direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Bestemmingsplan Eijzengapaed 4 De Veenhoop
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2017DPW009-0401

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit bestemmingsplan is opgesteld om de beoogde verbouwplannen van de voormalige school aan het Eijzengapaed 4, De Veenhoop planologisch mogelijk te maken. Het voornemen is de school te verbouwen naar een woning met recreatieve overnachtingsmogelijkheden op de verdieping voor maximaal tien personen. Daarnaast kunnen ruimtes gebruikt worden voor het beleggen van diverse zakelijke vergaderingen en workshops. Deze functie is binnen de huidige bestemming niet mogelijk. Om de ontwikkeling mogelijk te maken wordt het geldend bestemmingsplan herzien en de bestemming gewijzigd voor deze locatie.

1.2 Plangebied

Dit bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden van de voormalige school aan het Eijzengapaed 4, De Veenhoop. Het betreft delen van de kadastrale percelen 3324, 3071, 2687. Op onderstaande luchtfoto is de globale ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPW009-0401_0001.png"

Figuur 1. Luchtfoto plangebied

1.3 Geldend plan

In het plangebied geldt het "Bestemmingsplan kleine kernen west " zoals op 12 juni 2012 is vastgesteld door de gemeenteraad. De grens van het plangebied valt samen met de bestemming "Maatschappelijk-1" uit dit bestemmingsplan (zie ook figuur 2). De beoogde woonfunctie is binnen deze bestemming niet mogelijk. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de bestemming van de gronden gewijzigd naar 'Wonen - 1' en 'Groen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPW009-0401_0002.png"

Figuur 2. Fragment www.ruimtelijkeplannen.nl

1.4 Leeswijzer

Na dit inleidend hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. In hoofdstuk 3 wordt het relevante beleidskader van het Rijk, de provincie en gemeente uiteengezet. Hoofdstuk 4 betreft het onderzoek naar de omgevingsaspecten; de diverse op het planvoornemen van toepassing zijnde planologische en milieukundige randvoorwaarden. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische toelichting op het plan gegeven. In hoofdstuk 6 wordt ten slotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de gronden van de voormalige school in De Veenhoop. Het bestaande schoolgebouw dateert uit ca. 1919 en wordt gezien als karakteristiek gebouw op een unieke plek aan het Polderhoofdkanaal. Er is een bijgebouw en ook de speeltoestellen op het terrein rondom de school zijn nog in het plangebied aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPW009-0401_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPW009-0401_0004.png"

Figuur 3. Aanzichten plangebied

2.2 Nieuwe situatie

De school in het plangebied staat sinds 2013 leeg. De gemeente wil het schoolgebouw behouden, en voorziet met dit bestemmingsplan in de mogelijkheid om de school te verbouwen tot woning. Er is een initiatief om in de bestaande bebouwing een woning inclusief recreatieve overnachtingsmogelijkheden te realiseren, waarbij maximaal tien slaapplaatsen worden gerealiseerd. Aan dit planvoornemen wordt in dit nieuwe bestemmingsplan de ruimte geboden.

Niet alle gronden in het plangebied zullen bij de toekomstige woning horen. Om de voor de school aanwezige speelvoorzieningen ook in de toekomstige situatie vrij toegankelijk te houden, zijn deze gronden in dit bestemmingsplan bestemd als openbaar groen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPW009-0401_0005.png"

Figuur 4. Ligging schoolgebouw en gronden behorend bij de toekomstige woning

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)
Op 13 maart 2012 is de 'Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte' (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk schenkt vertrouwen in en biedt ruimte aan lagere overheden, burgers en bedrijven om oplossingen te creëren. Het Rijk gaat zo weinig mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten zitten en richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie en natuur. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht, geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van het Nederlandse werelderfgoed.

Met de ontwikkelingen in het plangebied zijn geen nationale belangen gemoeid.

