direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Iendrachtsingel 2 Opeinde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2018DPN011-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aan de Iendrachtsingel 2 te Opeinde staat momenteel een tijdelijke huisartsenpraktijk op de locatie van de voormalige melkfabriek. Het voornemen is om op het perceel een gezondheidscentrum te bouwen. Het nieuwe gebruik past niet binnen de huidige bestemming 'Bedrijf - 2' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zuivelfabriek'.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op gronden behorende bij het perceel Iendrachtsingel 2 te Opeinde (kadastraal perceelnummer 4845, sectie B, gemeentecode RTV00) gemeente Smallingerland. De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPN011-0401_0001.png"

Figuur 1. Ligging van het plangebied

1.3 Planvoornemen

Het plan gaat uit van de realisatie van een gezondheidscentrum. Een gezondheidscentrum is een locatie waar verschillende gezondheidsinstellingen onder een dak gevestigd zijn. Vaak zijn dit huisartsen, fysiotherapeuten, verloskundigen en/of een consultatiebureau. In het planvoornemen zal het gebouw voor een deel in gebruik zijn als huisartsenpraktijk en voor een deel als fysiotherapiepraktijk. In het bouwplan wordt uitgegaan van maximaal negen behandelkamers.

Verder gaat het huidige bouwplan uit van een plaatsing van het gebouw achter de rooilijn. Met de gemeente is afgesproken dat de initiatiefnemer een bomenrij aanplant, waardoor een soort rooilijn ontstaat. Daarmee wordt ingezet op een betere ruimtelijke kwaliteit en situering van het gebouw op het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPN011-0401_0002.png"

Figuur 2. Situatieschets van het gezondheidscentrum.

1.4 Geldend juridisch-planologisch kader

In het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kleine kernen noord', vastgesteld door de gemeenteraad op 10 januari 2012 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 13 april 2012. In dit bestemmingsplan zijn de gronden aangewezen voor de bestemming 'bedrijf - 2' met de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zuivelfabriek'.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van een gezondheidscentrum mogelijk. Navolgende figuur geeft een uitsnede van de plankaart van het geldende bestemmingsplan weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPN011-0401_0003.jpg"

Figuur 3. Uitsnede bestemmingsplan 'Kleine kernen noord'

In het bestemmingsplan 'Kleine kernen noord' is geen wijzigings- of afwijkingsmogelijkheid opgenomen om het gebruik van de gronden ten behoeve van maatschappelijke doeleinden alsnog mogelijk te maken. Door middel van het voorliggende nieuwe bestemmingsplan kan alsnog het juiste planologisch-juridische kader worden geboden voor het huidige gebruik.

1.5 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 het van toepassing zijnde beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente uiteengezet. Een omschrijving van de planologische en milieukundige randvoorwaarden, ook wel omgevingsaspecten genoemd, is opgenomen in hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 betreft de juridische toelichting van het bestemmingsplan. Als laatste is in hoofdstuk 5 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid uiteengezet.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

2.1 Rijksbeleid

Wat betreft het rijksbeleid op het gebied van de ruimtelijke ordening, gaat het om het algemene kader voor de inrichting van de ruimte voor wonen, werken, verkeer, recreatie, natuur en water. Dit ruimtelijk beleid van het Rijk is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker vooropstaat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Om die doelen te bereiken, zijn nationale belangen benoemd. Dat zijn onder meer:

  • het vestigingsklimaat;
  • de hoofdnetwerken voor energie;
  • het vervoer van personen en goederen;
  • waterveiligheid;
  • natuur en milieukwaliteit;
  • bescherming van het nationale werelderfgoed.

Het Rijk gaat ervan uit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen worden aan de andere overheden goed door hen worden behartigd. Waar het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bepalingen bevat gericht op gemeentelijke bestemmingsplannen, gaat het Rijk ervan uit dat deze doorwerking krijgen. Het Rijk zal tijdens het opstellen en vaststellen van bestemmingsplannen dan ook niet toetsen op een correcte doorwerking van nationale belangen. Geen van de nationale belangen speelt echter een rol bij het voorliggende bestemmingsplan. Het plan is daarmee niet in strijd met het rijksbeleid zoals dat is geformuleerd in de SVIR.

