direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kletsterlaan extra woningen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2019SFF002-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer wil het perceel ten oosten van de Kletsterlaan 3 in richten voor woningbouw. Het plan is om een deel van het perceel Folgeren 15, dat is georiënteerd op de Kletsterlaan, af te splitsen en hier drie vrijstaande woningen mogelijk te maken. Dit is echter niet mogelijk op basis van de huidige bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond', zoals geregeld in het bestemmingsplan De Folgeren - Fennepark . Hier is geen woningbouw toegestaan.

Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen is het opstellen van een nieuw juridisch kader noodzakelijk. Bij dit kader zal onderbouwd moeten worden dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het noorden van Drachten, aan de noordelijke grens van de wijk De Folgeren. Het betreft de agrarische gronden ten oosten van de Kletsterlaan 3. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SFF002-0401_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan De Folgeren - Fennepark, vastgesteld op 9 januari 2018. In het bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Agrarisch - Cultuurgrond'. De gronden zijn bestemd voor cultuurgrond, sloten, bermen en beplanting waarbij de instandhouding van de landschappelijke waarden van het gebied wordt nagestreefd. Op de gronden zijn uitsluitend andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen toegestaan.

Het is niet toegestaan deze gronden te gebruiken voor reguliere bewoning en om op deze gronden woningen te bouwen. Daarom is het voornemen in strijd met het geldende bestemmingsplan. Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SFF002-0401_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan De Folgeren - Fennepark ter hoogte van het plangebied

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgezet:

  • In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de huidige en gewenste situatie;
  • Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders;
  • In hoofdstuk 4 vindt een toetsing plaats aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied ligt in het noorden van de wijk De Folgeren in Drachten. Het plangebied betreft agrarische gronden en is ingericht als grasland met aan de randen enkele bosschages. De gronden vormen het achtererf van het perceel Folgeren 15.

Het plangebied wordt aan de westkant begrensd door het perceel Kletsterlaan 3. Aan de oostzijde zijn de woningen aan de Folgeren 13 tot en met 17 aanwezig. De locatie maakt deel uit van het perceel Folgeren 15. In de omgeving is met name sprake van vrijstaande woningen. Ook is, op enige afstand, ten oosten van het plangebied een tenniscomplex aanwezig. Tot slot is ten westen van het plangebied een autogarage- en reparatiebedrijf aanwezig. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie. In figuur 2.2 is een vooraanzicht van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SFF002-0401_0003.jpg"

Figuur 2.1 Luchtfoto van de bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SFF002-0401_0004.png"

Figuur 2.2 Vooraanzicht van het plangebied vanaf Kletsterlaan

2.2 De voorgenomen situatie

In de gewenste ontwikkeling worden in het plangebied drie vrijstaande woningen gerealiseerd die worden georiënteerd op de Kletsterlaan. Op deze manier wordt het gebied verdeeld in drie percelen. De percelen worden in particulier opdrachtgeverschap uitgegeven. Particulieren worden vervolgens op basis van de nieuwe planologische mogelijkheden zelf de mogelijkheid gegeven een woning te ontwikkelen, die passend is in de omgeving. Qua goot- en bouwhoogte wordt in ieder geval aangesloten bij de woningen rondom het plangebied. Deze bedragen, gelijk aan de omringende woningen, respectievelijk 4 en 9 meter. De woningen worden ontsloten met ieder een eigen oprit, op de Kletsterlaan. Een plattegrond van de indeling van het plangebied in de gewenste situatie is weergegeven in figuur 2.3. Hierop is tevens De Folgeren 15 aangegeven, omdat het plangebied in de huidige situatie tot dit perceel behoort. Ter plaatse van De Folgeren 15 zullen echter geen ingrepen worden gedaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2019SFF002-0401_0005.png"

Figuur 2.3 Schetstekening voorgenomen inrichting plangebied

Verkeer en parkeren

De Kletsterlaan betreft een gebiedsontsluitingsweg, die langs de noordzijde van de wijk De Folgeren ligt. Deze weg sluit aan op de Noorderhogeweg die naar de provinciale N31 leidt. Op deze wijze is het plangebied op een goede manier ontsloten. De extra verkeersgeneratie als gevolg van het toevoegen van drie vrijstaande woningen betreft, op basis van publicatie 381 van het CROW, 29 motorvoertuigen per etmaal. De Kletsterlaan, een gebiedsontsluitingsweg, is hierop berekend zodat er voor de verkeersafwikkeling geen knelpunten ontstaan.

