direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kanaelsloane 37 Opeinde
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2017DPN009-0401

Toelichting

     
     
     
     
     
     
     
     
     
     
     

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het gebied aan de Kanaelsloane 37, in Opeinde, is op dit moment onderdeel van het grondgebied van een autoreparatiebedrijf. De initiatiefnemer is van plan om hier een woning te realiseren. Deze beoogde ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan (zie paragraaf 1.3). Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen en realiseren, is het opstellen van een nieuw juridisch kader noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Ten noordwesten van Drachten ligt het dorp Opeinde. Opeinde wordt in noord-zuid richting gesplitst door het Opeinder Kanaal. Het plangebied is gelegen aan dit kanaal, aan de zuidgrens van het dorp. Het betreft het op-één-na meest zuidelijke perceel van een rij woningen die langs de Kanaelsloane afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPN009-0401_0001.png"geplaatst zijn. Het gaat hierbij om een lint van vrijstaande woningen. Ten oosten van het plangebied, ligt het sportpark Douwekamp, waar de plaatselijke voetbal-, korfbal- en tennisvereniging gevestigd zijn. Ten westen van het plangebied loopt het Opeinder Kanaal, met aan de overzijde hiervan een opslagplaats voor kleine plezierjachten, die hier eveneens te water gelaten kunnen worden. Ten zuiden van het plangebied begint het agrarische natuurlandschap dat om heel Opeinde heen ligt. Hier is sprake van een plan voor nieuwe woningen in een natuurlijke omgeving. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPN009-0401_0002.jpg"

Figuur 1.1: De ligging van het plangebied

1.3 Planvorm

Op het perceel geldt op dit moment het bestemmingsplan 'Kleine kernen noord' van de gemeente Smallingerland, dat is vastgesteld op 10 januari 2012. In het bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Bedrijf - 2'. Op basis van deze bestemming is wonen alleen toegestaan in de vorm van een bedrijfswoning en uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'. Het plangebied is niet voorzien van deze aanduiding. In de beoogde ontwikkeling wordt het perceel gesplitst en wordt het noordelijke deel voorzien in een burgerwoning. Er is dan ook geen sprake van een bedrijfswoning. De gewenste ontwikkeling past niet binnen de regels van het bestemmingsplan. Met dit nieuwe bestemmingsplan zorgt de gemeente voor een passend juridisch-planologisch regime.

Voor deze ontwikkeling wordt dan ook dit nieuwe bestemmingsplan opgesteld. Tevens geldt op het plangebied de Partiële herziening Wonen-werken en Werk aan huis, vastgesteld op 17 maart 2015. Tot slot geldt de Paraplubestemming regeling aan- en uitbouwen en bijgebouwen, vastgesteld op 15 december 2015. Deze regelingen worden meegenomen in dit bestemmingsplan.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is als volgt opgezet:

  • In hoofdstuk 2 volgt een beschrijving van de huidige en gewenste situatie;
  • Hoofdstuk 3 bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders;
  • In hoofdstuk 4 vindt een toetsing plaats aan de wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten;
  • Hoofdstuk 5 gaat in op de juridische regeling van het plan. beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan;

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied omvat alleen het perceel 3690, het gebied ten noorden van het huidige bedrijf en bedrijfswoning. In de huidige situatie maakt het plangebied nog deel uit van dit bedrijf. De locatie is als volgt ingedeeld: aan de oostkant van het plangebied is op dit moment een parkeerplaats aangelegd. Op het westelijke deel staat een gebouw met hierachter de groene grens van het perceel. De zuidelijke rand, de rand tussen het bedrijf met bijbehorende bedrijfswoning is in de huidige situatie als grasveld ingericht. De indeling van het plangebied is in figuur 2.1 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPN009-0401_0003.jpg"

Figuur 2.1: indeling plangebied.

