direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Wetterwille - Drie woonwagenstandplaatsen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2019SFF003-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vanuit de woonwagengemeenschap in Smallingerland is er vraag naar extra woonwagenstandplaatsen, omdat het totaal aantal plaatsen in de loop van de tijd is teruggelopen. Sinds enkele jaren is de gemeente Smallingerland op zoek naar nieuwe locaties / mogelijkheden voor uitbreiding. In het kader hiervan is een locatieonderzoek uitgevoerd waarin de uitbreiding van de woonwagenstandplaatsen aan De Wetterwille één van de locaties is.

Het planvoornemen bestaat uit het realiseren van drie woonwagenstandplaatsen aanvullend op de reeds bestaande woonwagenstandplaatsen aan De Meer. Het voornemen is in strijd met het geldende bestemmingsplan 'De Folgeren - Fennepark'. Het realiseren van een woonfunctie is op grond van het bestemmingsplan niet mogelijk en het is daarom noodzakelijk dat er een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld waarmee de realisatie van drie woonwagens planologisch mogelijk wordt gemaakt.

Doelstelling van dit bestemmingsplan is om het ter plaatse geldende bestemmingsplan zodanig te herzien dat een passende juridisch-planologische regeling in het plangebied van toepassing wordt die recht doet aan de toekomstig gewenste gebruiks- en bebouwingsituatie van het gebied.

1.2 Plangebied

Het plangebied bevindt zich in een woonwijk aan De Wetterwille te Drachten en omvat de kadastrale percelen 14253 en 14254 in sectie A van de kadastrale gemeente Drachten (DTN02). De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 6.200 m2. De exacte begrenzing blijkt uit de plankaart (verbeelding) behorende bij het voorliggende bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SFF003-0401_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging van het plangebied

1.3 Geldend juridisch-planologisch kader

Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan 'De Folgeren - Fennepark' (vastgesteld 09-01-2018).

De volgende bestemmingen zijn binnen het geldende bestemmingsplan van toepassing: 'Maatschappelijk - 1', 'Groen' en 'Verkeer - Verblijf'. Verder kent het plangebied een functieaanduiding voor water ter plaatse van de waterpartij. Ook wordt op de verbeelding een bouwvlak met aanduidingen voor de maatvoering aangegeven.

De plek waar de drie woonwagenstandplaatsen worden gerealiseerd kent de bestemming 'Maatschappelijk - 1'. Het gebruik van de gronden voor wonen is strijdig met de bestemmingsregels uit het geldende bestemmingsplan. Deze strijdigheid wordt met het voorliggende bestemmingsplan opgelost door de gronden te bestemmen voor wonen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SFF003-0401_0002.jpg"

Figuur 2. Fragment uit het geldende bestemmingsplan 'De Folgeren - Fennepark'. De plek waar de standplaatsen worden gerealiseerd is bestemd voor 'Maatschappelijk - 1' (bruin), (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het planvoornemen nader toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen in een woonwijk. Op deze locatie heeft in het verleden een school gestaan die gesloopt is. In de huidige situatie bestaat de locatie uit braakliggend, onverhard terrein. Verder heeft het perceel een parkachtig karakter. Aan de noord- en westzijde van het plangebied bevindt zich een watergang. Ten noorden van de watergang is de doorgaande weg 'De Wetterwille' gelegen en ten westen ligt de doorgaande weg 'De Orion'. Aan de oostzijde bevindt zich twee scholen (ROC Friese Poort en Kentalis De Skelp).

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SFF003-0401_0003.jpg"

Figuur 3. Luchtfoto van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SFF003-0401_0004.jpg"

Figuur 4. Een impressie van het plangebied in de huidige situatie met de oever die mogelijk deels verlegd wordt, de plek waar de woonwagenstandplaatsen zullen worden gerealiseerd en de groenstrook die de bestaande woonwagenstandplaats en het te realiseren deel van elkaar scheiden

2.2 Planuitgangspunten

Het planvoornemen bestaat uit het realiseren van de uitbreiding van het woonwagenkamp dat reeds aanwezig is ten zuiden van het plangebied. Er zullen drie woonwagenstandplaatsen worden gerealiseerd. De waterpartij blijft gehandhaafd en wordt voor een deel vergroot ten behoeve van de watercompensatie door de toevoeging van verharding. Er worden geen bomen gekapt. Als onderdeel van de locatiestudie naar geschikte locaties voor woonwagens is voor De Wetterwille een inrichtingsontwerp gemaakt (Bijlage 1).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012)
Wat betreft het rijksbeleid op het gebied van de ruimtelijke ordening, gaat het om het algemene kader voor de inrichting van de ruimte voor wonen, werken, verkeer, recreatie, natuur en water. Dit ruimtelijk beleid van het Rijk is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker vooropstaat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Om die doelen te bereiken, zijn nationale belangen benoemd. Dat zijn onder meer:

  • het vestigingsklimaat;
  • de hoofdnetwerken voor energie;
  • het vervoer van personen en goederen;
  • waterveiligheid;
  • natuur- en milieukwaliteit;
  • bescherming van het nationale werelderfgoed.

Het Rijk gaat ervan uit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Waar het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen, gaat het Rijk ervan uit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Geen van de nationale belangen speelt echter een rol bij het voorliggende bestemmingsplan. Het plan is daarmee niet in strijd met het rijksbeleid zoals dat is geformuleerd in de SVIR.

Ladder voor duurzame verstedelijking
De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd werd, en per 1 oktober 2012 in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is opgenomen. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd, waarbij een nieuwe vereenvoudigde Laddersystematiek geldt.

Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een optimale en zorgvuldige benutting van de ruimte nagestreefd. Als een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dan moet de toelichting van dat plan een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een onlangs gepubliceerde uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet. Hierin wordt duidelijk gemaakt dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro (ABRvS 28 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1724).

Het voorliggende bestemmingsplan maakt een woningbouwlocatie mogelijk voor drie woningen. Door dit aantal is het plan op basis van de bovengenoemde jurisprudentie niet per definitie aan te merken als een nieuwe stedelijke voorziening waarvoor de Laddertoets geldt. Er is bovendien geen sprake van een stedelijke ontwikkeling buiten bestaand stedelijk gebied. Het project is niet ladderplichtig en de Laddertoets wordt daarom verder niet doorlopen.

Het planvoornemen is in lijn met de Ladder voor duurzame verstedelijking en past bij het beginsel dat ten grondslag ligt aan de Ladder voor duurzame verstedelijking; binnenstedelijke uitbreidingen gaan voor buitenstedelijke uitbreidingen.

Beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid
In 1999 is de Woonwagenwet ingetrokken en werd het woonwagenbeleid gedecentraliseerd. Dit hield ook in dat een wettelijke verplichting voor een gemeente om een woonwagencentrum in stand te houden niet meer noodzakelijk was. Inmiddels is van diverse kanten, onder meer door bewonersorganisaties, het Europees Hof voor de rechten van de mens, het College voor de Rechten van de Mens en de Nationale Ombudsman, aangegeven dat het beleidskader dat ontwikkeld is bij de intrekking van de Woonwagenwet niet meer voldoet. De behoefte aan een nieuw kader voor het gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid heeft geresulteerd in een nieuw beleidskader, dat onder publicatie-nr. 113803 in juli 2018 is verschenen.

Het nieuwe beleidskader moet aanleiding geven voor een herijking van het standplaatsenbeleid voor woonwagens in diverse Nederlandse gemeenten. Door het beleid voor woonwagenbewoners te expliciteren wordt de specifieke woonbehoefte van deze groep gewaarborgd. Dit zou ertoe moeten leiden dat de trend van de afgelopen decennia, een daling van het aantal standplaatsen, wordt gekeerd.

Uitgangspunt is dat huisvestingsbeleid een primaire verantwoordelijkheid van de gemeente is. De gemeente is bij uitstek de bestuurslaag die lokaal afwegingen kan maken op basis van de lokale behoefte. Concreet betekent dit:

  • De gemeente stelt het beleid voor woonwagens en standplaatsen vast als onderdeel van het volkshuisvestingsbeleid;
  • Het beleid dient voldoende rekening te houden met en ruimte te geven voor het woonwagenleven van woonwagenbewoners;
  • Hiervoor is nodig dat de behoefte aan standplaatsen helder is;
  • Corporaties voorzien in de huisvesting van woonwagenbewoners voor zover deze tot de doelgroep behoren;
  • De afbouw van standplaatsen is niet toegestaan (behoudens uitzonderlijke omstandigheden) zolang er behoefte is aan standplaatsen;
  • Een woningzoekende woonwagenbewoner die dit wenst, heeft binnen een redelijke termijn kans op een standplaats.

De behoefte aan woonwagenstandplaatsen in de gemeente Smallingerland is ongeveer20 standplaatsen. Het gemeentelijk beleid omtrent woonwagens is in de gemeentelijke woonvisie opgenomen. Ook is de behoefte opgenomen in de prestatieafspraken met woningcorporatie WoonFriesland voor 2019, waarin is afgesproken dat WoonFriesland zal voorzien in de standplaatsen. WoonFriesland heeft toegezegd om mee te werken aan de inrichting, beheer en verhuur van de extra woonwagenstandplaatsen.

Het plan voor het realiseren van de extra woonwagenstandplaatsen ligt derhalve in lijn met het beleidskader gemeentelijk woonwagen- en standplaatsenbeleid.

Conclusie
Het plan past binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân (2007)
Het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld op 13-12-2006) geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip ruimtelijke kwaliteit. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruiks-, belevings- en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.

Het beleid voor het wonen in kernen is gericht op de eigen behoefte. De verdeling van de mogelijkheden voor het bouwen van woningen is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de gemeente.

Verordening Romte Fryslân 2014
Op 25-06-2014 is de Verordening Romte Fryslân 2014 door het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân vastgesteld. Op 21 februari 2018 is de 'Verordening Romte Fryslân 2014' laatstelijk aangepast.

Met de verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als daaraan onvoldoende tegemoet is gekomen.

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen het begrip bestaand bebouwd gebied en het begrip landelijk gebied. Voor bestaand bebouwd gebied geldt een grotere mate van beleidsvrijheid voor het realiseren van stedelijke functies zoals woningnieuwbouw. Het plangebied is gelegen binnen bestaand bebouwd gebied. Het gaat in dit voornemen om realisatie van drie nieuwe wooneenheden.

Woonplan
Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

Vanuit de Verordening Romte kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien het plan niet meer dan 11 woningen binnen bestaand stedelijk gebied bevat. Het plan omvat in totaal 3 woningen. Daarmee is het plan niet in strijd met provinciaal beleid.

Conclusie
Het plan voor de realisatie van drie woonwagenstandplaatsen is niet in strijd met provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Beleid woonwagenstandplaatsen

De gemeente Smallingerland heeft in twee notities over woonbeleid het onderwerp uitbreiding van woonwagenstandplaatsen opgenomen.