Voor parkeren gelden de parkeernormen zoals opgenomen in de Parkeernormennota Smallingerland 2015. Op basis hiervan geldt dat per woning in twee parkeerplaatsen op eigen erf aanwezig moeten zijn. Op de erven is meer dan voldoende ruimte om te voorzien in deze twee parkeerplaatsen. Bij de erfinrichting wordt hier rekening mee gehouden.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit bestemmingsplan. Hierbij komt het rijks-, provinciaal- en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om voor het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.

Conclusie

Dit plan voorziet in de bouw van slechts drie woningen die wordt toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. Vanwege de relatieve kleinschaligheid is dit volgens de jurisprudentie geen stedelijke ontwikkeling. Een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet noodzakelijk. Het plan raakt geen van de 14 belangen als genoemd in het SVIR en de Barro en is daarom niet in conflict met het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan Fryslân 'Om de kwaliteit fan de romte'. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn in de regelgeving vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân.

Streekplan Fryslân 'Om de kwaliteit fan de romte'

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en de toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

De provincie zet in op concentratie van de woningbouw in de bundelingsgebieden van de stedelijke centra Leeuwarden, Drachten, Heerenveen, Sneek, Harlingen en Dokkum.

Dit plan voorziet in de realisatie drie woningen in Drachten. Dit is in overeenstemming met het provinciale beleid, omdat de woningbouwlocatie binnen het bundelingsgebied van Drachten ligt.

In 2014 is de Verordening Romte Fryslân vastgesteld en deze is in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In dit bestemmingsplan maakt het plangebied deel uit van bestaand stedelijk gebied als gedefinieerd in de Verordening Romte. De beoogde ontwikkeling van het realiseren van drie woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. In de Verordening Romte is een aantal regels van toepassing op het plangebied aan de Kletsterlaan.

Artikel 3.1.1

  • 1. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
    • a. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
    • b. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en hoe overschrijding van het woningbouwprogramma kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

Met dit plan worden drie vrijstaande woningen ontwikkeld. In paragraaf 3.3 is uiteengezet dat dit past in het gemeentelijke woonbeleid. Daarmee is het plan in overeenstemming met het gestelde in de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie gemeente Smallingerland

De gemeenteraad heeft in 2013 de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland. Deze visie geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode.

Voor de structuurvisie wordt de lijn van de integrale visie gevolgd. Het beleid van de gemeente richt zich op een aantal pijlers; werken, wonen, sport en recreatie, cultuur, onderwijs en wijken. Binnen deze pijlers wordt een aantal doelen geformuleerd. Voor dit plan is de pijler 'wonen' van belang.

Wonen

De pijler 'Wonen' is evenals de andere pijlers een belangrijk onderdeel van de structuurvisie van de gemeente Smallingerland. Binnen deze pijler worden de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen behouden en waar mogelijk versterken;
  • geslaagde initiatieven als milieuvriendelijk of energie neutraal wonen mogen niet ten onder gaan aan de wet van de remmende voorsprong;
  • Als gekozen wordt voor nieuwe woningbouw ontwikkelingen, dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een kwalitatieve aanvulling op het bestaande;
  • meer dan gemiddelde aandacht voor het wonen in het centrum van Drachten.

Het voornemen is om drie vrijstaande woningen in Drachten te realiseren. De woningen zullen qua vorm en uitstraling in overeenstemming met de omgeving worden gerealiseerd, door te voldoen aan de geldende welstandsnormen. Daarmee blijft de identiteit van het gebied behouden. De woningen zullen een kwalitatieve toevoeging op de bestaande woonvoorraad in het gebied vormen. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de structuurvisie van de gemeente Smallingerland.

Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 - 2025

In september 2016 heeft de gemeente Smallingerland haar woonbeleid en het woningbouwprogramma geactualiseerd. Initiatieven voor dorpen worden beoordeeld of ze passend zijn bij de lokale woningbehoefte en marktomstandigheden.

In de actualisatie is een woningbehoefte berekend van 900 woningen voor de periode 2015-2025. Dit komt neer op 90 woningen per jaar De wenselijke toevoeging van de gemeente gaat hierbij uit van een toevoeging van 60 gezinswoningen. Daarnaast zet de gemeente in om particulier opdrachtgeverschap te stimuleren en maatwerk te bieden in overleg met de aanvragers. De drie woningen die in dit plan gerealiseerd worden passen binnen de gestelde aantallen. Bovendien is sprake van particulier opdrachtgeverschap. Het plan is hierdoor in overeenstemming met het gemeentelijke woonbeleid.