Ladder duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze Ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Daarin staat dat pas als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende ruimte biedt om aan de ruimtevraag van het plan te voldoen, er sprake kan zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

In dit plan is er sprake van een functiewijziging binnen bestaand stedelijk gebied. Uit jurisprudentie (zoals ABRvS 20 april 2016; 201503895/1/R2) blijkt: "Een bestemmingsplan dat ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan geen uitbreiding van de maximaal toegelaten oppervlakte aan bedrijfsbebouwing mogelijk maakt, maar alleen een planologische functiewijziging, voorziet in beginsel niet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro, tenzij die planologische functiewijziging een zodanige aard en omvang heeft dat desalniettemin sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling." Met de planologische functiewijziging die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, worden de bebouwingsmogelijkheden niet vergroot en vindt geen nieuw beslag op de ruimte plaats. Bovendien is de omvang en aard van de functiewijziging kleinschalig. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarom niet in een stedelijke ontwikkeling. Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro is dan ook niet van toepassing.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân (2007)
Op 13 december 2006 is door Provinciale Staten het 'Streekplan Fryslân 2007: Om de kwaliteit fan de Romte' vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode 2006 tot 2016. Centraal in het streekplan staat het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.

Verordening Romte Fryslân (2014)
Op 25 juni 2014 is de 'Verordening Romte Fryslân 2014' door het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân vastgesteld. Deze verordening betreft een integrale herziening van de eerdere provinciale verordening uit 2011 en is op 1 augustus 2014 in werking getreden. Met de verordening zijn concrete beleidsregels vastgelegd die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen (uit het streekplan) doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen.

In de verordening is onderscheid gemaakt tussen het begrip bestaand stedelijk gebied en het begrip landelijk gebied. Voor bestaand stedelijk gebied geldt dat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening bestaat dan in het landelijk gebied. Het plangebied valt binnen de contouren van het bestaand stedelijk gebied. In de Verordening Romte is opgenomen dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan. In het geactualiseerde woningbouwprogramma van de gemeente Smallingerland is een aantal van 35 woningen opgenomen die gebruikt kan worden als vrije beleidsruimte voor de dorpen binnen de gemeente. De woning die dit plan mogelijk maakt valt onder deze vrije beleidsruimte. Het planvoornemen is daarmee opgenomen in een woonplan en passend binnen het provinciaal beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Smallingerland (2013)
De Structuurvisie Smallingerland geeft inzicht waarom bepaalde ontwikkelingen, die afwijken van bestemmingsplannen, wel of niet wenselijk zijn. De visie maakt het voor iedereen duidelijk hoe de gemeente de ontwikkeling binnen de rode contouren ziet en op welke wijze zij deze gewenste ontwikkeling mogelijk denkt te maken. Daarnaast helpt de (ruimtelijke) structuurvisie gemeentelijke prioriteiten te stellen.

De structuurvisie gaat uit van de potentiële kracht van de ligging van Drachten in haar landschappelijke omgeving. De kern Drachten bevindt zich namelijk op een knoop van drie soorten landschappen. De gemeente wil deze bestaande kracht behouden. Op het gebied van wonen wordt nagestreefd de eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen te behouden en waar mogelijk versterken. Nieuwe woningbouwontwikkelingen kunnen alleen worden gerechtvaardigd vanuit een kwalitatieve aanvulling (passendheid, architectuur, eigendomssituatie) op het bestaande. Voorliggend bestemmingsplan maakt wel een nieuwe woning mogelijk, maar het betreft geen nieuwbouw. Het herbestemmen van het voormalige schoolgebouw past goed binnen het aandachtspunt op het gebied van duurzaamheid: "het omgaan met bestaande, lege panden voor hergebruik en functiemenging, zoals wonen/werken." De bestaande stedenbouwkundige kwaliteiten worden in het plangebied behouden. Het plan is hiermee in lijn met de structuurvisie.

Bestemmingsplan kleine kernen west
Op 12 juni 2012 is het 'Bestemmingsplan kleine kernen west' vastgesteld door de gemeenteraad. Het bestemmingsplan is vooral een beheerplan. De uitgangspunten voor de regeling in het bestemmingsplan zijn dan ook vooral gericht op het behoud en waar mogelijk de versterking van de bestaande kwaliteiten. Het bebouwingskarakter van de verschillende delen van het dorp wordt hierbij zoveel als mogelijk gehandhaafd. Het beleid van de welstandsnota biedt hiervoor aanknopingspunten, maar ook is in het plan het onderscheid tussen en de diversiteit binnen de delen van de dorpen vastgelegd middels bouwvlakken en maximale goot- en bouwhoogten. Deze regeling is afgestemd op de bestaande situatie.

