direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied, 1ste herziening 2015
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0090.BP2015BGB035-0401

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het Bestemmingsplan Buitengebied, 1ste herziening 2015 met identificatienummer NL.IMRO.0090.BP2015BGB035-0401 van de gemeente Smallingerland, waarbij in deze regels uitsluitend de geel gearceerde tekstdelen deel uitmaken van dit plan, met dien verstande dat de grijs gearceerde doorgehaalde tekstdelen zijn komen te vervallen. De regels van dit plan zijn mede van toepassing op de verbeelding van het bestemminsplan Buitengebied 2013, zoals dat op 11 juni 2013 is vastgesteld. De verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied 2013, zoals dat op 11 juni 2013 is vastgesteld, blijft, met uitzondering van de in het plan herziene delen, onverkort van toepassing;

1.2 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.3 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.4 aan- of uitbouw:

een toevoeging dan wel een vergroting van een ruimte aan een hoofdgebouw, die in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.5 aanlegplaats:

een ruimte voor het tijdelijk afmeren van een vaartuig;

1.6 achtergevel:

de gevel aan de achterzijde van een (hoofd)gebouw;

1.7 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;

1.8 agrarisch medegebruik:

een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;

1.9 ambachtelijk bedrijf:
  • a. een bedrijf voor de uitoefening van producerende en/of verzorgende ambachten, met uitzondering van winkelambachten, waarvoor een belangrijk deel in handwerk, goederen worden geïnstalleerd of hersteld, voornamelijk direct ten behoeve van de uiteindelijke gebruiker of verbruiker en welk wordt gekenmerkt door hetgeen vermeld is onder b;
  • b. een bedrijf waarvan de uitoefening plaats heeft onder (één van) de volgende omstandigheden:
    • 1. het productieproces wordt grotendeels met de hand of althans niet in hoofdzaak gemechaniseerd, geautomatiseerd of met behulp van werktuigen die door energiebronnen buiten de menselijke arbeidskrachten worden aangedreven, uitgevoerd;
    • 2. voor zover van laatstbedoelde werktuigen gebruik wordt gemaakt, zijn deze als ondergeschikt te beschouwen aan de menselijke handvaardigheid;
  • c. tot bedrijven als bedoeld onder a worden in ieder geval gerekend:
    • 1. schoonmaakbedrijven zoals schoorsteenveegbedrijven, glazenwasserijen, tapijtreinigingsbedrijven;
    • 2. kappersbedrijven, schoonheidssalons e.d.;
    • 3. kleinschalige bouw- en installatiebedrijven, zoals bouwbedrijf, aannemer, klussenbedrijf, installatiebedrijf, stratenmakersbedrijf, reparatiebedrijven, meubelmakerij;
1.10 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;

1.11 archeologische waarden:

waarden van in de bodem aanwezige voorwerpen of bewoningssporen van vroegere samenlevingen, die door hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische betekenis van algemeen belang zijn;

1.12 bar:

een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;

1.13 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.14 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.15 bêd en brochje:

het bieden door de bewoner van recreatief nachtverblijf in de vorm van logies en ontbijt in of bij een woning, waarbij de ruimte die gebruikt wordt voor bêd en brochje een onzelfstandige woonruimte is en waarbij de bewoning afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

1.16 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.17 beroeps- c.q. bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor werk aan huis c.q. een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.18 beperkt kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.19 bestaand:

het legale gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, krachtens een bouwvergunning (vóór 1 oktober 2010)/omgevingsvergunning voor het bouwen (ná 1 oktober 2010);

1.20 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.21 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.22 bevoegd gezag:

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.23 bijgebouw:

een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand, gebouw behorende bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw dat qua afmetingen ondergeschikt is aan dat hoofdgebouw;

1.24 bijzondere woonvorm:

een voorziening voor de huisvesting van personen die bij hun normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke begeleiding en/of verzorging behoeven, zoals bejaarden of gehandicapten;

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats;

1.26 botenhuis:

een overdekte lig- of opslagplaats voor één of meer vaartuigen;

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.31 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.32 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.33 café:

een horecabedrijf waar de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van dranken, met een in het algemeen gespreide bezoekersfrequentie gedurende de dag en een hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, waarbij de bedrijvigheid zich voornamelijk binnen de lokaliteit voltrekt;

1.34 cultuurgrond:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

1.35 cultuurhistorische waarden:

waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, elementen en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschiedenis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;

1.36 dagrecreatief medegebruik:

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen en picknicken of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en waarbij geen sprake is van nachtverblijf;

1.37 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.38 detailhandel in tuininrichtingsartikelen:

detailhandelsbedrijven die producten aanbieden als boomkwekerijproducten, bloemen en planten, bloembollen, zaden, meststoffen en tuingereedschap;

1.39 dienstverlening:

met detailhandel vergelijkbare activiteiten voor het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan of ten gerieve van het publiek, zoals een wasserette, kapsalon, makelaarskantoor of reisbureau, zulks met uitzondering van horecabedrijven;

1.40 doe-het-zelf-producten:
  • hout en houtwaren;
  • stenen, dakpannen en dergelijke;
  • bouwgrondstoffen en installatiemateriaal, waaronder sierpleisters, isolatiemateriaal, p.v.c.-artikelen, elektriciteitskabels/-snoeren, fittingen en overige elektrische artikelen, voor zover ze als bouwmaterialen zijn aan te merken;
  • pijpen, zand en cement;
  • kozijnen en deuren;
  • badkamers en kasten;
  • verf en verfwaren, lijmen en kit;
  • ijzerwaren;
  • behang en behangbenodigdheden;
  • buiten-zonwering;
  • open haarden;
  • gereedschappen ten behoeve van de bouw;
1.41 erker:

een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundig bestaande uit een "lichte" constructie met een overwegend transparante uitstraling;

1.42 erotisch getinte vermaaksfunctie:

een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;

1.43 garageboxen:

een zelfstandig gebouw bedoeld voor stalling van auto's;

1.44 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.45 gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.46 geluidsbelasting:

de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein en/of een spoorweg;

1.47 geluidsgevoelige functies:

in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een gebouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;

1.48 geluidsgevoelige objecten:

gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.49 geluidzoneringsplichtige inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vastgesteld;

1.50 groepsaccommodatie:

een (gedeelte van) een gebouw dat is ingericht voor het verlenen van tijdelijk recreatief nachtverblijf aan steeds wisselende groepen van personen;

1.51 grondgebonden agrarisch bedrijf:

een agrarisch bedrijf waarvan de productie geheel of hoofdzakelijk afhankelijk is van het voortbrengend vermogen van onbebouwde grond in de directe omgeving van het bedrijf; de afhankelijkheid van de grond kent hierbij de volgende aspecten: voedervoorziening, mestafzet en het bieden van een natuurlijk substraat voor plantaardige teelten;

1.52 grove bouwmaterialen:

materialen waaruit op te richten bouwwerken primair zijn samengesteld, machines en materialen welke voor het verrichten van bouwwerkzaamheden nodig zijn. Onder bouwmaterialen worden niet begrepen materialen welke uitsluitend dienen voor versiering, aankleding, inrichting en gebruik van bouwwerken;

1.53 hogere grenswaarde:

een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voorkeurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.54 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming, de functie en de bouwmassa als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.55 horecabedrijf en/of -instelling:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie;

1.56 horecabedrijf categorie 1:

een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk overdag verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, broodjeszaak, cafetaria, croissanterie, koffiebar, lunchroom, ijssalon, petit-restaurant, snackbar, snack-kiosk, tearoom, traiteur en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.57 horecabedrijf categorie 2:

een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie gedurende de avond, dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, (grand)café, eetcafé, restaurant, café-restaurant en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum;

1.58 horecabedrijf categorie 3:

een horecabedrijf, dat voornamelijk is gericht op het 's avonds en/of 's nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-dancing, discotheek, nachtclub en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;

1.59 horecabedrijf categorie 4:

een horecabedrijf, dat in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies, zoals een hotel, motel, pension en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met een restaurant of een café-restaurant;

1.60 hospice:

een instelling met een huiselijke sfeer gespecialiseerd in terminale zorg;

1.61 hotel:

een horecabedrijf waar tegen vergoeding, naast logies ook maaltijden en dranken kunnen worden verstrekt;

1.62 houtsingel:

houtwal zonder wallichaam;

1.63 houtwal:

cultuurhistorisch en landschappelijk waardevol landschapselement bestaande uit een wallichaam van enkele meters breed voorzien van een inheems boom- en struikbeplanting, waarvan bomen het hoofdbestanddeel vormen, al dan niet dienende ter eigendomsmarkering en/of perceelscheiding;

1.64 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit bestemmingsplan;

1.65 inrichtingsplan:

een inrichtingstekening, al dan niet voorzien van een beschrijving, waarbij ten minste aandacht dient te worden besteed aan de begrenzing van het (beoogde) bouwperceel, de ligging van erfverhardingen, de plaatsing van bouwwerken, de erfbeplanting en de mate waarin lichthinder voor omwonenden wordt beperkt en waarbij de aanwijzingen uit Bijlage 4 Handleiding erfinrichting buitengebied zijn gevolgd;

1.66 intensieve veehouderij:

een agrarisch bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van dierlijke producten door middel van het houden van vee - niet zijnde een wormenkwekerij, viskwekerij of een paardenfokkerij - waarbij hoofdzakelijk geen gebruik wordt gemaakt van open grond;

1.67 internetwinkel:

een winkel voor de verkoop van goederen via internet, waarbij:

  • 1. er geen fysiek klantencontact plaatsvindt,
  • 2. er geen afhaal van goederen plaatsvindt;
  • 3. er ter plaatse geen uitstalling van de koopwaar plaatsvindt;
  • 4. er geen reclame-uitingen bij de woning zijn toegestaan;
  • 5. het noodzakelijk transport van goederen gebeurt in de dagperiode (07:00 -19:00 uur).
1.68 jeugdopvang:

een accommodatie met bijbehorende voorzieningen voor de tijdelijke huisvesting van jonge personen die bij hun normale, dagelijkse functioneren sociale, sociaal-medische en/of medische begeleiding behoeven;

1.69 kampeermiddel:

een mobiel en/of demontabel kampeermiddel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.70 kampeerplaats:

een al dan niet afgescheiden gedeelte van een kampeerterrein, bedoeld voor de plaatsing van een kampeermiddel al dan niet met een bijzettentje;

1.71 kampeerterrein:

een terrein ter beschikking gesteld voor het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.72 kantine:

een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;

1.73 kantoor:

een gebouw dat door indeling en inrichting kennelijk is bestemd te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden;

1.74 kap:

een dakafdekking van een gebouw met een geheel of gedeeltelijk hellend dakvlak;

1.75 kas:

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, groenten, bloemen of planten;

1.76 kleinschalig kampeerterrein:

een kampeerterrein waar maximaal 15 of 25 kampeerplaatsen (afhankelijk van de bestemming) voor mobiele kampeermiddelen worden verhuurd als toeristische standplaatsen, uitsluitend ten tijde van het toeristisch seizoen dat loopt van 1 april tot 1 oktober;

1.77 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde;

1.78 kunstwerk:

een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.79 kwetsbaar object:

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risicoafstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in acht genomen moet worden;

1.80 landelijk bedrijf:

een bedrijf dat naar de aard van zijn activiteiten gebonden is aan het agrarisch buitengebied of waarvan de activiteiten zijn gericht op het buitengebied; hierbij kan sprake zijn van de volgende activiteiten en/of combinatie van activiteiten:

  • a. verwerking van op het eigen bedrijf voortgebrachte agrarische producten;
  • b. natuur- en landschapsbeheer;
  • c. het leveren van diensten aan agrarische bedrijven of andere landelijke bedrijven;
  • d. het leveren van diensten ten behoeve van het beheer van natuurgebieden en/of landschappelijke waarden;
  • e. hoveniersbedrijven;
  • f. dierenpensions;
  • g. kwekerijen (met uitzondering van tuincentra);
  • h. wormenkwekerijen;
  • i. mechanisatiebedrijf;
1.81 landschappelijke waarden:

de cultuurhistorische en visuele waarden van het landschap;

1.82 landschappelijke inpassing

Van een goede landschappelijke inpassing is sprake als:

  • a. de aanwijzingen uit Bijlage 4 Handleiding erfinrichting buitengebied zijn gevolgd;
  • b. de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent:
    • 1. de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd;
    • 2. de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing.
1.83 ligplaats:

een ruimte voor het afmeren en doen of laten liggen van een vaartuig;

1.84 logiesverstrekking:

een horecabedrijfsactiviteit, die enkel of in hoofdzaak is gericht op het tegen vergoeding verstrekken van logies en waarbij de logieseenheden zijn ingericht als nachtverblijf, zoals een hotel, pension of kampeerboerderij;

1.85 maatschappelijke voorzieningen:

educatieve, medische, religieuze, sociale, culturele en voorzieningen op het gebied van openbare dienstverlening;

1.86 maatvoering:

de regels met betrekking tot de toegestane goothoogte en/of bouwhoogte en/of dakhelling en/of het bebouwingspercentage;

1.87 manege:

een bedrijf gericht op het al dan niet in de openlucht uitoefenen van de paardensport, niet zijnde een paardenhouderij of -fokkerij;

1.88 meetverschil:

een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een op de kaart aangegeven bestemmings- of bouwgrens;

1.89 mensa:

een eetgelegenheid voor leerlingen of studenten;

1.90 meubels:

huisraad voor het stofferen van een vertrek, zoals tafels, stoelen, kasten en bedden;

1.91 milieusituatie:

de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin die wordt bepaald door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;

1.92 mobiel kampeermiddel:

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen, geen stacaravan zijnde, met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende ten hoogste drie aansluitende maanden;

1.93 natuurtoets:

een toets waarbij is onderzocht of op voorhand redelijkerwijs te verwachten is dat een ontheffing op grond van de Flora- en faunawet en/ of een vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998, indien vereist, kan worden verleend;

1.94 nevenactiviteiten:

activiteiten die uitsluitend uitgeoefend kunnen worden naast een feitelijk aanwezige hoofdfunctie en binnen bestaande bebouwing, waarvan parkeren op eigen erf plaatsvindt, en wat betreft vloeroppervlak en inkomingsvorming ondergeschikt zijn aan de hoofdfunctie, waaronder wordt verstaan:

  • a. een paardenhouderij;
  • b. productiegebonden detailhandel;
  • c. overdekte stalling van vaartuigen of kampeermiddelen;
  • d. ondergeschikte horecabedrijf categorie - 1 activiteiten;
  • e. verblijfsrecreatie (inpandig), met dien verstande dat er maximaal 15 recreatieappartementen per (agrarisch)bedrijf of woonboerderij zijn toegestaan;
  • f. groepsaccommodatie;
  • g. maatschappelijke en zorgactiviteiten;
  • h. therapeutische dagbesteding;
  • i. ambachtelijke bedrijven;
  • j. internetwinkel;
1.95 niet-permanente bewoning:

bewoning van een verblijf voor recreatieve bewoning en/of huisvesting van seizoenarbeiders;

1.96 ondergeschikte horeca-activiteiten:

horeca die qua oppervlakte en qua gebruik ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-horecabedrijf en/of instelling;

1.97 onzelfstandige bewoning:

bewoning van een woonruimte die onderdeel uitmaakt van een woning, waarbij de woonruimte geen eigen voordeur heeft en waarin geen zelfstandig huishouden ontstaat;

1.98 oorspronkelijke achtergevel:

de ligging of situering van de achtergevel van het hoofdgebouw zoals het in eerste instantie is gebouwd;

1.99 overkapping:

elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;

1.100 paardenbak:

niet-overdekte rijbaan voorzien van natuurlijk bodemmateriaal ten behoeve van (hobbymatig) paardrijden;

1.101 paardenbedrijf:

een paardenfokkerij of een paardenhouderij, of een combinatie van beide bedrijven;

1.102 paardenfokkerij:

een bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden en/of pony's, de verkoop van gefokte paarden en/of pony's, en/of het houden van paarden en/of pony's ten behoeve van de fokkerij, niet zijnde een paardenhouderij;

1.103 paardenhouderij:

een bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf, dat gericht is op het houden, stallen of africhten van paarden en/of pony's, alsmede de handel in paarden en/of pony's, waar geen manege-activiteiten worden uitgevoerd;

1.104 peil:

het peil overeenkomstig het bouwbesluit  de bouwverordening, dan wel indien geen peil overeenkomstig het bouwbesluit is vast te stellen, de bouw hoogte van het afgewerkte bouwterrein;

1.105 pension:

een horecabedrijf dat als hoofddoel heeft het verstrekken van logies voor langere of kortere tijd met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en/of dranken aan de logerende gasten, een en ander zonder vermaaksfunctie;

1.106 permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.107 plattelandswonning:

een woonhuis in de vorm van een voormalige agrarische bedrijfswoning, dat bewoond mag worden door een persoon of diens huishouden die geen functionele binding heeft met het nabijgelegen agrarisch bedrijf, waartoe het woonhuis in het verleden als bedrijfswoning heeft behoord;

1.108 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.109 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.110 recreatieappartement:

een zelfstandige woonruimte, die door een huishouden kan worden bewoond ten behoeve van de verblijfsrecreatie, zonder daarbij afhankelijk te zijn van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte;

1.111 recreatieve bewoning:

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de verblijfsrecreatie door recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.112 recreatieark:

een ark die naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;

1.113 recreatiewoning:

een gebouw dat naar de aard en inrichting bedoeld is voor recreatieve bewoning;

1.114 religieuze voorziening:

een voorziening ten dienste van de uitoefening van een godsdienst;

1.115 restauratieve voorziening:

voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of mensa;