  • 1. In 2016: Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 t/m 2025, vastgesteld door de gemeenteraad in september 2016.
  • 2. In 2019: Visie op sociaal wonen, vastgesteld door het college in mei 2019.

Woonbeleid uit 2016
De Roma- en Woonwagengemeenschap in Smallingerland heeft bij de gemeente aandacht gevraagd voor het tekort aan woonwagenstandplaatsen. Als eerste stap is de notitie 'Verkenning behoefte woonwagenstandplaatsen' opgesteld. Op basis van deze verkenning wordt de wenselijkheid om standplaatsen toe te voegen onderschreven door de gemeente. De volgende stap was om het gesprek voort te zetten met betrokken partijen. Op basis van de uitkomsten van dit overleg zijn vervolgens de ruimtelijke mogelijkheden onderzocht. Dit vervolgproces heeft de nodige tijd gekost. De vervolgstappen hebben geresulteerd in een advies dat is voorgelegd aan de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft op 11 december 2018 een besluit genomen over de uitbreiding van het aantal woonwagenstandplaatsen.

Visie Sociaal Wonen uit 2019
De Roma- en Woonwagengemeenschap in Smallingerland heeft in 2015 bij de gemeente aandacht gevraagd voor het tekort aan woonwagenstandplaatsen. De gemeente onderschrijft het belang van woonwagenbewoners om vanuit hun culturele achtergrond vorm te geven aan hun woonsituatie. Op 11 december 2018 heeft de gemeenteraad van Smallingerland besloten om de extra woonbehoefte van de doelgroep vast te stellen op ongeveer twintig standplaatsen. Het onderzoek naar de locaties waar deze woonbehoefte gerealiseerd kan worden is nog niet geheel afgerond, maar het plangebied van het voorliggende bestemmingsplan is één van de locaties waar een deel van de behoefte zal worden gerealiseerd.

3.3.2 Van toepassing zijnde gemeentelijke regelingen

Ook de opgestelde regeling met betrekking tot wonen-werken en werk aan huis, de regeling voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen en de regeling met betrekking tot de gemeentelijke parkeernormering zijn in voorliggend bestemmingsplan verwerkt.

Partiële herziening Wonen-Werken en werk aan huis
Wonen-Werken
Op 17 maart 2015 is de partiële herziening ten aanzien van wonen – werken en werk aan huis vastgesteld door de gemeenteraad. Deze partiële herziening is van toepassing op een groot aantal bestemmingsplannen in de gemeente. De regeling is bedoeld om de verhuurbaarheid en/of verkoopbaarheid van woonwerkkavels te verbeteren en om mogelijke leegstand te voorkomen.

Werk was een speerpunt in het collegeprogramma 2010-2014. Verschillende bestemmingsplannen bieden ruimte aan woon-werklocaties. Er is echter een ‘mismatch’ tussen enerzijds de mogelijkheden die bestemmingsplannen bieden en anderzijds de behoefte uit de markt, hetgeen blijkt uit de slechte verkoopbaarheid van deze kavels. De verkoopbaarheid zou verbeteren als er op deze locaties ook uitsluitend gewoond mag worden, zonder de verplichte combinatie met ‘werk’. De partiële herziening past de woon-werkregeling aan in die zin dat uitsluitend wonen ook toegestaan wordt.

Werk aan huis
De werk-aan-huis-regeling behoefde actualisatie. Er bestond geen regeling voor webwinkels. Die is nu opgenomen in de werk-aan-huis-regeling. Hierin is ook een aanvulling opgenomen dat de hoofdbewoner het beroep aan huis uitoefent en dat hij bij recht geen personeel in dienst mag hebben. Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor het in dienst hebben van personeel, onder voorwaarde dat de activiteiten geen onevenredige belastende invloed op de woonomgeving hebben.

In voorliggend bestemmingsplan is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan opgenomen.

Paraplubestemmingsplan regeling aan- en uitbouwen en bijgebouwen
In de bestemmingsplannen van de gemeente Smallingerland zijn binnen de woonbestemming maximaal toegestane bebouwingsoppervlaktes bepaald voor respectievelijk hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Er komen regelmatig aanvragen om medewerking te verlenen om hiervan af te wijken, waarbij de toegestane totale bebouwingsoppervlakte niet wordt overschreden. Om niet elk van deze aanvragen afzonderlijk te moeten afwegen en beoordelen, is er behoefte aan consistent beleid op dit punt. Het paraplubestemmingsplan voorziet in deze regeling. In voorliggend bestemmingsplan is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan opgenomen.

Parkeernormennota 2015
In de bestemmingsplannen van de gemeente Smallingerland zijn binnen de woonbestemming maximaal toegestane bebouwingsoppervlaktes bepaald voor respectievelijk hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen. Er komen regelmatig aanvragen om medewerking te verlenen om hiervan af te wijken, waarbij de toegestane totale bebouwingsoppervlakte niet wordt overschreden. Om niet elk van deze aanvragen afzonderlijk te moeten afwegen en beoordelen, is er behoefte aan consistent beleid op dit punt. Het paraplubestemmingsplan voorziet in deze regeling. In voorliggend bestemmingsplan is de regeling uit dit paraplubestemmingsplan opgenomen.