Met voorliggend bestemmingsplan wordt een nieuwe invulling van het schoolgebouw mogelijk gemaakt. Het gebouw kan op deze manier in het plangebied worden gehandhaafd. Het bestaande bouwvlak en de maatvoeringsaanduidingen worden uit het bestemmingsplan kleine kernen west overgenomen. De herbestemming van het voormalige schoolgebouw is daarmee in lijn met de uitgangspunten uit het bestemmingsplan kleine kernen west.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Archeologie en cultuurhistorie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Wanneer in een plangebied sprake is van erfgoed, moet worden aangegeven hoe met de cultuurhistorische en/of archeologische waarden is rekening gehouden.

Archeologie
De Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden. Op basis van de FAMKE-kaart wordt voor beide tijdsperioden (ijzertijd-middeleeuwen en steentijd-bronstijd) karterend onderzoek 3 geadviseerd. Dit betekent dat bij bodemingrepen met een grotere omvang dan 5000 m2 voor beide tijdsperioden archeologisch onderzoek moet worden uitgevoerd . Het plangebied is met een oppervlakte van ongeveer 1700 m2 niet van dusdanige omvang dat dergelijk ingrepen kunnen plaatsvinden. Daarnaast gaat het in dit geval om een interne verbouwing en worden er geen grondroerende werkzaamheden uitgevoerd.

Conclusie
Het planvoornemen ondervindt op het gebied van archeologie geen belemmeringen in de uitvoering.

Cultuurhistorie
Via de cultuurhistorische Kaart Fryslân (CHK2) is informatie te raadplegen over de cultuurhistorische waarden in de provincie Fryslân. Op deze kaart wordt het schoolgebouw aangemerkt als karakteristiek bouwwerk (jongere bouwkunst 1850-1940). Het voorliggende bestemmingsplan maakt een nieuwe invulling van het gebouw mogelijk, zodat het gebouw in het plangebied behouden blijft. De aanwezige cultuurhistorische waarde van het gebouw gaat vanwege het planvoornemen niet verloren. Daarnaast betreft het een perceelsgebonden ontwikkeling, waardoor ook de stedenbouwkundige structuur en verkavelingspatronen niet worden gewijzigd.

Conclusie
Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen niet zal leiden tot een verlies van cultuurhistorische waarde.

4.2 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is daarom onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Voor dit bestemmingsplan is de bodeminformatiekaart van het bodemloket geraadpleegd (via www.bodemloket.nl). Hieruit blijken geen bijzonderheden voor het plangebied. De in het plangebied aanwezige gronden zijn niet als 'verdacht' aangemerkt. Tot op heden zijn er geen historische activiteiten in het plangebied bekend die aanleiding geven om de bodemkwaliteit te onderzoeken. Daarnaast betreft dit bestemmingsplan een functiewijziging van de bestaande bebouwing, waarbij ook voor de voormalige in het plangebied aanwezige functie (een school met buitenspelende kinderen) een voldoende milieuhygiënische kwaliteit van de bodem vereist is. Bovendien vinden er vanwege de verbouw van de bestaande bebouwing geen bodemingrepen plaatst. Planologisch bestaan er daarom geen bodemkundige bezwaren tegen het planvoornemen.

Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan kan op het gebied van milieuhygiënische bodemkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.3 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een bepaalde grenswaarde. In dit licht moet bij ruimtelijke ontwikkelingen onderzoek worden gedaan naar wegverkeerslawaai, industrielawaai en spoorweglawaai. In de omgeving van het plangebied zijn industrielawaai en spoorweglawaai niet aan de orde. Daarom wordt in het kader van geluidshinder alleen gekeken naar wegverkeerslawaai.