1.116 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.117 risicogevoelig bouwwerk c.q. object:

een bouwwerk c.q. object als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, dat kan worden aangemerkt in de zin van dat besluit als een kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object;

1.118 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/ pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.119 stacaravan:

een gebouw, gebouwd, ingericht en bestemd voor recreatief nachtverblijf, dat de kenmerken heeft van een mobiele verblijfseenheid, dat in verband met de afmetingen, samenstelling, inrichting en uiterlijk aanzien en gelet op de mate van mobiliteit niet kan worden aangemerkt als een mobiel kampeermiddel om achter een personenauto deel te nemen aan het verkeer;

1.120 straat- en bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede bouwhoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiënteerd is;

1.121 toeristische standplaats:

een kampeerplaats die beschikbaar is voor een mobiel kampeermiddel voor een periode van ten hoogste drie maanden;

1.122 toeristisch verhuur:

de verhuur van een vast kampeermiddel voor toeristisch gebruik voor een periode van maximaal drie maanden door één gezelschap;

1.123 tuincentrum:

een bedrijf waarbinnen bedrijfsmatig bomen, heesters en andere siergewassen worden gekweekt en/of waarbinnen detailhandel in tuininrichtingsartikelen plaatsvindt;

1.124 traditioneel hoofdgebouw:

een (voormalig) agrarisch hoofdgebouw in de vorm van een stelp of kop-hals-romp boerderij, of een daarmee te vergelijken traditionele bouwvorm;

1.125 trekkershut:

een klein gebouw, zonder eigen sanitaire voorzieningen, bestemd voor verblijfsrecreatie;

1.126 uitponden:

het opdelen van een terrein in kavels, waarbij de opgedeelde kavels afzonderlijk worden verkocht;

1.127 vast kampeermiddel:

een stacaravan of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, dat naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.128 verkeersveiligheid:

de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.129 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel;

1.130 volkstuin:

gronden waarop niet-bedrijfsmatige teelt van groenten en/of fruit en het kweken van siergewassen wordt uitgeoefend;

1.131 volumineuze detailhandel:

detailhandel in goederen, die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlakte nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, woning- en tuininrichtingsartikelen, tuinmeubels, meubels, grove bouwmaterialen/bouwmarkten, kampeermiddelen, keukens en sanitair;

1.132 voorgevelbouwgrens:

de naar de weg of naar de openbare ruimte gekeerde bouwgrens, met dien verstande dat indien een bouwvlak gericht is op meerdere wegen of is gericht op meerdere openbare ruimtes, de bouwgrens die kennelijk als zodanig moet worden aangemerkt;

1.133 voorkeursgrenswaarde:

de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder;

1.134 werk aan huis:

beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang in een woning zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving;

1.135 winkel:

een gebouw, dat een ruimte omvat, dat door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor detailhandel;

1.136 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.137 woninginrichtingsartikelen:

goederen, geen meubels zijnde, dienen voor de inrichting en/of verfraaiing van woningen zoals vloerbedekking, vitrages en lampen;

1.138 woonboerderij:

een gebouw, zijnde een voormalig agrarisch bedrijf, met één woning, dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.139 wooncentrum:

een accommodatie met bijbehorende voorzieningen voor de huisvesting van personen die bij hun normale, dagelijkse functioneren huishoudelijke begeleiding en/of verzorging behoeven;

1.140 woongebouw:

een gebouw met een gemeenschappelijke toegang, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat (al dan niet in combinatie met bergruimte) en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.141 woonhuis:

een gebouw van ten hoogste drie bouwlagen met één woning, dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.142 woonsituatie:

de waarde van een gebied voor de woonfunctie die wordt bepaald door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;

1.143 woonwagen:

een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.144 zorgboerderij:

voormalig agrarisch bedrijf waar bedrijfsmatig dagbesteding voor mensen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap, personen met een psychische of sociale hulpvraag en/of zorgbehoevende ouderen al dan niet in combinatie met overnachtingsmogelijkheden voor de doelgroepen als zorginstelling wordt geïnitieerd en begeleid;

1.145 zij- en/of achtererf:

het gedeelte van een bouwperceel binnen een (woon)bestemming dat ligt achter (het verlengde van) de voorgevel, met uitzondering van de oppervlakte van het hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

  • 1. de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • 2. de bebouwde oppervlakte:

de optelsom van de oppervlakte van alle bouwwerken op een bouwperceel, bouwvlak of ander terrein;

van een bouwperceel, bebouwingsstrook, bebouwingsvlak of ander terrein wordt gemeten buitenwerks en 1 meter boven peil, met dien verstande dat de grondoppervlakten van alle op een terrein gelegen gebouwen en andere bouwwerken worden opgeteld;

  • 3. de bedrijfsvloeroppervlakte (b.v.o.):

wordt gemeten binnenwerks, met dien verstande dat de totale vloeroppervlakte van de bouwlagen ten dienste van kantoren en overige bedrijfsruimten met inbegrip van de daarbij behorende magazijnen en overige dienstruimten wordt opgeteld;

  • 4. de breedte van een gebouw:

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels;

  • 5. de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • 6. de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • 7. de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

  • 8. de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Meetverschillen:

Bij de toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis moet worden aangemerkt.

 

Uitzonderingsregel:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van de oppervlakte en de inhoud van een bouwwerk worden ten aanzien van de plaatsing ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits deze bouwdelen niet meer dan 1 meter buiten het gevel- of dakvlak uitsteken.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch met waarden - Besloten gebied

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet met nevenactiviteiten en al dan niet met een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij;
  • b. intensieve veehouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij", al dan niet met nevenactiviteiten;
  • c. het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel;
  • d. agrarische cultuurgrond,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • e. restauratieve voorzieningen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. voet-, fiets- en ruiterpaden en ontsluitingswegen;
  • k. dagrecreatief medegebruik;
  • l. tuinen en erven,

en tevens voor:

  • m. kleinschalige kampeerterreinen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”;
  • n. een ijsbaan, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”;
  • o. een agrarische loods, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden - agrarische loods";
  • p. een boorlocatie, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – boorlocatie”;
  • q. een retentiepolder, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - retentiepolder";
  • r. een plattelandswoning, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning";
  • s. een paardenbak op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak”,

alsmede voor:

  • t. behoud en herstel van cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - besloten gebied en waarvan de begrenzing van de landschapstypen is weergegeven in Bijlage 5 Landschapskaart met dien verstande dat:
    • 1. de gronden ter plaatse van de aanduiding “houtsingel”, uitsluitend zijn bestemd voor het in stand houden van houtsingels;
    • 2. de gronden ter plaatse van de aanduiding “houtwal”, uitsluitend zijn bestemd voor het in stand houden van houtwallen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 3.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf, intensieve veehouderij, bedrijfswoningen, plattelandswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering en een agrarische loods;
  • b. andere bouwwerken.

3.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van een agrarisch bedrijf gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
    • 2. de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van veehouderij mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 12 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 4. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande en aangebouwde bedrijfswoningen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 5. het bouwen van kassen is niet toegestaan;
    • 6. per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 7. een plattelandswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" worden gebouwd, met dien verstande dat het aantal plattelandswoningen maximaal 1 per aanduidingsvlak mag zijn;
    • 8. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning of een plattelandswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 9. de oppervlakte van een agrarische loods mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

3.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. mest- en sleufsilo's mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van een mestsilo mag maximaal 4 meter (exclusief afdekking) zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • d. de bouwhoogte van een sleufsilo mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken binnen een bouwvlak mag maximaal 15 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken buiten een bouwvlak mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering maximaal 5 meter mag zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding van het verkeer maximaal 7 meter mag zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • g. het bouwen van windturbines is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande windturbines;
  • h. het bouwen van mestvergistingsinstallaties is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande mestvergistingsinstallaties.

3.3 Nadere eisen
3.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter;
  • b. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding "karakteristiek".

3.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 3.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. het behoud van de bestaande verschijningsvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
  • h. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - besloten gebied .

3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.2, sub a, onder 2, voor het uitbreiden van de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van veehouderij binnen het bouwvlak, mits:
    • 1. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning, is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend;
    • 2. de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij maximaal 2.500 m² is, mits de intensieve veehouderij ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit, dan wel een grotere oppervlakte indien:
      • dit noodzakelijk is in verband met wettelijke eisen op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren;
      • deze uitbreiding niet leidt tot meer dierplaatsen;
    • 3. de oppervlakte van bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij op de gronden ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" maximaal 1,5 ha is, deze uitbreiding is alleen toegestaan indien hiervoor een bedrijfseconomische noodzaak bestaat ;
  • b. het bepaalde in 3.2.2, sub a, onder 1 en 3.2.3, sub b voor het bouwen van gebouwen, overkappingen en andere bouwwerken buiten het bouwvlak - waaronder stalruimte ten behoeve van veehouderij is begrepen - mits:
    • 1. de bebouwing ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt gesitueerd binnen een denkbeeldige rechthoek die inclusief het bouwvlak maximaal 2,5 hectare is;
    • 2. de bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij op de gronden ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" wordt gesitueerd binnen een denkbeeldige rechthoek die inclusief het bouwvlak maximaal 1,5 ha is, deze uitbreiding is alleen toegestaan indien hiervoor een bedrijfseconomische noodzaak bestaat ;
    • 3. de nieuwe bebouwing aansluitend op het bestaande bouwvlak wordt gesitueerd zodat één bouwensemble op een vergroot bouwperceel wordt verkregen;
    • 4. de afstand tussen de grens van de bebouwing en (bedrijfs)woningen van derden minimaal 50 meter is;
    • 5. het agrarisch bedrijf qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig wordt ingepast;
    • 6. wordt voorzien in een goed landschappelijke inpassing van de bebouwing, waarbij:
      • de aanwijzingen uit Bijlage 4 Handleiding erfinrichting buitengebied zijn gevolgd;
      • de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en omtrent de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing;
    • 7. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen; of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning, is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend;
  • c. het bepaalde in lid 3.2.2, sub a, onder 1, voor het bouwen van kleine agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige agrarische activiteiten buiten het bouwvlak waarvan de oppervlakte maximaal 50 m2 is en de bouwhoogte maximaal 5 meter is;
  • d. het bepaalde in lid 3.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • e. het bepaalde in lid 3.2.3, sub a, voor het bouwen van andere bouwwerken buiten een bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 5 meter;
  • f. het bepaalde in lid 3.2.3, sub h voor het realiseren van mestvergistingsinstallaties, met dien verstande dat:
    • 1. de installatie met minimaal 50% wordt gevuld met mest die afkomstig is van het eigen bedrijf, dan wel gedeeltelijk afkomstig is van een buurbedrijf mits die mest via een leiding wordt verpompt;
    • 2. de installatie binnen een bouwvlak wordt geplaatst;
    • 3. de bouwregels van lid 3.2.3 van overeenkomstige toepassing zijn.

3.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - besloten gebied.

 

3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor nevenactiviteiten, indien:
    • 1. de oppervlakte die voor de uitoefening van de nevenactiviteit wordt gebruikt meer is dan 1/3 deel van de bedrijfsgebouwen met een maximum van 400 m2;
    • 2. de oppervlakte die wordt gebruikt voor productiegebonden detailhandel en therapeutische dagbesteding meer is dan 50 m2;
    • 3. de afstand van een groepsaccommodatie tot een agrarisch bedrijf minder bedraagt dan 100 m of de afstand van een groepsaccommodatie tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden minder bedraagt dan 50 meter;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, waarvan:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 50 m2;
    • 2. de activiteiten op grond van de Wet milieubeheer en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunnings- of meldingplichtig zijn;
    • 3. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 4. detailhandel onderdeel vormt, waarbij goederen worden verhandeld die ergens anders worden gemaakt of verwerkt;
    • 5. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 6. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd;
  • c. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen en plattelandswoningen voor bewoning;
  • d. het gebruik van gebouwen voor het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 onder categorie 1 en 2;
  • e. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen (met uitzondering van seismologisch onderzoek), met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – boorlocatie”;
  • f. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • g. de stalling en/of opslag van machines, voer-, vaar- en vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan op onbebouwde terreinen;
  • h. het plaatsen van en/of het gebruik van (sta)caravans en (zee)containers of naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen goederen op onbebouwde terreinen;
  • i. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen en materialen op onbebouwde terreinen;
  • j. het gebruik van gronden voor opslag op onbebouwd terrein;
  • k. het gebruik van gronden ten behoeve van houtteelt;
  • l. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de terreinen voor kleinschalig kamperen, ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein", met dien verstande dat het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 mag zijn;
  • m. het gebruik van gebouwen voor het houden van dieren op meer dan één bouwlaag;

het gebruik van gronden voor een paardenbak, met uitzondering van paardenbakken binnen een bouwvlak en de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak”;

  • n. het wijzigen van de verkavelingstructuur, die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels ter plaatse van de aanduiding “houtsingel” en houtwallen ter plaatse van de aanduiding “houtwal”, met dien verstande dat:
    • 1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtwallen;
    • 2. onder wijzigen wordt tevens begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels en het al dan niet in samenhang daarmee dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen langs houtsingels.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 3.5, sub b, onder 6, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw;
  • b. het bepaalde in lid 3.5, sub d, voor bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 onder categorie 1 en 2 als ondergeschikte activiteit bij het agrarische bedrijf;
  • c. het bepaalde in lid 3.5, sub e, voor het gebruik en/of inrichten ten behoeve van exploratie van diepe delfstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch/cultuurhistorisch waardevol gebied 1' en 'Waarde - Archeologisch/cultuurhistorisch waardevol gebied 2';
  • d. het bepaalde in lid 3.5, sub k, ten behoeve van houtteelt.
  • e. het bepaalde in lid 3.5, sub l, voor nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven, mits:
    • 1. het terrein valt binnen een bouwvlak, dan wel binnen de denkbeeldige rechthoek die is ontstaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1, sub a;
    • 2. de afstand tot het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 200 meter is;
    • 3. de afstand tot de bestemmingsgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden minimaal 50 meter is;
    • 4. de afstand tot het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf minimaal 100 meter is;
    • 5. het terrein voor kleinschalig kamperen direct aansluitend aan de bebouwing op het perceel wordt ingericht, achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
    • 6. het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 is;
    • 7. het terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 0,5 hectare groot is.
  • f. het bepaalde in lid 3.5, sub n, voor nieuwe terreinen voor het aanleggen van een paardenbak buiten het bouwvlak, mits sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

3.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - besloten gebied.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. de aanleg en/of aanpassing van voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • b. de aanleg en/of aanpassing van ontsluitingswegen;
  • c. de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, vaarwater en dergelijke;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m², buiten een bouwvlak;
  • e. het uitvoeren van seismologisch onderzoek;

de aanleg en/of aanpassing van paardenbakken binnen een bouwvlak, dan wel binnen de denkbeeldige rechthoek die is ontstaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 3.4.1, sub a;

  • f. het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m², zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,3 m;
  • g. het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die met "houtsingel beeldbepalend" en “houtsingel overige” zijn weergegeven en houtwallen, zoals die met “houtwal” zijn weergegeven op de bij deze regels horende Bijlage 5 Landschapskaart met dien verstande dat:

3.7.2 Uitzondering vergunningplicht
  • a. Lid 3.7.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:
    • 1. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
    • 2. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.
  • b. In afwijking van het verbod in lid 3.7.1 is een omgevingsvergunning niet vereist voor het verwijderen van houtsingels ter plaatse van gronden die op de als Bijlage 5 Landschapskaart bij deze regels opgenomen “houtsingelkaart” zijn aangeduid als “houtsingel overige” en voor het verwijderen van houtwallen ter plaatse van de gronden die op deze kaart zijn aangeduid als “houtwal” , voor zover:
    • 1. het te verwijderen deel het realiseren van maximaal twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van maximaal 10 meter per dam, mits na verwijdering van de houtsingel dan wel houtwal ter plaatse van de nieuwe dam of dammen minimaal 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel dan wel houtwal overblijft en mits de afstand tussen 2 dammen tenminste 10 meter bedraagt;
    • 2. het te verwijderen deel het realiseren van maximaal een dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van maximaal 10 meter per dam, mits na verwijdering van de houtsingel dan wel houtwal ter plaatse van de nieuwe dam minimaal 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel dan wel houtwal overblijft;
    • 3. de werken of werkzaamheden in overeenstemming zijn met de bij deze regels opgenomen Bijlage 9 Handleiding wijziging en compensatie houtsingels en houtwallen in het buitengebied .

3.7.3 Beoordelingscriteria
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 3.7.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de waterbergingscapaciteit en de waterkwaliteit;
    • 7. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - besloten gebied.
  • b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen door:

  • a. de bestemming te wijzigen ten behoeve van een bouwvlak van maximaal 2 hectare voor het uitbreiden van de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van intensieve veehouderij, met dien verstande dat:
    • 1. dit noodzakelijk is in verband met wettelijke eisen op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren;
    • 2. deze uitbreiding niet leidt tot meer dierplaatsen;
    • 3. de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot een toename van de ammoniakemmissie van het betreffende bedrijf, tenzij voorafgaand aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid het bevoegd gezag inzake de Natuurbeschermingswetvergunning verklaart op basis van een ontwerpaanvraag voor een vergunning ex. art. 19d Natuurbeschermingswet, dat de betreffende ontwerpanvraag voor een vergunning ex. art. 19d Natuurbeschermingswet verleend kan worden dan wel niet noodzakelijk is;

  • b. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
    • 3. de woning in voormalige agrarische bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
    • 4. voor het overige de regels van Artikel 24 Wonen van overeenkomstige toepassing zijn.

  • c. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij'', met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
    • 3. de woning in het traditionele hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd;
    • 4. voor het overige de regels van Artikel 26 Wonen - Woonboerderij van overeenkomstige toepassing zijn.