3.3.3 Conclusie

Het plan past binnen de kaders van het gemeentelijk beleid en gemeentelijke regelingen. Het plan is niet opgenomen in het vigerende gemeentelijke woningbouwprogramma (uit 2016). De gemeente is in het najaar van 2019 gestart met de voorbereiding van een nieuwe gemeentelijke woonvisie, als opvolger van het woonbeleid en woningbouwprogramma uit 2016. Bij de nieuwe woonvisie komt een geactualiseerd woningbouwprogramma, waarin ook de drie woonwagenstandplaatsen aan de Wetterwille worden opgenomen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor een planvoornemen blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden voortkomend uit de omgevingsaspecten voor het plangebied beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het planvoornemen.

4.1 Erfgoed

Wettelijk kader
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

4.1.1 Archeologie

Om inzicht te krijgen in de bodemgesteldheid en archeologische verwachtingswaarde van het plangebied is de Friese Archeologische Monumentenkaart (FAMKE) geraadpleegd. Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Hierbij worden ook onderzoeksperioden aangewezen, de Steentijd-Bronstijd en de IJzertijd-Middeleeuwen.

Op grond van de archeologische advieskaart voor de perioden ijzertijd - middeleeuwen adviseert de provincie 'karterend onderzoek 3'. Dit wordt pas geadviseerd bij grondroerende werkzaamheden voor oppervlakken van meer dan 5.000 m2. Voor de periode steentijd - bronstijd geldt het advies voor nader onderzoek bij oppervlakten groter dan 2,5 hectare. Dat is in dit plan niet aan de orde. Nader archeologisch onderzoek kan achterwege blijven.

4.1.2 Cultuurhistorie

Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân. Op deze kaart staan alle elementen en structuren die het ontstaan, het gebruik en de inrichting van het landschap weerspiegelen. Dit zijn aardkundige, archeologische, historischgeografische en

bouwhistorische zaken die van belang zijn voor de kennis, beleving en waardering van de ruimtelijke inrichting van de provincie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SFF003-0401_0005.jpg"

Figuur 5. Uitsnede van de Cultuurhistorische kaart Fryslân (bron: Provincie Fryslân)

De CHK2 laat geen cultuurhistorische waarden zien binnen het plangebied. Uit de kadastrale kaart van 1832 blijkt dat het plangebied destijds in gebruik was als bouwland. Door de uitbreiding en ontwikkeling van Drachten is dit perceel niet meer als zodanig te herkennen. Met de realisatie van de woonwagenstandplaatsen worden dan ook geen cultuurhistorische waarden aangetast.

4.1.3 Conclusie

Het aspect erfgoed vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

4.2 Ecologie

Wettelijk kader
Sinds 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) van kracht. In deze wet is zowel de bescherming van de flora- en faunasoorten vastgelegd, alsook de bescherming van specifieke natuurgebieden (Natura 2000-gebieden). De Wnb vervangt onder andere de Flora- en faunawet en de Natuurbeschermingswet 1998, waarin voorheen respectievelijk de soortenbescherming en de gebiedsbescherming was geregeld. Naast de Wet natuurbescherming zijn ook de provinciale structuurvisie en verordening relevant voor de gebiedsbescherming. Hierin is onder meer het behoud en de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS) geregeld.

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie in maart 2019 bezocht door een ecoloog van FaunaX (rapportage in Bijlage 2).

Resultaten natuurtoets
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

SOORTEN
Het voorkomen van jaarrond beschermde nesten in het plangebied kan niet op voorhand worden uitgesloten. Er zijn een tweetal (potentieel) jaarrond beschermde nesten aangetroffen van vogels. Indien nestbomen (of omliggende bomen) worden gekapt, dient nader onderzoek naar deze soorten plaats te vinden. Ook kunnen in het plangebied algemenere vogels tot broeden komen. Met betrekking tot algemene broedvogels geldt dat werkzaamheden buiten het broedseizoen dienen te worden uitgevoerd. Onder de Wet natuurbescherming zijn alle verblijfplaatsen van vleermuizen beschermd en is nader onderzoek naar vleermuizen nodig indien bomen met holtes worden gekapt.

Er kunnen enkele soorten voorkomen in het plangebied waarvoor een vrijstelling geldt in het geval van schade aan deze soorten (bijvoorbeeld bruine kikker, huisspitsmuis enz.). De zorgplicht van de Wnb (art. 1.11) schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld tot uiting worden gebracht door altijd zo te werken, dat dieren kunnen ontsnappen en/of deze te verplaatsen naar een geschikt biotoop in de directe omgeving (bijvoorbeeld amfibieën). Deze algemene zorgplicht geldt voor elke soort en elk individu in Nederland.

GEBIEDEN
In het kader van het Europese Netwerk Natuurgebieden (N2000) is tijdens deze toetsing ook beoordeeld of er sprake kan zijn van negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Het plangebied is geen onderdeel van een Natura2000-gebied. De afstand tot het dichtst bij zijnde Natura 2000-gebied (de Alde Feanen) bedraagt meer dan zeven kilometer.

Door stikstofdepositie mag geen negatief effect optreden in Natura 2000-gebieden. Om dit te kunnen toetsen is een berekening met het programma AERIUS uitgevoerd. De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar (Bijlage 3). Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. Negatieve effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de instandhoudingsdoelstellingen van omliggende Natura2000-gebieden kunnen op voorhand worden uitgesloten.

Het plangebied valt niet binnen de EHS. Een toetsing aan de EHS is derhalve niet nodig. Het plangebied is ook geen onderdeel van ganzenfoerageergebied of weidevogelleefgebied. Compensatie of negatieve effecten op deze gebieden kunnen op voorhand worden uitgesloten.