2.2 De nieuwe ontwikkeling

In de gewenste ontwikkeling wordt de bedrijfsbestemming die nu op zowel perceel 3690 (Kanaelsloane 37) en perceel 3689 (Kanaelsloane 39) gesplitst op de tussenliggende perceelsgrens. Perceel 3690, het plangebied, zal een 'wonen' bestemming krijgen. Hierop is dit bestemmingsplan van toepassing. Op dit perceel wordt een nieuwe woning gebouwd. Hiervoor wordt de bestaande rooilijn van de woningen aan de noordzijde van het plangebied aan de Kanaelsloane aangehouden. In de huidige situatie is op deze plek sprake van een parkeerplaats, deze wordt verwijderd. Het bijgebouw, achter op het perceel blijft behouden als losstaand bijgebouw bij de woning. De plattegrond van de indeling van het plangebied is terug te vinden in figuur 2.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPN009-0401_0004.jpg"

Figuur 2.2 Indeling van het plangebied na de gewenste ontwikkeling

2.3 Ruimtelijke inpassing

Voor de beoogde ontwikkeling is het belangrijk dat deze passend is binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving.

De gemeente Smallingerland heeft in 2014 een Welstands- en reclamenota opgesteld om vast te leggen welke eisen er aan het uiterlijk van de woning worden gesteld. Het plangebied moet voldoen aan de gebiedscritera van 'G4 Lintbebouwing'. Een overzicht van de gebiedscriteria is weergegeven in paragraaf 3.3, waar in het gemeentelijk beleid de Welstands- en reclamenota behandeld wordt.

Toetsing aan de gebiedscriteria

De gebiedscriteria van 'G4 Lintbebouwing' zijn opgedeeld in de volgende vier aspecten; plaatsing, hoofdvorm, aanzichten en opmaak. Op figuur 2.3 en figuur 2.4 zijn de aanzichten van de te realiseren woning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPN009-0401_0005.jpg"

Figuur 2.3 Aanzichten van de linker- en voorgevel van de te realiseren woning.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPN009-0401_0006.jpg"

Figuur 2.4 Aanzichten van de rechter- en achtergevel van de te realiseren woning.

Plaatsing

De gewenste woning betreft een vrijstaande woning, die in de rooilijn van het bestaande lint wordt gebouwd. Het bijgebouw, reeds aanwezig op het perceel, staat na realisatie van de woning, achter het nieuwe hoofdgebouw. Tot slot staat het hoofdgebouw haaks op de weg. Dit is tevens terug te zien op figuur 2.2.

Hoofdvorm

De woning bestaat uit één bouwlaag met kap. De architectuur sluit hiermee aan bij de bestaande bouw in het lint. De woning heeft een enkelvoudige massa-opbouw en heeft door de vrijstaande bebouwing een individuele uitstraling. Het bijgebouw, dat al op het perceel aanwezig is, is door de plaatsing achter op het erf ondergeschikt aan het nieuwe hoofdgebouw.

Aanzichten

Door de woning richting de weg te positioneren is er sprake van een duidelijke oriëntatie op de openbare ruimte. De voorgevel is daarnaast voorzien van veel raampartijen, wat deze oriëntatie versterkt. De woning is niet voorzien van dakkapellen, waardoor de criteria hiervoor niet relevant zijn.

Opmaak

De woning is, overeenkomstig met de andere woningen in het lint, opgebouwd uit rode baksteen. Daarnaast is de kap voorzien van zwarte dakpannen. Ook dit is overeenkomstig met enkele woningen die in het bebouwingslint staan. De woning is hiermee voorzien van de traditionele kleurstellingen en voldoet aan de gestelde opmaak-eisen.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op het ruimtelijk beleid dat het kader vormt voor dit bestemmingsplan. Hierbij komt het rijks-, provinciaal- en het gemeentelijk beleid aan bod.

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om voor het nationale ruimtelijke beleid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's zoals de nota Ruimte, de agenda Landschap en de agenda Vitaal Platteland. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).

Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als proces vereiste in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het Bro bepaalt dat voor onder meer ruimtelijke plannen die nieuwe woningen mogelijk maken, de treden van deze ladder doorlopen moeten worden. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. De toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoel in onderdeel a, blijkt dat er sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Conclusie

Dit plan voorziet in de bouw van slechts één woning die wordt toegevoegd aan de bestaande woningvoorraad. Vanwege de relatieve kleinschaligheid wordt dit door de Raad van State niet gezien als een stedelijke ontwikkeling bedoeld als in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (201311233/1/R4, r.o. 3.3, d.d. 27 augustus 2014). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom dan ook niet noodzakelijk. Desondanks voldoet het plan wel aan de Ladder omdat de woning een inbreiding in bestaand stedelijk gebied betreft en de behoefte is doordat al bekend is wie de woning gaat betrekken. Omdat het plan relatief klein is raakt het verder ook geen rijksbelangen.

3.2 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan Fryslân 'Om de kwaliteit fan de romte'. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn in de regelgeving vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân.

Streekplan Fryslân 'Om de kwaliteit fan de romte'

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân, vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie Fryslân zet meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, belevingswaarde en de toekomstwaarde in stand worden gehouden en verder worden ontwikkeld.

De provincie zet in op concentratie van de woningbouw in de bundelingsgebieden van de stedelijke centra Leeuwarden, Drachten, Heerenveen, Sneek, Harlingen en Dokkum. Opeinde valt binnen het bundelingsgebied van Drachten. De provincie Fryslân wil in de stedelijke bundelingsgebieden een breed en divers aanbod aan woningtypen en woonmilieus beschikbaar stellen om de (boven)lokale kwantitatieve en kwalitatieve woonvraag op te vangen. De bijdrage van de kleine kernen binnen de bundelingsgebieden is - naast opvang van de plaatselijke woningbehoefte- vooral kwalitatief, gericht op toevoeging van specifieke woonkwaliteiten aanvullend op de woonkwaliteiten in en rond de stedelijke centra.

Dit plan voorziet in de realisatie van één woning aan de Kanaelsloane 37. Dit plangebied valt binnen de kleine kern Opeinde, in het bundelingsgebied van Drachten. De provincie heeft onder andere dit gebied aangeduid als concentratiegebied voor woningbouw. Dit bestemmingsplan sluit daarmee goed aan op de ambities van de provincie.

Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben de Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen.

In dit plan maakt het plangebied deel uit van bestaand stedelijk gebied als gedefinieerd in de Verordening Romte. De beoogde ontwikkeling van het realiseren van één woning wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. In de Verordening Romte zijn een aantal regels van toepassing op het plangebied aan de Kanaelsloane 37:

Artikel 3.1.1

  • 1. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
    • a. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
    • b. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

Artikel 3.1.2

In afwijking van artikel 3.1.1 kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet past in een woonplan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woningbouwcapaciteit van het ruimtelijk plan wordt ingepast in het regionale woningbouwprogramma, via uitwisseling van woningbouwcapaciteit op gemeentelijk of regionaal niveau, of door fasering van plannen;
  • b. indien het gaat om een Waddeneiland, wordt de woningbouwcapaciteit van het ruimtelijk plan ingepast in het gemeentelijk woningbouwprogramma, via uitwisseling van woningbouwcapaciteit op gemeentelijk niveau of door fasering van plannen;
  • c. de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw passen bij aard en schaal van de overige kern, het regionaal centrum of het stedelijk centrum;
  • d. voorafgaand aan het voorgeschreven wettelijk overleg over het ruimtelijk plan, is met Gedeputeerde Staten overleg gevoerd over de noodzaak van toevoeging van het project aan woningaanbod in de gemeente.

De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan betreft de realisatie van één woning, binnen bestaand stedelijk gebied. Op basis van het gestelde in artikel 3.1.1 van de Verordening Romte is deze ontwikkeling passend binnen de provinciale verordening.Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan in overeenstemming is met de Verordening Romte Fryslân 2014.

3.3 Gemeentelijke beleid

Structuurvisie gemeente Smallingerland

De gemeenteraad heeft in 2013 de Structuurvisie gemeente Smallingerland opgesteld als ruimtelijke vertaling van de Integrale Visie Smallingerland, die in 2011 vast gesteld is. Laatstgenoemde geeft een verkenning van de ontwikkeling van de gemeente Smallingerland voor een langere periode.