  • d. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Woonboerderij' ten behoeve van de uitbreiding van een erf bij een bestaande woning of woonboerderij, met dien verstande dat:
    • 1. een erf maximaal mag worden vergroot met de eigen oppervlakte, waarbij de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak maximaal 2.500 m2 mag zijn;
    • 2. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld;
    • 3. voor het overige de regels van Artikel 24 Wonen of Artikel 26 Wonen - Woonboerderij van overeenkomstige toepassing zijn.

  • e. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 onder categorie 1 en 2, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
      • daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
      • de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    • 3. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    • 4. per bestemmingsvlak uitsluitend 1 bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 5. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    • 6. voor het overige de regels van Artikel 5 Bedrijf van overeenkomstige toepassing zijn.

  • f. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Paardenbedrijf' ten behoeve van een paardenbedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
      • daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
      • de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    • 3. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    • 4. per bestemmingsvlak maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 5. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    • 6. voor het overige de regels van Artikel 7 Bedrijf - Paardenbedrijf van overeenkomstige toepassing zijn.

  • g. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk' met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. de maatschappelijke functie in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
      • daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
      • de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    • 3. per bestemmingsvlak maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 4. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    • 5. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    • 6. voor het overige de regels van Artikel 14 Maatschappelijk van overeenkomstige toepassing zijn.

  • h. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bos' ten behoeve van de realisering van permanent bos, met dien verstande dat:
    • 1. de regels van Artikel 8 Bos na de wijziging van overeenkomstige toepassing zijn

  • i. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van de realisering van natuur, met dien verstande dat:
    • 1. de regels van Artikel 15 Natuur na de wijziging van overeenkomstige toepassing zijn.

  • j. de bestemming wijzigen ten behoeve van een plattelandswoning in die zin dat in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' een bestaande bedrijfswoning de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" krijgt, met dien verstande dat:
    • 1. de woning niet meer als agrarische bedrijfswoning in gebruik is;
    • 2. binnen het bouwvlak na gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid ten minste 1 bedrijfswoning aanwezig is, naast de plattelandswoning.

3.8.2 Beoordelingscriteria

Een wijziging als bedoeld in lid 3.8.1 kan alleen worden uitgevoerd als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid, waarbij in ieder geval sprake is van een goede ontsluiting;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 2 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - besloten gebied.

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Open gebied

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch met waarden - Open gebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet met nevenactiviteiten en al dan niet met een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij;
  • b. het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel;
  • c. agrarische cultuurgrond,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • d. restauratieve voorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. voet-, fiets- en ruiterpaden en ontsluitingswegen;
  • j. dagrecreatief medegebruik;
  • k. tuinen en erven,

en tevens voor:

  • l. het terrein voor het Veenhoopfestival, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch met waarden – veenhoopfestival”";
  • m. kleinschalige kampeerterreinen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”;
  • n. een ijsbaan, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “ijsbaan”;
  • o. garageboxen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “garage”;
  • p. een retentiepolder, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - retentiepolder";
  • q. een plattelandswoning, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning",

alsmede voor:

met dien verstande dat:

  • t. de gronden ter plaatse van de aanduiding "brug" in ieder geval worden ingericht ten behoeve van een brug.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 4.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf, bedrijfswoningen, plattelandswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering en garageboxen;
  • b. andere bouwwerken.

4.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van een agrarisch bedrijf gelden de volgende regels:
    • 1. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen een bouwvlak;
    • 2. de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van veehouderij mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 12 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 4. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande en aangebouwde bedrijfswoningen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 5. het bouwen van kassen is niet toegestaan;
    • 6. per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 7. een plattelandswoning mag uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" worden gebouwd, met dien verstande dat het aantal plattelandswoningen maximaal 1 per aanduidingsvlak mag zijn;
    • 8. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning of een plattelandswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 9. de oppervlakte van een agrarische loods mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

  • c. Voor het bouwen van garageboxen geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van garageboxen mag maximaal 4 meter zijn.

4.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. mest- en sleufsilo's mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van een mestsilo mag maximaal 4 meter (exclusief afdekking) zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • d. de bouwhoogte van een sleufsilo mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • e. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken binnen een bouwvlak mag maximaal 15 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • f. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken buiten een bouwvlak mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is, met dien verstande dat:
    • 1. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering maximaal 5 meter mag zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
    • 2. de bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de geleiding van het verkeer maximaal 7 meter mag zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • g. het bouwen van windturbines is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande windturbines;
  • h. het bouwen van mestvergistingsinstallaties is niet toegestaan, met uitzondering van bestaande mestvergistingsinstallaties.

4.3 Nadere eisen
4.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter;
  • b. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”.

4.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 4.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. het behoud van de bestaande verschijningsvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
  • h. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 3 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - open gebied.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.2.2, sub a, onder 2, voor het uitbreiden van de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van veehouderij binnen het bouwvlak, mits:
    • 1. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning, is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend;
    • 2. de oppervlakte van de bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij maximaal 2.500 m² is, mits de intensieve veehouderij ondergeschikt blijft aan de hoofdactiviteit, dan wel een grotere oppervlakte indien:
      • dit noodzakelijk is in verband met wettelijke eisen op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren;
      • deze uitbreiding niet leidt tot meer dierplaatsen;
    • 3. de oppervlakte van bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij op de gronden ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" maximaal 1,5 ha is, deze uitbreiding is alleen toegestaan indien hiervoor een bedrijfseconomische noodzaak bestaat;
  • b. het bepaalde in 4.2.2, sub a, onder 1 en 4.2.3, sub b voor het bouwen van gebouwen en andere bouwwerken buiten het bouwvlak- waaronder stalruimte ten behoeve van veehouderij is begrepen - mits:
    • 1. de bebouwing ten behoeve van een grondgebonden agrarisch bedrijf wordt gesitueerd binnen een denkbeeldige rechthoek die inclusief het bouwvlak maximaal 2,5 hectare is;
    • 2. de bebouwing ten behoeve van intensieve veehouderij op de gronden ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij" wordt gesitueerd binnen een denkbeeldige rechthoek die inclusief het bouwvlak maximaal 1,5 ha is, deze uitbreiding is alleen toegestaan indien hiervoor een bedrijfseconomische noodzaak bestaat;
    • 3. de nieuwe bebouwing aansluitend op het bestaande bouwvlak wordt gesitueerd zodat één bouwensemble op een vergroot bouwperceel wordt verkregen;
    • 4. de afstand tussen de grens van de bebouwing en (bedrijfs)woningen van derden minimaal 50 meter is;
    • 5. het agrarisch bedrijf qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig wordt ingepast;
    • 6. wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing van de bebouwing, waarbij:
      • de aanwijzingen uit Bijlage 4 Handleiding erfinrichting buitengebied zijn gevolgd;
      • de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en omtrent de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing;
    • 7. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen; of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning, is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend;
  • c. het bepaalde in lid 4.2.2, sub a, onder 1, voor het bouwen van kleine agrarische bedrijfsgebouwen ten behoeve van bedrijfsmatige agrarische activiteiten buiten het bouwvlak waarvan de oppervlakte maximaal 50 m2 is en de bouwhoogte maximaal 5 meter is;
  • d. het bepaalde in lid 4.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • e. het bepaalde in lid 4.2.3, sub a, voor het bouwen van andere bouwwerken buiten een bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 5 meter;
  • f. het bepaalde in lid 4.2.3, sub h, voor het realiseren van mestvergistingsinstallaties, met dien verstande dat:
    • 1. de installatie met minimaal 50% wordt gevuld met mest die afkomstig is van het eigen bedrijf, dan wel gedeeltelijk afkomstig is van een buurbedrijf mits die mest via een leiding wordt verpompt;
    • 2. de installatie binnen een bouwvlak wordt geplaatst;
    • 3. de bouwregels van lid 4.2.3 van overeenkomstige toepassing zijn.

4.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 3 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - open gebied.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor nevenactiviteiten, indien:
    • 1. de oppervlakte die voor de uitoefening van de nevenactiviteit wordt gebruikt meer is dan 1/3 deel van de bedrijfsgebouwen met een maximum van 400 m2;
    • 2. de oppervlakte die wordt gebruikt voor productiegebonden detailhandel en therapeutische dagbesteding meer is dan 50 m2;
    • 3. de afstand van een groepsaccommodatie tot een agrarisch bedrijf minder bedraagt dan 100 m of de afstand van een groepsaccommodatie tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden minder bedraagt dan 50 meter;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, waarvan:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 50 m2;
    • 2. de activiteiten op grond van de Wet milieubeheer en/of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vergunnings- of meldingplichtig zijn;
    • 3. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 4. detailhandel onderdeel vormt, waarbij goederen worden verhandeld die ergens anders worden gemaakt of verwerkt;
    • 5. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 6. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een kleinschalig kampeerterrein op het adres Drachtster Heawei 38 in De Veenhoop, indien de verplichte landschappelijke inpassing niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden; voor de landschappelijke inpassing moeten de aanwijzingen uit Bijlage 4 Handleiding erfinrichting buitengebied worden gevolgd;
  • d. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen en plattelandswoningen voor bewoning;
  • e. het gebruik dan wel in gebruik geven van gebouwen voor het uitoefen van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 onder categorie 1 en 2;
  • f. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van exploratie en exploitatie van diepe delfstoffen (met uitzondering van seismologisch onderzoek);
  • g. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • h. de stalling en/of opslag van machines, voer-, vaar- en vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan op onbebouwde terreinen;
  • i. het plaatsen van en/of het gebruik van (sta)caravans en (zee)containers of naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen goederen op onbebouwde terreinen;
  • j. het gebruik als opslag-, stort-, lozings-, of bergplaats van voorwerpen, stoffen en materialen op onbebouwde terreinen;
  • k. het gebruik van gronden voor opslag op onbebouwd terrein;
  • l. het gebruik van gronden ten behoeve van houtteelt;
  • m. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de bestaande terreinen voor kleinschalig kamperen, met dien verstande dat het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 is;
  • n. het gebruik van gebouwen voor het houden van dieren op meer dan één bouwlaag;

het gebruik van gronden voor een paardenbak, met uitzondering van paardenbakken binnen een bouwvlak en de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – paardenbak”;

  • o. het gebruik van gronden en gebouwen voor evenementen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch met waarden – Veenhoopfestival”, waar het jaarlijks organiseren van het Veenhoopfestival is toegestaan gedurende twee weken per jaar in de periode vanaf 5 juli tot en met 7 augustus, waarvan vier dagen voor het festival en de overige dagen voor het inrichten van het terrein en op- en afbouwen van de voorzieningen, kampeerveld en parkeergelegenheid, met dien verstande dat de verlichting op het terrein binnendijks gericht dient te worden.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 4.5, sub b, onder 6, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw;
  • b. het bepaalde in lid 4.5, sub d, voor bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2onder categorie 1 en 2 als ondergeschikte activiteit bij het agrarische bedrijf;
  • c. het bepaalde in lid 4.5, sub e, voor het gebruik en/of inrichten ten behoeve van exploratie van diepe delfstoffen, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologisch/cultuurhistorisch waardevol gebied 1' en 'Waarde - Archeologisch/cultuurhistorisch waardevol gebied 2';
  • d. het bepaalde in lid 4.5, sub k, ten behoeve van houtteelt.
  • e. het bepaalde in lid 4.5, sub l, voor nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen bij agrarische bedrijven, mits:
    • 1. het terrein valt binnen een bouwvlak, dan wel binnen de denkbeeldige rechthoek die is ontstaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.1 Afwijkingsbevoegdheden, sub a;
    • 2. de afstand tot het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 200 meter is;
    • 3. de afstand tot de bestemmingsgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden minimaal 50 meter is;
    • 4. de afstand tot het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf minimaal 100 meter is;
    • 5. het terrein voor kleinschalig kamperen direct aansluitend aan de bebouwing op het perceel wordt ingericht, achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
    • 6. het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 is;
    • 7. het terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 0,5 hectare groot is.

het bepaalde in lid 4.5 Specifieke gebruiksregels, sub n, voor nieuwe terreinen voor het aanleggen van een paardrijbak buiten hebt bouwvlak, mits sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

4.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 3 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - open gebied.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • a. de aanleg en/of aanpassing van voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • b. de aanleg en/of aanpassing van ontsluitingswegen;
  • c. de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, vaarwater en dergelijke;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m², buiten een bouwvlak;
  • e. het uitvoeren van seismologisch onderzoek;

de aanleg en/of aanpassing van paardenbakken, binnen een bouwvlak, dan wel binnen de denkbeeldige rechthoek die is ontstaan na verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in 4.4.1 , sub a;

  • f. het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m², zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,3 m;
  • g. het kappen en rooien van houtwallen en/of singels, bosjes en andere beplantingselementen;
  • h. op de gronden ter plaatse van de aanduidingen “agrarisch met waarden - grasland” tevens:
    • 1. het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden;
    • 2. het dempen, verbreden en/of graven van sloten en andere watergangen en het al dan niet met behulp van kunstwerken zoals dammen, stuwen en duikers wijzigen van de waterhuishouding;
    • 3. het aanbrengen van nieuwe drainagesystemen;
    • 4. het scheuren en frezen van de zode, anders dan ten behoeve van graslandverbetering en/of herinzaai;
    • 5. het bezanden, egaliseren, diepploegen en mengwoelen en/of het op een andere wijze ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur en de bodemsamenstelling dan wel de bodemopbouw;
    • 6. het dempen van sloten, wijken en andere watergangen op de gronden opgenomen in Bijlage 5 Landschapskaart aangegeven met “Hooilandgebied rond Oudega en de Leijen” en "Veenpolders".

4.7.2 Uitzondering vergunningplicht

Lid 4.7.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
  • b. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.

4.7.3 Beoordelingscriteria
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 4.7.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de waterbergingscapaciteit en de waterkwaliteit;
    • 7. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 3 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - open gebied.

  • b. De onder lid 4.7.1, sub i  h, bedoelde vergunning voor gronden ter plaatse van de aanduiding “agrarisch met waarden – grasland” wordt alleen verleend indien er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de betreffende gronden als vogelrijk en/of bloemrijk grasland.

  • c. De onder lid 4.7.1, sub i  h, bedoelde vergunning voor gronden ter plaatse van de aanduiding “agrarisch met waarden – natuur” wordt alleen verleend indien de werkzaamheden geen nadelige, onomkeerbare effecten hebben op de beoogde natuurontwikkeling de werkzaamheden geen nadelige, onomkeerbare effecten hebben op de beoogde natuurontwikkeling.

  • d. De onder lid 4.7.1, sub j h, bedoelde vergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. de breedte van het nieuw te vormen perceel maximaal 125 meter is;
    • 2. de lengte-breedte verhouding na demping minimaal 3:1 is.

  • e. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen door:

  • a. de bestemming te wijzigen ten behoeve van een bouwvlak van maximaal 2 hectare voor het uitbreiden van de oppervlakte van stalruimte ten behoeve van intensieve veehouderij, met dien verstande dat:
    • 1. dit noodzakelijk is in verband met wettelijke eisen op het gebied van de gezondheid en het welzijn van dieren;
    • 2. deze uitbreiding niet leidt tot meer dierplaatsen;
    • 3. de wijzigingsbevoegdheid niet leidt tot een toename van de ammoniakemmissie van het betreffende bedrijf, tenzij voorafgaand aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid het bevoegd gezag inzake de Natuurbeschermingswetvergunning verklaart op basis van een ontwerpaanvraag voor een vergunning ex. art. 19d Natuurbeschermingswet, dat de betreffende ontwerpanvraag voor een vergunning ex. art. 19d Natuurbeschermingswet verleend kan worden dan wel niet noodzakelijk is.

  • b. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
    • 3. de woning in voormalige agrarische bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
    • 4. voor het overige de regels van Artikel 24 Wonen van overeenkomstige toepassing zijn.

  • c. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij'', met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
    • 3. de woning in het traditionele hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd;
    • 4. voor het overige de regels van Artikel 26 Wonen - Woonboerderij van overeenkomstige toepassing zijn.

  • d. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' of 'Wonen - Woonboerderij' ten behoeve van de uitbreiding van een erf bij een bestaande woning of woonboerderij, met dien verstande dat:
    • 1. een erf maximaal mag worden vergroot met de eigen oppervlakte, waarbij de oppervlakte van het nieuwe bestemmingsvlak maximaal 2.500 m2 mag zijn;
    • 2. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld;
    • 3. voor het overige de regels van Artikel 24 Wonen of Artikel 26 Wonen - Woonboerderij van overeenkomstige toepassing zijn.

  • e. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 onder categorie 1 en 2, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
      • daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
      • de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    • 3. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    • 4. per bestemmingsvlak uitsluitend 1 bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 5. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    • 6. voor het overige de regels van Artikel 5 Bedrijf van overeenkomstige toepassing zijn.

  • f. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Paardenbedrijf' ten behoeve van een paardenbedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dienen te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
      • daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
      • de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    • 3. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    • 4. per bestemmingsvlak maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 5. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    • 6. voor het overige de regels van Artikel 7 Bedrijf - Paardenbedrijf van overeenkomstige toepassing zijn.

  • g. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Maatschappelijk' met dien verstande dat:
    • 1. de agrarische bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. de maatschappelijke functie in de bestaande agrarische bedrijfsbebouwing dient te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
      • daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
      • de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    • 3. per bestemmingsvlak maximaal 1 bedrijfswoning is toegestaan, indien bij het voormalige agrarische bedrijf ook een bedrijfswoning aanwezig was;
    • 4. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    • 5. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    • 6. voor het overige de regels van Artikel 14 Maatschappelijk van overeenkomstige toepassing zijn.

  • h. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bos' ten behoeve van de realisering van permanent bos, met dien verstande dat:
    • 1. de regels van Artikel 8 Bos na de wijziging van overeenkomstige toepassing zijn.