Ladder duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 lid 2 Bro geeft aan dat de toelichting van een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voldoen aan een aantal voorwaarden. Onder een stedelijke ontwikkeling wordt de ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen bedoeld. Het voorliggende bestemmingsplan maakt, gezien het bovenstaande, nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. De volgende voorwaarden zijn van toepassing:

  • 1. Is er een regionale behoefte?
  • 2. Is de regionale behoefte op te vangen binnen bestaand stedelijk gebied
  • 3. Zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

Omdat het hier een zeer kleine ontwikkeling betreft waarbij bovendien de al gevestigde tijdelijke huisartsenpost wordt vervangen door een permanente vestiging, wordt deze ontwikkeling niet als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder duurzame verstedelijking beschouwd. Verdere beoordeling kan dan ook worden nagelaten.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Het provinciaal beleid is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit fan de romte', vastgesteld op 13 december 2006. De provincie Fryslân zet in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel het economische, sociale als culturele belang en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel.

De drie elementen van ruimtelijke kwaliteit zoals deze in het Streekplan worden omschreven zijn:

  • Gebruikswaarde: functionele geschiktheid, doelmatig gebruik, aanleg en beheer, samenhang en bereikbaarheid;
  • belevingswaarde: identiteit, diversiteit, herkenbaarheid, beleving en zingeving;
  • toekomstwaarde: doelmatigheid in tijd, flexibiliteit, robuustheid, duurzame structuur.

Er moet zorgvuldig worden omgegaan met de ruimte. Door het bestaande bebouwde gebied zoveel mogelijk te benutten wordt bijgedragen aan een efficiënt gebruik van de ruimte. Voorliggend plan voorziet in een efficiënt gebruik van de ruimte en is in lijn met het Streekplan Fryslân.

2.2.2 Verordening Romte Fryslân

Provinciale Staten van Fryslân hebben op 25 juni 2014 een provinciale verordening voor de ruimte vastgesteld. Enerzijds om de provinciale belangen te borgen, anderzijds om vooraf duidelijkheid richting gemeenten te geven over de provinciale belangen en de wijze waarop deze doorwerken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het Streekplan Fryslân 2007 heeft daarmee een handzame en praktische vertaling gekregen die toepasbaar is bij het opstellen van plannen. De verordening zelf voorziet niet in nieuw beleid. Toekomstig nieuw provinciaal beleid zal via een herziening van de verordening kunnen doorwerken. De verordening is dus dynamisch en zal regelmatig worden aangepast. De laatste aanpassing van de Verordening dateert van 21 februari 2018.

Het plangebied ligt binnen het bestaand stedelijk gebied van de kern Opeinde, zoals in onderstaande figuur is te zien. Het provinciaal beleid is erop gericht onder andere wonen en werken zoveel mogelijk te bundelen in bestaand stedelijk gebied om zo zorgvuldig ruimtegebruik te bewerkstelligen. Aangezien het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied ligt voldoet het aan het criterium van zorgvuldig ruimtegebruik.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPN011-0401_0004.jpg"

Figuur 4. Ligging plangebied en het bestaand stedelijk gebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

2.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Kleine kernen noord

In het bestemmingsplan 'Kleine kernen noord' heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf - 2' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zuivelfabriek'. Om het gezondheidscentrum mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt het gedeelte van het plangebied waar nu nog de bestemming 'Bedrijf - 2' geldt, omgezet in de bestemming 'Maatschappelijk 1'. Daarnaast verdwijnt de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - zuivelfabriek' omdat hier geen sprake meer van is. Bij deze ontwikkeling worden de regels voor de bestemming 'Maatschappelijk 1' van het geldende bestemmingsplan 'Kleine kernen noord' in acht genomen.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

3.1.1 Archeologie

Aan de hand van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) is gekeken naar de archeologische waarden die op de locatie aanwezig kunnen zijn. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, een voor de periode steentijd - bronstijd en een voor de periode ijzertijd - middeleeuwen.