Voor de structuurvisie wordt de lijn van de integrale visie gevolgd. Voor dorpen ligt de focus op optimalisering van de leefbaarheid. Het beleid van de gemeente richt zich op een aantal pijlers; werken, wonen, sport en recreatie, cultuur, onderwijs en wijken. Binnen deze pijlers worden een aantal doelen geformuleerd. Voor dit plan is de pijler 'wonen' van belang.

Wonen

De pijler 'Wonen' is evenals de andere pijlers een belangrijk onderdeel van de structuurvisie van de gemeente Smallingerland. Binnen deze pijler worden de volgende doelstellingen geformuleerd:

  • eigen identiteit van buurten, wijken en dorpen behouden en waar mogelijk versterken;
  • geslaagde initiatieven als milieuvriendelijk of energie neutraal wonen mogen niet ten onder gaan aan de wet van de remmende voorsprong;
  • Als gekozen wordt voor nieuwe woningbouw ontwikkelingen, dan kunnen deze alleen worden gerechtvaardigd vanuit een kwalitatieve aanvulling op het bestaande;
  • meer dan gemiddelde aandacht voor het wonen in het centrum van Drachten.

Actualisatie gemeentelijk woonbeleid en woningbouwprogramma 2016 - 2025

In september 2016 heeft de gemeente Smallingerland haar woonbeleid en het woningbouwprogramma geactualiseerd. Initiatieven voor dorpen worden beoordeeld of ze passend zijn bij de lokale woningbehoefte en marktomstandigheden.

Dit plan voorziet in de realisatie van één woning. Dit past binnen de beleidsruimte voor de dorpen en sluit aan op twee uitgangspunten van het woonbeleid:

  • 1. de focus ligt op inbreiding: de woning wordt gebouwd binnen het bestaand stedelijk gebied;
  • 2. wenselijkheid om in te zetten op grondgebonden woningen, van het type vrijstaand en twee-onder-één-kapwoningen: de woning wordt een vrijstaande woning.

Welstands- en reclame nota 2014

Het welstandsbeleid van Smallingerland is opgesteld vanuit de overtuiging dat de lokale overheid het belang van een aantrekkelijke bebouwde omgeving dient te behartigen. De gevels van gebouwen en andere bouwwerken vormen samen met de openbare ruimte de dagelijkse leefomgeving van de mensen in Smallingerland. Dat betekent dat de verschijningsvorm van een bouwwerk geen zaak is van de eigenaar alleen; elke voorbijganger wordt ermee geconfronteerd, of hij nu wil of niet. Het doel van het welstandstoezicht is om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Smallingerland. Door het opstellen van welstandsbeleid wil de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht inrichten.

Een belangrijke pijler van de welstandsnota is het gebiedsgerichte welstandsbeleid. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt voor de kleine en middelgrote bouwplannen die zich voegen binnen de bestaande ruimtelijke structuur van Smallingerland. Deze criteria zijn gebaseerd op de identiteit van Smallingerland en het architectonische vakmanschap en de ruimtelijke kwaliteit zoals die in de bestaande situatie worden aangetroffen. Op grond van de ruimtelijke ontwikkeling van Smallingerland en op basis van veldwaarnemingen is een indeling gemaakt naar ruimtelijk en functioneel samenhangende gebiedsdelen. In Smallingerland zijn 31 typen welstandsgebieden onderscheiden. Het gebiedstype 'Lintbebouwing' is van toepassing op het plangebied.