  • i. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Natuur' ten behoeve van de realisering van natuur, met dien verstande dat:
    • 1. de regels van Artikel 15 Natuur na de wijziging van overeenkomstige toepassing zijn.

  • j. de bestemming wijzigen ten behoeve van een plattelandswoning in die zin dat in de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open gebied' een bestaande bedrijfswoning de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" krijgt, met dien verstande dat:
    • 1. de woning niet meer als agrarische bedrijfswoning in gebruik is;
    • 2. binnen het bouwvlak na gebruik van deze wijzigingsbevoegdheid ten minste 1 bedrijfswoning aanwezig is, naast de plattelandswoning.

4.8.2 Beoordelingscriteria

Een wijziging als bedoeld in lid 4.8.1 kan alleen worden uitgevoerd als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid, waarbij in ieder geval sprake is van een goede ontsluiting;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in Bijlage 3 Beschrijving landschapswaarden per deelgebied - open gebied.

Artikel 5 Bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

alsmede voor:

  • b. een autosloperij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – autosloperij”
  • c. boorlocaties, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – boorlocatie”;
  • d. botenstalling, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – botenopslag”;
  • e. bouwbedrijven, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – bouwbedrijf”;
  • f. forellenkwekerij, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vom van bedrijf - forellenkwekerij";
  • g. landelijke bedrijven, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – landelijk bedrijf”;
  • h. transportbedrijven, uitsluitend op gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – transportbedrijf”;
  • i. het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met bêd en brochje,

met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;

maar ook voor de daarbij behorende:

  • j. restauratieve voorzieningen;
  • k. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • l. parkeervoorzieningen;
  • m. openbare nutsvoorzieningen;
  • n. groenvoorzieningen;
  • o. ontsluitingen en paden;
  • p. tuinen en erven.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 5.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van de in lid 5.1, sub a tot en met h genoemde bedrijven, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

5.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van bedrijven gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is het aantal bedrijven aangegeven ter plaatse van de aanduiding "aantal bedrijven" toegestaan, met dien verstande dat, indien geen aanduiding is opgenomen het bestaande aantal bedrijven per bestemmingsvlak is toegestaan;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel minimaal de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
    • 4. de dakhelling moet minimaal 15°zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is;
    • 5. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn, vermeerderd met 10%;
    • 6. per bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" waar geen bedrijfswoning is toegestaan;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 8. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van boorlocaties, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - boorlocatie” gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke inhoud van gebouwen mag per bestemmingsvlak maximaal 40 m3 zijn, dan wel maximaal de bestaande inhoud indien deze meer is;
    • 2. de bouwhoogte mag maximaal 3,5 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

  • c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

5.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag deze maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf - boorlocatie” maximaal 10 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • d. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn.

5.3 Nadere eisen
5.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter;
  • b. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”.

5.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 5.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. het behoud van de bestaande verschijningsvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
  • h. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

5.4 Afwijken van de bouwregels
5.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.2.2, sub a, onder 1, voor het toestaan van meerdere bedrijven per bestemmingsvlak;
  • b. het bepaalde in lid 5.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • c. het bepaalde in lid 5.2.2, sub a, onder 5, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met maximaal 25%, mits hier een bedrijfseconomische noodzaak toe is;
  • d. het bepaalde in lid 5.2.2, sub a, onder 6  7, voor een goothoogte van bedrijfswoningen van maximaal 6 meter.

5.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

5.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf;
  • b. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
  • c. het gebruik van de gebouwen voor kantoor met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf;
  • d. het gebruik van de gebouwen voor zelfstandige kantoren;
  • e. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • f. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • g. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de bestaande terreinen voor kleinschalig kamperen;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bêd en brochje, waarvan:
    • 1. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 2. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 3. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 5.1 onder a en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 onder categorieën 1 en 2, op voorwaarde dat het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft.

5.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

5.7 Wijzigingsbevoegdheid
5.7.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen door:

  • a. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
    • 3. de woning in voormalige bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
    • 4. voor het overige de regels van Artikel 24 Wonen van overeenkomstige toepassing zijn.

  • b. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Woonboerderij', met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
    • 2. maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
    • 3. de woning in het traditionele hoofdgebouw dient te worden gerealiseerd;
    • 4. voor het overige de regels van Artikel 26 Wonen - Woonboerderij van overeenkomstige toepassing zijn.

5.7.2 Beoordelingscriteria

Een wijziging als bedoeld in lid 5.7.1 kan alleen worden uitgevoerd als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3 .

Artikel 6 Bedrijf - Nutsvoorzieningen

6.1 Bestemmingsomschrijving

 De voor 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. openbare nutsvoorzieningen,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • c. parkeervoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. ontsluitingen en paden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 6.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen;
  • b. andere bouwwerken.

6.2.2 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen mag maximaal 6 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • b. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn, dan wel maximaal de bestaande inhoud indien deze meer is.

6.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag deze maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 20 meter zijn.

6.3 Nadere eisen
6.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.

6.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 6.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  • b. het gebruik van gebouwen voor bewoning.

Artikel 7 Bedrijf - Paardenbedrijf

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf - Paardenbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. paardenbedrijven;
  • b. een duivenhouderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - duivenhouderij";
  • c. het bedrijfswonen,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • d. voorzieningen behorende bij een paardenhouderij, zoals een stapmolen, longeercirkel en paardenbak;
  • e. restauratieve voorzieningen;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. ontsluitingen en paden;
  • k. tuinen en erven.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 7.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van paardenbedrijven, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

7.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van paardenbedrijven gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is maximaal 1 paardenbedrijf toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 12 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
    • 4. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer zijn dan de bestaande oppervlakte;
    • 5. per bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoningen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 7. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

7.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag deze maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn.

7.3 Nadere eisen
7.3.1 Bevoegdheid tot stellen van een nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming Verkeer - Wegverkeer minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.

7.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 7.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

7.4 Afwijken van de bouwregels
7.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 7.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • b. het bepaalde in lid 7.2.2, sub a, onder 4, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen tot maximaal 80% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak tot een maximum van 1,5 ha, mits:
    • 1. hiervoor een bedrijfseconomische noodzaak bestaat;
    • 2. wordt voorzien in een goed landschappelijke inpassing van de bebouwing, waarbij:
      • de aanwijzingen uit Bijlage 4 Handleiding erfinrichting buitengebied zijn gevolgd;
      • de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en omtrent de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing;
    • 3. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen, of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend.
  • c. het bepaalde in lid 7.2.2, sub a, onder 6, voor een goothoogte van bedrijfswoningen van maximaal 6 meter.

7.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

7.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel;
  • b. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
  • d. het gebruik van gebouwen voor kantoor over een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf;
  • e. het gebruik van de gebouwen voor zelfstandige kantoren;
  • f. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid
7.6.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen door de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:

  • 1. de bedrijfsactiviteiten volledig zijn beëindigd;
  • 2. maximaal 1 woning mag worden gerealiseerd;
  • 3. de woning in voormalige bedrijfswoning dient te worden gerealiseerd;
  • 4. voor het overige de regels van Artikel 24 Wonen van overeenkomstige toepassing zijn.

7.6.2 Beoordelingscriteria

Een wijziging als bedoeld in lid 7.6.1 kan alleen worden uitgevoerd als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3 .

Artikel 8 Bos

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bos' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bos en bebossing;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. dagrecreatief medegebruik;
  • d. speelvoorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. waterlopen en waterpartijen;
  • i. voet-, fiets- en ruiterpaden en ontsluitingswegen.

maar ook voor de daarbij behorende:

h. kunstobjecten;

i. verhardingen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 8.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen, uitsluitend ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

8.2.2 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
  • b. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

8.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van kunstobjecten mag maximaal 12 m zijn;
  • c. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 5 meter zijn.

8.3 Nadere eisen
8.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van gebouwen en andere bouwwerken.

8.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 8.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 8.2.1, sub a, voor het bouwen van een gebouw ten behoeve van onderhoud, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte maximaal 50 m² is;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 4 m is.

8.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

8.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
  • b. het gebruik van de gronden voor verblijfsrecreatie.

8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen en/of verwijderen van bomen en struiken;
  • b. de aanleg en/of aanpassing van voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • c. de aanleg en/of aanpassing van ontsluitingswegen;
  • d. de aanleg van parkeervoorzieningen;
  • e. de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, vaarwater en dergelijke;
  • f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m².

8.6.2 Uitzondering vergunningplicht

Lid 8.6.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
  • b. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.

8.6.3 Beoordelingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 8.6.1 kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. de milieusituatie;
  • c. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

Artikel 9 Detailhandel - 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. volumineuze detailhandel;
  • b. het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met bêd en brochje,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • c. restauratieve voorzieningen;
  • d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. ontsluitingen en paden;
  • i. tuinen en erven.

9.2 Bouwregels
9.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 9.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van volumineuze detailhandel, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

9.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van volumineuze detailhandel en bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is maximaal 1 volumineus detailhandelsbedrijf toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 4. de dakhelling moet minimaal 15°zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is;
    • 5. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer zijn dan de bestaande oppervlakte, vermeerderd met 10%;
    • 6. per volumineus detailhandelsbedrijf is maximaal het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel ten maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 8. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

9.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

9.3 Nadere eisen
9.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.

9.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 9.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

9.4 Afwijken van de bouwregels
9.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 9.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • b. het bepaalde in lid 9.2.2, sub a, onder 5, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met maximaal 25%, mits hier een bedrijfseconomische noodzaak toe is;
  • c. het bepaalde in lid 9.2.2, sub a, onder 7, voor een goothoogte van bedrijfswoningen van maximaal 6 meter.

9.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

9.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
  • c. het gebruik van de gebouwen voor kantoor met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per bedrijf;
  • d. het gebruik van de gebouwen voor zelfstandige kantoren;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel in andere dan volumineuze goederen, tenzij het een ondergeschikt bestanddeel van het assortiment betreft;
  • f. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • g. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bêd en brochje, waarvan:
    • 1. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 2. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 3. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd.

9.6 Afwijken van de gebruiksregels
9.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 9.5, sub h, onder 3, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw.

9.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 9.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3 .

Artikel 10 Detailhandel - 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

maar ook voor de daarbij behorende:

  • d. restauratieve voorzieningen;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. ontsluitingen en paden;
  • j. tuinen en erven.

10.2 Bouwregels

10.2.1 Toegelaten bouwwerken

10.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 10.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van detailhandel, bedrijfsactiviteiten als genoemd in lid 10.1, sub b, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

10.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van detailhandel, bedrijfsactiviteiten als genoemd in lid 10.1, sub b, en bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is maximaal 1 bedrijf toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 4. de dakhelling moet minimaal 15°zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is;
    • 5. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer zijn dan de bestaande oppervlakte, vermeerderd met 10%;
    • 6. per bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel ten maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 8. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

10.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

10.3 Nadere eisen
10.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.

10.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 10.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 10.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • b. het bepaalde in lid 10.2.2, sub a, onder 5, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met maximaal 25%, mits hier een bedrijfseconomische noodzaak toe is;
  • c. het bepaalde in lid 10.2.2, sub a, onder 7, voor een goothoogte van bedrijfswoningen van maximaal 6 meter.

10.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

10.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
  • c. de verkoop van voedingsmiddelen, met uitzondering van de verkoop van restantpartijen, waarbij de verkoop van restantpartijen voedingsmiddelen ondergeschikt dient te zijn aan de overige detailhandelsactiviteiten;
  • d. het gebruik van de gebouwen voor kantoor met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte detailhandelsbedrijf;
  • e. het gebruik van de gebouwen voor zelfstandige kantoren;
  • f. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • g. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bêd en brochje, waarvan:
    • 1. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 2. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 3. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd.

10.6 Afwijken van de gebruiksregels

10.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 10.5, sub h, onder 3, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw.

10.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 10.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3 .

Artikel 11 Horeca - 1

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. horecabedrijven categorie 1;
  • b. het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met bêd en brochje,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. ontsluitingen en paden;
  • h. tuinen en erven.

11.2 Bouwregels
11.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 11.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van horecabedrijven zoals genoemd in lid 11.1, sub a, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

11.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de horecabedrijven, zoals genoemd in lid 11.1, sub a en bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is maximaal 1 horecabedrijf toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 4. de dakhelling moet minimaal 15°zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is;
    • 5. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer zijn dan de bestaande oppervlakte, vermeerderd met 10%;
    • 6. per horecabedrijf is maximaal het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 8. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

11.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

11.3 Nadere eisen
11.3.1 Bevoegdheid tot het stellen van nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.

11.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 11.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

11.4 Afwijken van de bouwregels
11.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 11.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • b. het bepaalde in lid 11.2.2, sub a, onder 5, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met maximaal 25%, mits hier een bedrijfseconomische noodzaak toe is;
  • c. het bepaalde in lid 11.2.2, sub a, onder 7, voor een goothoogte van bedrijfswoningen van maximaal 6 meter.

11.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

11.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan detailhandel in ondergeschikte, aan de horecafunctie gerelateerde producten;
  • b. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
  • d. het gebruik van de gebouwen voor kantoor met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per horecabedrijf;
  • e. het gebruik van de gebouwen voor zelfstandige kantoren;
  • f. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • g. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bêd en brochje, waarvan:
    • 1. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 2. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 3. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd.

11.6 Afwijken van de gebruiksregels
11.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.5, sub h, onder 3, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw.

11.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 11.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3 .

Artikel 12 Horeca - 2

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. horecabedrijven categorie 1 en 2;
  • b. het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met bêd en brochje,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. ontsluitingen en paden;
  • h. tuinen en erven.

12.2 Bouwregels
12.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 12.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van horecabedrijven zoals genoemd in lid 12.1, sub a, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

12.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de horecabedrijven, zoals genoemd in lid 12.1, sub a en bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is maximaal 1 horecabedrijf toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 4. de dakhelling moet minimaal 15°zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is;
    • 5. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer zijn dan de bestaande oppervlakte, vermeerderd met 10%;
    • 6. per horecabedrijf is maximaal het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 8. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoningen mag maximaal 150 m²zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

12.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

12.3 Nadere eisen
12.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.

12.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 12.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

12.4 Afwijken van de bouwregels
12.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 12.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • b. het bepaalde in lid 12.2.2, sub a, onder 5, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met maximaal 25%, mits hier een bedrijfseconomische noodzaak toe is;
  • c. het bepaalde in lid 12.2.2, sub a, onder 7, voor een goothoogte van bedrijfswoningen van maximaal 6 meter.

12.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

12.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan detailhandel in ondergeschikte, aan de horecafunctie gerelateerde producten;
  • b. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
  • d. het gebruik van de gebouwen voor kantoor met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per horecabedrijf;
  • e. het gebruik van de gebouwen voor zelfstandige kantoren;
  • f. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • g. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bêd en brochje, waarvan:
    • 1. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 2. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 3. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd.

12.6 Afwijken van de gebruiksregels
12.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 12.5, sub h, onder 3, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw.

12.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 12.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3 .

Artikel 13 Horeca - 4

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor

  • a. horecabedrijven categorie 1, 2 en 4;
  • b. het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met bêd en brochje,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. ontsluitingen en paden;
  • h. tuinen en erven.

13.2 Bouwregels
13.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 13.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van horecabedrijven zoals genoemd in lid 13.1, sub a, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

13.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de horecabedrijven, zoals genoemd in lid 13.1, sub a en bedrijfswoningen, gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is maximaal 1 horecabedrijf toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 8 meter, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 4. de dakhelling moet minimaal 15°zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is;
    • 5. de oppervlakte van bedrijfsgebouwen mag niet meer zijn dan de bestaande oppervlakte, vermeerderd met 10%;
    • 6. per horecabedrijf is maximaal het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 8. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

13.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

13.3 Nadere eisen
13.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.

13.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 13.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

13.4 Afwijken van de bouwregels
13.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 13.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • b. het bepaalde in lid 13.2.2, sub a, onder 5, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met maximaal 25%, mits hier een bedrijfseconomische noodzaak toe is;
  • c. het bepaalde in lid 13.2.2, sub a, onder 7, voor een goothoogte van bedrijfswoningen van maximaal 6 meter.

13.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

13.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan detailhandel in ondergeschikte, aan de horecafunctie gerelateerde producten;
  • b. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
  • d. het gebruik van de gebouwen voor kantoor met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per horecabedrijf;
  • e. het gebruik van de gebouwen voor zelfstandige kantoren;
  • f. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • g. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bêd en brochje, waarvan:
    • 1. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 2. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 3. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd.

13.6 Afwijken van de gebruiksregels
13.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.5, sub h, onder 3, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw.

13.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3 .

Artikel 14 Maatschappelijk

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met bêd en brochje,

alsmede voor:

  • c. een crematorium, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “crematorium”;
  • d. een begraafplaats, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “begraafplaats”;
  • e. zorgboerderijen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “zorgboerderij”;
  • f. een hospice, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - hospice";
  • g. jeugdopvang, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "jeugdopvang";
  • h. agrarisch medegebruik,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • i. restauratieve voorzieningen;
  • j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • k. parkeervoorzieningen;
  • l. openbare nutsvoorzieningen;
  • m. groenvoorzieningen;
  • n. ontsluitingen en paden;
  • o. tuinen en erven.