Van de FAMKE kan worden afgeleid dat voor de periode steentijd - bronstijd enkel onderzoek noodzakelijk is bij grote ingrepen. Onder grote ingrepen worden in dit geval zeer omvangrijke ingrepen verstaan van meer dan 2,5 hectare.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPN011-0401_0005.jpg"

Figuur 5. Uitsnede FAMKE steentijd - bronstijd (bron: provincie Fryslân)

Voor de periode ijzertijd - middeleeuwen geldt het advies karterend onderzoek 3 (middeleeuwen). Dit betekent dat bij ingrepen groter dan 5.000 m2 een historisch en karterend onderzoek moet worden verricht waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan eventuele Romeinse sporen en/of vroeg-middeleeuwse ontginningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPN011-0401_0006.jpg"

Figuur 6. Uitsnede FAMKE ijzertijd - middeleeuwen (bron: provincie Fryslân)

Conclusie

Archeologische waarden vormen geen belemmering voor het planvoornemen aangezien de omvang van het plangebied kleiner is dan 5.000 m2.

3.1.2 Cultuurhistorie

Aan de hand van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) is gekeken of in het plangebied ook cultuurhistorische waarden aanwezig zijn waar rekening mee gehouden dient te worden. Deze kaart laat zien dat binnen het plangebied is gelegen op het perceel van een zuivelfabriek. Op de kaart staat deze zuivelfabriek aangegeven als verdwenen. De zuivelfabriek behoorde tot de jongere bouwkunst van 1850 - 1940.

Conclusie

Het planvoornemen wordt niet door cultuurhistorische waarden beperkt aangezien de zuivelfabriek niet meer aanwezig is in het plangebied.

3.2 Ecologie

In het kader van de planologische procedure is inzicht gewenst in de effecten van de beoogde plannen op natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming).

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).
  • Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

WET NATUURBESCHERMING

In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) (voormalig Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van het NNN is voor provincie Fryslân uitgewerkt in het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân 2014 (provinciaal ruimtelijk natuurbeleid).

NATUUR BUITEN HET NNN

Vanuit het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân 2014 wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande natuurgebieden en natuurwaarden in agrarisch gebied.

Onderzoek

Het plangebied is niet gelegen in het NNN. Op een afstand van circa 700 m bevindt zich natuur dat onderdeel is van het NNN. Dit is kruiden- en faunarijk grasland (beheertype N12.02). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Alde Feanen. Dit gebied ligt op ongeveer 6 km afstand tot het plangebied. Er is dan ook geen sprake van eventuele effecten op deze natuurgebieden anders dan op basis van het thans geldende plan al aanwezig waren.

Het plangebied is geschikt gemaakt en ligt klaar om te bebouwen. Er is in de huidige situatie een tijdelijk pand geplaatst, met een grasveld eromheen dat regelmatig gemaaid wordt. Verder is op het perceel een parkeerplaats aangelegd. Het gebied vormt onder deze omstandigheden geen habitat voor beschermde soorten. Het gebied kan worden gebruikt als foerageergebied voor vogels. Het bebouwen van het gebied zal niet leiden tot een belangrijk effect op soorten.

Conclusie

Wat betreft de soorten- en de gebiedsbescherming is er geen sprake van beperkingen. Voorliggend bestemmingsplan is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.

3.3 Geluidhinder

De Wet geluidhinder (Wgh) is erop gericht om de geluidhinder vanwege spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai in nieuwe situaties te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. Voor het wegverkeerslawaai is deze norm 48 dB; voor spoorweglawaai bedraagt deze 55 dB en voor industrielawaai is de norm 50 dB(A).

Een gezondheidscentrum wordt op basis van de Wgh niet gezien als een geluidsgevoelig object. Op basis hiervan hoeft er geen akoestisch onderzoek te worden verricht naar de geluidsbelasting op de te realiseren praktijk. Er dient echter wel sprake te zijn van een goed woon- en leefklimaat. De beoordeling of sprake is van een goed woon- en leefklimaat staat los van de bescherming van gevoelige objecten ingevolge de Wgh.