Conclusie
Op het moment van schrijven van de natuurtoets was er met betrekking tot het voornemen nog sprake van dat er waarschijnlijk bomen zouden moeten worden gekapt. Bomenkap is in het huidige plan niet meer aan de orde. Dit betekent dat nader onderzoek naar jaarrond beschermde nesten van vogels en verblijfplaatsen van vleermuizen niet aan de orde is. Het plan is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

4.3 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Toetsing
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risico-kaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven.

Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Op een afstand van circa 2.500 meter is het bedrijf Renewi BV gelegen. Het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van dit bedrijf en daarom dient er op basis van artikel 13 van het Bevi een verantwoording van het groepsrisico opgesteld te worden. Het groepsrisico stijgt evenwel niet dermate dat er een uitgebreide verantwoording opgesteld hoeft te worden. Gezien de afstand tot de risicobron en de zelfredzaamheid van de mensen in deze functie, voorziet Brandweer Fryslân geen knelpunten in het kader van externe veiligheid (zie ook de overlegreactie van de Brandweer in bijlage 8).

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft externe veiligheid uitvoerbaar.

4.4 Bodemkwaliteit

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. In relatie tot de volksgezondheid moet het toewijzen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel worden voorkomen.

Een hulpmiddel hierbij is de bodeminformatiekaart van het Bodemloket (Rijkswaterstaat). Bij het Bodemloket is geen informatie voor deze locatie beschikbaar over bodemonderzoek en/of sanering.

Verkennend bodemonderzoek
Omdat niet kan worden uitgesloten dat de bodem van het plangebied vrij is van verontreinigingen is in juli 2019 een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 ter plaatse van het plangebied uitgevoerd door ingenieursbureau Enviso (Bijlage 4). Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van zowel de grond als het grondwater op de locatie.

Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek wordt de locatie als 'onverdacht' beschouwd. Uit de resultaten van de veldwerkzaamheden blijkt dat in zowel de boven- als ondergrond geen verontreinigingen zijn vastgesteld. Het grondwater blijkt licht verontreinigd met barium. Het licht verhoogde gehalte is zeer waarschijnlijk van nature aanwezig in het grondwater.

Ter plaatse van de aangetroffen golfplaten is de grond 'verdacht' op het voorkomen van asbest in de grond. Uit de analyseresultaten blijkt dat er geen asbest is aangetroffen in de toplaag van de bodem op de locatie waar asbestplaten gelegen hebben.

Conclusie
Op basis van de resultaten uit het bodemonderzoek kan, ondanks het licht verhoogde bariumgehalte in het grondwater, de hypothese 'onverdacht' aangenomen worden. De lichte verontreiniging geeft geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.5 Water

Wettelijk kader
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In deze paragraaf wordt uiteengezet of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding. Het advies dat uit de watertoets (Bijlage 5) volgt is hierin opgenomen. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets is een belangrijk instrument bij het klimaatbestendig en waterrobuust inrichten van de ruimte. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Toetsing
Uit de watertoets blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan. Dit betekent dat het Wetterskip in overleg met de gemeente Smallingerland wil bespreken hoe in het plan rekening kan worden gehouden de waterhuishoudkundige belangen. Naar aanleiding van de watertoets is door het Wetterskip een advies uitgebracht over hoe hoe de belangen van het Wetterskip bij het plan kunnen worden betrokken.

In een reactie op de watertoets (8 oktober 2019) gaat het Wetterskip akkoord met het plan voor wat betreft de watercompensatie, zolang de watercompensatie in hetzelfde peilvak plaatsvindt. Een aandachtspunt in het plan is de watergang ten zuiden van het projectgebied. Deze staat door middel van een lange duiker in verbinding met de hoofdwatergang. Het Wetterskip vindt het belangrijk dat dit behouden blijft om de afwatering van de rest van het gebied richting de hoofdwatergang te garanderen. Binnen het voorliggende plan wordt deze situatie niet gewijzigd.

Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard.

In het planvoornemen wordt uitgegaan van een toevoeging van 1.530 m2 verharding. Uitgaande van een compensatie van 10% wordt als gevolg van het plan 153 m2 oppervlaktewater toegevoegd. 9 m2 wordt gedempt (meest zuidelijke berging op het ontwerp). In totaal moet er ten gevolge van het plan 162 m2 oppervlaktewater worden toegevoegd ter compensatie.

Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Voor de demping is een watervergunning nodig. De volledige watercompensatie binnen het plangebied realiseren in de vorm van extra oppervlaktewater blijkt uit praktisch, ruimtelijk en ecologisch oogpunt niet de beste oplossing omdat er dan bomen moeten worden geveld.

Een deel van de watercompensatie zal daarom gerealiseerd worden buiten het plangebied, maar in hetzelfde peilvak. Aan de noordkant van de Meer vanaf de Noorderhogeweg tot aan fietsdoorsteek naar de Orion ligt ook een waterpartij die onder hetzelfde peilgebied valt. In dit stuk wordt extra oppervlaktewater gerealiseerd door hier en daar op plekken waar geen bomen staan de oever iets te verflauwen.

Klimaatadaptie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. De Friese Klimaatatlas laat zien wat de gevolgen hiervan voor gebieden kunnen zijn. Van wateroverlast zal in het plangebied weinig tot geen sprake zijn. De waterpartij langs De Orion/De Wetterwille kan het water snel bergen en afvoeren. Uit de hittestress-kaart blijkt dat het plangebied in de huidige situatie weinig hittestress kent.