14.2 Bouwregels
14.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 14.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, crematoriums, begraafplaatsen, hospices, zorgboerderijen, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

14.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen, een crematorium, een hospice en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is maximaal 1 (maatschappelijke) voorziening toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van (maatschappelijke) voorzieningen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 4. de dakhelling moet minimaal 15° zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is;
    • 5. de oppervlakte van gebouwen ten behoeve van (maatschappelijke) voorzieningen mag niet meer zijn dan de bestaande oppervlakte;
    • 6. per (maatschappelijke) voorziening is maximaal het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mag maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 8. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van zorgboerderijen gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is maximaal 1 zorgboerderij toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 12 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 3. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer zijn dan de bestaande oppervlakte;
    • 4. het bouwen van kassen is niet toegestaan;
    • 5. per zorgboerderij is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 6. de goot- en bouwhoogte van bedrijfswoningen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 7. de oppervlakte van een bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van een begraafplaats gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van de gebouwen per begraafplaats mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn, vermeerderd met 10%;
    • 2. de goot- en bouwhoogte mogen maximaal 3,5 meter en 8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 3. er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.

  • d. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

14.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

14.3 Nadere eisen
14.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming Verkeer - Wegverkeer'' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter;
  • b. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”.

14.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 14.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. het behoud van de bestaande verschijningsvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
  • h. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

14.4 Afwijken van de bouwregels
14.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 14.2.2, sub a, onder 3, en sub b, onder 2 voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • b. het bepaalde in lid 14.2.2, sub a, onder 5, en sub b, onder 3, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met maximaal 25%, mits hier een bedrijfseconomische noodzaak toe is;
  • c. het bepaalde in lid 14.2.2, sub a, onder 7, en sub b, onder 6, voor een goothoogte van bedrijfswoningen van maximaal 6 meter.

14.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

14.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een zorgboerderij;
  • b. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning, met uitzondering van de gebouwen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - hospice", met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding maximaal 6 patiëntenkamers zijn toegestaan;
  • d. het gebruik van de gebouwen voor kantoor met een bedrijfsvloeroppervlakte van meer dan 30% van de totale bedrijfsvloeroppervlakte per zorgboerderij;
  • e. het gebruik van de gebouwen voor zelfstandige kantoren;
  • f. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • g. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bêd en brochje, waarvan:
    • 1. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 2. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 3. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd.

14.6 Afwijken van de gebruiksregels
14.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 14.5, sub h, onder 3, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw.

14.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 14.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3 .

Artikel 15 Natuur

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Natuur' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke waarden van de gronden;
  • b. dagrecreatief medegebruik;
  • c. een uitkijktoren, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van natuur – uitkijktoren”;
  • d. bestaande aanlegplaatsen,

met de daarbij behorende:

  • e. veldschuren;
  • f. speelvoorzieningen;
  • g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. openbare nutsvoorzieningen;
  • j. voet-, fiets- en ruiterpaden en ontsluitingswegen,

en voor zover ter plaatse van de aanduiding:

  • k. "specifieke vorm van natuur - grasland", zijn de gronden bestemd voor het behoud en herstel van grasland;
  • l. “waterberging”, zijn de gronden meebestemd voor waterberging,

met dien verstande dat:

  • m. de gronden ter plaatse van de aanduiding "brug" in ieder geval worden ingericht ten behoeve van een brug.

15.2 Bouwregels
15.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 15.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. uitkijktorens, veldschuren, gebouwen en overkappingen ten behoeve van het beheer van natuur en gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

15.2.2 Gebouwen
  • a. Voor het bouwen van uitkijktorens geldt de volgende bouwregel:
    • 1. de bouwhoogte mag maximaal 13,5 meter zijn.

  • b. Voor het bouwen van veldschuren gelden de volgende bouwregels:
    • 1. in de bestemming is maximaal het bestaande aantal veldschuren toegestaan;
    • 2. de oppervlakte mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn;
    • 3. de bouwhoogte mag maximaal de bestaande bouwhoogte zijn.

  • c. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het beheer van natuur gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen ten behoeve van het beheer van natuur mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk”;
    • 2. de oppervlakte van gebouwen mag maximaal 60 m² zijn;
    • 3. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3 m zijn.

  • d. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

15.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 5 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

15.3 Nadere eisen
15.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van andere bouwwerken.

15.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 15.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

15.4 Afwijken van de bouwregels
15.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 15.2.1, sub a, voor het bouwen van een uitkijktoren, anders dan op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van natuur – uitkijktoren”.
  • b. het bepaalde in lid 15.2.2, sub b, onder 2, voor het uitbreiden van de oppervlakte van een veldschuur met maximaal 25%, mits sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

15.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

15.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
  • b. het gebruik van gronden voor verblijfsrecreatie;
  • c. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden bij bestaande aanlegplaatsen van recreatieschap De Marrekrite, met dien verstande dat per ligplaats maximaal 3 tenten voor niet langer dan 3 aansluitende etmalen zijn toegestaan.

15.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
15.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het kappen en/of verwijderen van bomen en struiken;
  • b. de aanleg en/of aanpassing van voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • c. de aanleg en/of aanpassing van ontsluitingswegen;
  • d. de aanleg van parkeervoorzieningen;
  • e. de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, (vaar)water en dergelijke;
  • f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • g. het ophogen, afgraven of afschuiven van gronden over een oppervlakte groter dan 100 m², zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 0,3 m;
  • h. het dempen, verbreden en/of graven van sloten en andere watergangen en het al dan niet met behulp van kunstwerken zoals dammen, stuwen en duikers wijzigen van de waterhuishouding;
  • i. het aanbrengen van drainagesystemen;
  • j. het scheuren en frezen van de zode, anders dan ten behoeve van graslandverbetering en/of herinzaai;
  • k. het bezanden, egaliseren, diepploegen en mengwoelen en /of het op een andere wijze ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur en de bodemsamenstelling dan wel de bodemopbouw.

15.6.2 Uitzondering vergunningplicht

Lid 15.6.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
  • b. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.

15.6.3 Beoordelingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 15.6.1, sub a tot en met f, kan alleen worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de milieusituatie;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de waterbergingscapaciteit en de waterkwaliteit;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

Artikel 16 Recreatie - 1

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een complex voor volkstuinen;
  • b. praktijkonderwijs ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - praktijkonderwijs",

maar ook voor de daarbij behorende:

  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. ontsluitingen en paden;
  • h. tuinen en erven.

16.2 Bouwregels
16.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 16.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van volkstuinen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

16.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van volkstuinen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" gelden de volgende regels:
    • 1. het aantal gebouwen en overkappingen mag maximaal 1 per volkstuin zijn;
    • 2. de oppervlakte van een gebouw mag maximaal 12 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 3. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
    • 4. de afstand tussen de gebouwen moet minimaal 2 meter zijn, dan wel minimaal de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 5. in afwijking van het bepaalde in sub 1 tot en met 4 mogen gebouwen en overkappingen ten behoeve van het gezamenlijk gebruik van de volkstuinen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de oppervlakte en bouwhoogte niet meer mogen bedragen dan de bestaande oppervlakte en bouwhoogte;
    • 6. In afwijking van sub 1 tot en met 5 mag ten hoogste 1 gebouw ten behoeve van het gezamenlijk gebruik van volkstuinen buiten een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de goothoogte niet meer bedraagt dan 3 m, de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5 m en de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • b. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van volkstuinen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte aan gebouwen mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 2. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.
  • c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

16.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

16.3 Nadere eisen
16.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.

16.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 16.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

16.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning.

Artikel 17 Recreatie - 2

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. verblijfsrecreatie, met inachtneming van de volgende vormen van verblijfsrecreatie, en maximum aantallen van standplaatsen voor vaste kampeermiddelen en trekkershutten, met dien verstande dat het aantal standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen en standplaatsen voor vaste kampeermiddelen gezamenlijk nooit meer dan 200 per verblijfsrecreatieterrein mag zijn:

Vorm van verblijfsrecreatie   Adres   Aantal standplaatsen vaste kampeermiddelen   Aantal trekkershutten  
natuurcamping   De Grinspole, Bildwei 3, Rottevalle   0   0  
camping   LaDure, Bildwei 35-37, Rottevalle   0   0  
camping   De Stjelp, It West 48, Oudega   0   3  
camping   Moune Ein 4, Smalle Ee   0   0  
camping   De Hooidammen, Hooidammen, Oudega   30   0  

  • b. aan de bestemming ondergeschikte en ondersteunende horeca-activiteiten;
  • c. aan de bestemming ondergeschikte en ondersteunende dienstverlenende activiteiten;
  • d. aan de bestemming ondergeschikte en ondersteunende detailhandelsactiviteiten;
  • e. sanitaire voorzieningen;
  • f. het bedrijfswonen;
  • g. caravanstalling, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “caravanstalling”,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • h. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • i. voorzieningen ten behoeve van de watersport;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. openbare nutsvoorzieningen;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. ontsluitingen en paden;
  • n. tuinen en erven.

17.2 Bouwregels
17.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 17.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van de in lid 17.1 sub b tot en met d genoemde ondergeschikte en ondersteunende functies, sanitaire voorzieningen, caravanstallingen, bedrijfswoningen, vaste kampeermiddelen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

17.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de in lid 17.1 sub b, c en d genoemde ondergeschikte en ondersteunende functies, sanitaire voorzieningen, caravanstallingen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is maximaal 1 bedrijf toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel minimaal de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 4. de dakhelling moet minimaal 15°zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is;
    • 5. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen is maximaal de bestaande oppervlakte vermeerderd met 20%;
    • 6. per verblijfsrecreatief bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel maximaal het bestaande aantal indien dit meer is, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten" waar geen bedrijfswoning is toegestaan;
    • 7. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoningen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 8. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van vaste kampeermiddelen en trekkershuttengelden de volgende regels:
    • 1. vaste kampeermiddelen en trekkershutten dienen uitsluitend vrijstaand te worden geplaatst op een kampeerplaats , waarbij de onderlinge afstand tussen de vaste kampeermiddelen en/of trekkershutten minimaal 5 meter moet ;
    • 2. de oppervlakte van vaste kampeermiddelen en trekkershutten mag maximaal 40 m²  65 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 3. de bouwhoogte van vaste kampeermiddelen en trekkershutten mag maximaal 3,8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze hoger meer is;
    • 4. per vast kampeermiddel of per trekkershut is maximaal 1 berging toegestaan met een oppervlakte van maximaal 6 m2.

  • c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

17.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag deze maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn.

17.3 Nadere eisen
17.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming Verkeer - Wegverkeer'' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.

17.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 17.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

17.4 Afwijken van de bouwregels
17.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van

  • a. het bepaalde in lid 17.1, sub a, voor het bouwen van 5 trekkershutten, per recreatief bedrijf, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van een trekkershut maximaal 40 m² is;
    • 2. de bouwhoogte van een trekkershut maximaal 3,8 meter is;
    • 3. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld;
    • 4. het bouwen van de trekkershutten binnen het Toeristisch-recreatief ontwikkelingsplan (vastgesteld op 6 september 2011) moet passen;
    • 5. wordt voorzien in een goed landschappelijke inpassing van de bebouwing, waarbij:
      • de aanwijzingen uit Bijlage 4 Handleiding erfinrichting buitengebied zijn gevolgd;
      • de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en omtrent de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing;
  • b. het bepaalde in lid 17.2.2, sub a, onder 7, voor een goothoogte van bedrijfswoningen van maximaal 6 meter.

17.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

17.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van permanente bewoning anders dan van bedrijfswoningen;
  • b. het gebruik van de gronden bestemd als 'Recreatie - 2' anders dan door middel van een bedrijfsmatige exploitatie;
  • c. het uitponden of laten uitponden van de gronden die zijn bestemd als 'Recreatie - 2';
  • d. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011.

17.6 Afwijken van de gebruiksregels
17.6.1 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 17.1, sub a, voor het omzetten van standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen in standplaatsen voor vaste kampeermiddelen, mits:

  • a. de bedrijfseconomische noodzaak voor de omzetting wordt aangetoond;
  • b. het aantal standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen en standplaatsen voor vaste kampeermiddelen gezamenlijk nooit meer dan 200 per verblijfsrecreatieterrein mag zijn.

17.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

Artikel 18 Recreatie - 3

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een jachthaven met maximaal 50 ligplaatsen en een ligoever,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • b. restauratieve voorzieningen en detailhandelsvoorzieningen, met dien verstande dat de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte van horeca- en detailhandelsvoorzieningen maximaal 50 m² mag zijn;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • d. voorzieningen ten behoeve van de watersport;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. ontsluitingen en paden;
  • i. tuinen en erven.

18.2 Bouwregels
18.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 18.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van een jachthaven, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

18.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van een jachthaven gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak zijn gebouwen ten behoeve van maximaal 1 jachthaven toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 4. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer zijn dan de bestaande oppervlakte;
    • 5. er mogen geen bedrijfswoningen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

18.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

18.3 Nadere eisen
18.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming Verkeer - Wegverkeer'' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.

18.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 18.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

18.4 Afwijken van de bouwregels
18.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 18.2.2, sub a, onder 3, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;
  • b. het bepaalde in lid 18.2.2, sub a, onder 4, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met maximaal 25%, mits hier een bedrijfseconomische noodzaak toe is.

18.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 18.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

18.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen;
  • c. het uitponden of laten uitponden van de gronden die zijn bestemd als 'Recreatie - 3'.

Artikel 19 Recreatie - 4

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. recreatiewoningen,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • b. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • c. voorzieningen ten behoeve van de watersport;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. groenvoorzieningen;
  • g. ontsluitingen en paden;
  • h. tuinen en erven.

19.2 Bouwregels
19.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 19.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. recreatiewoningen en daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte:
    • 1. niet meer mag zijn dan 70 m2, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 2. maximaal 50% van het bestemmingsvlak mag zijn,
  • b. gebouwen, ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • c. andere bouwwerken.

19.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van recreatiewoningen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend recreatiewoningen worden gebouwd;
  • b. per bestemmingsvlak mag maximaal 1 hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
  • c. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 6 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
  • d. de dakhelling van een hoofdgebouw moet minimaal 15° zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is.

19.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 6 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
  • b. de bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

19.2.4 Gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels;

  • a. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
  • b. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

19.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

19.3 Nadere eisen
19.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter;
  • b. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
  • c. de plaats van hoofdgebouwen;
  • d. de plaats van gebouwen indien de afstand tussen gebouwen meer is dan 20 meter;
  • e. de plaats van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij recreatiewoningen, in die zin dat:
    • 1. deze minimaal 5 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van de recreatiewoning gebouwd moeten worden;
    • 2. de afstand tot de recreatiewoning niet meer mag zijn dan 5 meter.

19.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 19.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. het behoud van de bestaande verschijningsvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
  • h. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

19.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van recreatiewoningen ten behoeve van permanente bewoning;
  • b. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • c. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen.

Artikel 20 Recreatie - 5

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Recreatie - 5' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een kleinschalig recreatieterrein, met verblijfsrecreatie, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein", met dien verstande dat:
    • 1. het aantal standplaatsen voor mobiele kampeermiddelen niet meer dan 17 mag zijn;
    • 2. er 3 trekkershutten zjin toegestaan ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - trekkershutten";
    • 3. er uitsluitend gekampeerd mag worden in de periode van 1 april tot en met 31 oktober;
  • b. aan de bestemming ondergeschikte en ondersteunende horeca-activiteiten;
  • c. aan de bestemming ondergeschikte en ondersteunende dienstverlenende activiteiten;
  • d. aan de bestemming ondergeschikte en ondersteunende detailhandelsactiviteiten;
  • e. sanitaire voorzieningen;
  • f. het bedrijfswonen,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • h. voorzieningen ten behoeve van de (water)sport, waaronder de activiteiten kanoën, fietsen en het gebruik van fluisterboten;
  • i. parkeervoorzieningen;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. ontsluitingen en paden;
  • m. tuinen en erven.

20.2 Bouwregels
20.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 20.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde ondergeschikte en ondersteunende functies, sanitaire voorzieningen, bedrijfswoningen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

20.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van de in lid 20.1 genoemde ondergeschikte en ondersteunende functies, sanitaire voorzieningen en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is maximaal 1 bedrijf toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel minimaal de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de goot- en bouwhoogte mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 4. de dakhelling moet minimaal 15° zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is;
    • 5. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen is maximaal de bestaande oppervlakte vermeerderd met 20%;
    • 6. de trekkershutten hebben een oppervlakte van maximaal 40 m² en een bouwhoogte van maximaal 3,8 meter per trekkershut;
    • 7. per verblijfsrecreatief bedrijf is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan;
    • 8. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoningen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 9. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

20.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag deze maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn.

20.3 Nadere eisen
20.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming Verkeer - Wegverkeer '' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.
20.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 20.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3 .

20.4 Afwijken van de bouwregels
20.4.1 Afwijkingsbevoegdheden
  • a. het bepaalde in lid 20.1, sub a, voor het bouwen van 2 extra trekkershutten ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van recreatie - trekkershutten", met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van een trekkershut maximaal 40 m² is;
    • 2. de bouwhoogte van een trekkershut maximaal 3,8 meter is;
    • 3. de landschappelijke inpassing moet worden gerealiseerd en in stand gehouden volgens het beplantingsplan dat als Bijlage 10 Beplantingsplan Bildwei is gevoegd;
20.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 17.6.2 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.
20.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van permanente bewoning anders dan van bedrijfswoningen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken als kleinschalig recreatieterrein, indien de landschappelijke inpassing van het terrein niet is gerealiseerd en in stand wordt gehouden, zoals aangegeven in het beplantingsplan dat als Bijlage 10 Beplantingsplan Bildwei bij de regels is gevoegd;
  • c. het gebruik van de gronden bestemd als 'Recreatie - 5' anders dan door middel van een bedrijfsmatige exploitatie;
  • d. het uitponden of laten uitponden van de gronden die zijn bestemd als 'Recreatie - 5';
  • e. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011.

Artikel 21 Sport - Manege

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport - Manege' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maneges;
  • b. het houden en stallen van paarden en/of pony's;
  • c. het bedrijfswonen, eventueel in combinatie met bêd en brochje,

alsmede voor:

  • d. aan de bestemming ondergeschikte en ondersteunende horeca-activiteiten,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen;
  • i. ontsluitingen en paden;
  • j. tuinen en erven.