In het kader van de Wgh bevinden zich langs alle wegen geluidzones. De geluidszone voor wegen in binnenstedelijk gebied bedraagt 200 meter gerekend vanaf de as van de weg. Voor wegen buiten de bebouwde kom is dit 250 meter. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones moet door middel van akoestisch onderzoek vastgesteld worden of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

Het plangebied ligt in de zone van de Drachtster Heawei waar een snelheid van 60 kilometer per uur is toegestaan, waardoor akoestisch onderzoek nodig is. Dit onderzoek is uitgevoerd door de Fryske Utfieringstsjinst Milieu en Omjouwing (FUMO) en is bijgevoegd in de Bijlage bij deze toelichting. Het onderzoek concludeert dat ruimschoots aan alle grenswaarden wordt voldaan.

Conclusie
Het bestemmingsplan is voor het aspect geluid uitvoerbaar.

4.4 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn onder meer projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor NO2 of PM10 bijdragen, wat overeenkomt met 1,2 µg/m3 vrijgesteld van toetsing. PM10 en PM2,5 zijn sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden. Van een dergelijke verslechtering van de luchtkwaliteit is sprake wanneer een ruimtelijk plan tot een toename van meer dan 1401 voertuigbewegingen van auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal leidt (grenswaarde in 2017).

Met dit bestemmingsplan wordt de functie van het voormalige schoolgebouw gewijzigd en een woning en 5 gastenverblijven mogelijk gemaakt. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling. Het is niet aannemelijk dat deze ontwikkeling leidt tot een toename van meer dan 1401 voertuigbewegingen per weekdagetmaal. Dit zou namelijk betekenen dat er per weekdagetmaal (gemiddeld) meer dan 230 voertuigbewegingen per woning of gastenverblijf van en naar het plangebied plaatsvinden. In de planningspraktijk wordt uitgegaan van de vuistregel van 7 voertuigbewegingen per woning. Daarbij komt dat de voormalige school ook een verkeersaantrekkende functie had, die vanwege het herbestemmen uit het plangebied verdwijnt. Het plan kan gezien de aard en omvang worden gezien als nibm-plan, toetsing aan de wettelijk gestelde eisen wat betreft luchtkwaliteit achterwege kan blijven.

Conclusie
Het bestemmingsplan is voor het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar.

4.5 Externe Veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Zoals in figuur 5 weergegeven bevinden zich in en in de omgeving van het plangebied, binnen een straal van 2,5 km, geen risicobronnen. Met het planvoornemen worden ook geen risicovolle activiteiten in het plangebied mogelijk gemaakt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPW009-0401_0006.png"

Figuur 5. Fragment Risicokaart

Conclusie
Het planvoornemen is op het gebied van externe veiligheid uitvoerbaar.

4.6 Bedrijfshinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet worden aangetoond dat een planvoornemen buiten de invloedssfeer van eventuele hinderlijke activiteiten in de omgeving valt en daarnaast geen belemmeringen oplevert voor nabijgelegen functies.

Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

In de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype 'gemengd gebied' is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, etc.).

In De Veenhoop zijn verschillende functies op korte afstand van elkaar aanwezig. Naast woningen bevinden zich er een restaurant, sportvelden, een jachthaven en recreatieterrein. Op grond van deze functiemenging kan De Veenhoop worden ingedeeld in het omgevingstype 'gemengd gebied'.

Voor de verschillende bedrijfsactiviteiten in De Veenhoop moet worden nagegaan of deze hinder veroorzaken op de woning die voorliggend bestemmingsplan mogelijk maakt. Daarnaast moet andersom ook worden bekeken of de bestaande bedrijven niet door nieuw te realiseren woning de bedrijven in hun bedrijfsvoering worden beperkt en/of maatregelen moeten nemen om hinder te voorkomen. Voor het restaurant, de jachthaven en de sportvelden geldt dat ruimschoots aan de geldende richtafstanden wordt voldaan.

Functie   Milieu-
categorie  
Richtafstand
(gemengd gebied)  
Feitelijke afstand
 
Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.   1   0 m.   ca. 60 m.  
Kampeerterreinen, vakantiecentra e.d. (met keuken)   3.1   30 m.   ca. 28 m.  
Jachthaven met diverse voorzieningen   3.1   30 m.   ca. 160 m.  
Veldsportcomplex (met verlichting)   3.1   30 m.   ca. 230 m.  