Lintbebouwing

In dit deelgebied worden criteria gegeven voor de lintbebouwing in de dorpen en de lint bebouwingen in de kern Drachten. Deze bebouwing is sterk gerelateerd aan het beloop van de historische vaarten en wegen. De bebouwingsdichtheid is landelijk (half-open bebouwingsstructuur) en hoe verder van de 'dorpskern' verwijderd, hoe groter de open ruimte tussen de bebouwing is. De bebouwing volgt in de meeste gevallen het beloop van de weg, maar is niet altijd in een strakke rooilijn gebouwd. De bebouwingsstructuur wordt in hoofdlijnen bepaald door kleinschalige woonhuizen van overwegend één bouwlaag met kap. De zadeldaken ondersteunen voorts de samenhang in deze linten, evenals de overwegend rode baksteen en de overeenkomst in goot- en bouwhoogte. Dominant is het beeld van relatief eenvoudige woningen in een ambachtelijke traditionele stijl uit de 19 en 20e eeuw. Het beleid voor linten is gericht op het behoud van de aanwezige ruimtelijke karakteristiek met een historische uitstraling. De toetsing aan de gebiedscriteria die gelden bij 'lintbebouwing' is weergegeven in paragraaf 2.3. Een overzicht van de geldende gebiedscriteria is weergegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0090.BP2017DPN009-0401_0007.jpg"

Figuur 3.1 Overzicht van de gebiedscriteria

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn milieu aspecten (bedrijvigheid, geluid, bodem) en water, archeologie, cultuurhistorie, ecologie, luchtkwaliteit, externe veiligheid, kabels en leidingen.

4.1 Geluid

Op grond van de Wet Geluidshinder (Wgh) is rond inrichtingen die "in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken", wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en spoorwegen een geluidzone van kracht. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde van 48dB.

Het plangebied grenst direct aan de Kanaelsloane en ligt daarnaast in de nabijheid van de Hegewei. Het is daarmee gelegen binnen de bebouwde kom van Opeinde. De hele omgeving is ingericht als 30 km/uur zone. 50 km/uur wegen liggen op een afstand van meer dan 200 meter. Er hoeft daarom geen verder onderzoek naar wegverkeerslawaai plaats te vinden. Het omgevingsaspect geluid levert geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

4.2 Luchtkwaliteit

Voor het aspect luchtkwaliteit is de Wet Milieubeheer van toepassing. De wet is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, aan te pakken. Om te onderzoeken of de luchtkwaliteit in en rond het plangebied aan de grenswaarden voldoet, wordt gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020). Hierbij wordt gekeken naar de gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) en de gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2).

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2020) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van <18 µg/m3. De norm voor deze stof ligt op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Daarnaast geldt een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van <15 µg/m3. De norm voor deze stof ligt eveneens op 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie vanaf 2015). Er is dus geen sprake van een dreigende overschrijding van de grenswaarden.

Dit bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid om één woning te realiseren. De NIBM-grens van woningbouwlocaties, gebaseerd op het 3% criterium bedraagt:

  • kleiner of gelijk aan 1.500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg
  • kleiner of gelijk aan 3.000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.

Door de relatief kleine omvang van het plan, draagt de gewenste ontwikkeling 'niet in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is in dit geval niet nodig.

4.3 Bodem

Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit ervan zodanig dient te zijn, dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de gewenste functie. Om dit te onderzoeken is de kaart van het Bodemloket geraadpleegd.

In dit plan is sprake van een bestemmingswijziging in het plangebied. De bestemming 'Bedrijf' wordt hierbij gewijzigd in 'Wonen'. Om die reden is het noodzakelijk om een bodemonderzoek uit te voeren. Het bodemonderzoek is uitgevoerd door Ingenieursbureau Wiertsema & Partners B.V. en is in zijn volledigheid terug te vinden in bijlage 1. Vooraf is een vooronderzoek uitgevoerd. Op basis van dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat op de onderzoekslocatie geen potentieel verontreinigde (bedrijfs)activiteiten zijn uitgevoerd en hebben zich geen calamiteiten voorgedaan waardoor de bodem verontreinigd kan zijn geraakt. De locatie kan daarom als 'niet-verdacht' worden beschouwd. Wel werd duidelijk dat op het naastgelegen terrein, aan de Kanaelsloane 39, in de bovengrond matige verontreiniging met zink is aangetoond.