De gemeente heeft als richtlijn dat tenminste 50% van het terrein groen is en hooguit 50% verhard. De verharding die wordt aangebracht wordt zoveel als mogelijk als doorlatende verharding uitgevoerd. Daarnaast kan er gebruik worden gemaakt van de gemeentelijke subsidieregelingen voor groene daken en regentonnen.

4.6 Geluidhinder wegverkeer

Wettelijk kader
Het Besluit geluidhinder (Bgh) en de Wet geluidhinder (Wgh) zijn erop gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. Van spoorweglawaai en industrielawaai is in het plangebied geen sprake. In deze paragraaf gaat het verder uitsluitend over het wegverkeerslawaai.

De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. Bepalend voor de bescherming voor geluid vanwege het wegverkeer met betrekking tot een woonwagen is niet het gebouw maar de standplaats. Een woonwagenstandplaats wordt beschouwd als en geluidsgevoelig terrein. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten, mag niet hoger zijn dan een krachtens de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde van 48 dB (Bgh). Voor woonwagenstandplaatsen geldt dat de geluidsbelasting op de grens van de standplaats niet hoger mag zijn dan de voorkeursgrenswaarde.

Een woonwagenstandplaats wordt beschermd onder de Wgh en het Activiteitenbesluit. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw of terrein gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Een uitzondering geldt voor:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.

Wel dient er sprake te zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Toetsing
Met het planvoornemen om woonwagenstandplaatsen te realiseren wordt voorzien in het oprichten van voor de Wet geluidhinder geluidgevoelig terrein. De locatie van de gewenste standplaatsen ligt buiten een geluidzone langs wegen. Omdat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op 30 km/uur wegen, is op basis hiervan geen akoestisch onderzoek noodzakelijk.

Voor de planologische beoordeling moet ook naar wegverkeerslawaai gekeken als de Wgh niet van toepassing is. Als verwacht wordt dat de geluidbelasting op de grens van een woonwagenstandplaats meer dan de voorkeursgrenswaarde is, moet worden beoordeeld of een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden.

Onderzoeksbureau NAA heeft een geluidsonderzoek uitgevoerd ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan (Bijlage 6). In dit onderzoek is naast geluidbelasting op de woonwagenstandplaatsen ten gevolge van de naastgelegen school, ook gekeken naar de geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeerslawaai. De geluidsbelasting ten gevolge van wegverkeer bedraagt ten hoogste 34 dB, waarmee voldaan kan worden aan de grenswaarde van 48 dB.

Ten aanzien van geluid kan gesteld worden dat het plan zonder meer uitvoerbaar is.

4.7 Bedrijven en (milieu)hinder

Bij nieuwe ontwikkelingen dient voldoende afstand in acht te worden genomen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) om hinder en onveilige situaties te voorkomen. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, gevaar, stof en geur. Bij deze aspecten neemt de belasting af naarmate de afstand tot de bron groter wordt.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:

  • 1. rustige woonwijk en rustig buitengebied;
  • 2. gemengd gebied.

De te accepteren milieuhinder hangt samen met de aard van het gebied. In een gemengd gebied (zoals een centrumgebied in een stad) kan wat meer hinder worden geaccepteerd dan in een rustig woongebied.

Onderzoek
De omgeving van het plangebied kan worden getypeerd als een 'rustige woonwijk'. Op het naastgelegen terrein, aan De Wetterwille 68, is een school voor middelbaar beroepsonderwijs gevestigd (De Friese Poort zorg en welzijn).

Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuhinder (2009) kan de onderwijsinstelling worden ingedeeld in het bedrijfstype 'Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderwijs' (SBI-2008 8532 854 855). De milieucategorie behorend bij de genoemde activiteit is categorie 2. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor het aspect geluid. Deze afstand is bepalend. Omdat de grens van de standplaatsen op minder dan 30 m afstand van de gronden van de school met de bestemming 'Maatschappelijk' zullen liggen, moet gemotiveerd worden afgeweken van de minimale richtafstand van 30 m. Daartoe is door het akoestisch onderzoeksbureau NAA een geluidsonderzoek uitgevoerd (Bijlage 6).

De geluidbelasting en maximale geluidsniveaus van de te beoordelen geluidsbronnen van de school zijn vastgesteld op basis van aannames in combinatie met informatie afkomstig van de school. Met de afzonderlijk bepaalde geluidsbronnen is de geluidsoverdracht van het schoolterrein naar de omgeving berekend.

Bij toetsing aan de VNG-publicatie voor een rustige woonwijk (stap 2) is getoetst aan een richtwaarde van 45 dB(A). In het akoestisch onderzoek is vastgesteld dat hieraan niet kan worden voldaan. Wel kan worden voldaan aan stap 3 van de VNG-publicatie met een richtwaarde van 50 dB(A). Een voorwaarde bij stap 3 is dat door het bevoegd gezag dient te worden gemotiveerd waarom deze geluidbelasting acceptabel geacht kan worden, waarbij tevens de cumulatie met eventueel reeds aanwezige geluidbelasting moet worden betrokken.

In het onderhavige geval betekent dit de cumulatie met het wegverkeer op de omliggende wegen. Zoals weergegeven in Bijlage 6 blijkt dat de bijdrage van het wegverkeer op de woonwagenstandplaatsen zeer beperkt is. Derhalve is er niet of nauwelijks sprake van cumulatie. Aangezien maatregelen niet gewenst zijn, wordt voorgesteld om voor de optredende geluidbelastingen op de woonwagenstandplaatsen aansluiting te zoeken bij het Activiteitenbesluit en tabel 3.2 uit het RIVM rapport. Bij toetsing aan het Activiteitenbesluit wordt een grenswaarde van ten hoogste 50 dB(A) acceptabel geacht.