Tabel 1. Richtafstanden omliggende bedrijvigheid

De afstand tot het kampeerterrein waarop de recreatiewoningen zich bevinden is net niet de richtafstand zoals deze op grond van de VNG-publicatie geldt. In dit kader zijn er twee aspecten die ertoe leiden dat het realiseren van de woning toch aanvaardbaar is. Het eerste heeft te maken met de ligging van de recreatiewoningen en inrichting van het recreatieterrein. Het gedeelte van het recreatieterrein dat ligt ten noorden van het Eijzengapaed is bestemd voor recreatiewoningen. Deze recreatiewoningen mogen op grond van het ter plaatse geldend bestemmingsplan alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. Dit bouwvlak ligt ca 24 meter ten westen van de bestemmingsgrens en daarmee op grotere afstand (ca 52 m.) van de beoogde woning. De gronden ten zuiden van het Eijzengapaed zijn als kampeerterrein in gebruik. Dit deel van het terrein ligt echter op 33 m. vanaf de in dit bestemmingsplan beoogde woning, waarmee aan de richtafstand wordt voldaan.

Het tweede aspect heeft te maken met de andere woningen in de omgeving van het plangebied. Zoals op onderstaand kaartfragment is te zien, zijn rondom het recreatieterrein woningen gesitueerd op een zeer korte afstand van het recreatieterrein, in veel gevallen zelfs grenzend aan dit terrein. Dit is een bestaande planologische situatie. In de bestaande situatie moet op grond van het Activiteitenbesluit ook ten aanzien van deze woningen worden voldaan aan de eisen rondom milieuhinder. De woning die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, ligt op grotere afstand van het recreatieterrein. Het is daarom aannemelijk dat ook hier sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Tevens geldt dat de exploitant van het recreatieterrein niet in de bedrijfsvoering wordt beperkt, omdat ook al voor de dichterbij gelegen woningen aan het Actitiviteitenbesluit moet worden voldaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPW009-0401_0007.png"

Figuur 6. Kaartfragment www.ruimtelijkeplannen.nl

Conclusie
Het bestemmingsplan wordt niet vanwege bedrijfshinder in de uitvoering belemmerd.

4.7 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming.

Het planvoornemen betreft het herbestemmen van de bestaande bebouwing. De bouwmogelijkheden in het plangebied worden niet uitgebreid. De bij de voormalige school horende speelvoorzieningen worden in dit bestemmingsplan bestemd als openbaar groen. Aanwezige natuurwaarden (grasveld, haag en bomen) blijven in het plangebied behouden. Een ecologisch veldonderzoek hoeft dan ook niet te worden uitgevoerd.

Conclusie
Het bestemmingsplan kan voor het aspect ecologie uitvoerbaar worden geacht.

4.8 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro wordt in de toelichting bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf opgenomen. Deze paragraaf zet uiteen of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding (het grondwater en oppervlaktewater). Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

De waterbeheerder in de directe omgeving van het plangebied is het Wetterskip Fryslân. Bij het Wetterskip Fryslân is op 19 april 2017 een digitale watertoets aangevraagd. Op basis van de aangeleverde gegevens is bepaald dat het plan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Hierdoor kan de procedure geen waterschapsbelang worden gevolgd en is verder contact met het Wetterskip niet nodig. De ingevulde watertoets wordt als melding gearchiveerd. De watertoets is hiermee voor het Wetterskip afgerond.

Conclusie
Het planvoornemen is voor wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.9 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Een plan-m.e.r. is een in de Wet milieubeheer (Wm) vastgelegde procedure waarmee voor de m.e.r.-(beoordelings)plichtige onderdelen van een ruimtelijk plan de milieugevolgen op basis van een zekere bandbreedte worden beoordeeld. Op die manier krijgt milieu een volwaardige rol in de afweging van belangen. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Op de ontwikkeling uit het overhavige bestemmingsplan is de drempelwaarde voor stedelijke ontwikkeling (D 11.2) het meest van toepassing.

