Plan: | Gorredijk, Geert van der Zwaagstrjitte/ Rindert van Zinderen Bakkerstrjitte |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0086.05BPGVZstrjitte-0301 |
Woningcorporatie Elkien ontwikkelt het project Geert van der Zwaagstrjitte/ Rindert van Zinderen Bakkerstrjitte te Gorredijk. Elkien heeft hier 36 huurwoningen in bezit en is voornemens die te gaan slopen en tot 40 woningen terug te bouwen. De gemeente heeft de gelegenheid aangegrepen om voor de Van der Zwaagstrjitte tot een andere invulling te komen. Het stratenpatroon wordt gewijzigd, er komt meer openbaar groen en de bouwblokken worden anders gesitueerd. De voorgestane ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend plan voorziet in een nieuwe planologisch-juridische regeling voor het plangebied.
Het plangebied is gelegen aan de westrand van de kern Gorredijk en grenst aan het centrum van deze kern. De zuidwestelijke begrenzing wordt gevormd door de Badweg, de doorgaande weg langs Gorredijk. Op onderstaande figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur: Ligging plangebied
Vigerend plan
Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Gorredijk Kom, vastgesteld 04-04 2016. Een uitsnede van de verbeelding is weergegeven in bijgaande figuur. Binnen het plangebied komen de bestemmingen 'Wonen', 'Woongebouw', 'Centrum' en 'Verkeer-Verblijf' voor. De bestemming 'Wonen' maakt woonhuizen mogelijk. Het maximum aaneen te bouwen woningen varieert en is per bouwvlak aangegeven. Ook de maximum goot- en bouwhoogte varieert en is per bouwvlak weergegeven.
Figuur: Het plangebied met het geldende bestemmingsplan 'Gorredijk Kom'
Over een gedeelte van het plangebied ligt een geluidszone industrie. De voor 'geluidzone - industrie' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten vanwege de geluidszoneringsplichtige inrichtingen op het industrieterrein Overtoom te Gorredijk. Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone - industrie' geldt voor het bouwen van gebouwen de volgende aanvullende regel: "een op grond van de daar voorkomende bestemmingen toelaatbaar gebouw, of de uitbreiding daarvan, welke aangemerkt kan worden als een geluidsgevoelig object, mag slechts worden gebouwd indien de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein op de gevels van dit gebouw niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde."
Figuur: Het plangebied met de geluidscontour industrie
Strijdigheid
De nieuwe ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende plan omdat de stedenbouwkundige invulling van het gebied wordt gewijzigd. Het stratenpatroon wordt gewijzigd, er komt meer openbaar groen en de bouwblokken worden anders gesitueerd.
In het volgende hoofdstuk van dit bestemmingsplan wordt het plan beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de nieuwe situatie. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling in dit bestemmingsplan. Tenslotte wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.
Gorredijk is gelegen op de grens van de Friese Wouden en het lage midden van Friesland en was van oorsprong een handels- en veenkoloniale plaats. Gorredijk ontstond aan de Dwarsvaart (van de Compagnonsvaart) rond de sluis in de Hegedyk. De nederzetting kreeg een kruisvormige plattegrond met de langste woonbuurten langs de vaart en de korte langs de dijk. In 1672 werd Gorredijk van een verschansing voorzien door de aanleg van wallen en grachten. Omstreeks het midden van de 18e eeuw was Gorredijk een plaats waar veel ambachtslieden, arbeiders, kooplieden en schippers woonden. Na de Tweede Wereldoorlog is Gorredijk op betrekkelijk grote schaal uitgebreid. Ook de afgelopen jaren kende de kern een sterke ontwikkeling.
Gorredijk is één van de kernen waar Elkien actief bezig is met het verbeteren en vervangen van sociale huurwoningen. In de huidige situatie bevinden zich in het plangebied 36 seriematig gebouwde sociale huurwoningen. Deze worden gesloopt en er komen 40 woningen voor terug. De gemeente heeft de gelegenheid aangegrepen om voor de Van der Zwaagstrjitte tot een andere invulling te komen Het stratenpatroon wordt gewijzigd, er komt meer openbaar groen en de bouwblokken worden anders gesitueerd. Het plangebied krijgt hiermee een groener karakter. Door de centrale ligging van het openbaar groen is er bovendien meer mogelijkheid tot 'ontmoeten '.
Figuur: De toekomstige stedenbouwkundige invulling van het plangebied
Ontsluiting en bereikbaarheid
De woningen worden ontsloten via de omringende wegen Badweg, Hoofdstraat, Molenwal en Rindert van Zinderen Bakkerstrjitte. De omringende wegen hebben voldoende capaciteit om de verkeersgeneratie als gevolg van deze ontwikkeling op te vangen. De verkeersgeneratie is daarnaast bovendien praktisch gelijk aan die in de huidige situatie. Het verkeer wordt via de Badweg afgewikkeld op de provinciale weg N392. Op deze manier is het plangebied goed bereikbaar en kan verkeer goed afgewikkeld worden.
Parkeren
Voor een grondgebonden sociale huurwoning geldt een parkeernorm met een banbreedte van 1,0 tot 1,8 pp per woning (weinig stedelijk - schil centrum, kencijfers en verkeersgeneratie’ CROW). In wat meer stedelijke gebieden kan dus een wat lagere norm worden aangehouden. Het plangebied grenst aan het centrum van de kern Gorredijk. Gezien deze ligging (nabij het centrum) is daarom uitgegaan van 1,4 pp per woning. Dit betekent dat voor 40 woningen 56 parkeerplaatsen nodig zijn. Van de 56 parkeerplaatsen worden er 10 op eigen terrein voorzien. De overige 46 parkeerplaatsen worden gerealiseerd op openbaar terrein (parkeenaoorlogse rkoffer en langsparkeren langs de straat. Op deze wijze wordt binnen het plangebied aan de parkeerbehoefte voldaan.
De 40 woningen worden gerealiseerd ter vervanging van 36 sociale huurwoningen en passen daarmee ruimtelijke en functioneel gezien binnen het karakter van de bestaande situatie en directe omgeving. In de directe omgeving is voornamelijk sprake van woningen bestaande uit één bouwlaag met een kap. De nieuw te bouwen woningen wijken qua maatvoering hier niet van af en passen daarmee in het huidige bebouwingsbeeld. De herstructurering van de woningbouw is daarnaast door gemeente aangegrepen om ook de stedenbouwkundige opzet iets te wijzigen. Het stratenpatroon wordt aangepast en er komt meer openbaar groen. De ruimtelijke kwaliteit van het plangebied neemt hierdoor toe.
Nationale Omgevingsvisie
De Rijksoverheid werkt aan een nieuwe Omgevingswet. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één Rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Op 11 september 2020 is de NOVI vastgesteld. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan grote opgaven waardoor
Nederland de komende 30 jaar verandert. Dit betreft onder meer:
Bij de opgaven wordt altijd rekening gehouden met een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie schetst een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving.
De ontwikkeling in het plangebied raakt, gezien de relatief kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI. Op het niveau van dit bestemmingsplan biedt de NOVI geen concrete aandachtspunten.