Regionale afspraken Wonen 2016 - 2026, Woonregio Zuidoost Fryslân

Op regionaal niveau zijn afspraken ten aanzien van woningbouw vastgelegd door gemeenten en provincie. De gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Opsterland, Smallingerland en Weststellingwerf vormen samen de regio Zuidoost. Op 5 februari 2019 heeft de provincie een brief gestuurd aan de regio Zuidoost met woningbouwafspraken voor de periode 2016 tot 2026. Hierin zijn per gemeente afspraken gemaakt over de maximale binnenstedelijke en buitenstedelijke woningbouwruimte.

Voor de gemeente Smallingerland is er een maximale woningbouwruimte van 1.251 woningen voor 2016 tot 2026, met een aandeel van 40% binnenstedelijk en 60% buitenstedelijk. Daarnaast geldt er binnenstedelijk een extra planologische ruimte van 250 woningen ten behoeve van uitval of vertraging van binnenstedelijke projecten. De drie woningen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan, passen binnen de beschikbare binnenstedelijke woningbouwruimte. Daarmee is de behoefte aan de woningen aangetoond en past het voornemen binnen de woningbouwafspraken van regio Zuidoost Fryslân.

Overigens wordt in het najaar van 2019 gestart met de voorbereiding van een nieuwe gemeentelijke woonvisie, als opvolger van het woonbeleid en woningbouwprogramma uit 2016. Hierin zal een geactualiseerd woningbouwprogramma worden opgenomen, waarin ook de woningen aan de Kletsterlaan worden opgenomen.

Welstands- en reclamenota 2014

Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Smallingerland. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit van Smallingerland en het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Op grond van de ruimtelijke ontwikkeling van Smallingerland en op basis van veldwaarnemingen is een indeling gemaakt naar ruimtelijk en functioneel samenhangende gebiedsdelen. In Smallingerland zijn 31 typen welstandsgebieden onderscheiden. Voor de locatie zijn de gebiedscriteria (G19) De Folgeren. De nieuwe woningen dienen aan de welstandscriteria van dit gebiedstype te voldoen. Hierdoor zal worden aangesloten bij het bebouwingsbeeld van de directe omgeving. Wanneer ontwerpen voor woningen worden gemaakt zullen deze worden getoetst aan de betreffende criteria.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn milieu aspecten (bedrijvigheid, geluid, bodem) en water, archeologie, cultuurhistorie, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid, kabels en leidingen.

4.1 Mer-beoordeling

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de realisatie van drie vrijstaande woningen op een leegstaan perceel in een woonwijk. Dit wordt niet beschouw als een stedelijk ontwikkelingsproject, waardoor een mer-beoordelingsnotitie niet noodzakelijk is.

4.2 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet Geluidshinder (Wgh) is rond inrichtingen die "in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken", wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde van 48dB.

Toetsing

Het plangebied ligt in de geluidzones van de Kletsterlaan/Folgeralaan en de Folgeren. Dit betreffen gebiedsontsluitingswegen met een maximaal toegestane snelheid van 50 km/uur. Naar aanleiding daarvan is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat op geen van de rekenpunten uit het onderzoeksmodel de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden als gevolg van wegverkeerslawaai van onderzoeksplichtige wegen in de omgeving van het plangebied. Daarom hoeven geen hogere waarden te worden vastgesteld. Het aspect geluid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Toetsingskader

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Deze afstand wordt gemeten tussen de bestemmingen van bedrijven en de gevels van geluidsgevoelige objecten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën.

Toetsing

In de directe omgeving van het plangebied is vrijwel uitsluitend sprake van woningen. Ten westen van het plangebied is een gemengde bestemming aanwezig, waar naast wonen ook bedrijven en kantoren uit categorie 1 zijn toegestaan. Tevens is hier een autogarage en reparatiebedrijf toegestaan. Voor een dergelijke inrichting geldt milieucategorie 2, met een richtafstand van 30 meter. Deze locatie ligt op circa 50 meter afstand. Dit is ruim buiten de richtafstanden conform de VNG-brochure. Ten oosten van het plangebied is een tenniscomplex aanwezig. Voor tennisbanen met verlichting geldt conform de VNG-brochure een richtafstand van 50 meter. Het tenniscomplex ligt op circa 160 meter afstand. Voor het overige is geen sprake van bedrijven waarmee rekening gehouden dient te worden bij dit plan. Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor dit plan.

