratie van het plangebied is berekend aan de hand van de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren'. Het plangebied is gelegen in een 'niet stedelijk' woonmilieu in het 'buitengebied'. Voor de woning is uitgegaan van de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Voor een vrijstaande woning geldt een verkeersgeneratie van 8,2 voertuigbewegingen per etmaal. Gezien de kleinschaligheid van de beoogde ontwikkeling is de verwachting dat Fallaetswei deze toename op kan vangen.
 
Derhalve kan geconcludeerd te worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden ten aanzien van het aspect verkeer.
 
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
In de Parkeernormennota 2015 van de gemeente Smallingerland (vastgesteld 17 februari 2015) zijn de parkeernormen voor de gemeente Smallingerland vastgelegd. De hoogte van de parkeernormen is bepaald op basis van de parkeercijfers opgesteld door het CROW in de publicatie 'Toekomstbestending Parkeren'. Bij het berekenen van de parkeernormen wordt uitgegaan van de gemiddelde parkeernorm. Qua stedelijkheidsgraad wijken de dorpen en het buitengebied sterk af van de kern Drachten. De dorpen en het buitengebied vallen allemaal in de categorie 'niet stedelijk', Drachten valt in de categorie 'Matig stedelijk'.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de westrand van de kern Drachtstercompagnie. Aangezien het plangebied momenteel nog buiten de bebouwde kom is gelegen wordt uitgegaan van het 'buitengebied' als stedelijk zone. Voor de stedelijkheid wordt uitgegaan van het 'buitengebied'. Voor een vrijstaande woning geldt een parkeernorm van 2,4 parkeerplaatsen. De beoogde ontwikkeling ziet toe op de realisatie van één woning. Aangezien het plangebied ruim is opgezet, met een oppervlakte van ca. 1.600 m² en een woning van maximaal 150 m², zal er genoeg ruimte zijn om de parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
 
5 Juridische planbeschrijving
 
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk 2 geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk 3 geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk 2. Ten slotte regelt hoofdstuk 4 de overgangs- en slotbepalingen. In de volgende paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen behandeld.
 
Regels
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde.
 
Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:
  • bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk). 
Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.2 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de bestemming 'Wonen - 1'. Hierbij worden, zoals verzocht door de gemeente Smallingerland, de regels van het bestemmingsplan 'Kleine kernen oost' overgenomen.
 
In het plangebied wordt een bouwvlak opgenomen. Bepaald is dat de oppervlakte van een hoofdgebouw maximaal 60% van de oppervlakte van het bouwperceel mag bedragen en niet groter mag zijn dan 150 m². De diepte van een hoofdgebouw mag maximaal 15 meter zijn. Voor de overige maatvoeringen van de woning wordt aangesloten bij de toegestane hoogten van de woning gelegen ten noorden van het plangebied (Fallaetswei 12a). De beoogde woning krijgt daarmee een maximale goothoogte van 4 meter, een maximum bouwhoogte van 9 meter en een dakhelling tussen de 30 en 60 graden. Bovendien zijn, conform het voorbeeldbestemmingsplan, ook de minimale goot- en bouwhoogten van 0 m opgenomen.
Daarnaast is in het voorliggende bestemmingsplan rekening gehouden met het 'Parapluplan Parkeernormen’ en met het ‘Paraplubestemmingsplan Wonen in Smallingerland’.
 
Als voorwaardelijke verplichting is opgenomen dat het gebruik van bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Wonen - 1' uitsluitend is toegestaan indien de bestaande tweede bedrijfswoning Fallaetswei 17 binnen 6 maanden na gereedmelden van de nieuwe woning is gesloopt. Hiermee is de sloop van de bedrijfswoning juridisch geborgd. Er is verder geen aanpassing van dat deel van het geldende bestemmingsplan nodig, omdat daarin de regel is opgenomen dat per bouwvlak maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is. Met het onderhavige initiatief wordt een situatie bereikt waarin nog slechts sprake is van 1 bedrijfswoning.
 
Voor het gehele plangebied is de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvliegroute' opgenomen. Ter plaatse van deze aanduiding geldt een maximum bouwhoogte van 40 meter.
 
Omdat zo nauwgezet is aangesloten op de planregels van het bestemmingsplan 'Kleine kernen oost', wordt voor een beter begrip van deze planregels terugverwezen naar dit bestemmingsplan.
   
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente Smallingerland zal ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een anterieure overeenkomst afsluiten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. In het kader van de haalbaarheid wordt rekening gehouden met onvoorziene kosten. De plankosten worden ook meegenomen in de anterieure overeenkomst in de vorm van een exploitatiebijdrage. Het bestemmingsplan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
 
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
7.1 Participatie
Reeds in de zomer van 2021 heeft initiatiefnemer gesproken met de bewoner van Fallaetswei 12a. In september 2022 is het initiatief opnieuw informeel besproken met de betreffende bewoner van Fallaetswei 12a. Daarbij is gesproken over het doortrekken van de sloot en over het niet bouwen te dicht op de bestaande bomen. Initiatiefnemer zal de bewoner ook bij de verdere uitwerkingen blijven informeren.
 