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Het initiatief heeft betrekking op een herstructurering waarbij 40 nieuwe woningen worden gerealiseerd en heeft geen raakvlakken met de nationale belangen.
Duurzame verstedelijking
In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting op een ruimtelijke ontwikkeling dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. Dit houdt in dat de toelichting op ruimtelijke plannen waarin een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet ook gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. In beginsel' is een plan met meer dan 11 woningen een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Het realiseren 40 nieuwe woningen ter vervanging van 36 sociale huurwoningen wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (Raad van State, 27 augustus 2014, 201311233/1/R4, r.o. 3.3). Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.
Het provinciale beleid is uiteengezet in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn in de regelgeving vastgelegd in de Verordening Romte Fryslân. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt de Verordening Romte vervangen door de Omgevingsverordening. Het ontwerp van de Omgevingsverordening heeft al ter inzage gelegen. De nieuwe omgevingsverordening is echte nog niet vastgesteld.
Omgevingsvisie Provincie Fryslân 'De romte diele'
De hoofdambitie van de provincie voor de Friese leefomgeving is brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. In de Omgevingsvisie werkt de provincie de provinciale ambities, opgaven, doelen en werkwijze voor de komende jaren uit. De werkwijze is gestoeld op negen principes:
Inhoudelijke principes
Samenwerkingsprincipes
Dit is vertaald naar vier urgente opgaven die de provincie wil aanpakken:
Toetsing
De opgave Fryslân houdt de leefomgeving vitaal, leefbaar en bereikbaar bestaat onder meer uit het grootschalig opknappen van bestaande bebouwing en het aanbod aan woningen afstemmen op de bevolking. De provincie stimuleert dit. Daarnaast zet de provincie in op zorgvuldig ruimtegebruik en gaat inbreiding boven uitbreiding. Benutting van bestaande locaties en bestaande capaciteit staat voorop. Wanneer in het bestaand gebied niet in de behoefte kan worden voorzien, wordt pas naar uitbreiding gekeken. De provincie voert periodiek prognoses uit naar de behoefte aan woningbouw en ondersteunt gemeenten met het toepassen van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
In onderhavig plan wordt voorzien in herstructurering van sociale woningbouw. Er worden 40 woningen teruggebouwd op een locatie waar sprake was van 36 woningen. Daarmee is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik. Het voornemen is in overeenstemming met de provinciale omgevingsvisie.
Verordening Romte Fryslân
In 2014 is de Verordening Romte Fryslân vastgesteld en deze is in 2018 partieel herzien. In deze verordening is het beleid vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. Het plangebied maakt deel uit van bestaand stedelijk gebied als gedefinieerd in de Verordening Romte. De beoogde ontwikkeling van het realiseren van woningen wordt gezien als stedelijke ontwikkeling. In de Verordening Romte is een aantal regels van toepassing op het plangebied.
Met betrekking tot het thema wonen, gelden vanuit de verordening de volgende regels:
Onderhavige ontwikkeling voorziet in hoofdzaak in vervangende nieuwbouw en leidt tot een toename van 4 woningen binnen bestaande stedelijk gebied. Daarmee is het plan niet in strijd met de verordening.
In paragraaf 3.3 is uiteengezet dat dit past in het gemeentelijk woningbouwprogramma, dat in regionaal verband door de provincie is geaccordeerd. Daarmee is het plan in overeenstemming met het gestelde in de Verordening Romte Fryslân.
De Omgevingsvisie is een integrale langetermijnvisie voor de fysieke leefomgeving van de gemeente Opsterland. De fysieke leefomgeving is breder dan alleen de ruimtelijke aspecten. De Omgevingswet noemt verplichte aspecten die integraal terug moeten
komen in een Omgevingsvisie. Daarin zit bijvoorbeeld het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt
en het nalaten van activiteiten. Ook ontwikkelingen op het gebied van cultureel erfgoed, energie-infrastructuur, landbouw, landschap, milieu, natuur en water worden meegewogen en beschreven.
De Omgevingsvisie 2015-2030 voor de gemeente Opsterland is geactualiseerd en is
in het voorjaar van 2023 ter besluitvorming aan de raad voorgelegd. Speerpunten in
de Omgevingsvisie zijn:
1. Bevorderen leefbaarheid en vitaliteit van de dorpen;
2. Klimaatadaptatie; tegengaan van waterloverlast en hittestress;
3. Bevorderen energietransitie;
4. Naar een landbouw met toekomst;
5. Herstel van biodiversiteit.
Bij elk van deze opgaven zijn op hoofdlijnen een aantal richtinggevende keuzes geformuleerd. Keuzes die passen bij het karakter van de gemeente en aansluiten bij waar de gemeente (beleidsmatig) al mee bezig is.
Bij het bevorderen van de leefbaarheid en vitaliteit van de dorpen zijn in de Omgevingsvisie de volgende keuzes gemaakt:
In de woonvisie beschrijft de gemeente Opsterland het beleid op het gebied van wonen voor de periode 2017-2021. In de woonvisie wordt aangegeven dat er tussen 2016 en 2030 behoefte is aan maximaal 600 woningen. Voor nieuwbouw wil de gemeente zich focussen op inbreiding in plaats van uitbreiding. Mogelijke uitbreidingslocaties moeten plaatsvinden in de grotere dorpen, waaronder Gorredijk.
De gemeente wil initiatieven van dorpen en bewoners faciliteren indien die voorzien in een behoefte, draagvlak hebben en realistisch zijn. Daarbij kan het gaan om initiatieven voor huur- of koopwoningen, of een combinatie van huur- en koopwoningen. De gemeente staat ook open voor (Collectief) Particulier Opdrachtgeverschap.
Omdat de woningbehoefte beperkt is, kiest de gemeente voor flexibiliteit in programma en locaties. Zo kan zij flexibel en via maatwerk optimaal inspelen op de concrete vraag. De gemeente zet in op snellere procedures bij vergunningverlening voor nieuwbouw.
Dit initiatief voorziet in de herstructurering van sociale woningbouw, waarbij 36 bestaande woningen worden vervangen door 40 nieuw te bouwen woningen. Het voornemen is niet in strijd met de woonvisie.
Wat betreft de woningbouwruimte kan het volgende worden gesteld. In 2018 heeft de gemeente Opsterland gezamenlijk met de gemeenten Heerenveen, Ooststellingwerf, Smallingerland en Weststellingwerf woningbouwafspraken gemaakt met de provincie Fryslân voor de periode van 1 januari 2016 tot 1 januari 2026. De vier toe te voegen woningen passen binnen deze afspraken.
Regionale woondeal Zuidoost Fryslân
Op 20 april 2023 is door de vijf regiogemeenten in Zuidoost Fryslân de 'Regionale woondeal Zuidoost Fryslân' afgesloten met de provincie Fryslân en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Doel hiervan is dat de gemeente Opsterland minimaal 530 woningen bouwt van de 900.000 woningen die het ministerie wil bouwen in heel Nederland in de periode tot en met 2031.