21.2 Bouwregels
21.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 21.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen, uitsluitend ten behoeve van een manege, het houden en stallen van paarden en pony's, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. andere bouwwerken.

21.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van een manege en bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
    • 1. per bestemmingsvlak is maximaal 1 manege toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 12 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 3. de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen mag niet meer zijn dan de bestaande oppervlakte, vermeerderd met 10%;
    • 4. per bouwvlak is maximaal 1 bedrijfswoning toegestaan, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
    • 5. de goot- en bouwhoogte van vrijstaande en aangebouwde bedrijfswoningen mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 6. de oppervlakte van een vrijstaande of aangebouwde bedrijfswoning mag maximaal 150 m² zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

21.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

21.3 Nadere eisen
21.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter.

21.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 21.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

21.4 Afwijken van de bouwregels
21.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 21.2.2, sub a, onder 2, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter;

het bepaalde in lid 21.2.2, sub a, onder 3, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen met maximaal 25%, mits hier een bedrijfseconomische noodzaak toe is;

  • b. het bepaalde in lid 21.2.2, sub a, onder 3, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de bedrijfsgebouwen tot maximaal 80% van de oppervlakte van het bestemmingsvlak tot een maximum van 1,5 ha, mits:
    • 1. hiervoor een bedrijfseconomische noodzaak bestaat;
    • 2. wordt voorzien in een goed landschappelijke inpassing van de bebouwing, waarbij:
      • de aanwijzingen uit Bijlage 4 Handleiding erfinrichting buitengebied zijn gevolgd;
      • de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en omtrent de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing;
    • 3. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen, of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend.
  • c. het bepaalde in lid 21.2.2, sub a, onder 5, voor een goothoogte van bedrijfswoningen van maximaal 6 meter.

21.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

21.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van ponykampen, met dien verstande dat tijdens een ponykamp maximaal 25 kampeerplaatsen voor mobiele kampeermiddelen zijn toegestaan;
  • b. het gebruik van andere gebouwen dan bedrijfswoningen voor bewoning;
  • c. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • d. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bêd en brochje, waarvan:
    • 1. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 2. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 3. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd.

21.6 Afwijken van de gebruiksregels
21.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 21.5, sub e, onder 3, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw.

21.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 21.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3 .

Artikel 22 Verkeer - Wegverkeer

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Wegverkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen, met een doorgaande functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als de ontsluiting van aanliggende gronden;
  • b. kunstwerken,

alsmede voor:

  • c. een verkooppunt voor motorbrandstoffen met inbegrip van lpg, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen met lpg”;
  • d. een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg”;
  • e. opslag, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "opslag";
  • f. een zend-/ontvangstinstallatie, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie";
  • g. voorzieningen voor de geleiding van verkeer;
  • h. voorzieningen voor de geleiding van fauna,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • i. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • j. parkeervoorzieningen;
  • k. verlaadplaatsen voor landbouwproducten;
  • l. openbare nutsvoorzieningen;
  • m. groenvoorzieningen,

met dien verstande dat:

  • in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, bruggen, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes e.d. zijn begrepen;
  • de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling, niet in een ingrijpende wijziging van het aantal rijstroken voorziet, behoudens het realiseren van in- en uitvoegstroken en kruispuntverbeteringen.

22.2 Bouwregels
22.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 22.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wegverkeer, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering, een verkooppunt voor motorbrandstoffen met inbegrip van lpg, een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder van lpg;
  • b. andere bouwwerken.

22.2.2 Gebouwen en overkappingen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen ten behoeve van het wegverkeer gelden de volgende regels:
    • 1. de inhoud van gebouwen mag maximaal 50 m³ zijn;
    • 2. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 3 meter zijn.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van een verkooppunt motorbrandstoffen met inbegrip van lpg en gebouwen ten behoeve van een verkooppunt voor motorbrandstoffen zonder lpg gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van gebouwen mag, exclusief luifels en/of overkappingen, maximaal 300 m² zijn;
    • 2. de bouwhoogte van gebouwen mag maximaal 5 meter zijn;
    • 3. er zijn geen bedrijfswoningen toegestaan.

  • c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

22.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van andere bouwwerken voor de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag maximaal 10 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van een zend-/ontvangstinstallatie mag maximaal de bestaande bouwhoogte zijn;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken, waaronder kunstwerken, mag maximaal 5 meter zijn.

22.3 Nadere eisen
22.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van bouwwerken.

22.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 22.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

22.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen;
  • b. het gebruik van de onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen.

Artikel 23 Water

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water, oeverstroken en eilanden, met een functie voor het scheepvaartverkeer, de waterhuishouding en waterkering, natuur en landschap en de waterrecreatie, met dien verstande dat de bestaande indeling wat betreft de waterlijn, riet- en graslanden, kades en oevers maatgevend is;
  • b. de functie natuur is bovengeschikt aan de overige functies, dit met uitzondering van de wateren ter plaatse van de aanduiding “vaarweg” waarvoor geldt dat de functie scheepvaartverkeer nevengeschikt is aan de functie natuur;
  • c. ligplaatsen voor recreatiearken, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water - recreatieark”;
  • d. botenhuizen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water – botenhuis”
  • e. bestaande aanlegplaatsen;
  • f. zandwinning, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water – zandwinning”;
  • g. een brugwachtersgebouw, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduding "specifieke vorm van water - brugwachtersgebouw";
  • h. dagrecreatief medegebruik,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • i. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • j. openbare nutsvoorzieningen;
  • k. groenvoorzieningen;
  • l. ontsluitingen en paden;
  • m. fiets- en ruiterpaden,

en voor zover ter plaatse van de aanduiding:

  • n. “vaarweg”, zijn de gronden in ieder geval bestemd als doorvaarroute voor de scheepvaart.

met dien verstande dat:

  • o. de gronden ter plaatse van de aanduiding "brug" in ieder geval worden ingericht ten behoeve van een brug.
23.2 Bouwregels
23.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 23.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. gebouwen, ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering, gebouwen ten behoeve van recreatiearken en een brugwachtersgebouw;
  • b. andere bouwwerken.

23.2.2 Gebouwen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 6 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van recreatiearken gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van een gebouw mag maximaal 7 m2 zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 2. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 3 meter zijn.

  • c. Voor het bouwen van een brugwachtersgebouw gelden de volgende regels:
    • 1. de oppervlakte van een gebouw mag maximaal de bestaande oppervlakte bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal de bestaande bouwhoogte zijn.

23.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. uitsluitend de bestaande aanlegvoorzieningen, waaronder steigers, vlonders en oeverbeschoeiingen, zijn toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van damwanden mag niet meer zijn dan 40 cm boven het waterpeil, met dien verstande dat de oeverlengte van nieuwe damwanden niet meer mag zijn dan 20 meter, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte en oeverlengte;
  • c. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • d. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken mag maximaal 5 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

23.3 Nadere eisen
23.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • de plaats van andere bouwwerken.

23.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 23.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

23.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de gronden bij bestaande aanlegplaatsen van recreatieschap De Marrekrite, met dien verstande dat per ligplaats maximaal 3 tenten voor niet langer dan 3 aansluitende etmalen zijn toegestaan;
  • b. het gebruik van gronden als ligplaats voor recreatiearken, met uitzondering van gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water - recreatieark”, met dien verstande dat:
    • 1. per aanduidingsvlak het aantal recreatiearken maximaal 1 mag zijn, dan wel het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal recreatiearken”;
    • 2. de oppervlakte van een recreatieark maximaal 100 m2 exclusief damwand mag zijn;
    • 3. de hoogte, gemeten vanaf de waterlijn, van een recreatieark niet meer mag zijn dan 3,5 meter;
  • c. het gebruik van gronden als ligplaats voor (drijvende) botenhuizen, met uitzondering van het bestaande botenhuis ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water – botenhuis”, met dien verstande dat:
    • 1. per aanduidingsvlak het aantal botenhuizen maximaal 1 mag zijn, dan wel het bestaande aantal indien dat meer is;
    • 2. de oppervlakte van botenhuizen maximaal 60 m2 mag zijn, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 3. de hoogte, gemeten vanaf de waterlijn, van een botenhuis niet meer mag zijn dan 4 meter.

23.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
23.5.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een vergunning van het bevoegd gezag (omgevingsvergunning) of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken (geen bouwwerken zijnde) of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. de aanleg van ligplaatsen;
  • b. de aanleg en/of aanpassing van kades en damwanden;
  • c. de aanleg van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van picknickplaatsen, aanlegplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, vaarwater en dergelijke;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van meer dan 100 m²;
  • e. de aanleg en/of aanpassing van voet-, fiets- en ruiterpaden;
  • f. het aanbrengen van oeverbeschoeiing op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van water - recreatieark”;
  • g. het aanbrengen van oeverbescherming ter verdediging van de oevers en om afkalving te voorkomen.

23.5.2 Uitzondering vergunningplicht

Lid 23.5.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
  • b. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.

23.5.3 Beoordelingscriteria

  • a. Een vergunning als bedoeld in lid 23.5.1 kan alleen worden verleend als van de waterbeheerder advies is ontvangen en als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de waterbergingscapaciteit en de waterkwaliteit;
    • 7. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

  • b. De onder lid 23.5.1, sub f, bedoelde vergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. de lengte van de oeverbeschoeiing niet meer bedraagt dan de lengte van de recreatieark;
    • 2. de oeverbeschoeiing nodig is om de recreatieark veilig af te meren;
    • 3. geen water- of rietland aan het huidig gebruik wordt onttrokken.

  • c. De onder lid 23.5.1, sub g, bedoelde vergunning wordt alleen verleend indien:
    • 1. de oeverbescherming bestaat uit bazaltblokken of niet-gemetselde stenen;
    • 2. de bestaande hoogte van de oever niet wordt overschreden.

Artikel 24 Wonen

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, eventueel in combinatie met:
    • 1. werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel;
    • 2. een kattenpension, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - kattenpension";
  • b. tuinen en erven,

alsmede voor:

  • c. bestaande kleinschalige kampeerterreinen;
  • d. een retentiepolder, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - retentiepolder",

maar ook voor de daarbij behorende:

  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. openbare nutsvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen, met dien verstande dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "groen" dienen te worden ingericht zoals aangegeven in het beplantingsplan opgenomen in Bijlage 8 Beplantingsplan Sannige Wyk 5a;
  • i. ontsluitingen en paden;
  • j. tuinen en erven,

en tevens voor:

  • k. kleinschalige kampeerterreinen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein”,

met dien verstande dat:

  • l. de gronden ter plaatse van de aanduiding "brug" in ieder geval worden ingericht ten behoeve van een brug.
24.2 Bouwregels
24.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 24.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. woonhuizen en daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte:
    • 1. niet meer mag zijn dan 250 m2, dan wel maximaal de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
    • 2. maximaal 50% van het bestemmingsvlak mag zijn,
  • b. een woonhuis en daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - bijzondere situatie" (Kanaelwei Noord 36), met dien verstande dat:
    • 1. het bestemmingsvlak van dit perceel in samenhang moet worden gezien met het aangrenzende bestemmingsvlak dat buiten de plangrens valt (in de gemeente Opsterland), waarbij is bepaald dat er in beide bestemmingsvlakken tezamen niet meer dan één woonhuis met de daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mag worden gebouwd;
    • 2. de gemeente Opsterland als bevoegd gezag optreedt ten aanzien van vergunningverlening voor deze woonbestemming, waarbij is bepaald dat voor de beide bestemmingsvlakken tezamen de regels van de bestemming 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Buitengebied' van de gemeente Opsterland in acht moeten worden genomen; deze regeling is als Bijlage 11 Bestemmingsregels Kanaelwei Noard 36 bij de regels gevoegd;
  • c. gebouwen, ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • d. andere bouwwerken.

24.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. per bestemmingsvlak mag maximaal 1 hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
  • c. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel minimaal de bestaande afstand indien deze minder is;
  • d. bij vervangende nieuwbouw moet de bestaande locatie op het bouwperceel gehandhaafd worden;
  • e. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen maximaal respectievelijk 3,5 meter en 9 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
  • f. de dakhelling van een hoofdgebouw moet minimaal 40° zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is;
  • g. de afstand tussen gebouwen mag maximaal 20 meter zijn.

24.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 6 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
  • b. de bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

24.2.4 Gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 3 meter zijn;
  • b. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

24.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

24.3 Nadere eisen
24.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter;
  • b. de plaats van hoofdgebouwen;
  • c. de plaats van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen, in die zin dat:
    • 1. deze minimaal 5 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van de woning gebouwd moeten worden;
    • 2. de afstand tot de woning niet meer mag zijn dan 10 meter.

24.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 24.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

24.4 Afwijken van de bouwregels
24.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 24.2.1, sub a, voor een vergroting van het oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met maximaal 50 m2 per woning, uitsluitend ten behoeve van agrarische (neven)activiteiten mits:
    • 1. de aanvrager minimaal 2 hectare agrarische cultuurgrond in duurzaam bezit of pacht heeft, en:
    • 2. deze gronden binnen een afstand van 1 kilometer tot het woonperceel zijn gelegen;
  • b. het bepaalde in lid 24.2.2, sub c, voor het bouwen van hoofdgebouwen op de zijgrens van een perceel;
  • c. het bepaalde in lid 24.2.2, sub d, voor een andere locatie op het bouwperceel van hoofdgebouwen bij vervangende nieuwbouw;
  • d. het bepaalde in lid 24.2.2, sub e, voor een goothoogte van maximaal 6 meter;
  • e. het bepaalde in lid 24.2.2, sub f voor een dakhelling van minimaal 15°;
  • f. het bepaalde in lid 24.2.2, sub g voor een overschrijding van de afstand van 20 meter.

24.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.2.4 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

24.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, waarvan:
    • 1. de totale bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m2;
    • 2. de activiteiten op grond van de Wet milieubeheer vergunnings- of meldingsplichtig zijn;
    • 3. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 4. detailhandel onderdeel vormt, waarbij goederen worden verhandeld die ergens anders worden gemaakt of verwerkt;
    • 5. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 6. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd;
  • c. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de bestaande terreinen voor kleinschalig kamperen en de gronden ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein";
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het in lid 24.1 sub a omschreven gebruik, zonder dat de gronden met de aanduiding "groen" zijn ingericht zoals omschreven in lid 24.1 sub g, en in het beplantingsplan, opgenomen als Bijlage 8 Beplantingsplan Sannige Wyk 5a.

24.6 Afwijken van de gebruiksregels
24.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 24.5, sub b, onder 6, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw.
  • b. het bepaalde in lid 24.5, sub c, voor nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen, mits:
    • 1. de afstand tot het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 200 meter is;
    • 2. de afstand tot de dichtstbijzijnde woning van derden minimaal 10 meter is;
    • 3. de afstand tot het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf minimaal 100 meter is;
    • 4. het terrein voor kleinschalig kamperen direct aansluitend aan de bebouwing op het perceel wordt ingericht, achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
    • 5. het aantal kampeerplaatsen maximaal 15 is;
    • 6. het terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 0,5 hectare groot is.
    • 7. voor het terrein voor kleinschalig kamperen een inrichtingsplan wordt opgesteld.

24.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

24.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
24.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • het aanleggen van paardenbakken.

24.7.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 24.7.1 kan alleen worden verleend als:

  • a. er geen onevenredige licht-, stof- en geluidhinder optreedt voor woningen van derden;
  • b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de waterbergingscapaciteit en de waterkwaliteit;
    • 7. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

Artikel 25 Wonen - Werken

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Werken' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met uitzondering van geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;

maar ook voor de daarbij behorende:

  • b. tuinen en erven;
  • c. groenvoorzieningen en waterpartijen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. wegen, straten en paden;
  • g. openbare nutsvoorzieningen.

25.2 Bouwregels
25.2.1 Toegestane bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 25.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen en woonhuizen en daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • b. gebouwen, ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • c. andere bouwwerken.

25.2.2 Gebouwen
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. het aantal woningen mag niet meer zijn dan 1;
    • 2. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel minimaal de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 3. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag maximaal 150 m² zijn; de oppervlakte van gebouwen mag maximaal 60% van de oppervlakte van het bouwperceel zijn en mag bovendien niet groter zijn dan 120 m²;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte aan hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal 300 m² per bouwperceel zijn;
    • 5. de diepte van gebouwen mag maximaal 12 meter zijn, dan wel de maximaal de bestaande diepte indien deze meer is;
    • 6. de goot- en bouwhoogte mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 8 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
    • 7. de dakhelling moet minimaal 15°zijn, dan wel minimaal de bestaande dakhelling indien deze minder is.

25.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 6 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
  • b. de bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte aan aan- en uitbouwen, bijgebouwen en hoofdgebouwen mag maximaal 300 m² per bouwperceel zijn, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • d. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een hoofdgebouw moeten ondergeschikt blijven aan het hoofdgebouw.

25.2.4 Gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 3 meter zijn;
  • b. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

25.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

25.3 Nadere eisen

25.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter;
  • b. de plaats van hoofdgebouwen;
  • c. de plaats van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woningen, in die zin dat:
    • 1. deze minimaal 5 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van de woning gebouwd dienen te worden;
    • 2. de afstand tot de woning niet meer mag zijn dan 10 meter.

25.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 24.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

25.4 Afwijken van de bouwregels
25.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 25.2.2, sub a, onder 5  6, voor een goothoogte van gebouwen van maximaal 6 meter.