4.4 Bodem

Toetsingskader

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

Toetsing

Met dit plan worden bodemgevoelige functies gerealiseerd. Er is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of de bodem van voldoende kwaliteit is om deze functies op uit te oefenen. Hiermee is de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied vastgelegd. Behalve de chemische kwaliteit is tevens de aanwezigheid van asbest in de bodem rond om een schuur met asbestverdacht dak onderzocht. Het bodemonderzoek is opgenomen als bijlage 2.

Chemische kwaliteit

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de gesteld hypothese dat geen verontreiniging wordt verwacht, niet is bevestigd. Er zijn in de grond lichte verhogingen aangetoond aan kwik, lood en PAK. De gevolgde onderzoeksstrategie geeft echter in voldoende mate de milieuhygiënische situatie ter plaatse van het plangebied weer. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek. In het grondwater zijn geen verhogingen aangetoond. Bij de vermoedelijke slootdemping is geen afwijkende bodemopbouw aangetroffen. Vermoedelijk is de slootdemping verricht met gebiedseigen grond.

Asbestonderzoek

Uit het asbestonderzoek is naar voren gekomen dat de gestelde hypothese dat de toplaag rondom de schuur verdacht is op het voorkomen van asbest, niet is bevestigd. In de toplaag is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetroffen. Er is derhalve geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.

Conclusie

De onderzoeksresultaten vormen geen belemmeringen voor de geplande woningbouw in het plangebied. Vanuit het aspect bodem is het bestemmingsplan uitvoerbaar.

4.5 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat in Sneek en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit.

Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een plan komt hiervoor in aanmerking als het voor minder dan 3% van de grenswaarden voor NO2 en PM10 bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor woningbouwprojecten geldt als grenswaarde bij één ontsluitingsweg 1.500 woningen. Projecten onder dit aantal vallen onder de NIBM-regeling.

Toetsing

Met dit plan worden slechts drie woningen mogelijk gemaakt. Daarmee geldt voor dit plan de NIBM-regeling. Het plan is van dermate kleine omvang dat niet in betekenende mate wordt bijgedragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.6 Ecologie

Toetsingskader

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Bij de bescherming van gebieden gaat het om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. Verder worden in de provinciale verordening gebieden beschermd die van belang zijn voor het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen de Ecologische Hoofdstructuur). De bescherming van gebieden en soorten is geregeld in de Wet natuurbescherming.

4.6.1 Gebiedsbescherming

Natura 2000-gebieden

De bescherming van Natura 2000-gebieden is sinds 1 januari 2017 opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. Projecten of activiteiten die niet noodzakelijk zijn voor , of verband houden met, het beheer van de natuurwaarden van Natura 2000-gebieden en mogelijk negatieve effecten hebben op deze waarden, dienen getoetst te worden. Deze toetsing vindt enkel plaats in het geval de uitvoering van een project plaatsvindt binnen de invloedssfeer van een Natura 2000-gebied en verwacht wordt dat deze uitvoering (mogelijk) negatieve effecten heeft op soorten of habitattypen waarvoor het Natura 2000-gebied is aangegeven.

Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van een Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft de Alde Feanen, op circa 7,1 kilometer afstand. Op basis van het planvoornemen en de habitateigenschappen van het plangebied kunnen negatieve effecten op habitatsoorten en habitattypen waarvoor de Alde Feanen zijn aangewezen, op voorhand redelijkerwijs worden uitgesloten. Desondanks is een stikstofberekening uitgevoerd in het kader van dit plan. Deze stikstofberekening is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting. Uit de berekening is naar voren gekomen dat voor zowel de realisatiefase als de gebruiksfase geen toename aan stikstofuitstoot als gevolg van de ontwikkeling in het plangebied plaatsvindt. Daarmee vormt gebiedsbescherming geen belemmering voor dit plan.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) maakt onderdeel uit van het rijksbeleid voor het creëren en vormgeven van een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Indien een ruimtelijke ingreep binnen de begrenzing van het NNN plaatsvindt moet een 'nee, tenzij' procedure worden doorlopen en zal bij doorgang van de ingreep in de regel compensatie en mitigatie noodzakelijk zijn.