Toegespitst op het nieuwbouwprogramma voor de komende jaren kiest de gemeente Opsterland ervoor om langs een drietal sporen woningbouw mogelijk te maken:
Op 18 september 2023 heeft de gemeenteraad de Woonvisie gemeente Opsterland ‘volkshuisvestingsprogramma’ vastgesteld. De Woonvisie bepaalt de koers van het woonbeleid van de gemeente voor de komende jaren. Dit beleid is opgesteld in overleg met allerlei belanghouders zoals Plaatselijk Belangen, woningcorporaties, Huurdersorganisatie De Bewonersraad, zorgpartijen en marktpartijen.
Opgaven
Opsterland heeft te maken met vergrijzing en ontgroening in de bevolkingssamenstelling. Tot 2035 zal het aantal inwoners en huishouden nog licht stijgen. De verwachting is dat vanaf 2035 de bevolking en het aantal huishoudens zal afnemen. De belangrijkste opgave is om de woningvoorraad beter aan te laten sluiten bij de huidige en toekomstige vraag, gelet op de veranderende bevolkingssamenstelling, de veranderende eisen en de betaalbaarheid. Op de woningmarkt kunnen starten en eindigen in een eengezinskoopwoning is minder vanzelfsprekend geworden. Tegelijk dienen wonen en zorg goed op elkaar afgestemd te worden. Ook de verduurzaming is een majeure opgave. Dit alles vraagt van de gemeente verbinding met de zorg, de woningcorporaties, de verduurzamingspartners en de bewoners (eigenaar-bewoners en huurders).
In deze geactualiseerde Woonvisie zijn de inhoudelijke speerpunten grotendeels hetzelfde gebleven als in de vorige versie. Wel is er een aantal nieuwe ambities en accenten. Ook is er meer focus op samenwerking, taken rolverdeling en ruimte voor initiatieven. De gemeente stelt zich flexibel op en wil als samenwerkingspartner de juiste keuzes ondersteunen en faciliteren; ook op termijn, als de bevolking vanwege de vergrijzing mogelijk stabiliseert of zelfs afneemt, of als er juist andere toekomstscenario’s reëler worden.
Speerpunten
Voor de komende jaren kiest de gemeente voor de volgende doelstellingen. We willen:
In alle gevallen moet een aanvraag voor een omgevingsvergunning, waar het gaat om bouwen, voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in de Welstandsnota Opsterland. De gemeente Opsterland heeft geen door het rijk aangewezen beschermde dorpsgezichten. Het huidige beleidskader, de ambities van de gemeenteraad en de bestaande ruimtelijke kwaliteit rechtvaardigen een bijzonder welstandsambitieniveau voor een tweetal gebiedstypen. Het gaat hier om de dorpskernen Gorredijk en Beetsterzwaag en de karakteristieke lintbebouwing in het buitengebied. Voor de overige onderscheiden gebieden geldt een regulier ambitieniveau. In deze gebieden kan de bestaande ruimtelijke structuur relatief veel verdragen. De bebouwing binnen de gebieden voldoet aan de hoofdkenmerken van het gebied, zoals in de Welstandsnota Opsterland omschreven. Daarbij is gestreefd naar een typologische benadering zodat vergelijkbare gebiedstypen geclusterd kunnen worden. Dit levert een sterke reductie van het aantal deelgebieden op zonder dat daarmee de specifieke kwaliteiten van de verschillende dorpen geweld wordt aangedaan.
In navolgende figuur is een uitsnede weergegeven van de kaart die bij de geldende welstandsnota hoort. Het plangebied valt binnen de categorieën 3 (nieuwbouw seriematig) en 1 (dorpskernen). De 'nieuwbouw seriematig' betreft naoorlogse woningbouw, seriematig gebouwd. Deze woonbuurten bestaan hoofdzakelijk uit aaneengebouwde woningen. Het welstandsregime in de dorpskern is 'bijzonder'. Het welstandsregime van de nieuwbouw seriematig is 'regulier'.
De ontwikkeling die in dit plangebied centraal staat is seriematige nieuwbouw. Op deze locatie zijn daarom de seriematige criteria van toepassing. Een stukje van het plangebied valt onder de criteria 'dorpskernen', maar de criteria voor de dorpskern zijn niet van toepassing. Deze criteria zijn namelijk niet toegespitst op reguliere woningbouw c.q. seriematige nieuwbouw.
Figuur: Uitsnede kaart Welstandsnota Opsterland 2009 - Gorredijk
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruik gemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieu-hinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In bepaalde gevallen kan gemotiveerd worden dat er geen sprake is van een 'rustige woonwijk', maar van een 'gemengd gebied'. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een lint in een dorpskern waar meerdere functies naast elkaar zitten. Of bij een gebied dat langs een drukke ontsluitingsweg ligt. Bij een 'gemengd gebied' kunnen de richtafstanden met 1 afstandsstap verkleind worden. Uitzondering hierop is de richtafstand voor externe veiligheid. Deze wordt niet verkleind.
Figuur: Richtafstandentabel (bron: VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009)
Onderzoek en conclusies
Het planvoornemen betreft in hoofdzaak vervangende nieuwbouw. In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich voornamelijk woningen. In de huidige situatie levert de ligging nabij de centrumvoorzieningen voor de woningen geen belemmering op. Dat zal in de toekomstige situatie niet anders zijn.
Er zijn plannen voor de verhuizing van de Aldi van de Schoolstraat naar de Hoofdstraat. Voor de planontwikkeling van de vervangende nieuwbouw binnen het plangebied heeft dit in relatie tot het aspect milieuzonering echter geen gevolgen. Er liggen namelijk al bestaande woningen op kortere afstand tot de nieuwe Aldi-locatie.
Ten westen van de locatie Geert van der Zwaagstrjitte/ Rindert van Zinderen Bakkerstrjitte bevindt zich het bedrijventerrein 'Overtoom'. Op dit bedrijventerrein zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen mogelijk en is op basis van de Wet geluidhinder een geluidzone vastgelegd. Het bedrijventerrein is daarmee een zogenaamd 'geluidgezoneerd terrein'. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt voor een deel binnen de geluidzone (Wet geluidhinder) van het gezoneerde industrieterrein Overtoom. In paragraaf 4.6.2 Industrielawaai wordt hier nader op ingegaan.
Het aspect 'bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling op deze locatie.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient er in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat als de bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig gesaneerd wordt, dat het kan worden gebruikt voor de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen worden bij voorkeur op schone grond gerealiseerd. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.
Onderzoek en conclusie
Naar aanleiding van de voorgenomen ontwikkeling is er een verkennend milieukundig bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van de locatie aan de Geert van der Zwaagstrjitte 8-26 en 3-37 en Rindert van Zinderen Bakkerstrjitte 6-20 te Gorredijk. Doel van het onderzoek is een indruk te verkrijgen omtrent de eventuele aanwezigheid van verontreinigingen in de grond en in het grondwater van het onderzoeksterrein. Dit gebeurt teneinde te bepalen of er vanuit milieuhygiënisch oogpunt belemmeringen bestaan voor het toekomstige gebruik van de locatie (wonen met tuin en openbare ruimte). Het verkennend bodemonderzoek (d.d. 7 september 2023) is opgenomen als bijlage 1 bij de toelichting. De conclusies en aanbevelingen uit dit onderzoek zijn hier onder weergegeven.
