direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Rusken 6, Frieschepalen
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0086.04BPWDeRusken-0301

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel De Rusken 6 te Frieschepalen zijn plannen om maximaal vier nieuwe woningen te bouwen. Op het perceel stond voorheen een school. De bebouwing hiervan is reeds gesloopt.

Het beoogde bouwplan is niet bij recht toegestaan conform het geldende bestemmingsplan 'Frieschepalen - Kom' (zie hiervoor paragraaf 1.3). In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming zijn geen woningen toegestaan. Het beoogde bouwplan wijkt hier echter vanaf.

Wel is in het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de bestemming te wijzen naar 'Wonen - 1' en daarmee de ontwikkeling mogelijk te maken. Dit wijzigingsplan geeft toepassing aan deze bevoegdheid.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel De Rusken 6 te Frieschepalen. Het perceel ligt op de hoek van De Rusken en Lytse Leane. De grens van het plangebied is voornamelijk afgestemd op het huidige bestemmingsvlak 'Maatschappelijk' uit het geldende bestemmingsplan. De situering is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.04BPWDeRusken-0301_0001.jpg"

Figuur 1.1: Ligging plangebied.

1.3 Planologische regeling

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan 'Frieschepalen - Kom', dat is vastgesteld op 5 oktober 2009. In dit bestemmingsplan hebben de gronden van het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2'. Ter verduidelijking is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.04BPWDeRusken-0301_0002.jpg"

Figuur 1.2: Luchtfoto plangebied en omgeving met vigerend plan.

Binnen de bestemmings 'Maatschappelijk' zijn de gronden bestemd voor onderwijsdoeleinden,  sociaal-culturele en welzijnsdoeleinden, doeleinden van sport en recreatie, sociaal-medische doeleinden en religieuze doeleinden. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Met de voorgenomen ontwikkeling wordt de locatie ontwikkeld ten behoeve van maximaal vier woningen. De ontwikkeling is in strijd met de geldende regeling omdat reguliere woningen binnen de bestemming 'Maatschappelijk' niet zijn toegestaan.

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Wro-zone - wijzigingsgebied 2' is conform het geldende bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid toe te passen om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen - 1'. Deze wijzigingsbevoegdheid is opgenomen in artikel 8.6 Hiervoor gelden een aantal wijzigingscriteria. De bestemming 'Maatschappelijk' kan worden gewijzigd in 'Wonen – 1' mits:

  • 1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van de aanduiding “Wro-zone - wijzigingsgebied 2”;
  • 2. de mogelijke toename van woningen in overeenstemming is met een door de provincie geaccordeerd woonplan dat voor de gemeente Opsterland geldt. In het geval dat de woningbouwaantallen worden overschreden, kunnen Burgemeester en Wethouders besluiten hieraan medewerking te verlenen, mits de provincie hiermee instemt;
  • 3. de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde;
  • 4. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan mogelijke archeologische en ecologische waarden;
  • 5. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 14 van overeenkomstige toepassing zijn.

De gewenste situatie kan juridisch-planologisch mogelijk worden gemaakt via deze wijzigingsbevoegdheid. Hiervoor moet een wijzigingsplanprocedure worden doorlopen. In hoofdstuk 2.3 wordt ingegaan op de wijzigingscriteria.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit wijzigingsplan is als volgt opgezet: In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving van het plan uiteengezet. Hoofdstuk 3bevat een beschrijving van de relevante beleidskaders. Vervolgens bevat hoofdstuk 4 de toetsing aan de voor dit wijzigingsplan relevante wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. In hoofdstuk 5 wordt de juridische regeling van het plan aan de orde gesteld. Tenslotte gaat hoofdstuk 6 in op de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie en ontwikkelingen

2.1 Huidige situatie plangebied

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom van Frieschepalen op de hoek van De Rusken en Lytse Leane. Figuur 2.1 toont de ligging van het plangebied binnen het dorp.

Het voormalige schoolgebouw had een oppervlakte van circa 442 m2 en stond centraal op het perceel. Figuur 2.2 geeft een vooraanzicht van de voormalige situatie. De bebouwing van de school is inmiddels gesloopt. Het zuidelijk deel van het voormalige schoolperceel is geschikt bevonden voor de bouw van zeven woningen. Langs de westgrens van het perceel loopt een pad met een bomenrij die behouden moeten worden ten behoeve van de stedenbouwkundige structuur. Dit is de enige beplanting die nog over is in het gebied.