25.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

25.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan ondergeschikt aan en direct voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een internetwinkel, waarvan:
    • 1. de totale bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m2;
    • 2. de activiteiten op grond van de Wet milieubeheer vergunnings- of meldingsplichtig zijn;
    • 3. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 4. detailhandel onderdeel vormt, waarbij goederen worden verhandeld die ergens anders worden gemaakt of verwerkt;
    • 5. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
  • c. het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot en van de bedrijfsvoering;
  • d. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • e. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor bêd en brochje, waarvan:
    • 1. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 2. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 3. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd.

25.6 Afwijken van de gebruiksregels
25.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 25.1 onder a en toestaan dat ook bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 onder categorieën 1 en 2, op voorwaarde dat het geen geluidszoneringsplichtige inrichtingen, risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven betreft;
  • b. het bepaalde in 25.5, sub f, onder 4, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw.

25.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 25.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

Artikel 26 Wonen - Woonboerderij

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woonboerderij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, eventueel in combinatie met:
    • 1. nevenactiviteiten;
    • 2. werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel;
    • 3. een zorgboerderij, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “zorgboerderij”;
    • 4. een kampeerterrein, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein";
    • 5. een bijzondere woonvorm, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bijzondere woonvorm";

  • b. tuinen en erven,

alsmede voor:

  • c. bestaande kleinschalige kampeerterreinen,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • e. parkeervoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. ontsluitingen en paden;
  • i. tuinen en erven.

met dien verstande dat:

  • j. de gronden ter plaatse van de aanduiding "brug" in ieder geval worden ingericht ten behoeve van een brug.
26.2 Bouwregels
26.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 26.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. woonboerderijen en daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;
  • b. andere bouwwerken.

26.2.2 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonboerderijen worden gebouwd;
  • b. per bestemmingsvlak mag maximaal 1 hoofdgebouw worden gebouwd, dan wel maximaal het aantal aangegeven ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
  • c. op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – gesplitst” mag het hoofdgebouw uit 2 woningen bestaan;
  • d. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bijzondere woonvorm" mogen maximaal 4  7 wooneenheden worden gerealiseerd;
  • e. op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - recreatieappartementen" mogen maximaal 3 recreatieappartementen worden gerealiseerd;
  • f. de goot- en bouwhoogte van woonboerderijen mogen maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte zijn;
  • g. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn.

26.2.3 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. de goot- en bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mogen maximaal respectievelijk 3 meter en 6 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn;
  • b. de bouwhoogte van een overkapping mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn, met dien verstande dat, indien de bestaande gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw minder is dan 100 m2, deze mag worden uitgebreid tot maximaal 100 m2;
  • d. in afwijking van het gestelde in sub c, mag op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - schuur" een extra bijgebouw worden gebouwd met een oppervlakte van 200 m².

26.2.4 Gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 3 meter zijn;
  • b. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

26.2.5 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

26.3 Nadere eisen
26.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter;
  • b. de plaats van hoofdgebouwen;
  • c. de plaats van gebouwen indien de afstand tussen gebouwen meer is dan 25 meter;
  • d. de plaats van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij woonboerderijen, in die zin dat:
    • 1. deze minimaal 5 meter achter de naar de weg gekeerde gevel van de woonboerderij gebouwd moeten worden;
    • 2. de afstand tot de woonboerderij niet meer mag zijn dan 10 meter;
  • e. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”.

26.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 26.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. het behoud van de bestaande verschijningsvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
  • h. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

26.4 Afwijken van de bouwregels
26.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 26.2.2, sub f, voor een goot- en bouwhoogte van maximaal respectievelijk 3,5 en 12 meter.
  • b. het bepaalde in lid 26.2.3, sub c, voor een vergroting van het oppervlak van aan- en uitbouwen en bijgebouwen met maximaal 50 m2 per woning, uitsluitend ten behoeve van agrarische (neven)activiteiten mits:
    • 1. de aanvrager minimaal 2 hectare agrarische cultuurgrond in duurzaam bezit of pacht heeft, en:
    • 2. deze gronden binnen een afstand van 1 kilometer tot het woonperceel zijn gelegen.

26.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

26.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor nevenactiviteiten, indien:
    • 1. de oppervlakte die voor de uitoefening van de nevenactiviteit wordt gebruikt meer is dan 1/3 deel van de voormalige bedrijfsgebouwen met een maximum van 400 m2, met dien verstande dat als strijdig gebruik niet wordt aangemerkt het gebruik van gronden en bouwwerken voor nevenactiviteiten met de bestaande oppervlakte aan de Master Iniawei 8 te De Tike;
    • 2. de oppervlakte die wordt gebruikt voor productiegebonden detailhandel en therapeutische dagbesteding meer is dan 50 m2;
    • 3. de afstand van een groepsaccommodatie tot een agrarisch bedrijf minder bedraagt dan 100 m of de afstand van een groepsaccommodatie tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden minder bedraagt dan 50 meter;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor werk aan huis en/of bêd en brochje en/of een internetwinkel, waarvan:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer is dan 30% van de totale gezamenlijke begane grondvloeroppervlakte van de bebouwing op het perceel, met een maximum van 50 m2;
    • 2. de activiteiten op grond van de Wet milieubeheer vergunnings- of meldingsplichtig zijn;
    • 3. omwonenden onevenredig veel hinder kunnen ondervinden;
    • 4. detailhandel onderdeel vormt, waarbij goederen worden verhandeld die ergens anders worden gemaakt of verwerkt;
    • 5. verkeers- of parkeeroverlast kan worden ondervonden;
    • 6. het aantal eenheden voor bêd en brochje per adres meer dan 2 is en de eenheden niet in een hoofdgebouw worden gerealiseerd;
  • c. het gebruik van andere gebouwen dan woonboerderijen voor bewoning, met uitzondering van het bestaande gebruik van bijgebouwen voor bewoning ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - bijzondere woonvorm";
  • d. het gebruik c.q. in gebruik geven van gebouwen voor het uitoefen van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 onder categorie 1 en 2;
  • e. het gebruik en/of inrichten ten behoeve van reclame-uitingen, anders dan omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
  • f. de stalling en/of opslag van machines, voer-, vaar- en vliegtuigen, dan wel onderdelen daarvan op onbebouwde terreinen;
  • g. het plaatsen van en/of het gebruik van (sta)caravans en (zee)containers of naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen goederen op onbebouwde terreinen;
  • h. het gebruik als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van voorwerpen, stoffen en materialen op onbebouwde terreinen;
  • i. het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van de terreinen voor kleinschalig kamperen ter plaatse van de aanduiding "kampeerterrein".

26.6 Afwijken van de gebruiksregels
26.6.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in 26.5, sub b, onder 6, voor het toestaan van meer dan 2 eenheden bêd en brochje per adres, mits deze eenheden in een hoofdgebouw worden gerealiseerd, dan wel in een bijgebouw;
  • b. het bepaalde in lid 26.5, sub d, voor bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 onder categorie 1 en 2 als ondergeschikte activiteit bij de woonboerderij  het agrarische bedrijf .
  • c. het bepaalde in lid 26.5, sub h, voor nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen bij woonboerderijen, mits:
    • 1. de afstand tot het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 200 meter is;
    • 2. de afstand tot de dichtstbijzijnde woning van derden minimaal 10 meter is;
    • 3. de afstand tot het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf minimaal 100 meter is;
    • 4. het terrein voor kleinschalig kamperen direct aansluitend aan de bebouwing op het perceel wordt ingericht, achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
    • 5. het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 is;
    • 6. het perceel minimaal 0,5 hectare groot is.
    • 7. voor het terrein voor kleinschalig kamperen een inrichtingsplan wordt opgesteld.

26.6.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.6.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

26.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
26.7.1 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

  • het aanleggen van paardenbakken.

26.7.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 26.7.1 kan alleen worden verleend als:

  • a. er geen onevenredige licht-, stof- en geluidhinder optreedt voor woningen van derden;
  • b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de waterbergingscapaciteit en de waterkwaliteit;
    • 7. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

26.8 Wijzigingsbevoegdheid
26.8.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen door:

  • a. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van bedrijfsactiviteiten, die zijn genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 onder categorie 1 en 2, met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing dienen te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
      • daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt, waarbij karakteristieke en monumentale gebouwen behouden dienen te blijven; en
      • de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    • 2. onnodige agrarische bedrijfsbebouwing (zoals sleuf- en mestsilo's) van het perceel verwijderd worden;
    • 3. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld, waaruit blijkt dat de plaatsing, omvang, vorm en het gebruik van gebouwen passen in de karakteristiek van de omgeving;
    • 4. buitenopslag niet is toegestaan;
    • 5. geen beperkingen ontstaan voor agrarische bedrijven in de omgeving;
    • 6. er geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden en bouwwerken;
    • 7. er geen sprake is van een onevenredige belasting van de infrastructuur;
    • 8. plaatsing van reclame-uitingen uitsluitend plaatsvindt conform het beleid omschreven in de gemeentelijke Nota Reclamebeleid, vastgesteld op 1 maart 2011;
    • 9. per bestemmingsvlak tevens 1 bedrijfswoning bij de bedrijfsactiviteiten wordt gerealiseerd;
    • 10. voor het overige de regels van Artikel 5 Bedrijf van overeenkomstige toepassing zijn.

  • b. de bestemming te wijzigen ten behoeve van maximaal 2 woningen en de gronden te voorzien van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – gesplitst”, met dien verstande dat:
    • 1. de woningen in de bestaande voormalige agrarische bedrijfsbebouwing worden gerealiseerd;
    • 2. de te bouwen woningen qua aantallen, woningtype en doelgroep moeten passen binnen het door Gedeputeerde Staten geaccordeerd gemeentelijk woonplan, zoals dat op het moment van wijziging geldt;
    • 3. voor het overige de regels van Artikel 26 Wonen - Woonboerderij van overeenkomstige toepassing zijn.

  • c. de gronden met de bestemming '26 Wonen - Woonboerderij' ook aan te duiden als “maatschappelijk”, zodat deze gronden in combinatie met het wonen kunnen worden gebruikt voor maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat:
    • 1. de woonfunctie als zelfstandige functie gehandhaafd moet blijven;
    • 2. er geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de uitstraling van het hoofdgebouw als woonhuis;
    • 3. er geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden en bouwwerken;
    • 4. er geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de milieusituatie;
    • 5. het parkeren op het eigen erf moet plaatsvinden.

  • d. de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Recreatie - 2' ten behoeve van een recreatiebedrijf , groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
    • 1. de bedrijfsactiviteiten in de bestaande bebouwing dienen te worden gerealiseerd, dan wel in nieuw te bouwen gebouwen, mits:
      • daarvoor bestaande bebouwing is gesloopt; en
      • de oppervlakte van de nieuw te bouwen gebouwen maximaal 50% is van de oppervlakte van de gesloopte gebouwen;
    • 2. een inrichtingsplan dient te zijn opgesteld;
    • 3. er geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van omliggende gronden en bouwwerken;
    • 4. per bestemmingsvlak tevens 1 woning wordt gerealiseerd;
    • 5. voor het overige de regels van 17 Recreatie - 2 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 27 Wonen - Wooncentrum

27.1 Bestemmingsomschrijving

De op de kaart als 'Wonen - Wooncentrum' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bijzondere woonvormen,

maar ook voor de daarbij behorende:

  • b. restauratieve voorzieningen;
  • a. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. parkeervoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. ontsluitingen en paden;
  • g. tuinen en erven.

27.2 Bouwregels
27.2.1 Toegelaten bouwwerken

Op de gronden, bedoeld in lid 27.1, mogen de volgende bouwwerken worden gebouwd:

  • a. een wooncentrum en daarbij behorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering;
  • b. onder- of bovengrondse parkeergarages;
  • c. andere bouwwerken.

27.2.2 Gebouwen
  • a. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van het wooncentrum gelden de volgende regels:
    • 1. de afstand van een gebouw tot de zijgrens van het bouwperceel moet minimaal 3 meter zijn, dan wel minimaal de bestaande afstand indien deze minder is;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van een wooncentrum mogen maximaal de bestaande goot- en bouwhoogte zijn;
    • 3. de oppervlakte van een hoofdgebouw mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag maximaal de bestaande oppervlakte zijn, met dien verstande dat dit in ieder geval 100 m² per hoofdgebouw mag zijn;
    • 5. de diepte van een ondergrondse parkeergarage mag maximaal 5 meter zijn;
    • 6. een ondergrondse parkeergarage mag in maximaal 1 bouwlaag worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding en waterkering gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van een gebouw mag maximaal 3 meter zijn;
    • 2. de inhoud per gebouw mag maximaal 50 m³ zijn.

27.2.3 Andere bouwwerken

Voor het bouwen van andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 1 meter zijn, maar als een erf- of terreinafscheiding achter (het verlengde van) van de aan de kant van de weg gelegen gevel wordt gebouwd, mag de bouwhoogte maximaal 2 meter zijn;
  • b. de bouwhoogte van palen en masten mag maximaal 8 meter zijn;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 3 meter zijn, dan wel maximaal de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

27.3 Nadere eisen
27.3.1 Bevoegdheid tot stellen nadere eis

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  • a. de plaats van bouwwerken indien de afstand tot de as van wegen binnen de bestemming 'Verkeer - Wegverkeer' minder is dan 30 meter en tot de as van de overige wegen minder dan 10 meter;
  • b. de goothoogte, bouwhoogte en dakhelling van gebouwen op gronden ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”.

27.3.2 Beoordelingscriteria

Een nadere eis als bedoeld in lid 27.3.1 kan worden gesteld met het oog op het voorkomen van onevenredige afbreuk van:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. het behoud van de bestaande verschijningsvorm van de bebouwing ter plaatse van de aanduiding “karakteristiek”;
  • h. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

27.4 Afwijken van de bouwregels
27.4.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • het bepaalde in lid 27.2.2, sub a, onder 3  onder 4, voor het uitbreiden van de oppervlakte van de gebouwen  aan- en uibouwen en bijgebouwen tot maximaal 150 m²  25% , per hoofdgebouw mits in voldoende mate op eigen terrein in parkeerbehoefte kan worden voorzien.

27.4.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 27.4.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de milieusituatie;
  • e. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de waterbergingscapaciteit- en de waterkwaliteit;
  • h. de (openlucht) recreatiemogelijkheden;
  • i. de cultuurhistorische, landschappelijke en/of natuurlijke waarden, waarbij de landschapswaarden zijn gespecificeerd in bijlagen 2 en 3.

27.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden als kampeerplaats voor kampeermiddelen;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel, zodanig dat de verkoopvloeroppervlakte meer is dan 50 m².

Artikel 28 Leiding - Gas

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een gasleidingstrook, met een belemmerde strook ter breedte van 5 meter aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – gas”.

28.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 28.1bedoelde gronden geen bouwwerken voor de basisbestemming worden gebouwd, maar alleen bouwwerken voor de dubbelbestemming 'Leiding - Gas';
  • b. er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van andere bouwwerken mag maximaal 2 meter zijn.

28.3 Afwijken van de bouwregels
28.3.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van lid 28.2 en toestaan dat in de basisbestemming genoemde gebouwen en andere bouwwerken tóch mogen worden gebouwd op voorwaarde dat:

  • a. er geen schade wordt toegebracht aan de gasleiding en het functioneren daarvan niet nadelig wordt beïnvloed;
  • b. hierover advies is gevraagd van de gasleidingbeheerder.

 

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
28.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden om op de gronden, bedoeld in lid 28.1, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het planten van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting, waaronder rietbeplanting;
  • b. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding en ophoging;
  • c. het verrichten van grondroeractiviteiten, bijvoorbeeld het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage, anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  • d. het diepploegen;
  • e. het permanent opslaan van goederen, waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  • f. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
  • g. het planten van beplantingen of bomen;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op een andere manier ingraven of indrijven van voorwerpen;
  • i. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  • j. het aanbrengen van gesloten oppervlakteverhardingen.

 

28.4.2 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 28.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud of het beheer van de gasleiding of die nodig zijn voor het in stand houden van de leiding;
  • b. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.

28.4.3 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 28.4.1 kan alleen worden verleend als:

  • a. geen schade ontstaat aan de gasleiding en/of het doelmatige functioneren van de gasleiding niet in gevaar wordt gebracht;
  • b. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. hierover advies is gevraagd van de gasleidingbeheerder.

28.5 Wijzigingsbevoegdheid
28.5.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dubbelbestemming 'Leiding – Gas' op te nemen of te verwijderen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de aanleg van een nieuwe gasleiding of het verleggen van de gasleiding is in verband met de gasvoorziening nodig;
  • b. een (her)inrichting van (delen van) het gebied, waardoor de leiding loopt of de beëindiging van het gebruik van de leiding maakt dit wenselijk of nodig;
  • c. hierover is advies gevraagd aan de gasleidingbeheerder.

Artikel 29 Leiding - Hoogspanningsverbinding

29.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een (bovengrondse) hoogspanningsverbinding, met een belemmerde strook ter breedte van 22 meter aan weerszijden van de hartlijn ter plaatse van de aanduiding “hartlijn leiding – hoogspanningsverbinding”.

29.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 29.1 bedoelde gronden geen bouwwerken voor de basisbestemming worden gebouwd, maar alleen bouwwerken voor de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding';
  • b. er mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • c. de bouwhoogte van hoogspanningsverbindingen mag maximaal 40 meter zijn.

29.3 Afwijken van de bouwregels
29.3.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 29.2 en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en andere bouwwerken toch mogen worden gebouwd op voorwaarde dat:

  • a. er geen schade wordt toegebracht aan de hoogspanningsverbinding en het functioneren daarvan niet nadelig wordt beïnvloed;
  • b. hierover advies is gevraagd van de hoogspanningsverbindingbeheerder.

29.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het planten van bomen.