Uit de onderzoeksresultaten blijkt dat in de grond en in het grondwater overschrijdingen van de achtergrond- en streefwaarden zijn aangetoond. Plaatselijk is in de grond een overschrijding van de interventiewaarde voor minerale olie aangetoond. De onderzoekshypothese voor de gedempte sloten, zijnde verdachte locaties, is bevestigd op basis van de lokaal aangetroffen sterke verontreiniging in de grond (deellocatie A) en de lichte verontreinigingen in de grond (deellocaties B, C en D) en in het grondwater (deellocatie A). De onderzoekshypothese voor het overige terrein (deellocaties E en F), zijnde onverdachte locaties, is verworpen op basis van de lichte verontreinigingen in de bovengrond.
De aangetoonde sterke grondverontreiniging met minerale olie ter plaatse van de demping ter hoogte van Geert van der Zwaagstrjitte 13-23 (deellocatie A) geeft aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Doel van een dergelijk onderzoek is om de aard en omvang van de verontreiniging te bepalen en vast te stellen of er sprake is van een wettelijke noodzaak tot sanering. Ten aanzien van de overige delen van het onderzochte gebied (deellocaties B t/m E) wordt geconcludeerd dat, gezien de aard en de concentraties van de aangetoonde parameters in relatie tot de woonbestemming van het terrein, verhoogde risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu op basis van de aangetoonde milieuhygiënische bodemkwaliteit, niet te verwachten zijn. De resultaten van de overige onderdelen van het onderzoek vormen dan ook geen aanleiding tot nader onderzoek
en zijn geen milieuhygiënische belemmering in relatie tot de woonbestemming van het terrein.
Ten aanzien van het verhoogde loodgehalte in een groot deel van de geanalyseerde bovengrondmonsters wordt geadviseerd om de betreffende grond niet te gebruiken op delen van het terrein die een mogelijk gevoelig gebruik krijgen (bijvoorbeeld moestuin of plaatsen waar kinderen spelen). Deze grond dient bij voorkeur te worden gebruikt op plaatsen waar geen sprake is van contactmogelijkheden (bijvoorbeeld onder bebouwing en verharding).
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor wordt het proces van de watertoets doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het waterschap beoordeelt wat de invloed van het project is op de waterhuishouding en geeft een wateradvies. Waterhuishoudkundige consequenties van een plan mogen niet op de omgeving worden afgewenteld. Het waterschap streeft ernaar de ingrepen binnen een peilgebied water neutraal te houden. Wateraspecten die met een specifiek instrument kunnen worden geregeld, worden in de watertoets wel gesignaleerd, maar niet geregeld.
Watertoets
Via de watertoets.nl is het planvoornemen aangemeld bij het Wetterskip Fryslân (dossiercode 00013852). Met de gegevens die zijn opgegeven is bepaald dat het plan mogelijk invloed heeft op het water of de wateraspecten. De korte procedure kan worden gevolgd voor de watertoets. De aanvraag digitale watertoets is opgenomen als bijlage 2 bij de toelichting.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen kan de hoeveelheid verhard oppervlak toenemen met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet vtrottoirs oor gecompenseerd is. Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in het wateradvies.
Het planvoornemen betreft in hoofdzaak vervangende nieuwbouw. Er worden 4 woningen bijgebouwd. Het plan voorziet ook in een toename van openbaar groen. Er is daardoor per saldo geen sprake van een toename van verhard oppervlak.
Situatie watersysteem
Bekend is dat het projectgebied gevoelig is voor wateroverlast. In het projectgebied ligt grotendeels een gemengd rioolstelsel(uitzondering deel Rindert van Zinderenstrjitte). In een eerder stadium is dit riool aangemeld voor de impulsregeling. Dit houdt in dat de huidige gemengde riolering tijdens de bouwrijpwerkzaamheden zal worden vervangen door een voldoende gedimensioneerd gescheiden rioolstelsel. De nadere uitwerking dient nog plaats te vinden. Hierbij zal rekening worden gehouden met bui 80 of 100. De afwatering van het terrein achter de woningen van de Rindert van Zinderenstrjitte zal bij de planvorming wat betreft de wateroverlast opgelost gaan worden.
Greppel tussen woningen Geert van der Zwaagstrjitte en speeltuin
Vooralsnog is het uitgangspunt dat deze greppel gehandhaafd dient te blijven. Mogelijk door deze als slenk aan te passen. Uitgangspunt is dat er een schoonwaterriool aangelegd gaat worden ter plaatse van het achter/tussenpad ten behoeve van de bergingen en deze aansluit op het nieuwe schoonwaterriool in de Geert van der Zwaagstrjitte. De drainerende werking van het speelveld zal nog uitgezocht worden en waar nodig verbeterd.
Historische sloot: advies waterbeheerder
Uitgangspunt is om deze historische sloot niet te dempen. De sloot heeft een bepaalde waterstand, toevoer en vegetatie. Elke verandering aan de sloot heeft of kan invloed hebben op de waterstand, vegetatie en toevoer op de hele sloot. Vanuit dat oogpunt verdient het de voorkeur om de huidige sloot in zijn volledigheid in te passen in het plan.
Compensatie
Er is in het gebied sprake van 'matige infiltratie'. Conform de Leidraad Watertoets leent dit gebied zich dan ook voor alternatieve maatregelen ter compensatie. De focus moet liggen op berging/ infiltratie op eigen terrein, bijvoorbeeld in de vorm van een wadi of zaksloot. Voor de dimensionering hiervan gaat het Wetterskip uit van een bui van 50 mm.
De formule is dan toename verharding (gebouwen en verharding) x 0,05 = berging in m3, dus bijvoorbeeld bij toename verharding van 500 m2 is een berging van 25 m3 noodzakelijk.
Deze berging moet in zijn geheel boven het grondwaterpeil liggen, en mag een geknepen afvoer hebben naar de bestaande watergangen van 1,33 l/s ha (vlg. leidraad watertoets) om weer ruimte te maken. De hemelwaterafvoer van de woningen en eventuele kolken in de verharding zullen naar de wadi / berging moeten worden afgekoppeld van het riool. Ook andere vormen van infiltratie zijn mogelijk, zoals infiltrerende verharding, groene daken en infiltratiekoffers.
Er is ten behoeve van dit bestemmingsplan een berekening opgesteld van de toe-/afname verhard oppervlak in het plangebied. Deze berekening is opgenomen als bijlage 3 bij de toelichting. Uit deze berekening blijkt dat er in de bestaande situatie sprake is van 7.720,12 m2 verhard oppervlak. In de nieuwe situatie is er sprake van 7.369 m2 verhard oppervlak. Ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling is er aldus geen sprake van een toename van de verharding. Watercompensatie ten gevolge van toename verharding is niet aan de orde.
Riolering
De locatie kent geen sloten waarop overtollig water op afgevoerd kan worden. Overtollig water wordt afgevoerd via het gemeentelijk riool (indien gescheiden riool aanwezig is).
Dit vraagt afstemming tussen ontwikkelaar en gemeente (beheerder riool, en zorgplicht overname water) waarlangs water afgevoerd kan worden.