Het plangebied maakt geen deel uit van het NNN, maar is midden in een bestaande woonwijk gelegen. Effecten op NNN-gebieden ten gevolge van het planvoornemen kunnen op voorhand worden uitgesloten. Er wordt geconcludeerd dat vanuit de NNN er geen belemmeringen zijn die de uitvoering van de planontwikkeling in de weg staan.

4.6.2 Soortenbescherming

Om te onderzoeken of (mogelijk) sprake is van beschermde soorten in het plangebied waar bij de uitvoering van het voornemen rekening mee moet worden gehouden, is een quickscan naar beschermde soorten uitgevoerd. De ecologische quickscan is opgenomen als bijlage 3. Op basis van de quickscan zijn met betrekking tot de aanwezigheid van beschermde flora en fauna de volgende conclusies te trekken:

  • in en rondom het plangebied is geschikt broedbiotoop voor een aantal broedvogels van de Habitatrichtlijnen en/of Vogelrichtlijn aanwezig zoals de tjiftjaf, roodborst en koolmees;
  • nabij het plangebied is een mogelijke vliegroute aanwezig voor vleermuizen zoals de gewone dwergvleermuis;
  • in en rond het plangebied komt verder mogelijk een aantal Nationaal beschermde soorten voor, zoals verschillende muizensoorten. Voor deze en andere soorten geldt dat ze allemaal zijn opgenomen in bijlage 5 van de provinciale verordening, zodat voor deze soorten een vrijstelling geldt. De algemene zorgplicht is wel van kracht.

De conclusies uit het onderzoek leiden tot de volgende vervolgstappen:

  • omdat in het plangebied zowel Vogelrichtlijnsoorten als Habitatrichtlijnsoorten voorkomen, dient verstoring tijdens het broedseizoen geheel te worden voorkomen. Om negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden op de aanwezige broedvogels te voorkomen, dient te worden gewerkt buiten het broedseizoen. dit geldt met name voor het verwijderen van vegetatie;
  • Bij het gebruik van kunstmatige verlichting dient uitstraling op voor vleermuizen geschikte vliegroute aan de Kletsterlaan te worden voorkomen;
  • voor Nationaal beschermde soorten geldt de zorgplicht. De zorgplicht houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel, als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen.

Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden zal met bovenstaande vervolgstappen rekening worden gehouden. Daarom bestaat er vanuit soortenbescherming geen belemmering voor dit plan. Omdat eerder ook werd geconcludeerd dat er vanuit gebiedsbescherming geen belemmeringen voor dit plan gelden, is nader onderzoek wat betreft het aspect ecologie niet noodzakelijk.

4.7 Water

Toetsingskader

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Wetterskip Fryslân, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen om Wetterskip Fryslân in te lichten over het voornemen.

Toetsing

Ten behoeve van het bestemmingsplan is de digitale watertoets doorlopen (dossiercode: 20180227-2-17204). Hieruit is naar voren gekomen dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit houdt in dat de aanwezige wateraspecten van invloed zijn op het plan. Het van de watertoets is opgenomen als bijlage 5. In deze paragraaf wordt ingegaan op de verschillende aspecten die uit de watertoets naar voren zijn gekomen.

Veiligheid en waterkeringen

Binnen het plangebied is geen sprake van waterkeringen waar rekening mee gehouden moet worden gehouden. De ontwikkeling heeft daarmee geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Afvalwaterketen en riolering

Voor het plangebied langs, onder het fietspad, ligt een rioolpersleiding waar de woningen op aangesloten zullen worden. Het afvalwater zal via deze weg afgevoerd worden. In de planvorming wordt verder rekening gehouden met de beperkingen als gevolg van de aanwezigheid van deze rioolpersleiding. Op deze gronden zal niet gebouwd worden. Aan de voorzijde van de percelen is een bermsloot aanwezig. Het hemelwater zal worden afgevoerd op deze bermsloot. In overleg met het waterschap is deze wijze van afwatering goedgekeurd.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Er worden geen uitloogbare materialen gebruikt in de bouw- en gebruiksfase, waardoor geen sprake is van diffuse verontreinigingen van water en bodem.