Uit de Nota van toelichting bij het Besluit m.e.r. (Staatsblad 2011/102, p. 51) blijkt dat het bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. Echter, wat "stedelijke ontwikkeling" inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan omvat het realiseren van een woning met 10 slaapplaatsen ten behoeve van recreatieve overnachting in een voormalige school. Het betreft een kleinschalige ontwikkeling waarbij per saldo geen aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu te verwachten zijn. Het planvoornemen wordt daarom niet gezien als stedelijk ontwikkelingsproject. Een beoordeling in het kader van het Besluit m.e.r. is daardoor niet aan de orde.

Conclusie
Het planvoornemen geeft geen aanleiding voor onderzoek in het kader van het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. Allereerst zal kort worden ingegaan op de plansystematiek die door de gemeente wordt gehanteerd. Daarna komen de verschillende bestemmingen, die op de verbeelding en in de regels voorkomen, aan bod.

5.2 Plansystematiek

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de verplichte landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). De SVBP 2012 voorziet in een standaardopbouw van een bestemmingsplan. Bestemmingsplanregels zijn hierdoor altijd als volgt opgebouwd:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Dit hoofdstuk bestaat uit twee artikelen: de begrippen en de wijze van meten. Dit houdt in dat belangrijke begrippen worden omschreven en nader wordt toegelicht hoe precies wordt gemeten. Hierdoor wordt verzekerd dat uiteenlopende interpretaties de naleving van de regels niet in de weg staan.

Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
In dit hoofdstuk zijn de regels terug te vinden die gelden voor de verschillende bestemmingen. De verbeelding en regels van een bestemmingsplan in samenhang bezien vertellen welke regels waar precies gelden.

Hoofdstuk 3: Algemene regels
In aanvulling op de bestemmingsregels geven de algemene regels bepalingen die voor het totale plangebied gelden.

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels
De regels van het bestemmingsplan sluiten altijd af met regels met betrekking tot het overgangsrecht en de slotregel. Het overgangsrecht wordt wettelijk voorgeschreven in artikel 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening en bevat daardoor altijd exact dezelfde formulering. De slotregel vertelt hoe een bestemmingsplan mag worden geciteerd.Nu duidelijkheid bestaat over de opbouw en opzet van het bestemmingsplan kan worden gekeken naar de regels die specifiek voor dit plangebied gelden.

5.3 Bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen opgenomen:

Groen
Om de bij de voormalige school aanwezige speelvoorzieningen ook in de toekomstige situatie vrij toegankelijk te houden, zijn deze gronden in dit bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, bermen en beplanting en voet- en fietspaden. Met uitzondering van gebouwen voor openbare nutsvoorzieningen en andere bouwwerken zoals kunstobjecten, is bebouwing op deze gronden niet toegestaan.

Wonen - 1
De voormalige school is bestemd als 'Wonen - 1'. Deze bestemming maakt het mogelijk om in het voormalige schoolgebouw te wonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en het bieden van een recreatieve overnachtingsmogelijkheid. Hierbij geldt dat per hoofdgebouw maximaal tien slaapplaatsen gerealiseerd mogen worden. Wat betreft de bouwregels voor het hoofdgebouw is aangesloten op de bestaande situatie, zodat het voormalig schoolgebouw in het plangebied behouden blijft.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de verbouw van een voormalig schoolgebouw tot woning met een recreatieve overnachtingsmogelijkheid . Dit wordt niet gezien als bouwplan, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Er hoeft dan ook geen verdere aandacht te worden besteed aan het aantonen van de economische uitvoerbaarheid op basis van een exploitatieplan. De kosten voor de realisatie van het planvoornemen worden door de initiatiefnemer van het plan gedragen. Op basis van deze overweging kan voorliggend bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro toegestuurd aan de overlegpartners. Er is één overleg reactie ontvangen. Het betreft een reactie van de provincie, deze is opgenomen in Bijlage 2. De provincie geeft aan dat er geen provinciale belangen in het geding zijn en het plan geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen. Deze reactie wordt ter kennisgeving aangenomen.

Tevens heeft het voorontwerpbestemmingsplan vanaf 20 oktober 2017 voor een periode van vier weken ter inzage gelegen. Er zijn in deze periode geen inspraakreacties binnen gekomen.