Vrij voor de boezem
Het plangebied ligt 'vrij voor de boezem'. Dit houdt in dat het gebied niet door een regionale- of boezemkade wordt beschermd. Om problemen te voorkomen is voldoende aanleghoogte noodzakelijk. Het maatgevend boezempeil 1/ 100 jaar in dit gebied = 0,39 + N.A.P. Het Wetterskip adviseert om de vloerpeilen hier nog wat boven te houden op +/- 0,50 + NAP.
Ruimtelijke adaptatie
Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren, moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Kansen moeten benut worden om het gebied klimaatrobuust in te richten. Zo is het wenselijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.
Bij de inrichting van het plangebied kan hierop geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Met voorgenoemd advies is bij de concrete uitvoering van de plannen rekening gehouden.
Gebruik materialen
Tot slot wordt met het oog op de waterkwaliteit het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.
Het aspect 'water' vormt geen belemmering voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Doelstelling van het Verdrag van Valletta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
FAMKE
In het kader van de bescherming van archeologische waarden heeft de provincie Fryslân de Friese Archeologische Monumenten Kaart Extra (FAMKE) opgesteld. De FAMKE is opgedeeld in een tweetal kaarten; ‘steentijd-bronstijd’ en ‘ijzertijd-middeleeuwen’.
Onderzoek en conclusies
Volgens de kaart 'IJzertijd-middeleeuwen' is het advies voor het plangebied 'karterend onderzoek 3' (middeleeuwen). In deze gebieden kunnen zich archeologische resten bevinden uit de periode ijzertijd - middeleeuwen. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer 5.000 m² een historisch en karterend onderzoek te verrichten. Mochten er, als gevolg van het karterend archeologisch onderzoek, een of meerdere vindplaatsen worden aangetroffen, dan zal uit nader (waarderend) onderzoek moeten blijken hoe waardevol deze vindplaatsen zijn. Mocht het plangebied een bebouwde kom betreffen, dan dient in de onderzoeksstrategie rekening te worden gehouden met recente verstoringen die zich kunnen hebben voorgedaan. De kaart Steentijd-bronstijd vermeldt voor het plangebied dat vermoed wordt dat eventuele aanwezige archeologische resten al ernstig verstoord zijn, maar dit is niet met zekerheid te zeggen. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 5. 000m² een quickscan te verrichten.
De voorgenomen ontwikkeling vindt grotendeels plaats op reeds bebouwde (dus verstoorde) grond. De oppervlakte van nieuw te verstoren grond is kleiner dan 5.000 m2. Archeologisch onderzoek is niet nodig.
Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling betreft de herstructurering van een locatie waarbij 36 huurwoningen worden gesloopt en 40 woningen worden teruggebouwd. Ook wordt voor de Van der Zwaagstrjitte tot een andere invulling gekomen en wordt er meer openbaar groen gerealiseerd. Er zijn geen cultuurhistorische waarden waar met de planontwikkeling rekening dient te worden gehouden.
Het aspect 'cultuurhistorie' vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling op deze locatie.
Toetsingskader
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.
Onderzoek en conclusie
Met dit bestemmingsplan worden 40 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Volgens de Wet geluidhinder is een woning een geluidsgevoelig object. De Geert van der Zwaagstrjitte/ Rindert van Zinderen Bakkerstrjitte zijn 30 km wegen. De omliggende wegen worden voornamelijk door aanwonenden gebruikt en hebben een lage verkeersintensiteit. In de directie omgeving van het plangebied zijn de meeste wegen niet (wettelijk) zoneringsplichtig, dit zijn erftoegangswegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. De Badweg is wel een wettelijk zoneringsplichtige weg: hier geldt een maximale snelheid van 50 km/uur.
Akoestische onderzoeken zijn nodig op het moment dat met ontwikkelingen binnen de wettelijke zones langs deze wegen geluidsgevoelige objecten gerealiseerd kunnen worden. In dit geval gaat het echter om vervangende nieuwbouw. Bovendien bevinden zicht tussen het plangebied en de Badweg al andere, bestaande woningen en is de verkeersintensiteit op de Badweg relatief laag. Evenmin is er sprake van een spoorweg in de nabijheid van de locatie. Bovendien betreft het een herstructurering waarbij de reeds bestaande 36 woningen worden vervangen door 40 nieuw te bouwen woningen. Hiermee kan voldoende aannemelijk worden gemaakt dat de geluidbelasting vanwege het wegverkeer op de nieuw te realiseren woningen voldoet aan voorkeursgrenswaarde en er ook anderszins geen belemmering is vanuit een oogpunt van wegverkeerslawaai.
Het aspect wegverkeerslawaai vormt geen belemmering voor de voorgestane ontwikkeling.
Toetsingskader
In het kader van het omgevingsaspect 'geluid' is de geluidzone van het bedrijventerrein Overtoom te Gorredijk van belang. Deze zone geeft de grens aan, waarbinnen woningen en andere geluidgevoelige gebouwen geen hogere geluidbelasting dan 50 dB(A) vanwege het genoemde bedrijventerrein mogen ondervinden. Deze zone moet vastgelegd worden via een bestemmingsplan. Dit is opgenomen in de Wet geluidhinder. De geluidzone van het bedrijventerrein loopt grotendeels buiten het plangebied. Een deel valt echter ook binnen het plangebied, wat beperkingen oplevert voor de mogelijkheid voor de bouw van nieuwe woningen en/of uitbreiding van bestaande woningen. De bestaande geluidgevoelige functies binnen de geluidzone kunnen gehandhaafd blijven, maar mogen niet dichter bij de bedrijvigheid komen dan in de bestaande situatie. Zo wordt het bedrijventerrein niet in het functioneren belemmerd.
Het plangebied ligt voor een deel binnen de geluidzone (Wet geluidhinder) van het gezoneerde industrieterrein Overtoom. De geluidzone is gedefinieerd als het gebied tussen de grens van het industrieterrein (“binnengrens”) en de 50 dB(A)-contour (“buitengrens”). Bij het realiseren van nieuwe woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen binnen de zone van een gezoneerd industrieterrein, moet in eerste instantie worden getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde. Voldoet de geluidbelasting niet aan de voorkeursgrenswaarde, dan biedt de Wgh de mogelijkheid af te wijken van de voorkeursgrenswaarde middels een hogere waarde procedure. De maximale grenswaarde bedraagt 55 dB(A) etmaalwaarde.
Onderzoek en conclusies
Op de locatie is sprake van sloop- en nieuwbouw van woningen. Voor de bestaande woningen zijn ten tijde van de zonering hogere waarden of MTG's (maximaal toelaatbare geluidsbelasting) vastgesteld. Op voorhand wordt daarom aangenomen dat de geluidbelasting niet hoger is dan 55 dB(A) etmaalwaarde. Voor de nieuwe woningen wordt voorgesteld deze waarde generiek als hogere waarde vast te leggen, zodat er geen akoestische belemmeringen ontstaan voor de activiteiten op het industrieterrein en er in de overgang naar de GPP systematiek (Geluidproductieplafonds) eenduidigheid is.