Waterkwantiteit en watercompensatie

Door de ontwikkeling neemt het verhard oppervlak in het plangebied toe. In de huidige situatie is het plangebied onbebouwd en in de voorgenomen situatie wordt het gebied ingericht ten behoeve van drie woonpercelen. In overleg met Wetterskip Fryslân wordt uitgegaan van een gemiddelde verhardingstoename per perceel, in combinatie met de maximale verharding op basis van de bouwmogelijkheden. Dit komt per kavel neer op een verhardingstoename van 286 m². Dit komt neer op een totale verhardingstoename van 858 m². Conform de compensatieregel die Wetterskip Fryslân hanteert, zal 10 % van de toegenomen verharding moeten worden gecompenseerd. Dit komt neer op 85,8 m². De compensatie wordt uitgevoerd door de bestaande bermsloot te verbreden. Deze bermsloot heeft een lengte van 45,4 meter langs de kavels. Door de bermsloot over de gehele lengte met 1,89 meter te verbreden wordt voldaan aan de watercompensatie.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de 'Keur'. Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In het kader van dit plan zal deze aanvraag worden verzorgd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft, mede door het toepassen van watercompensatie, geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.8 Archeologie

Toetsingskader

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Toetsing

Om te onderzoeken of sprake is van archeologische (verwachtings)waarden in het plangebied is de Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra (FAMKE) geraadpleegd. Het FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, voor de steentijd-bronstijd en de ijzertijd-middeleeuwen. Op basis van de steentijd-bronstijd advieskaart ligt het plangebied in het gebied 'onderzoek bij grote ingrepen'. Dit betekent dat bij ingrepen met een minimale oppervlakte van 2,5 hectare een archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Op basis van de advieskaart ijzertijd - Middeleeuwen, ligt het plangebied in het gebied 'karterend onderzoek 3' en is bij ingrepen van minimaal 5.000 m² een archeologisch onderzoek noodzakelijk. De grenswaarden van beide advieskaarten worden met dit plan niet overschreden. Daarom is geen archeologisch onderzoek noodzakelijk en vormt het aspect archeologie geen belemmering voor dit plan.

4.9 Cultuurhistorie

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan beschreven moet worden hoe met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Toetsing

Volgens de gemeentelijke erfgoedvisie en -nota wordt uitgegaan van de Cultuur Historische kaart van de provincie Fryslân (CHK), waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden. Daarnaast is gebruik gemaakt van de thematische structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte' waarin de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap in Fryslân beschreven zijn.

Volgens de Cultuur Historische kaart is er geen sprake van cultuurhistorische waarden binnen het plangebied. Wel is ten oosten van het plangebied sprake van het historische woonlint aan Het Noord. Dit cultuurhistorisch waardevolle bebouwingslint bestaat uit vrijstaande woningen, waarbij op meerdere plaatsen open ruimten in het lint zijn opgenomen. Deze open ruimten in het lint zijn als cultuurhistorisch waardevol bestempeld. Bij verdere ontwikkeling van Drachten in de vorm van nieuwe woonwijken, is rekening gehouden met de cultuurhistorische waarden van dit lint en zijn de open ruimten en doorzichten zoveel mogelijk behouden gebleven. Dit draagt bij aan het karakteristieke beeld van het lint.

Ten noordwesten van het plangebied, aan de Kletsterlaan, is de historische lintbebouwing gesloten. Een concentratie van deze bebouwing is vanuit historisch perspectief vooral aanwezig op de kruising van wegen. In het historisch lint zijn concentraties te vinden in het zuidelijk deel van de Stationsweg en ten zuiden van de kruising van Het Noord met de Kletsterlaan en de Folgeralaan. De bebouwing is veelal herkenbaar door de kleinschaligheid en eenvoudige uitstraling van de bebouwing, gesitueerd op langgerekte smalle kavels. Het plangebied maakt geen deel uit van het woonlint aan Het Noord, maar ligt hier achter. Ter hoogte van het plangebied is in het historische lint sprake van een hoge bebouwingsdichtheid en is geen sprake van karakteristieke open ruimtes. Door invulling te geven aan het plangebied gaan daarmee geen open ruimten en doorzichten van het historische lint Het Noord verloren.

Aan de zuidzijde van de Kletsterlaan is reeds sprake van een dichtbebouwd woonlint. Dit bebouwingsbeeld wordt met de realisering van de drie woningen in het plangebied gecontinueerd.

Omdat geen afbreuk wordt gedaan aan het historische lint aan Het Noord, en wordt aangesloten bij het bebouwingsbeeld aan de zuidzijde van de Kletsterlaan, is geen sprake van afbreuk aan de cultuurhistorische waarden in de omgeving van het plangebied. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

4.10 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). In voornoemde Besluiten is een verantwoordingsplicht bij een toename van het groepsrisico opgenomen.