7.2 Overleg
In het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro is het plan op 17 oktober 2022 toegestuurd naar de volgende vooroverlegpartners:
  • Brandweer Fryslân.
  • Provincie Fryslân;
  • Tenet;
  • Wetterskip Fryslân;
Tenet en het Waterschap Fryslân hebben aangegeven geen op-/ of aanmerkingen te hebben op de beoogde ontwikkeling.
Hieronder zijn de opmerkingen van Brandweer Fryslân en Provincie Fryslân samengevat en waar nodig van een reactie (in cursief) voorzien.
 
1. Brandweer Fryslân (brief d.d. 20 oktober 2022)
Brandweer Fryslân ziet geen noodzaak om bij dit concept-bestemmingsplan opmerkingen te plaatsen, omdat er geen risicovolle activiteiten op het plangebied van invloed zijn.
 
Brandweer Fryslân voorziet geen knelpunten ten aanzien van bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid hiervan.
 
Verder geeft Brandweer Fryslân aan dat de opkomsttijd voor het plangebied circa 15 minuten bedraagt, waarmee de gestelde normtijd van 12 minuten uit het dekkingsplan van Brandweer Fryslân wordt overschreden. De brandweer stelt dat de overschrijding van de opkomsttijd gecommuniceerd moet worden met de initiatiefnemer zodat er een realistische verwachting is van de brandweer tijdens een incident.
Reactie: initiatiefnemer wordt op de hoogte gebracht van de overschrijding van de opkomsttijd. 
 
Deze vooroverlegreactie geeft geen aanleiding tot aanpassingen in het bestemmingsplan.
 
2. Provincie Fryslân (brief d.d. 27 oktober 2022)
 
a. Natuurinclusief bouwen
In de Omgevingsvisie ‘De Romte Diele’ wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door in het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Daarbij kan worden gedacht aan gevelstenen met openingen die geschikt zijn voor verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen. Wellicht is hierbij ook inspiratie op te doen met de “40 punten checklist” van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging. Verzocht wordt om de mogelijkheden voor natuurinclusief bouwen mee te nemen bij de verdere planvorming.
Reactie: het aspect natuurinclusief bouwen was nog niet meegenomen. De toelichting (paragraaf 3.2.1) is op dit punt aangevuld. Overigens is natuurinclusief bouwen een aspect dat niet in bestemmingsplan geregeld kan worden. Het gaat om uitvoeringszaken, zoals het toepassen van speciale stenen passen met invliegmogelijkheden voor vleermuizen of een tuininrichting die biodiversiteit stimuleert. Daarbij kan de genoemde 40 punten checklist als inspiratiekader dienen; de checklist is om die reden bij de initiatiefnemer kenbaar gemaakt. Voor de ontwikkeling worden vanuit de gemeente geen aanvullende eisen gesteld op dit vlak. 
 
b. Laagvliegroute
De provincie gaf aan dat in het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied' regels gelden ten aanzien van een laagvliegroute. Geadviseerd wordt deze regels over te nemen.
Reactie: de betreffende laagvlietroute was per abuis niet opgenomen. Het bestemmingsplan wordt op dit punt aangepast, waarbij op de verbeelding de gebiedsaanduiding 'luchtvaartverkeerzone - laagvliegroute' wordt toegevoegd. Tevens worden de bijbehorende regels uit het geldende bestemmingsplan overgenomen in dit bestemmingsplan.
 
c. Externe werking Natuurnetwerk Nederland 
In de toelichting wordt geconcludeerd dat de provincie ten aanzien van provinciaal aangewezen gebieden geen toetsingskader heeft voor externe werking. Opgemerkt wordt dat voor het Natuurnetwerk Nederland wel regels voor externe werking in de Verordening Romte zijn opgenomen (artikel 7.1.1, derde lid). Een toets is hier, gezien de afstand van het plangebied tot het NNN, niet nodig. Wel wordt geadviseerd de toelichting op dit punt aan te passen.
Reactie: dat is inderdaad een onjuistheid. De toelichting (paragraaf 4.6) en de bijbehorende Quickscan Wet natuurbescherming (paragraaf 3.2) zijn op dit punt aangepast.
 
d. Ontgronding
Een bestaande sloot ten noordwesten van het plangebied wordt doorgetrokken achter het perceel Fallaetswei 12a. Er is sprake van een ontgronding, maar die wordt niet in het plangebied gedaan. In het kader van het voorliggende plan is verdere actie niet nodig. Wel wijst de provincie op de Ontgrondingenverordening Friesland. Die is van toepassing op de beoogde ontgronding. Beoordeeld moet worden of een vergunning voor de ontgronding nodig is. Dit kan worden afgestemd met de Fumo.
Reactie: dit heeft geen gevolgen voor het bestemmingsplan. In het vervolgstadium dient dit afgestemd te worden met de FUMO (De Fryske Utfieringstsjinst Miljeu en Omjouwing).
 
7.3 Zienswijzen
Eventuele zienswijzen die tijdens de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend worden in deze paragraaf van een (gemeentelijke) reactie voorzien.