Figuur: Het plangebied met het aantal woningen in de bestaande situatie binnen de geluidscontour industrie (17)
Figuur: Het plangebied met het aantal woningen in de toekomstige situatie binnen de geluidscontour industrie (20)
Warmtepompen, en dan met name lucht-/water warmtepompen, kunnen geluid produceren. In artikel 3.8, lid 2 van het Bouwbesluit 2012 worden eisen gesteld aan buiten opgestelde installaties voor warmte- of koudeopwekking (dus ook Airco's). Op de perceelsgrens mag het geluidniveau niet meer bedragen dan 40 dB(A), bepaald volgens de Handleiding Meten en Rekenen Industrielawaai en het gestelde in bijlage VIII bij de Regeling Bouwbesluit 2012. Op basis daarvan geldt dat indien een installatie een afzonderlijke instelling heeft voor de avond- en nachtperiode (19:00 - 7:00 uur), wordt het gemeten geluidsniveau in de dagperiode (7:00 - 19:00 uur) gecorrigeerd met -5 dB, wat betekent dat 45 dB(A) is toegestaan.
In of rond een nieuwe woonwijk kan een cumulatief effect ontstaan vanwege alle individuele warmtepompen. Dit effect is locatiespecifiek en afhankelijk van de per woning te installeren installatie en daarmee op voorhand niet te kwantificeren. Gezien de eisen op de perceelsgrens wordt er geen relevant cumulatief effect verwacht. Een toetsing van dit aspect kan niet eerder plaatsvinden dan ten tijde van de aanvraag van een Omgevingsvergunning.
Ten behoeve van dit bestemmingsplan heeft er een afzonderlijk planologisch akoestisch onderzoek plaatsgevonden. In dit onderzoek zijn achtereenvolgens de volgende geluidsaspecten beoordeeld:
Uit het onderzoek volgt dat voor het milieuaspect geluid:
Hiermee is aangetoond dat er met betrekking tot het milieuaspect geluid invulling wordt gegeven aan een goede ruimtelijke ordening. Het planologisch akoestisch onderzoek is opgenomen als bijlage 4 bij de toelichting.
Wet natuurbescherming
Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. Binnen de Wet natuurbescherming is onderscheid te maken tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
Natura 2000
Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is Van Oordt’s Mersken, dit gebied ligt op circa 2 km afstand van het plangebied. De kwalificerende waarden van dit gebied zijn habitattypen Vochtige heide, Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems en Grasland met Milinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem. Als kwalificerende waarden worden verder de vissoorten Grote en Kleine modderkruiper en de vogelsoorten Brandgans, Kemphaan, Kolgans, Smient en Paapje genoemd. De afstand van het plangebied ten opzichte van het Natura 2000-gebied is te groot om negatieve effecten te veroorzaken.
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied is geen onderdeel van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De dichtstbijzijnde NNN-gebieden liggen rond het Koningsdiep ten noorden en de Tjonger ten zuiden van het plangebied.
Overige gebiedsbescherming
In en direct rond het plangebied is geen sprake van beschermde natuurmonumenten en door de Minister van LNV aangewezen gebieden.
Ten behoeve van de voorgenomen planontwikkeling is een 'Quick scan Wet natuurbescherming' uitgevoerd. Deze quick scan is opgenomen als bijlage 5 bij de toelichting. Uit de quickscan Wet natuurbescherming wordt ten aanzien van gebiedsbescherming het volgende geconcludeerd:
Natura 2000
Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Het dichtstbijzijnde gebied ligt op circa 2,5 kilometer afstand. Vanwege deze afstand, de potentiële effecten, bekende dosis-effectrelaties en de aard/omvang van de voorgenomen ontwikkeling, zijn negatieve effecten, met uitzondering van aantasting van verblijfplaatsen van meervleermuis en stikstofdepositie in de realisatiefase, op voorhand uitgesloten. Om negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen met betrekking tot meervleermuis uit te sluiten, dient nader soortgericht onderzoek naar verblijfplaatsen van deze soort te worden uitgevoerd. Ook wordt geadviseerd een stikstofberekening uit te voeren van de tijdelijke realisatiefase met behulp van het rekenprogramma AERIUS Calculator. (Zie hiervoor paragraaf 4.7.3)
Natuurnetwerk Nederland
Het plangebied ligt buiten het Natuurnetwerk Nederland (en natuur buiten het NNN). Het voorgenomen plan heeft gezien de afstand tot deze gebieden (>1,3 kilometer), de ligging binnen de bebouwde kom en de aard en omvang van de plannen geen effect op deze gebieden. Vervolgstappen ten aanzien van het NNN zijn niet aan de orde.
Uit de quickscan Wet natuurbescherming wordt ten aanzien van soortenbescherming het volgende geconcludeerd:
Advies en vervolgstappen
Soortgericht nader onderzoek huismus, gierzwaluw en vleermuizen
Om te bepalen of er nestplaatsen van gierzwaluwen en huismussen of vleermuisverblijfplaatsen in de bebouwing aanwezig zijn, is aanvullend onderzoek nodig. Alleen dan kan bepaald worden of er bij de voorgenomen werkzaamheden sprake is van overtreding van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming.
Overige broedvogels
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied kunnen diverse (niet jaarrond beschermde) vogels tot broeden komen. Voor alle inheemse vogelsoorten geldt een verbod op handelingen die soorten, nesten, eieren of vaste rust-of verblijfplaatsen beschadigen. Voor werkzaamheden met schadelijke effecten op broedvogels wordt veelal geen ontheffing verleend, omdat het uitvoeren van de werkzaamheden buiten het broedseizoen over het algemeen een goed alternatief vormt.
Zorgplicht
De zorgplicht blijft ten alle tijden gelden. Deze zorgplicht houdt in dat nadelige gevolgen voor flora en fauna zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Deze zorg geldt voor alle
individuen van in Nederland voorkomende soorten planten en dieren, ongeacht of deze soort beschermd is en ongeacht of ontheffing of vrijstelling is verleend.
Vervolgonderzoek
In het kader van de soortenbescherming heeft er vervolgonderzoek plaatsgevonden. Dit vervolgonderzoek is opgenomen als bijlage 6 bij de toelichting. Uit het vervolgonderzoek blijkt dat er zich twee huismusnesten en vier paarverblijven gewone dwergvleermuis in de Geert van der Zwaagstrjitte. In de Rindert van Zinderen Bakkerstrjitte is niets gevonden.
Bij kleinschalige sloopwerkzaamheden kan er gebruik gemaakt worden van de generieke ontheffing van Elkien en zal er dus niet een apart ontheffingstraject te worden opgestart. De provincie heeft 'kleinschalige sloop' als volgt gedefinieerd:
Er is sprake van kleinschalige sloop als voldaan wordt aan de volgende randvoorwaarden. Er wordt niet méér gesloopt dan:
De voorgenomen sloop op het onderhavige plangebied in Gorredijk valt hier niet onder en zal dus via een reguliere ontheffing moeten geschieden. Het is in ieder geval nodig dat er minimaal vier huismuskasten en zestien vleermuiskasten in de directe omgeving worden geplaatst, als tijdelijke mitigatie. Wanneer er voor eind 2024 gesloopt gaan worden dan moeten de kasten voor april 2024 geplaatst worden.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden.