Het plangebied maakt deel uit van een woonwijk. In de omgeving zijn verschillende type woningen aanwezig. Rijwoningen, die bestaan uit twee bouwlagen met een kap. Daarnaast zijn ook vrijstaande woningen aanwezig die voornamelijk bestaan uit één bouwlaag met kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.04BPWDeRusken-0301_0003.jpg"

Figuur 2.1: Ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0086.04BPWDeRusken-0301_0004.png"

Figuur 2.2: Vooraanzicht voormalige situatie

2.2 Beschrijving initiatief

Het plangebied wordt herontwikkeld als woningbouwlocatie. Het plan voorziet in de bouw van drie vrijstaande woningen of een combinatie van twee vrijstaande woningen en twee halfvrijstaande woningen. Elk hoofdgebouw krijgt een maximale oppervlakte van 120m2, dit resulteert in een maximaal bebouwd oppervlak van 480 m2. Het is in dit stadium nog niet duidelijk of drie vrijstaande worden gebouwd of een combinatie van twee vrijstaande en twee halfvrijstaande woningen. Voor de locatie zijn in een eerder stadium stedenbouwkundige uitgangspunten opgesteld. Deze zijn opgenomen als bijlage 1.

De woningen dienen door toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 8.6 van het geldende plan te voldoen aan de regels van de bestemming 'Wonen – 1'. Hierin is vastgelegd dat de woningen een goothoogte van maximaal 3,5 meter krijgen en voorzien zijn van een kap met een dakhelling van 20 tot 60 graden. Daarmee bestaan de voorgenomen woningen uit één laag met kap, wat aansluit in de omgeving omdat dit hier veel voor komt.

De woningen worden georiënteerd richting de straatzijde, zodat geen achterkantsituaties ontstaan aan de openbare ruimtes. Er worden ruime voortuinen gerealiseerd. Parkeren vindt plaats op eigen terrein bij de woningen. Het wandelpad inclusief bomensingel aan de westzijde van het plangebied blijven behouden.

2.3 Toetsing aan wijzigingscriteria

Voor de gewenste planologische situatie kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 21 lid 21.7 sub a van het geldende bestemmingsplan. Hiermee kan de bestemming worden gewijzigd naar 'Wonen' ten behoeve van een gewone woning. In deze paragraaf worden de voorwaarden waaraan voldaan moet worden getoetst.

De wijzigingsbevoegdheid wordt uitsluitend toegepast ter plaatse van de aanduiding “Wro-zone - wijzigingsgebied 2”

De rode gekartelde lijn rondom het voormalig schoolperceel in figuur 1.2 geeft de gebiedsaanduiding 'wro-zone - wijzigingsgebied 2' weer. Het plangebied valt hierbinnen.

De mogelijke toename van woningen is in overeenstemming met een door de provincie geaccordeerd woonplan dat voor de gemeente Opsterland geldt.

In 2016 is voor de gemeente Opsterland een nieuwe woonvisie opgesteld. Hierin wordt gesproken over een beperkte groei van de woningbehoefte. Tussen 2015 en 2030 is in de hele gemeente een woningbehoefte van 56 woningen per jaar. De woonvisie is naderhand uitgewerkt. Hierbij is per dorp aangegeven hoeveel woningen er kunnen worden toegevoegd. Volgens het Woningprogramma 2008-2020 van de gemeente zijn in de planning voor Frieschepalen 10 nieuwe woningen ter plaatse van vrijkomende scholenlocaties opgenomen. De locatie van het plangebied betreft een oud schoolterrein waarop maximaal 4 woningen mogelijk worden gemaakt. De ontwikkeling past dus binnen de omschrijving en het maximaal aantal woningen.

De geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten zal niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een vastgestelde hogere grenswaarde.

De woningen die mogelijk worden gemaakt met dit wijzigingsplan zijn geluidsgevoelige objecten. Aangezien het plangebied niet binnen een geluidszone van verkeers- en/of industrielawaai ligt, worden de grenswaarden met betrekking tot geluid niet overschreden. Hierover is meer beschreven in paragraaf 4.4 Geluid.

Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan mogelijke archeologische en ecologische waarden.

Het voorgenomen initiatief voldoet aan de eisen voor het beschermen van archeologische en ecologische waarden. Hierover is meer beschreven in de paragrafen 4.3 Ecologie en 4.8 Archeologie.