Het plangebied is gelegen binnen de geluidscontour van de grasdrogerij. In de omgevingsvergunning (activiteit milieu) van dit bedrijf zijn voorschriften opgenomen om de hinder voor woningen in de omgeving binnen aanvaardbare normen te houden. Deze woningen zijn echter dichter bij de grasdrogerij gelegen dan het plangebied. Op basis van dit gegeven mag worden verondersteld dat in het te realiseren gezondheidscentrum ook sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Daarnaast is het plangebied direct gelegen aan de Iendrachtsingel en ligt het op circa 40 meter afstand van de Kommisjewei. Beide wegen hebben een regime van 30 km/u. Verondersteld mag worden dat met standaardgevelwering een acceptabel binnenniveau kan worden gerealiseerd.

3.4 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet zijn aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing, waarin is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen er sprake is van een saneringsgeval.

Uit het saneringsrapport ('Evaluatie bodemsanering Iendrachtssingel 2 te Opeinde' opgesteld door Verhoeve Milieu bv uit Jirnsum met kenmerk HFL/BS/VMN/248009 d.d. 16 september 2008 - zie ook bijlage bij deze toelichting) blijkt dat de bodem was vervuild met minerale olie en zware metalen. De bodem is gesaneerd en wordt geschikt geacht voor de te realiseren functie.

Conclusie

De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of lpg. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig, zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. De veiligheidsrisico's in het kader van externe veiligheid worden uitgedrukt in een plaatsgebonden risico en een groepsrisico. De normen voor het plaatsgebonden en het groepsrisico hebben tot doel een voldoende veiligheidsniveau te garanderen voor de burger als persoon, dan wel deel uitmakend van een groep.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico (GR) is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het GR moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Wet- en regelgeving

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving, waaraan een ruimtelijk besluit moet worden getoetst. Voor het planvoornemen zijn de volgende besluiten relevant:

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi): Met het Bevi en bijbehorende regeling (Revi) zijn de plaatsgebonden risiconormen en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico met betrekking tot risicovolle bedrijven wettelijk vastgelegd.
  • Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt): In het per 01-04-2015 in werking getreden Bevt met bijbehorend informatiesysteem Basisnet staan de gegevens over het transport van gevaarlijke stoffen over grote vaar-, spoor- en autowegen opgenomen.
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb): Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. Het Bevb heeft een rechtstreekse werking.
  • Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; beter bekend als het Activiteitenbesluit): Het activiteitenbesluit en de daarbij behorende regeling is de opvolger van een groot aantal Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB). In het Activiteitenbesluit staan algemene regels voor verschillende milieuaspecten, zoals veiligheidsafstanden waaraan voldaan moet worden.

Verantwoordingsplicht

In het Bevi, Bevb en het Bevt is onder andere een verantwoordingsplicht GR opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat in bepaalde gevallen planologische keuzes moeten worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

Toetsing

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan gegevens die met risico te maken hebben, zoals risicoveroorzakende bedrijven die gevaarlijke stoffen gebruiken, produceren of opslaan en ook het vervoer/transport van grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen. Gevaarlijke stoffen zijn in dit geval stoffen die een schadelijke invloed hebben op de gezondheid en het milieu. Op de risicokaart worden tevens kwetsbare objecten getoond die extra aandacht verdienen in de buurt van risicobronnen. Dit zijn gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden en gebouwen waar niet-zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen).

Om na te gaan of voor het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Uit de risicokaart valt af te lezen dat in en in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen, transportroutes of buisleidingen zijn gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPN011-0401_0007.jpg"

Figuur 7. Fragment risicokaart (bron: risicokaart.nl)

Op een afstand van circa 350 meter ten oosten van het plangebied is een tankstation gestitueerd met een vergunde jaardoorzet van 200 m3 LPG. De PR-contour is is 25 meter, het invloedsgebied van het groepsrisico is 150 meter.Aangezien het plangebied niet binnen het invloedsgebied is gelegen vormt deze inrichting geen beperking voor het planvoornemen.

Ten noorden van het plangebied ligt een buisleiding van Vermilion Oil & Gas Netherlands. Het plangebied ligt echter op geruime afstand van de risicocontour.

Conclusie

Externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.6 Luchtkwaliteit

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. De eerste verlenging liep tot en met 31 december 2016. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft het NSL voor een tweede maal verlengd, tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het Besluit tweede verlenging NSL is per 1 januari 2017 in werking getreden.