In het verkennend bodemonderzoek zijn in het maaiveld en het opgeboorde materiaal geen asbestverdachte materialen aangetroffen. In de opgeboorde grond zijn plaatselijke bijmengingen met puin- en baksteenresten aangetroffen. Uit de analyseresultaten blijkt dat de grondmengmonsters en de grondwatermonsters matig verontreinigd waren met zink. Uit de resultaten van de uitsplitsing blijkt dat de deelmonsters licht verontreinigd waren met zink. Aangezien de uitsplitsing een grotere onderzoeksinspanning betreft, wordt deze als representatief beschouwd. De licht verhoogde gehalten in de grond vormen geen aanleiding tot nader onderzoek en vormt geen belemmering voor uiteindelijk de aflevering van een omgevingsvergunning voor bouwen.

4.4 Bedrijven en milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

Het plangebied is gelegen binnen een aantal verschillende bestemmingen. Direct ten zuiden, grenzend aan het plangebied, bevindt zich een bestemming 'Bedrijf'. Ten oosten, eveneens grenzend aan het plangebied, bevindt zich een 'Sport' bestemming. En ten westen, aan de overzijde van het Opeinder Kanaal is eveneens een 'Bedrijf' bestemming. Vandaar dat sprake is van gemengd gebied. In het kader hiervan mogen de richtafstanden als in 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) met één trede verminderd worden.

De bedrijfsbestemming aan de overzijde van het Opeinder Kanaal betreft een botenopslag voor plezierjachten, die hier ook te water gelaten kunnen worden. Op basis van het bestemmingsplan mag binnen deze bestemming een bedrijf geplaatst worden met een milieucategorie 1 of 2. Voor de te realiseren woning in het plangebied geldt dat een afstand van 10 meter ten opzichte van dit bedrijf moeten worden aangehouden. Hier wordt ruimschoots aan voldaan. Direct ten zuiden van het plangebied is een autoreparatiebedrijf gevestigd. Op basis van de VNG-brochure dient de woning op minimaal 10 meter afstand van dit bedrijf gevestigd te worden. Dit betekent dat er 10 meter afstand tot aan de zuidelijke perceelsgrens aangehouden dient te worden. In de gewenste ontwikkeling komt de woning op ruim 10 meter afstand ten opzichte van de zuidelijke perceelsgrens te staan. Hiermee wordt voldaan aan de richtafstand van de woning ten opzichte van het autoreparatiebedrijf ten zuiden van het plangebied. De gewenste ontwikkeling is hiermee voorzien van een verantwoorde milieuzonering.

4.5 Water

Vanwege het belang van het water in de ruimtelijke ordening, wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in de ruimtelijke procedure geworden. Het project is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij Wetterskip Fryslân (kenmerk 20161108-2-14029). Het project heeft een beperkte invloed op de waterhuishouding. Voor de ontwikkeling wordt daarom de korte procedure gevolgd. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan op de waterhuishouding kan worden ondervangen met standaard maatregelen. Bij de uitwerking van het bouwplan wordt rekening gehouden met de volgende uitgangspunten. Een samenvatting van de watertoets is opgenomen in bijlage 2.

Probeer regenwater langzaam weg te laten lopen

Regenwater dat op een verhard oppervlak valt, gaat sneller naar het riool of een sloot dan regenwater dat op onverhard oppervlak valt (zoals gras of een groenstrook). Wanneer opeens veel regenwater in de riolen en sloten komt kan dit wateroverlast geven. Het is daarom belangrijk dat het regenwater langzaam wegloopt. Hiervoor worden verschillende adviezen gegeven; vang het regenwater eerst in een regenton op, gebruik grasstenen voor de bestrating en bestraat niet het hele perceel maar laat wat stukken open met gras of andere beplanting.

Regenwater niet in het riool lozen

Er wordt geadviseerd om regenwater direct op een sloot te lozen en niet op het vuilwaterriool, De rioolwaterzuivering wordt dan niet onnodig belast met schoon regenwater. Dit is uiteraard alleen mogelijk als er een sloot dicht bij het perceel ligt.