Het aspect externe veiligheid wordt beoordeeld met het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het GR is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting. Voor het GR is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico.

Toetsing

Voor het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in en in de omgeving van het projectgebied geen sprake is van risicovolle transportroutes die invloed hebben op de ontwikkeling in het projectgebied.

Wel is sprake van een risicovolle inrichting. Dit betreft Renewi, aan De Lier 2 te Drachten. Deze inrichting betreft een afvalverwerkingsbedrijf en valt onder het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (BRZO) en daarmee ook onder de werkingssfeer van het Bevi. Het invloedsgebied van Renewi beslaat een gebied van 2.600 meter rondom de inrichting. Het plangebied ligt op circa 2.400 meter afstand tot de inrichting en daarmee buiten de PR 10-6 contour, maar binnen het invloedsgebied.

Maatgevend scenario: Toxisch scenario

Het maatgevend effectscenario voor de genoemde inrichting betreft het toxisch scenario. Het scenario 'toxische wolk' treedt op wanneer een opslagtank(er) met chemicaliën lek raakt door een externe bron of externe factoren zoals corrosie. Toxische vloeistoffen kunnen verdampen waardoor een gaswolk ontstaat die over de omgeving uitwaait. De omvang, verplaatsingsrichting en verstrooiing van de gaswolk is mede afhankelijk van de weersgesteldheid, en de vullingsgraad van de tank op dat moment.

Effecten maatgevende scenario

Bij het ontstaan van een 'toxische wolk' is er sprake een relatief langzaam scenario waarbij er tijd is voor ontvluchting van het gebied. Risicocommunicatie is hierbij van groot belang, evenals de opstelling en isolatie de bebouwing. Bij toxische scenario's is het in bepaalde gevallen noodzakelijk om in de bebouwing te blijven in plaats van vluchten. Hierbij is afsluiting van de buitenlucht cruciaal, hiermee wordt een “safe-haven” gecreëerd. Zeker bij personen die het gebied slecht kunnen ontvluchten is een “safe-haven” noodzakelijk om te kunnen “ontvluchten” aan het incident.

Maatregelen ter beperking van risico's en effecten

De maatregelen die genomen kunnen worden om de risico's te beperken en de hulpverlening te ondersteunen bij het bestrijden van de gevolgen van een incident kunnen worden onderverdeeld in bronmaatregelen, effectmaatregelen en maatregelen ten behoeve van de zelfredzaamheid. Maatregelen voor een effectieve zelfredzaamheid worden besproken onder punt 8.

Bronmaatregelen

Met betrekking tot de opslag van gevaarlijke stoffen zijn bronmaatregelen niet realistisch. De inrichting beschikt reeds over een vergunning voor de opgeslagen stoffen. De inrichting-houder kan niet zondermeer in zijn vergunde rechten worden beperkt.

Effectmaatregelen

Een theoretische effect-beperkende maatregel zou bestaan uit een reductie van het aantal blootgestelde personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. Dit zou betekenen dat een zone rondom de inrichting niet zou kunnen worden benut voor ontwikkelingen. Dit wordt echter gezien de hoogte van het groepsrisico niet noodzakelijk geacht. Daarbij dient opgemerkt te worden dat de ontwikkeling zorgt voor een zeer beperkte toename van het aantal blootgestelde personen. Daarmee draagt de ontwikkeling niet bij aan een significante toename van het groepsrisico.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten, in hoeverre zij in staat zijn hun taken goed uit te kunnen voeren en om daarmee verdere escalatie van een incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen, maar ook de brandweerzorgnorm wordt hier onder geschaard. Ten aanzien van de aspecten bereikbaarheid en bluswatervoorziening hanteert de regionale brandweer de richtlijnen zoals beschreven in de NVBR publicatie “Handleiding bluswatervoorziening en bereikbaarheid”.