Ook projecten 'die niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 ìg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. PM10 en PM2,5 hangen sterk samen. De fractie PM2,5 is onderdeel van het PM10. Wanneer de luchtkwaliteit aan de PM10 normen voldoet wordt ook aan de PM2,5 normen voldaan.

Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 (de grenswaarde voor 2017 is 1.241 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal).

Voorliggend plan voorziet in de nieuwbouw van een gezondheidscentrum. De vorenstaande vrijstellingsregeling is van toepassing op het planvoornemen aangezien het project niet tot een dusdanig aantal extra verkeersbewegingen leidt dat de 3% grens wordt overschreden (zie paragraaf 3.10 over verkeer en parkeren).

Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

3.7 Water

Het plangebied ligt buiten de beschermingszone van een hoofdwater aan de Friese boezem. De realisatie van het plan heeft een substantiële toename van verharding en bebouwing tot gevolg. Door deze toename aan verharding zal de neerslag versneld worden afgevoerd van het terrein.

Wetterskip Fryslân adviseert daarom om compenserende maatregelen te nemen voor de toename van het verhard oppervlak. Voor de benodigde compensatie is het uitgangspunt in eerste instantie het graven van extra wateroppervlak. Het gaat om een toename van het verhard oppervlak van 464 m2. Daarom moet 10% van deze oppervlakte in de vorm van oppervlaktewater (=46m2) worden gecompenseerd.

De toevoeging van verhard oppervlak en de daardoor versnelde afvoer van hemelwater in het plangebied zal in de vorm van het graven van een greppel worden gecompenseerd. De te graven greppel heeft in het planvoornemen een lengte van circa 50 m en een breedte van circa 1.20 m. Daarmee wordt 60 m2 nieuw oppervlaktewater toegevoegd en dat is meer dan strikt noodzakelijk is. Bij de aanleg van de greppel wordt er rekening mee gehouden dat hemelwater zo goed mogelijk kan worden afgevoerd naar de greppel en daar kan infiltreren. Tussen het verhard oppervlak en de greppel bevinden zich geen obstakels. In de overeenkomst met de gemeente is het aanleggen van de sloot voor de benodigde watercompensatie vastgelegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2018DPN011-0401_0008.jpg"

Figuur 8. De toekomstige situatie met de watercompensatie daarop als greppel aangegeven.

Conclusie

De extra toename van verhard oppervlak wordt in het planvoornemen in voldoende mate gecompenseerd met extra oppervlaktewater. Daarmee vormt water geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

3.8 Bedrijfshinder

Op plaatsen waar industrie of andere bedrijvigheid is kan hinder voor de omgeving ontstaan. Bij nieuwe ontwikkelingen dient daarom voldoende afstand in acht te worden genomen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en gevoelige functies (zoals woningen) om hinder en onveilige situaties te voorkomen. Milieuzonering beperkt zich tot de milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, gevaar, stof en geur. Bij deze aspecten neemt de belasting af naarmate de afstand tot de bron groter wordt.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering (2009) zijn richtafstanden opgenomen per bedrijfscategorie. Wanneer de afstand tussen een bedrijf en een gevoelig object groter of gelijk is aan de richtafstand die bij de betreffende bedrijfscategorie hoort, is dat een goede aanwijzing dat er geen sprake is van onevenredige bedrijfshinder. De publicatie van de VNG is niet bindend maar is enkel een hulpmiddel. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden.

In de VNG-publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' worden twee omgevingstypen onderscheiden, te weten:

  • 1. rustige woonwijk en rustig buitengebied;
  • 2. gemengd gebied.

De te accepteren milieuhinder hangt samen met de aard van het gebied. In een gemengd gebied (zoals een centrumgebied in een stad) kan wat meer hinder worden geaccepteerd dan in een rustig woongebied.

Onderzoek

Het plangebied kan worden ingedeeld in het omgevingstype 'gemengd gebied' aangezien in de directe omgeving van het plangebied verschillende bestemmingen gelden. Bij dit omgevingstype is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met een afstandsstap worden verkleind.