Na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid zijn de regels van artikel 14 van overeenkomstige toepassing.

Dit houdt in dat de regels zoals opgenomen in de bestemmingsomschrijving Wonen - 1 van toepassing zijn. Hierover is meer beschreven in de Regels.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden daar te leggen waar ze het beste passen draagt het Rijk de ruimtelijke ordening over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling binnen het projectgebied raakt geen van de nationale belangen.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De Ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimten binnen stedelijk gebied.

Toetsing

Binnen het plangebied worden maximaal vier woningen gerealiseerd. Gezien de kleine omvang van het plan is dit niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarom hoeft niet aan de ladder getoetst te worden. Desondanks ligt het plangebied binnen bestaand stedelijk gebied en is de ligging daarmee in overeenkomst met de uitgangspunten van de ladder.

3.2 Provinciaal beleid

Verordening Romte Fryslân 2014

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro), in werking getreden op 1 juli 2008, zijn instrumenten opgenomen passend bij het stelsel van verantwoordelijkheden voor de drie bestuurslagen te weten het Rijk, de provincies en gemeenten. Doel van de wet is om een slagvaardiger doorwerking en uitvoering van het ruimtelijke beleid te bewerkstelligen. De Wro maakt onderscheid tussen een strategische visie en juridisch bindend beleid. De strategische visie staat in de structuurvisies van de verschillende overheidslagen. Binnen dat wettelijke kader hebben Provinciale Staten op 15 juni 2011 de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Deze is per 1 augustus in werking getreden. Medio 2011 is door Provinciale Staten nieuw beleid geformuleerd inzake de veehouderij, intensieve veehouderij landschap en cultuurhistorie (Grutsk op 'e Romte) en weidevogels. In de 'Tuskentiidske evaluaasje Streekplan Fryslân, van 23 januari 2013, heeft ook een eerste evaluatie van de verordening plaatsgevonden. Daarin is een aantal onderwerpen benoemd waarvan aanpassing in de verordening gewenst werd geacht. Ook op grond van de inwerkingtreding van het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is aanpassing van de verordening vereist. Aanpassingen hieromtrent hebben geresulteerd in de Verordening Romte Fryslân 2014.

Gemeenten kunnen lokale belangen naar eigen inzicht regelen, binnen de context van provinciale belangen. Wat deze provinciale belangen zijn, is in het Streekplan aangegeven. Deze vormen voor ons dan ook leidraad voor het opstellen van de verordening. Uitgangspunt daarbij is de gezamenlijke inzet. Deze inzet laat echter onverlet dat er een onderscheid is tussen lokale en provinciale belangen. De Verordening Romte Fryslân regelt de provinciale belangen die op voorhand door moeten werken naar gemeentelijke ruimtelijke plannen. Het gaat dan om belangen die niet doelmatig of doeltreffend op gemeentelijk niveau kunnen worden afgewogen en behartigd, omdat de effecten het lokale niveau overstijgen.

De verordening bevat instructies ingevolge artikel 4.1, eerste lid Wro, over de inhoud van gemeentelijke ruimtelijke plannen en over de onderbouwing en motivering in de plantoelichting. Deze instructies zijn gericht aan het gemeentebestuur en binden de burgers niet rechtstreeks.

Artikel 3.1.1 van de verordening bepaalt over het toevoegen van een woning:

  • a. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.
  • b. In afwijking van het eerste lid kan een ruimtelijk plan een woningbouwproject bevatten dat niet is opgenomen in een woonplan, indien:
  • 1. het woningbouwproject niet meer dan 3 woningen bevat dan wel, voor zover gelegen binnen het bestaand stedelijk gebied, niet meer dan 11 woningen bevat, en
  • 2. in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramma van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

Zoals ook in paragraaf 3.3 beschreven zijn deze woningen in overeenstemming met het door de provincie geaccordeerde woonplan van de gemeente Opsterland. De woningaantallen zullen hierdoor niet worden overschreden.

3.3 Gemeentelijk beleid

Bestemmingsplan Frieschepalen - Kom

Voor wat betreft het gemeentelijk beleid kan worden gesteld dat in het bestemmingsplan Frieschepalen Kom op deze locatie al rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van woningbouw. Juridisch is dit vertaald door het opnemen van een (gebiedsgebonden) wijzigingsbevoegdheid die het mogelijk maakt om de bestemming te wijzigen naar 'Wonen - 1'. De wijzigingscriteria hiervoor zijn uiteengezet en getoetst in paragraaf 2.3 Toetsing aan wijzigingscriteria.