Uit bovengenoemde handreiking volgt het advies dat het plangebied goed bereikbaar moet zijn voor de hulpverleningsdiensten via twee van elkaar onafhankelijke aanvalswegen, waardoor in geval van werkzaamheden of calamiteiten het plangebied goed bereikbaar is. Het plangebied wordt in zuidwestelijke richting ontsloten door de Kletsterlaan die vervolgens aansluit op de Noorderhogeweg. Vanaf daar kan in noordelijke richting worden aangesloten op de N31 en in zuidelijke richting, via de Zuiderhogeweg op de A7. Ook in noordwestelijke richting via de Folgeralaan en De Noord is het plangebied ontsloten. Deze routes kunnen gebruikt worden als vluchtroute voor de aanwezige personen. Hiermee kunnen zij van de bron af vluchten. Gelet op bovenstaande zijn de bestrijdbaarheid en bereikbaarheid voor hulpdiensten goed te noemen.

Zelfredzaamheid

Het uitgangspunt is dat de meerderheid van de aanwezige personen binnen het plangebied zelfredzaam zullen zijn. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als minder zelfredzame personen. Er wordt  uitgegaan van het feit dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden. In het kader van een effectieve zelfredzaamheid kan het hulpsysteem 'Hartveilig Wonen' gehanteerd worden waarbij vrijwilligers opgeroepen kunnen worden om iemand te reanimeren in afwachting van een ambulance.

Daarnaast is sprake van een buisleiding ten noorden van het plangebied, op circa 300 meter. Het betreft een Aardgasleiding, NEN 3650 met een diameter van 4 inch en een maximale werkdruk van 40 bar. Voor een dergelijke buisleiding geldt een inventarisatieafstand van 45 meter. Hier valt het plangebied ruim buiten. Daarom is geen nader onderzoek noodzakelijk. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor dit plan.

4.11 Kabels en leidingen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing

In het plangebied is geen sprake van kabels en leidingen die een planologische zone hebben en van invloed zijn op de ontwikkeling. Wel loopt aan de voorzijde van het plangebied, onder het fietspad aan de Kletsterlaan, een rioolpersleiding. Deze gronden worden echter niet ontwikkeld in het kader van dit plan, waardoor geen belemmering vanuit deze rioolpersleiding voor het plan geldt.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting op de bestemming

In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied in dit plan heeft één enkelbestemming.

Wonen - 1

Met de bestemming 'Wonen - 1' wordt aangesloten bij de regeling voor de omliggende woningen aan de Kletsterlaan en De Folgeren, uit het geldende bestemmingsplan De Folgeren - Fennepark. De bestemming 'Wonen - 1' is bedoeld voor vrijstaande woningen. Binnen de bestemming zijn daarnaast ook bij de woning behorende tuinen en erven, groenvoorzieningen en waterpartijen, parkeervoorzieningen, speelvoorzieningen, wegen straten en paden en nutsvoorzieningen toegestaan. Op deze manier kan het perceel geheel ingericht worden als woonperceel.

In aansluiting bij de woningen aan de Kletsterlaan geldt voor de woningen in het plangebied een maximum goot- en bouwhoogte van 4 en 9 meter. Daarnaast gelden een minimale en maximale dakhelling van 30 en 60 graden. Daarnaast zijn in de regels tevens maatvoeringen opgenomen waaraan erfbebouwing op de woonpercelen moeten voldoen.

De regels ten behoeve van aan-huis-verbonden-beroepen zijn afgestemd op de Nota beroep aan huis. Daarin zijn regels ten aanzien van het gebruik en de omvang van deze vorm van bedrijvigheid opgenomen. Tot slot is het binnen de bestemming bij wijzigingsbevoegdheid mogelijk om de woonfunctie te combineren met maatschappelijke voorzieningen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het maatschappelijk en economisch uitvoerbaar is.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Inspraak en overleg

Het bestemmingsplan is eerst als voorontwerp aan overlegpartners en belanghebbenden ter inzage gelegd. Tevens zijn de direct omwonenden nauw betrokken in de totstandkoming van de planvorming. Hierop zijn vier inspraakreacties en 1 overlegreactie ingediend. De beantwoording van deze inspraakreacties is uiteengezet in de reactienota inspraak en overleg, die als bijlage 6 bij dit plan is toegevoegd. De reacties hebben er toe geleid dat paragraaf 3.3 van de toelichting is aangepast.

Zienswijze

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.

Vaststelling

Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

Het initiatief betreft de bouw van drie vrijstaande woningen in Drachten. De initiatiefnemer heeft aangetoond over voldoende financiële middelen te beschikken voor de uitvoering van dit plan.

Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

De gemeente en initiatiefnemer hebben een anterieure overeenkomst gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de plankosten en eventuele planschade. Hiermee is het kostenverhaal voldoende verzekerd.