Op basis van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuhinder (2009) kan een huisartsenpraktijk worden ingedeeld in het bedrijfstype 'artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven' (SBI-2008 8621, 8622, 8623). De milieucategorie behorend bij de genoemde activiteit is categorie 1. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 10 meter voor het aspect geluid. In de directe omgeving van het plangebied staan enkele woningen, de woningen aan de Iendrachtsingel 1 en 3 grenzen direct aan het plangebied. Aangezien sprake is van gemengd gebied mag de richtafstand met een afstandstap worden verkleind tot 0 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan, hierdoor valt er geen onevenredige hinder te verwachten voor de aangrenzende woningen.

Aangezien een gezondheidscentrum ook gezien kan worden als een gevoelige functie is gekeken naar de effecten van de nabijgelegen bedrijvigheid op de praktijk.

Aan de Iendrachtsingel 9 is een grasdrogerij gesitueerd. Een grasdrogerij kan worden ingedeeld in het bedrijfstype 'drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder)' (SBI-2008 1091). In de VNG-publicatie worden grasdrogerijen, afhankelijk van hun verwerkingscapaciteit, ingedeeld in milieucategorie 4.2 of 5.2. Dit betekent dat een (rustig) woongebied niet dichter dan 300 meter respectievelijk 700 meter van een grasdrogerij zou moeten liggen. In de huidige situatie staan de woningen echter op een veel kortere afstand van het bedrijf. Maatgevend voor de hinder van een grasdrogerij is het geuraspect, maar ook het geluid vormt een belangrijk aandachtspunt. In de omgevingsvergunning (voor de activiteit milieu) van dit bedrijf zijn voorschriften opgenomen om de hinder voor de woningen in de omgeving binnen aanvaardbare normen te houden. Aan de hand hiervan kan worden verondersteld dat de hinder voor het te realiseren gezondheidscentrum ook binnen aanvaardbare normen zal blijven.

Ten noordoosten van het plangebied was aan de Kommisjewei 82 een kuikenmesterij gesitueerd op een afstand van circa 200 meter. De milieuvergunning is jaren geleden ingetrokken en een nieuwe vergunning voor een volwaardige intensieve veehouderij is niet verleenbaar. Planologisch gezien is dit echter nog niet aangepast en is het op deze locatie nog wel mogelijk om maximaal 40.000 kippen te houden. Aan de hand van deze informatie wordt deze locatie voor het planvoornemen nader beschreven. Een kuikenmesterij kan op basis van de VNG-publicatie worden geschaard onder het bedrijfstype 'opfokkippen en mestkuikens' (SBI-2008 0147). De milieucategorie behorende bij de genoemde activiteit is categorie 4.1. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 200 meter voor het aspect geur. Voor het houden van legkippen geldt eenzelfde grootste richtafstand. De richtafstand kan echter met één afstandsstap worden verkleind aangezien sprake is van 'gemengd gebied'. In dat geval geldt een grootste richtafstand van 100 meter voor het aspect geur. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan.

Conclusie

Het aspect bedrijfshinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

3.9 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). De gemeente Smallingerland hanteert voor parkeren het 'Parapluplan parkeernormen'.

De verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied worden kort in beeld gebracht. Daarbij is ervan uitgegaan dat het plangebied in 'weinig stedelijk' gebied ligt en in een zone die kan worden aangemerkt als 'rest bebouwde kom'.

Onderzoek

Voor de berekening van het parkeren wordt uitgegaan van de parkeernormennota en het parapluplan parkeren van de gemeente Smallingerland. Bij een gezondheidscentrum hoort een parkeernorm van 2,5 parkeerplekken per behandelkamer. In het gezondheidscentrum is sprake van maximaal negen behandelkamers. Dat zijn (9 x 2,5 = 22,5) 23 parkeerplaatsen. In het plangebied kan worden voorzien in 23 parkeerplaatsen op eigen terrein. Dit aantal is in lijn met het 'Parapluplan parkeernormen'.

De komst van een gezondheidscentrum leidt tot een verkeerstoename van en naar het plangebied. Uitgaande van een worst-casescenario kunnen vanwege het plan maximaal 260 motorvoertuigen per weekdagetmaal op de Iendrachtsingel en de aanliggende toevoerwegen als gevolg van het planvoornemen worden verwacht. Dit is niet van een dusdanige omvang dat hierdoor problemen voor de verkeersafwikkeling hoeven te worden verwacht.