29.5 Wijzigingsbevoegdheid

 

29.5.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' op te nemen of te verwijderen. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de aanleg van een nieuwe hoogspanningsverbinding of het verleggen van de hoogspanningsverbinding is in verband met de electriciteitsvoorziening nodig;
  • b. een (her)inrichting van (delen van) het gebied, waardoor de hoogspanningsverbinding loopt of de beëindiging van het gebruik van de hoogspanningsverbinding maakt dit wenselijk of nodig;
  • c. hierover is advies gevraagd aan de hoogspanningsverbinding -beheerder.

Artikel 30 Waarde - Archeologisch/cultuurhistorisch waardevol gebied 1

30.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch/cultuurhistorisch waardevol gebied 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische/cultuurhistorische waarden.

30.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. anders dan in de basisbestemming is bepaald mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met maximaal 50 m² wordt uitgebreid;
    • 2. bouwwerken ten behoeve van archeologische onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

30.3 Afwijken van de bouwregels
30.3.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van lid 30.2 en toestaan dat bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken worden gebouwd, waarbij de oppervlakte met meer dan 50 m² wordt uitgebreid dan wel bouwwerken worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 50 m², mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub c, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

30.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
30.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden om op de gronden, bedoeld in lid 30.1, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 30 cm;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm, tenzij deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
  • c. het graven van watergangen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  • e. het verlagen van het waterpeil.

30.4.2 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 30.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud, zoals het vervangen van drainage;
  • b. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd op grond van een al verleende vergunning;
  • d. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

30.4.3 Beoordelingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 30.4.1 kan alleen worden verleend als:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische en cultuurhistorische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken (geen bouwwerken) en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van werken (geen bouwwerken) en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. Een vergunning als bedoeld in lid 30.4.1 kan alleen worden verleend als geen schade ontstaat aan de archeologische en cultuurhistorische waarde(n) van het gebied.
  • e. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub c, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.

Artikel 31 Waarde - Archeologisch/cultuurhistorisch waardevol gebied 2

31.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologisch/cultuurhistorisch waardevol gebied 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor behoud, versterking en/of herstel van de aan deze gronden eigen zijnde archeologische/cultuurhistorische waarden.

31.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. anders dan in de basisbestemming is bepaald mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:
    • 1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met maximaal 500 m² wordt uitgebreid;
    • 2. bouwwerken ten behoeve van archeologische onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 500 m² ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemmingen.

31.3 Afwijken van de bouwregels
31.3.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van de regels van lid 31.2 en toestaan dat bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken worden gebouwd, waarbij de oppervlakte met meer dan 500 m² wordt uitgebreid dan wel bouwwerken worden gebouwd met een oppervlakte van meer dan 500 m², mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub c, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

31.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
31.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden om op de gronden, bedoeld in lid 31.1, zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag of anders dan in zo'n vergunning is vastgelegd, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen, ontginnen en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur, met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 500 m² en dieper dan 30 cm;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 30 cm, tenzij deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen wordt uitgevoerd;
  • c. het graven van watergangen;
  • d. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  • e. het verlagen van het waterpeil.

31.4.2 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 31.4.1 geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud, zoals het vervangen van drainage;
  • b. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd op grond van een al verleende vergunning;
  • d. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

31.4.3 Beoordelingscriteria

Een vergunning als bedoeld in lid 31.4.1 kan alleen worden verleend als:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische en cultuurhistorische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische en cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken (geen bouwwerken) en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
    • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
    • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
    • 3. een verplichting de uitvoering van werken (geen bouwwerken) en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • d. Een vergunning als bedoeld in lid 31.4.1 kan alleen worden verleend als geen schade ontstaat aan de archeologische en cultuurhistorische waarde(n) van het gebied.
  • e. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub c, wordt de provinciaal archeoloog om advies gevraagd.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 32 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 33 Algemene bouwregels

33.1 Bouwregels in verband met de Wet geluidhinder
  • a. De in het plan opgenomen afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden kunnen, indien daarbij het bouwen van nieuwe woningen is inbegrepen en voor zover het de toepassing van de Wet geluidhinder betreft:
    • 1. alleen worden verleend in overeenstemming met een door het bevoegd gezag verleende hogere grenswaarde, indien de geluidsbelasting ten gevolge van het wegverkeer meer dan de voorkeursgrenswaarde is;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding “geluidzone - industrie” alleen worden verleend in overeenstemming met een door het bevoegde gezag verleende hogere grenswaarde.

  • b. Bij reconstructie van wegen en de aanleg van plattelandswegen dienen de bepalingen van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder in acht genomen te worden.

  • c. Bij het bouwen van woningen die dienen als vervanging van reeds bestaande woningen mag, indien de geluidsbelasting op de gevel van de bestaande woning meer dan de voorkeursgrenswaarde is, de afstand tot de weg met maximaal 10% worden verkleind.

Artikel 34 Algemene gebruiksregels

34.1 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen en vuurwerkbedrijven;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • d. het storten of het lozen van puin, vuil of andere vaste of vloeibare afvalstoffen;
  • e. het opslaan van gerede of ongerede materialen of goederen buiten gebouwen, zoals vaten, kisten, bouwmaterialen, voer- en vaartuigen, werktuigen, machines of onderdelen hiervan;
  • f. het opslaan van onklare voer- en vaartuigen of onderdelen hiervan.

34.2 Uitzonderingen

Lid 34.1 geldt niet voor:

  • a. het (tijdelijk) gebruik voor het realiseren of handhaven de bestemmingen, zoals bouwwerkzaamheden, of het normale onderhoud van de gronden;
  • b. de opslag van goederen of materialen als onderdeel van de uitoefening van een bedrijf dat volgens het plan is toegestaan;
  • c. het plaatsen van onderkomens volgens de gebruiksregels van de bestemmingsregels in hoofdstuk 2 van deze regels;
  • d. het opslaan of storten van afval- en meststoffen, maar alleen als dit noodzakelijk is voor het normale onderhoud van de gronden.

Artikel 35 Algemene aanduidingsregels

35.1 geluidzone - 47 Bkl en geluidzone - 57 Bkl

In afwijking van het bepaalde in de overige bestemmingsregels mogen ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - 47 Bkl" woningen en andere geluidsgevoelige gebouwen, alsmede woonwagenstandplaatsen in de zin van het Besluit geluidsbelasting kleine luchtvaart alleen worden opgericht, indien wordt voldaan aan het bepaalde in hoofdstuk IV, artikelen 7 tot en met 9 van genoemd besluit.

Het gebied dat ter plaatse is aangeduid met "geluidzone - 57 Bkl" geeft het gebied aan waar 57 Bkl van toepassing is, zoals bedoeld in artikel 8 van het Bgkl.

35.2 geluidzone - industrie
35.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting op geluidsgevoelige objecten, veroorzaakt door het industrieterrein.

35.2.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende regel:

  • a. een op grond van de basisbestemming toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag niet worden gebouwd.

35.2.3 Afwijken van de bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de regel van lid 35.2.2 en toestaan dat toch nieuwe geluidsgevoelige objecten worden gebouwd, op voorwaarde dat:

  • a. de geluidruimte, die via deze bestemming voor het industrieterrein is gereserveerd, niet onevenredig wordt beperkt;
  • b. de geluidsbelasting op de gevels van deze geluidsgevoelige objecten, veroorzaakt door het industrieterrein, niet hoger mag zijn dan de daarvoor geldende voorkeurgrenswaarde of een verkregen hogere waarde.

35.2.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding "geluidzone - industrie" wordt als strijdig gebruik, in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van niet-geluidsgevoelige objecten als geluidsgevoelig object.

35.2.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen door de omvang of ligging “geluidszone industrie” rond de industrieterreinen Grasdrogerij Opeinde en de Haven te Drachten te wijzigen, met dien verstande:

  • a. de bepalingen van de Wet Geluidhinder in acht genomen dienen te worden;
  • b. een besluit tot wijziging gelijktijdig of na de vaststelling van een herziening van de voor de industrieterreinen “Grasdrogerij Opeinde” respectievelijk “De Haven” geldende bestemmingsplannen dient te worden genomen.

35.3 luchtvaartzone - laagvliegroute
35.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding "luchtvaartzone - laagvliegroute" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), tevens aangeduid voor een laagvliegstrook voor de luchtvaart.

35.3.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding "luchtvaartzone - laagvliegroute" geldt voor het bouwen van bouwwerken de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van de bebouwing ten dienste van de aangegeven andere bestemming mag niet meer zijn dan 40 meter.

35.4 veiligheidszone - lpg
35.4.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.

35.4.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg" geldt voor het bouwen van bouwwerken de volgende regel:

  • a. anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 35.4.1 bedoelde gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

35.4.3 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg" wordt als strijdig gebruik, in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object (met uitzondering van het bestaande gebruik, voor zover het gebruik betreft dat niet reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan).

35.5 vrijwaringszone - molenbiotoop
35.5.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het voorkomen dat het huidige en/of toekomstige functioneren van de betreffende molen door windbelemmering wordt beperkt, en de landschappelijke en cultuurhistorische betekenis wordt aangetast.

35.5.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - molenbiotoop" geldt voor het bouwen van bouwwerken de volgende regel:

  • a. anders dan in de basisbestemming is bepaald, zijn op de in lid 35.5.1 bedoelde gronden geen nieuwe bouwwerken of hoogopgaande beplanting (hoger dan de onderste punt van de verticaal staande wiek) toegestaan.

35.5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 35.5.2, mits door toepassing van de afwijkingsbevoegdheid geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de molen als werktuig en beeldbepalend element.

Artikel 36 Algemene afwijkingsregels

36.1 Afwijkingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot maximaal 10% van die maten, afmetingen en percentages, maar alleen als dit om bouwtechnische redenen of om redenen van doelmatigheid van de bouw noodzakelijk is;
  • b. het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor het plaatsen van zend-, ontvang- en/of sirenemasten tot een bouwhoogte van maximaal 40 meter;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bij agrarische bedrijven, voormalige agrarische bedrijven en woningen (artikelen 3, 4, 24, 25 en 26 ) 1 recreatieappartement per adres wordt gerealiseerd in het hoofdgebouw dan wel in een bijgebouw dat een duidelijke ruimtelijke samenhang met het hoofdgebouw vertoont, mits de woonfunctie van het hoofdgebouw behouden blijft en het recreatieappartement op minimaal 10 meter van de naastgelegen woning wordt gerealiseerd.

36.2 Beoordelingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 36.1 kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 37 Algemene wijzigingsregels

37.1 Wijzigingsbevoegdheden

Burgemeester en wethouders kunnen het plan, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming van gronden wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorzieningen' voor het oprichten van transformatorhuisjes en andere nutsgebouwen met een inhoud van maximaal 100 m³ en een bouwhoogte van maximaal 4 meter, die in het kader van de nutsvoorzieningen nodig zijn;

  • b. de oppervlakte van een aangegeven bouwvlak wordt vergroot, dan wel de ligging van een aangegeven bouwvlak wordt gewijzigd. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:
    • 1. de vergroting mag maximaal 25% van de oppervlakte van het bouwvlak zijn;

  • c. de in het plan vermelde maatvoeringen worden gewijzigd;

  • d. de bestemming van gronden wordt gewijzigd ten behoeve van de vestiging van maximaal 2 seksinrichtingen binnen het plangebied;

  • e. de bestemming van gronden ter plaatse van de aanduiding “wro-zone – wijzigingsgebied 1” wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Werken' ten behoeve van het bouwen van nieuwe woningen eventueel in combinatie met bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. in afwijking van de bouwregels bij de bestemming “Wonen - Werken” de totale oppervlakte aan hoofdgebouwen en aan- en uitbouwen en bijgebouwen maximaal 300 m² mag zijn;
    • 2. aan de wijziging uitsluitend wordt meegewerkt wanneer de te bouwen woning(en) qua aantallen, woningtype en doelgroep passen binnen het door Gedeputeerde Staten geaccordeerd gemeentelijk woonplan, zoals dat op het moment van wijziging geldt;
    • 3. ambachtelijke bedrijven zijn toegestaan;
    • 4. voor het overige de regels van 'Artikel 25 Wonen - Werken' van overeenkomstige toepassing zijn;

  • f. de bestemming van gronden ter plaatse van de aanduiding “wro-zone - wijzigingsgebied 2” wordt gewijzigd in de bestemming 'Bedrijf' ten behoeve van het realiseren van bedrijven al dan niet in combinatie met een bedrijfswoning en met dien verstande dat:
    • 1. in afwijking van de bouwregels bij de bestemming 'Bedrijf' de oppervlakte aan gebouwen maximaal 50% van het bouwperceel mag zijn;
    • 2. de oppervlakte aan bedrijfsbebouwing per bedrijf minimaal 300 m² dient te zijn;
    • 3. in afwijking van de bouwregels bij de bestemming 'Bedrijf' de goothoogte van gebouwenter plaatse van het aanduidingsvlak grenzend aan de bebouwde kom van Opeinde maximaal 6 m mag zijn;
    • 4. de aard van de bedrijven is beperkt tot agrarische hulp- en toeleveringsbedrijven en hoveniersbedrijven, (lichte)industrie, uitgeverijen, drukkerijen en reproductiebedrijven, groothandel, verhuurbedrijven, computerservice- en informatietechnologie, speur- en ontwikkelingswerk, reparatiebedrijven en communicatiebedrijven genoemd in Bijlage 1 Staat van bedrijfsactiviteiten categorie 1 en 2 dan wel hiermee wat betreft het leefklimaat vergelijkbare bedrijven;
    • 5. ambachtelijke bedrijven zijn toegestaan;
    • 6. de grootte van een bedrijfsperceel maximaal 2.000 m² mag zijn, dan wel maximaal 3.000 m² indien in concrete uitzonderingsgevallen aangetoond kan worden dat de behoefte daartoe aanwezig is;
    • 7. voor het overige de regels van 'Artikel 5 Bedrijf' van overeenkomstige toepassing zijn.

  • g. de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' en/of de bestemming 'Agrarisch met waarden - Open gebied' te wijzigen in de bestemming 'Bedrijf - Paardenbedrijf' ten behoeve de uitbreiding van een bestemmingsvlak van een bestaande paardenhouderij, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van een bestemmingsvlak dat na wijziging ontstaat, niet meer dan 1,5 hectare per paardenhouderij mag bedragen;
    • 2. de uitbreiding aansluitend op het bestaande bestemmingsvlak wordt gesitueerd zodat één bouwensemble op een vergroot bouwperceel wordt verkregen;
    • 3. de afstand tussen de grens van de bebouwing en (bedrijfs)woningen van derden minimaal 50 meter is;
    • 4. de uitbreiding van de paardenhouderij qua ontsluiting en milieusituatie zorgvuldig wordt ingepast;
    • 5. wordt voorzien in een goed landschappelijke inpassing van de bebouwing, waarbij:
      • de aanwijzingen uit Bijlage 4 Handleiding erfinrichting buitengebied zijn gevolgd;
      • de uitvoering van de landschappelijke inpassing in het kader van het verlenen van de omgevingsvergunning middels het stellen van voorschriften of het stellen van andere voorwaarden wordt gegarandeerd, waarbij in ieder geval voorschriften of andere voorwaarden worden gesteld omtrent de termijn waarbinnen de landschappelijke inpassing is gerealiseerd en omtrent de verplichting tot instandhouding van de goede landschappelijke inpassing;
    • 6. een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Natuurbeschermingswet is verkregen, of uit onderzoek of middels een verklaring van het bevoegd gezag in zake de Natuurbeschermingswetvergunning is gebleken dat deze vergunning niet nodig is of kan worden verleend.
37.2 Beoordelingscriteria

Wijzigingen als bedoeld in lid 37.1 kunnen alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de natuurwaarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 38 Overige regels

38.1 Paardenbakken
38.1.1 Gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor een paardenbak, met uitzondering van:

38.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

A. Vergunningplicht

Het is verboden op of in de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegde gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren:

B. Uitzondering vergunningplicht

Sub A geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in het kader van het normale onderhoud;
  • b. al in uitvoering waren op het moment van het van kracht worden van het plan.

C. Beoordelingscriteria

  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub A kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
    • 1. het gebruik van landbouwgronden voor de agrarische productie;
    • 2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 5. de verkeersveiligheid;
    • 6. de waterbergingscapaciteit en de waterkwaliteit;
    • 7. de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.

  • b. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden omgevingsvergunningen worden gevraagd en deze in één plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.

38.2 Kleinschalige kampeerterreinen
38.2.1 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de bestemmingen, voor nieuwe terreinen voor kleinschalig kamperen, mits:

  • a. bij de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' en 'Agrarisch met waarden - Open gebied ' het terrein valt binnen of aansluit op het bouwvlak, dan wel valt binnen of aansluit op de denkbeeldige rechthoek die is ontstaan na verlening van een omgevingsvergunning;
  • b. de afstand tot het dichtstbijzijnde kampeerterrein of terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 200 meter is;
  • c. de afstand tot de bestemmingsgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden minimaal 50 meter is;
  • d. de afstand tot het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf minimaal 100 meter is;
  • e. het terrein voor kleinschalig kamperen direct aansluitend aan de bebouwing op het perceel wordt ingericht, achter de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw;
  • f. het aantal kampeerplaatsen maximaal 15 is, met uitzondering van de bestemmingen 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied ' en 'Agrarisch met waarden - Open gebied' waar het aantal kampeerplaatsen maximaal 25 is;
  • g. het terrein voor kleinschalig kamperen minimaal 0,5 hectare groot is;
  • h. mits sprake is van een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 39 Overgangsrecht

39.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 39.1, sub 1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 39.1, sub 1 met maximaal 10%.
  • 3. Het bepaalde in lid 39.1, sub 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

39.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 39.2, sub 1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in lid 39.2, sub 1, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Lid 39.2, sub 1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 40 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als het bestemmingsplan:


Bestemmingsplan Buitengebied, 1ste herziening 2015