Bij toetsing aan het Activiteitenbesluit gelden identieke grenswaarden als stap 3 uit de VNG publicatie. Hier kan worden voldaan aan de grenswaarden voor het maximale geluidsniveau uit het Activiteitenbesluit. Op basis hiervan kan in het bestemmingsplan een goed woon- en leefklimaat worden gewaarborgd.

Conclusie
Op basis van het onderzoek naar de geluidbelasting ten gevolge van de Friese Poort kan gesteld worden dat in alle gevallen voldaan kan worden aan de voorkeursgrenswaarde. Op basis hiervan is er sprake van een goed woon- en leefklimaat binnen het plangebied en kan ten aanzien van de school worden voldaan aan het Activiteitenbesluit. Ten aanzien van (milieu)hinder van bedrijven kan gesteld worden dat het plan uitvoerbaar is.

4.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven op grond van de Wet milieubeheer (Wm) niet te worden getoetst aan de geldende grenswaarden. Een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) wordt als nibm beschouwd. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1.369 auto's (bij 100% autoverkeer), dan wel 132 vrachtwagens (bij 100% vrachtverkeer) per dag leidt (grenswaarden 2019). Kenniscentrum InfoMil vermeldt op hun website dat als de luchtkwaliteit aan de PM10-normen voldoet, dit ook geldt voor de PM2,5-normen. Op grond hiervan is toetsing aan de grenswaarden voor PM2,5 niet nodig, als aan de PM10 normen wordt voldaan.

Toetsing
Het plan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 3 nieuwe woningen (woonwagens). De realisatie van 3 woningen leidt redelijkerwijs niet tot 1.369 voertuigbewegingen per dag waardoor het planvoornemen kan worden beschouwd als een nibm-plan. Verdere toetsing aan de Wet milieubeheer in het kader van de luchtkwaliteit is niet nodig. Het planvoornemen is voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.9 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). De gemeente Smallingerland hanteert voor parkeren het 'Parapluplan parkeernormen'.

Verkeer
De komst van de woonwagenstandplaatsen leidt tot een verkeerstoename van en naar het plangebied. Uitgaande van een worst-casescenario kunnen vanwege het plan maximaal 16 (15,9) motorvoertuigen per weekdagetmaal op De Wetterwille en de aanliggende toevoerwegen als gevolg van het planvoornemen worden verwacht. Dit is niet van een dusdanige omvang dat hierdoor problemen voor de verkeersafwikkeling hoeven te worden verwacht.


Wanneer deze twee wegen niet met elkaar verbonden worden, adviseren wij om voor een doodlopende weg met keermogelijkheid 4,5 meter vrije wegbreedte aan te houden en voor een doodlopende weg zonder keermogelijkheid 5 meter vrije wegbreedte.

Parkeren
Voor de berekening van parkeren wordt uitgegaan van de parkeernormennota en het parapluplan parkeren van de gemeente Smallingerland. Het plangebied ligt in 'matig stedelijk' gebied in een zone die aangemerkt kan worden als 'rest bebouwde kom'. Hierbij hoort een parkeernorm van 1,6 parkeerplek per wooneenheid (sociale huur). Met het plan is dus een parkeerbehoefte van 5 (4,8) parkeerplekken. Het plan biedt voldoende ruimte voor de toevoeging van 6 parkeerplekken op eigen terrein.

4.10 M.e.r.-beoordeling

Bij elk ruimtelijk plan moet worden overwogen of een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In dat kader moet het bevoegd gezag nagaan of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor bestaat enerzijds uit het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds uit de hiervoor beschreven onderzoeken.

Als sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Als sprake is van een activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag te toetsen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Op voorliggende bestemmingsplan is categorie D11.2 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: "De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject, met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen". De ontwikkeling die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, betreft het realiseren van 3 woonwagenstandplaatsen. Hiermee vindt bij lange niet een overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats. Daarmee is uitgesloten dat er sprake is van een m.e.r.-beoordelingsplicht.

Voor alle andere gevallen waarvan de activiteit wel past binnen de beschrijving van kolom 1 uit de D-lijst, moet het bevoegd gezag (weliswaar vormvrij) beoordelen of desalniettemin de uitgebreide m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op basis van de uitkomsten van het omgevingsonderzoek zoals dat hiervoor in hoofdstuk 4 is toegelicht, kan worden geconcludeerd dat de effecten op het milieu beperkt zijn. Het plan is een binnenstedelijke ontwikkeling en omvat drie woonwagenstandplaatsen (perceelsgebonden). Op grond hiervan is er geen aanleiding voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure en hoeft geen afzonderlijke notitie opgesteld te worden.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

  • Inleidende regels;
  • Bestemmingsregels;
  • Algemene regels;
  • Overgangs- en slotregels.

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in de gemeente Smallingerland geldt: 'bestemmingsplan De Folgeren - Fennepark'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.

5.2.2 Bestemmingsregels

Dit hoofdstuk bestaat uit een drietal bestemmingsregels:

De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk.