Conclusie

Het planvoornemen leidt niet tot een onevenredige verkeerstoename van en naar het plangebied. Op het eigen terrein kan worden voorzien in 23 parkeerplaatsen. Dit aantal zal in de meeste gevallen voldoende zijn. Tijdens piekmomenten bestaat een kans dat er onvoldoende parkeergelegenheid op eigen terrein is. Nabij het plangebied bevindt zich voldoende openbare ruimte waar zich parkeergelegenheid bevindt om de eventuele pieken op te vangen. Het verkeer en het parkeren vormen geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 4 Juridische toelichting

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. Allereerst zal kort worden ingegaan op de plansystematiek die door de gemeente wordt gehanteerd. Daarna komen de verschillende bestemmingen, die op de verbeelding en in de regels voorkomen, aan bod.

4.2 Plansystematiek

Algemeen

Wat betreft de opzet van de regels en de verbeelding heeft de gemeente aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012). De standaardopzet betreft onder meer de opbouw van de regels en de verbeelding, de benaming van bestemmingen en een aantal standaardbegripsbepalingen.

Digitaal en analoog

De regels zijn zodanig opgesteld dat deze kunnen fungeren in zowel een digitaal bestemmingsplan, als in een analoog bestemmingsplan. Het digitale bestemmingsplan is weliswaar het bindende plan, het is nog steeds mogelijk een analoge versie van het bestemmingsplan te raadplegen. Het plan voldoet daarmee aan de Wet ruimtelijke ordening.

Vaste hoofdstukindeling

De hoofdstukindeling van de planregels van het bestemmingslplan is als volgt ingericht:

Inleidende regels:

  • Begrippen.
  • Wijze van meten.

Bestemmingsregels:

  • Bestemmingen.

Algemene regels:

  • Anti-dubbeltelregel.
  • Algemene gebruiksregels.
  • Algemene afwijkingsregels.
  • Algemene wijzigingsregels.
  • Overige regels.

Overgangs- en slotregels:

  • Overgangsrecht.
  • Slotregel.

4.3 Bestemmingen

In voorliggend bestemmingsplan is de volgende bestemming opgenomen:

Maatschappelijk - 1

De maatschappelijke voorzieningen in het plangebied, in dit geval de huisartsenpraktijk en de fysiotherapiepraktijk, zijn bestemd als 'Maatschappelijk - 1'. Binnen deze bestemming is een zekere uitwisselbaarheid van de verschillende maatschappelijke functies mogelijk, waarmee de nodige flexibiliteit geboden wordt.

4.4 Gebiedsaanduidingen

Geluidzone - industrie

De 50 dB(A) geluidcontour van de grasdrogerij in Opeinde is op de verbeelding aangegeven met de aanduiding “geluidzone - industrie”. Binnen deze zone dient een te hoge geluidbelasting op geluidgevoelige objecten (zoals woningen) door de grasdrogerij te worden tegengegaan.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld naar aanleiding van een initiatief van een private partij. De kosten voor de bouw van het gebouw en de kosten voor eventueel noodzakelijke onderzoeken en planbegeleiding voor het voorliggende bestemmingsplan zullen door de initiatiefnemer worden gedragen.

Het plan betreft een ontwikkeling in de zin van artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. In dit kader moet op grond van artikel 6.12 Wro de gemeenteraad een exploitatieplan vaststellen. Op grond van artikel 6.12, tweede lid Wro kan de gemeenteraad besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie over met het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is. Met de initiatiefnemer is een anterieure overeenkomst afgesloten, waarin het kostenverhaal geregeld is.

Door de herziening van het voor de betreffende gronden geldende bestemmingsplan bestaat de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 van de Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. De mogelijke kosten die samenhangen met deze tegemoetkoming in de planschade zullen door de initiatiefnemer worden gedragen. Het verhalen van eventuele planschade op de initiatiefnemer is ook geregeld in de anterieure overeenkomst.

Op basis van deze overweging moet het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. De exploitatiekosten zijn derhalve anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk. Dit betekent dat de uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Nadat overleg en inspraak ex artikel 3.1.1 Bro heeft plaatsgevonden, zullen de binnengekomen reacties hier opgenomen en beantwoord worden.