In opdracht van Elkien is een stikstofdepositieberekening uitgevoerd voor de sloop van 36 huurwoningen en de aanleg- en exploitatiefase van 40 woningen aan de Geert van der Zwaagstrjitte en de Rindert van Zinderen Bakkerstrjitte te Gorredijk. In deze berekening is rekening gehouden met de inzet van dieselmaterieel en verkeersbewegingen als emissiebron. De beoogde herontwikkeling dient getoetst te worden aan de eisen uit de Wet natuurbescherming, waarbij de mogelijke gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 een rol spelen.
Met behulp van de nieuwe release van het rekenprogramma AERIUS-calculator (release 26 januari 2023) is gekeken naar de depositie op de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden (automatische berekening). Vanuit de AERIUS-calculator is vervolgens een PDF-bestand met resultaten gegenereerd. Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Negatieve effecten in de vorm van vermesting en verzuring zijn derhalve niet aan de orde. Voor dit plan geldt geen vergunningplicht op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb).
De Aeriusberekeningen alsmede de bijbehorende memo 'Stikstofemissie en depositie' is opgenomen als bijlage 7 bij de toelichting.
Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Om te bepalen of in en in de nabijheid van het plangebied risicovolle objecten aanwezig zijn die het plan kunnen belemmeren, is de risicokaart geraadpleegd. Volgens die risicokaart zijn er in en in de nabijheid van het plangebied geen gevaarzettende functies aanwezig. Naast Bevi-inrichtingen zijn ook transportroutes voor gevaarlijke stoffen en gastransportleidingen van belang in het kader van de externe veiligheid. Deze zijn niet in of in de omgeving van dit plangebied aanwezig.
Aangezien er in en in de nabijheid van het plangebied geen gevaarzettende functies, routes en leidingen aanwezig zijn, zijn er met betrekking tot externe veiligheid geen negatieve effecten op dit bestemmingsplan.
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit plan.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijnstof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijnstof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in bijgaande tabel weergegeven.
Tabel: Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek en conclusie
In dit plan wordt de realisatie van 40 woningen toegestaan. De conclusie is dan ook dat deze planontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Op basis van artikel 5.16, lid 1, aanhef en onder c kan het project zonder nader onderzoek doorgang vinden.
De voorgestane ontwikkeling wordt niet belemmerd door het aspect luchtkwaliteit.
In het plangebied zijn geen kabels en leidingen aanwezig die een planologische bescherming nodig hebben.
Beleid en Normstelling
In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.
Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling:
Onderzoek
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de ontwikkeling van 40 appartementen. De beoogde ontwikkeling blijft daarmee ruim onder de drempelwaarde. Dit betekent wel dat een zogenaamde 'vormvrije m.e.r.-beoordeling' noodzakelijk is.
De m.e.r. beoordeling is als bijlage toegevoegd. Uit de informatie in deze notitie blijkt dat het plangebied niet is gelegen in kwetsbaar gebied en/of gebied met een beschermde status. Verder leiden de aard en omvang van het project niet tot belangrijke nadelige milieugevolgen. Het doorlopen van een volledige m.e.r.-procedure is niet noodzakelijk.
Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.
Groen
De bestemming 'Groen' maakt het gebruik van gronden voor ruimtelijk en/of functioneel structurerende groenvoorzieningen mogelijk. In relatie tot het doel zijn groenvoorzieningen, wegen en paden en speelvoorzieningen toegestaan. Daarbij gaat het dus om zowel lagere groenvoorzieningen (grasvelden) als opgaande vormen (bomen / bosjes). Naast de groenvoorzieningen zijn ook veelvoorkomende bijbehorende functies toegestaan zoals waterlopen en waterpartijen.
Ondergeschikt zijn binnen de bestemming onder meer in- en uitritten, parkeervoorzieningen en nutsvoorzieningen toegestaan. Door dit soort functies bij recht toe te staan, ontstaat flexibiliteit en uitwisselbaarheid in het plan.
Er zal ruimte moeten worden gevonden voor een tweetal netstations van Liander. Een netstation van 3x15 meter is vergunningvrij (art. 2 lid 18 bijlage II Besluit omgevingsrecht) en hoeft niet in het bestemmingsplan te worden geregeld.
Gebouwen zijn in deze bestemming niet toegestaan. In de hele bestemming is het wel mogelijk om erf- en terreinafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 2,00 meter te bouwen. Daarnaast zijn overige bouwwerken, geen gebouwen zijn, mogelijk tot een maximale hoogte van 3,00 meter. Hieronder vallen onder meer kleinschalige bouwwerken als palen en masten.
Verkeer-Verblijf
De woonstraten, fietspaden en trottoirs alsmede de 'parkeerkoffers' zijn onder de bestemming 'Verkeer - Verblijf' gebracht. Behalve woonstraten zijn voet- en rijwielpaden, bermen en beplanting en parkeervoorzieningen toegestaan. Dit geldt ook voor groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen en speelvoorzieningen. Gebouwen zijn in deze bestemming niet toegestaan. In de hele bestemming is het wel mogelijk om erf- en terreinafscheidingen met een maximale bouwhoogte van 2,00 meter te bouwen. Daarnaast zijn overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk tot een maximale hoogte van 5,00 meter. Hieronder vallen onder meer kleinschalige bouwwerken als palen en masten.
Een netstation van 3x15 meter is vergunningvrij (art. 2 lid 18 bijlage II Besluit omgevingsrecht) en hoeft niet in het bestemmingsplan te worden geregeld.
Wonen
Gebruiksmogelijkheden
De bestemming 'Wonen' maakt het gebruik van gronden voor een woonhuizen (eengezinswoningen) en de daarbij horende bebouwing mogelijk. Alle functies die bij de functie wonen horen, worden in deze bestemming mogelijk gemaakt. Allereerst gaat het om eengezins woonhuizen, deze vormen de hoofdfunctie, met de daarbij horen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Een combinatie met een ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep is mogelijk. Ondergeschikt zijn onder andere woonstraten, speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, waterlopen en waterpartijen mogelijk. Hierdoor is uitwisseling tussen functies mogelijk, wat de nodige flexibiliteit biedt.
Enkele functies zijn uitgesloten. Het gaat onder meer om de bewoning van vrijstaande bijgebouwen. Verder is het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel en bedrijvigheid strijdig. Het gaat daarbij om functies die afwijken van hetgeen mogelijk is onder de regeling voor een aan-huis-verbonden beroep. Een aan-huis-verbonden beroep is alleen bij recht toegestaan wanneer voldaan wordt aan oppervlaktevereisten. Deze regeling is opgenomen in de specifieke gebruiksregels.
Bouwmogelijkheden
Binnen de bestemming zijn de volgende bouwwerken mogelijk gemaakt: 1) hoofdgebouwen, 2) aan en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en 3) overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Algemeen geldt voor bouwwerken een regel voor de maximaal te bebouwen oppervlakte. Deze regel bepaalt dat de gezamenlijke oppervlakte van alle bouwwerken, maximaal 50% van het bouwperceel mag zijn. Het bouwperceel is in dit geval niet gelijk aan het bouwvlak (zie ook begrippen). Dit met uitzondering van die gevallen waarbij de totale oppervlakte van alle bouwwerken dit percentage overschrijdt. Deze algemene bouwregel biedt een richtlijn binnen de globale regeling, maar biedt ook flexibiliteit in de locatie en afmetingen van bouwwerken.