'Groen'
Het openbare groen is onder de bestemming ‘Groen' geregeld. Binnen deze bestemming zijn gebouwen, anders dan gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen, niet toegestaan en voor bouwwerken (zoals speelvoorzieningen) gelden eveneens beperkingen. Naast het groen is ook al het oppervlaktewater in het plangebied in deze bestemming ondergebracht. De watergangen en -partijen oftewel de delen van het plangebied die voor meer dan 90% uit water (moeten) bestaan, zijn van een aanduiding voorzien. Binnen deze aanduiding wordt de waterhuishoudkundige functie van het oppervlaktewater gewaarborgd.

'Verkeer - Verblijf'
De wegen/straten in het plangebied zijn onder een tweetal bestemmingen geregeld. De stroom- en gebiedsontsluitingswegen die primair een functie hebben voor de aan- en afvoer van (gemotoriseerd) verkeer hebben de bestemming ‘Verkeer’. De overige (woon)straten die naast de verkeersfunctie in belangrijke mate ook een verblijfsfunctie vervullen, zijn opgenomen in de bestemming ‘Verkeer - Verblijf'.

'Wonen - Woonwagens'
De woonwagenlocatie aan De Wetterwille is in de bestemming ‘Wonen – Woonwagens’ ondergebracht. Hiermee wordt recht gedaan aan de bijzondere aard en omvang van een dergelijk woongebied met woonwagens. Binnen deze bestemming is bijvoorbeeld het aantal woonwagens vastgelegd, alsmede de maximale oppervlakte van een standplaats en de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. De overige regels voor het gebruik en het bouwen komen overeen met die van de voornoemde bestemming ‘Wonen’.

5.2.3 Algemene regels

De algemene regels bestaan uit een vijftal regels:

  • 1. Anti-dubbeltelregel;
  • 2. Algemene bouwregels;
  • 3. Algemene gebruiksregels;
  • 4. Algemene afwijkingsregels;
  • 5. Overige regels.

De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De 'Algemene bouwregels', 'Algemene gebruiksregels', 'Algemene afwijkingsregels' en de 'Overige regels' zijn ontleend aan het 'bestemmingsplan De Folgeren - Fennepark' (met identificatienummer NL.IMRO.0090.BP2017SFF001-0401). Voor deze algemene regels geldt dat onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied uit de artikelen zijn verwijderd.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Tot slot bevat hoofdstuk 4 de 'Slotregel' waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

In het kader van een bestemmingsplan is het van belang om de uitvoerbaarheid na te gaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Onderzoeks- en plankosten
De gemeente is zelf initiatiefnemer van dit bestemmingsplan. De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken en het opstellen van het plan ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden dan ook door de gemeente gedragen.

Planschade
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

Conclusie
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de gemeente. De gemeente heeft hiervoor budget gereserveerd in haar begroting. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het plan vraagt om zorgvuldige afstemming met betrokkenen en belanghebbenden. Tegelijkertijd met de gemeenteraad worden de woonwagenbewoners en belanghebbenden van deze locatie geïnformeerd.

Inspraak en overleg
Het voorontwerpbestemmingsplan is eerst aan overlegpartners en belanghebbenden ter inzage gelegd voor inspraak. In het kader van het vooroverleg is een reactie van Provincie Fryslân, Brandweer Fryslân en Wetterskip Fryslân binnen gekomen.

Provincie

De provincie heeft geen opmerkingen over de inhoud van het plan.

Brandweer

Brandweer Fryslân adviseert het volgende:

  • een verkorte verantwoording van het groepsrisico op te stellen, Brandweer Fryslan voorziet geen knelpunten in het kader van externe veiligheid;
  • een opstelplaats aan het open water te creeren ten behoeve van de bluswatervoorziening en deze te laten voldoen aan de kenmerken genoemd bij ebluswatervoorzieningf;
  • de weg in het plangebied te verbinden met de weg zuidelijk gelegen, zodat het plangebied via twee kanten te bereiken is;
  • wanneer deze wegen niet verbonden worden, de doodlopende wegen te laten voldoen aan de kenmerken genoemd onder bebereikbaarheid;
  • ons te betrekken bij de exacte invulling van onze adviezen.

Reactie: De onderbouwing voor het groepsrisico is in de paragraaf 4.3 van deze toelichting opgenomen. Omdat de weg door het plangebied zowel aan de zuid- als aan de noordzijde is verbonden met het bestaande wegennet is voldaan aan het advies van de Brandweer om het gebied van twee zijden te kunnen beanderen.

Wetterskip

Het waterschap kon niet opmaken uit het plan of de direct ten zuiden van het plangebied gelegen sloot gedempt wordt.

Reactie: Dat is niet het geval. De verbeelding en de inrichtingstekening is op dit onderdeel aangepast, zodat duidelijk uit het plan blijkt dat hier geen sloot wordt gedempt. Het gedeelte van de sloot binnen het plangebied valt onder de bestemming 'groen'.

Tervisielegging ontwerp
Het ontwerpbestemmingsplan is voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het ontwerp-bestemmingsplan heeft de gemeente een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op, de inhoud van het planvoornemen.

Naar aanleiding van zienswijzen is het ontwerpbestemmingsplan aangepast. De ontsluitingsweg was verbonden met de (bestaande) straat 'De Meer'. Op verzoek van de huidige bewoners aan De Meer wordt deze verbinding niet gemaakt en is een smal strookje van de bestemming 'Groen' toegevoegd tussen beide wegen. Daardoor is het juridisch niet meer mogelijk om de beide wegen aan elkaar te verbinden. Verder is het bouwvlak enigszins verdiept van 13 naar 15 m. Dit biedt de mogelijkheid om woonwagens met drie slaapkamers te plaatsen.