Gebruik schone bouwmaterialen, gebruik geen chemische onkruidbestrijding

Regenwater dat op het plangebied valt, komt uiteindelijk altijd in het grondwater of in het oppervlaktewater. Geadviseerd wordt om watervervuiling te voorkomen door geen uitlogende bouwmaterialen zoals zink, koper en lood te gebruiken. Deze materialen zijn een belangrijke bron voor de vervuiling van het water. Ook wordt geadviseerd om geen chemische middelen voor onkruidbestrijding te gebruiken.

Vloeren minimaal een meter boven het grondwater

Wetterskip Fryslân adviseert om het vloerpeil (bovenkant vloer) van woningen en andere bouwwerken minimaal een meter boven het grondwaterpeil aan te leggen. Hierdoor wordt grondwateroverlast voorkomen.

4.6 Ecologie

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op de natuurbescherming, rekening wordne gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet. Indien ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een vergunning worden aangevraagd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het rijksbeleid voor de Natuur Netwerk Nederland (NNN) (voorheen Ecologische Hoofdstructuur).

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied betreft het Alde Feanen gebied en is gelegen op ongeveer 5.3 kilometer van het plangebied. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op circa 1.3 kilometer ten noorden van het plangebied.

Voor zowel de Natura 2000 als Natuur Netwerk Nederland geldt dat gezien de afstand tot de dichtstbijzijnde gebieden areaalverlies, verstoring, verdroging en versnippering kunnen worden uitgesloten. Als gevolg van het toevoegen van één woning is de toename van de stikfstofdepositie op de Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland ook als nihil in te schatten. Er zijn dus geen significante negatieve effecten op de Natura 2000 en het Natuur Netwerk Nederland te verwachten. Voor wat betreft gebiedsbescherming is dit bestemmingsplan dus uitvoerbaar.

Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng.

Het plangebied is gelegen in bestaan bebouwd gebied. In de huidige situatie wordt het gebied ook al intensief gebruikt en is het grotendeels ingericht als parkeerplaats ten behoeve van het aangrenzende bedrijf. Het gebouw dat aanwezig is zal in gebruik blijven. Hiermee is het plangebied in de huidige situatie al ingericht en wordt het goed onderhouden. De kans dat hier beschermde diersoorten aanwezig zijn is als nihil in te schatten. De oostelijke rand van het plangebied bevat wel veel groen in de vorm van een bomenrij. Deze groene sectie van het perceel blijft behouden. Mocht er volgens de zeer kleine kans in dit deel van het plangebied toch beschermde diersoorten aanwezig zijn, dan worden die met behoudt van deze bomen niet nadelig aangetast.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie in de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. Deze bestaat uit een advieskaart voor archeologische waarden uit de steentijd - bronstijd en uit een advieskaart voor archeologische waarden uit de ijzertijd - middeleeuwen.

Archeologie

Uit de advieskaart voor de ijzertijd – middeleeuwen blijkt dat in het plangebied, zich archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 500 m2. Met dit bestemmingsplan worden geen ingrepen mogelijk gemaakt die groter dan 500 m2 zijn. Uit de advieskaart voor archeologische waarden uit de steentijd - bronstijd blijkt dat onderzoek pas nodig is bij ingrepen met een omvang vanaf 2,5 hectare. Een archeologisch onderzoek is dan ook niet aan de orde. Het aspect archeologie staat het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

Cultuurhistorie

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting van een bestemmingsplan worden beschreven op welke manier rekening wordt gehouden met de cultuurhistorische waarden in het plangebied.

In (de omgeving van) het plangebied gelden geen specifieke cultuurhistorische waarden. De nieuw woning in het plan moet wel ruimtelijk passend zijn volgens de geldende gebiedscriteria uit de Welstands- en reclamenota van de gemeente Smallingerland. In paragraaf 2.3 is beschreven dat de nieuwe woning aan deze critera voldoet. Daarmee is de beoogde ontwikkeling ruimtelijk passend en worden geen cultuurhistische waarden negatief beïnvloed.