Voor de hoofdgebouwen geldt dat het in deze bestemming om woonhuizen gaat, omdat deze in ruimtelijke en functioneel opzicht de hoofdgebouwen op het perceel zijn. Deze moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is het maximum aantal aaneen te bouwen hoofdgebouwen weergegeven. Ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)' zal de goothoogte van een hoofdgebouw ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding aangegeven goothoogte bedragen. De maximum bouwhoogte en de minimale dakhelling is eveneens met een aanduiding op de verbeelding weergegeven. Voor de hoofdgebouwen is geen maximale bouwdiepte aangegeven. Wel is een afstand tot de zijdelingse en achtererfgrens opgenomen, waar het hoofdgebouw minimaal vanaf gebouwd moet worden.
Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is een specifieke regeling opgenomen. Deze bouwwerken horen nadrukkelijk bij het hoofdgebouw maar zijn daaraan ruimtelijk (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) en functioneel (bijgebouwen) ondergeschikt. De ruimtelijke ondergeschiktheid komt tot in beginsel tot uitdrukking in de maatvoering ten opzichte van het hoofdgebouw (oppervlakte en/of hoogte). Ook de positionering (achter het hoofdgebouw, of naast het hoofdgebouw maar naar achteren gerooid) of het materiaalgebruik kan de ruimtelijke ondergeschiktheid bepalen. Het gaat er vooral om dat het ruimtelijk en dus visueel waarneembaar is dat er sprake is van bebouwing dat niet tot het (oorspronkelijke) hoofdgebouw behoort, maar wel deel uitmaakt van de bebouwing bij dat hoofdgebouw.
Voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen is een maximale gezamenlijke oppervlakte opgenomen, uitgedrukt in vierkante meters (maximaal 100 m²) en in een percentage van het bouwperceel (50%). Met dit laatste wordt het volbouwen van kleine (achter)erven voorkomen.
Voor de goothoogte van aan- en uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen is een specifieke regeling opgenomen. Daarbij is gerefereerd aan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw. Hetzelfde geldt voor de toegestane dakhelling, wanneer een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping wordt voorzien van een kap. Daardoor kan een dergelijk bouwwerk op een passende manier gebouwd worden aan het bestaande hoofdgebouw.
Om te voorkomen dat er extra woningen op het erf worden gebouwd is een verbodsbepaling opgenomen dat vrijstaande bijgebouwen niet mogen worden gebruikt als (zelfstandige) woning.
Tot slot zijn overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Daarbij gaat het bij deze bestemming om erf- en terreinafscheidingen en overige. De regeling voor erf- en terreinafscheidingen is afgestemd op de mogelijkheden die gelden voor vergunningvrij bouwen van het Besluit omgevingsrecht. Dit betekent dat ze achter de naar de weg gekeerde gevel 2,00 meter hoog mogen zijn. Op andere plaatsen is de hoogte maximaal 1,00 meter. Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen maximaal 5,00 meter hoog worden. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om vlaggenmasten. Deze bouwwerken zijn dusdanig kleinschalig in omvang dat een dergelijke hoogte te verantwoorden is.
Flexibiliteitsbepalingen
In deze bestemming zijn regels opgenomen die het mogelijk maken - met een omgevingsvergunning - af te wijken van de bouw- en (specifieke) gebruiksregels. Afwijken kan alleen wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden die zijn opgenomen in de afwijkingsregels. Voorbeelden van mogelijke afwijkingen van de bouwregels zijn een lagere maximale dakhelling (bijvoorbeeld plat dak) of dat de dakhelling van hoofdgebouwen mag worden vergroot tot ten hoogste 80°. Een voorbeeld van een mogelijke afwijking van de gebruiksregels is het gebruik van een vrijstaand bijgebouw als woning voor maximaal één huishouden, waarbij aangetoond is dat er sprake is van zorgbehoefte die tijdelijk van aard is. Hierdoor is het mogelijk om, door toepassing van een relatief korte planologische procedure, ruimte te bieden aan nieuwe ontwikkelingen op de gronden of in de gebouwen in deze bestemming.
Participatietraject
Door Elkien zijn een tweetal informatiebijeenkomsten gehouden voor huurders en omwonenden. In het 'participatieverslag traject sloop en nieuwbouw' is een beknopte weergave van die middagen/ avonden opgenomen. Daarnaast zijn huurders en omwonenden geïnformeerd middels nieuwbrieven en een informatiebrochure. Het participatieverslag inclusief bijlagen is opgenomen als bijlage 8 bij de toelichting.
Zienswijze
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen procedure. Met ingang van 14 december 2023 heeft gedurende zes weken het ontwerpbestemmingsplan “Gorredijk – Geert van der Zwaagstrjitte” voor eenieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is aan eenieder de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Er zijn geen zienswijzen ingediend maar wel een aantal opmerkingen ontvangen die bij de verdere uitwerking betrokken moeten worden.
Nieuwe inrichtingstekeningen
Planontwikkeling en ontwerp lopen in de praktijk niet altijd synchroon. Bij de beoordeling van het voorgenomen bouwplan werden enkele afwijkingen met het bestemmingsplan geconstateerd. Nadat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage is gelegd zijn er nieuwe inrichtingstekeningen opgesteld. Deze inrichtingstekeningen hebben als datum 05-03 2024 en zijn dus niet gebruikt als basis voor het ontwerp-bestemmingsplan. De nieuwe inrichtingstekeningen hebben geleid tot een enkele aanpassingen in de toelichting en de verbeelding. Het nieuwe stedenbouwkundig plan leidt niet tot aanpassing van de regels. In bijlage 10 worden de wijzigingen als gevolg van de nieuwe inrichtingstekening weergegeven.
Beroep
Het bestemmingsplan is vervolgens op 30 september 2024 gewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad. Tegen dit besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
De kosten voor de uitvoering van dit plan worden gedragen door Stichting Elkien. De kosten voor ingrepen in de openbare ruimte en de voorgestelde wijziging van het stratenpatroon worden door de gemeente gedragen. In de begroting is hier rekening mee gehouden. Hiermee is de financiële haalbaarheid van dit bestemmingsplan aangetoond.
Grondexploitatie
Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten op derden. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. In de Wro is opgenomen dat voor bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro, in verband met het kostenverhaal van de gemeente, in beginsel een exploitatieplan vastgesteld moet worden.
Dit bestemmingsplan maakt de bouw van woningen mogelijk. Dit valt onder de bouwplannen zoals bedoelt in het Bro. Vrijwel alle gronden zijn eigendom van Stichting Elkien. De afspraken tussen gemeente en Stichting Elkien worden vastgelegd in een zogenaamde anterieure overeenkomst, dat wil zeggen een overeenkomst gesloten voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan. Het vaststellen van een exploitatieplan is daarom niet nodig.