Het aspect archeologie en cultuurhistorie levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6 contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

De dichtstbijzijnde risicovolle inrichting, en daarmee de dichtstbijzijnde risicocontour, in de omgeving van het plangebied betreft het tankstation aan de Kommisjewei 46, eveneens in Opeinde. Het betreft een LPG-opslagplaats. Het plangebied bevindt zich echter op ongeveer 580 buiten de contour van de inrichting. Verder liggen er in de omgeving van het plangebied enkele buisleidingen. De dichtstbijzijnde, die in oost-west richting ten noorden van Opeinde loopt, ligt op circa 900 meter van het plangebied. Het gaat hierbij om een aardgastransportleiding van Vermilion Oil & Gas. De diameter van deze buisleiding bedraagt 6,63 inch met een druk van 89 bar. Hiervoor geldt een invloedsgebied van 100 meter. Deze buisleiding vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

De dichtstbijzijnde risico's met betrekking op het plangebied hebben geen invloed op de externe veiligheid binnen het plangebied. Het omgevingsaspect externe veiligheid levert dan ook geen belemmeringen op voor dit bestemmingsplan.

4.9 Planologisch relevante kabels en leidingen

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om de veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

In en direct rond het plangebied zijn geen kabels of leidingen aanwezig waarmee met dit bestemmingsplan rekening gehouden moet worden. Het aspect kabels en leidingen vorm geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Inleiding

In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten van dit bestemmingplan geformuleerd. In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de bijbehorende regels beschreven.

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP). De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op dezelfde manier worden verbeeld. De SVBP is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro gemaakt moeten worden. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, met inachtneming van de aanpassingen die voortvloeien uit de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft echter geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In het bestemmingsplan zijn de volgende bestemmingen gehanteerd. Bij de bestemmingen is aangesloten bij het handboek van de gemeente Smallingerland, met uitzondering van de erfbebouwingsregeling. Deze is geactualiseerd naar aanleiding van de uitbreiding van het vergunningvrij bouwen per 1 november 2014 (Besluit omgevingsrecht). Zo wordt nu gesproken over bijbehorende bouwwerken in plaats van bijgebouwen e.a. en zijn ook de maatvoeringen aan de nieuwe regeling aangepast.

Wonen - 1

Voor de nieuwe woning is de bestemming Wonen - 1 opgenomen. De ligging van de woning is met een bouwvlak vastgelegd. Het hoofdgebouwen (dus de woning) moeten in de voorgevelrooilijn worden gerealiseerd. Wel kan hiervan worden afgeweken doordat de woningen maximaal 2 meter naar achteren mogen worden geplaatst.

Daarmee is de stedebouwkundige opzet in de regels en de verbeelding vastgelegd. Op de verbeelding zijn de diverse maatvoeringen aangegeven. De woning mag een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 9 meter hebben en moet voorzien zijn van een kap (één bouwlaag met kap). De kap moet een dakhelling hebben tussen de 30 en 60 graden.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De maatschappelijke uitvoerbaarheid heeft als doel om aan te tonen dat het bestemmingsplan maatschappelijk draagvlak heeft.

Inspraak en overleg

In het kader van de inspraak en vooroverleg wordt het voorontwerpbestemmingsplan gedurende vier weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode van terinzagelegging wordt een ieder in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren. De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.

Er zijn geen inspraakreacties binnen gekomen. Er zijn dan ook geen wijzigingen doorgevoerd van een voorontwerp naar een ontwerp-bestemmingsplan.

Zienswijze

Vervolgens wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze in te dienen (artikel 3.8 Wro).De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.

Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt 6 weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het project is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële uitvoerbaarheid

Het project is een particulier initiatief. Alle kosten voor voorbereiding, planontwikkeling en uitvoering zijn voor de initiatiefnemer.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Dit kan door het sluiten van een anterieure overeenkomst. Voor vaststelling van het planologisch besluit moet duidelijk zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

In dit geval is er sprake van een bouwplan waarvoor op basis van de Wet ruimtelijke ordening het kostenverhaal moet zijn verzekerd. De gemeente Smallingerland en de initiatiefnemer hebben in het kader van artikel 6.24 Wet ruimtelijke ordening (Wro) een anterieure overeenkomst gesloten. Hierin zijn de dekking van de plankosten en het verhalen van eventuele planschade financieel geregeld.