Dit plan voorziet in een toepassing van de wijzigingsbevoegdheid en voldoet aan de wijzigingscriteria. Hierop is al eerder ingegaan in paragraaf 2.3. Hiermee past het plan dan ook in het beleid van de gemeente.

Omgevingsvisie 2015 - 2030 gemeente Opsterland

De Omgevingsvisie 2015 – 2030 heeft als doel bij te dragen aan het realiseren van een leefbare, vitale gemeenschap. Een prettig woonklimaat voor de inwoners van Opsterland is hierin van groot belang. De gemeente wil hierin voorzien door het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit, door te investeren in de woningvoorraad, accommodaties, openbare ruimte, voorzieningen en veiligheid.

Het woonbeleid is tot stand gekomen een regionale samenwerking met vier Friese buurgemeenten die deel uitmaken van de regio Zuidoost-Fryslân: Heerenveen, Smallingerland, Ooststellingwerf en Weststellingwerf. In regioverband is afgesproken effectief in te spelen op de veranderende woonwensen uit de markt, bijvoorbeeld in verband met de economische en demografische ontwikkeling, zoals de bevolkingssamenstelling.

kwantitatieve opgave

Voor de periode 2013-2020 is een woningbouwopgave voor Opsterland opgesteld gebaseerd op afspraken met de provincie en de regio Zuidoost Fryslân. Voor deze periode wordt voorzien in het realiseren van per saldo 507 woningen. Volgens de provinciale prognoses is in het verlengde hiervan in de periode tot 2030 zelfs een vraag naar 700 woningen in de regio. Er zijn echter grote onzekerheden in deze prognoses waardoor wordt uitgegaan van een bandbreedte van 200 tot 700 woningen. Het voornemen past binnen deze aantallen en is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie van de gemeente Opsterland.

Woonvisie en Woningbouwprogramma 2008-2020 Gemeente Opsterland

De gemeente Opsterland heeft op basis van de bovengenoemde Omgevingsvisie een nieuwe woonvisie opgesteld voor de periode 2017-2021. Hiermee geeft de gemeente richting voor het wonen in de gemeente op middellange termijn.

In de woonvisie is opgenomen dat van 2016 tot 2030 een beperkte groei van de woningbehoefte plaatsvindt, met een maximale behoefte van 600 woningen. De focus ligt op inbreiding in plaats van uitbreiding voor het realiseren van deze nieuwe woningen. Voor de kleinere dorpen in de gemeente, waaronder Frieschepalen, ligt de nadruk op herstructurering en herbestemming van niet-woonbebouwing.

In het Woningbouwprogramma 2008-2020 is een mogelijkheid tot realisatie van 10 woningen ter plaatse van vrijkomende scholenlocaties opgenomen in de planning. In dit geval worden woningen gebouwd ter plaatse van een voormalige schoollocatie. Omdat het schoolpand niet geschikt bleek voor hergebruik ten behoeve van woningen, is ervoor gekozen de voormalige bebouwing te slopen en nieuwe woningen te realiseren. Het aantal van maximaal vier woningen dat binnen het plangebied wordt gerealiseerd past binnen de gestelde kaders. Daarmee voldoet het plan aan de Woonvisie van de gemeente Opsterland.

Hoofdstuk 4 Planologische randvoorwaarden

In onderstaande paragrafen wordt een overzicht gegeven van de voor het nieuw op te stellen wijzigingsplan relevante milieuaspecten. Milieuaspecten zijn een belangrijk onderdeel van de belangenafweging die ten grondslag ligt aan het wijzigingsplan.

4.1 Mer-beoordeling

Bij het doorlopen van een ruimtelijke procedure moet rekening worden gehouden met mogelijke verplichtingen op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.). Daarin is vastgelegd wanneer een milieueffectrapport (MER) of een mer-beoordelingsnotitie moet worden opgesteld. In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het ruimtelijke plan planmer-plichtig (bijlage C en D), projectmer-plichtig (bijlage C) of mer-beoordelingsplichtig (bijlage D) zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. (D11.2) is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Qua oppervlakte ligt de drempelwaarde op 100 hectare. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen.

Met dit wijzigingsplan worden ten opzichte van de huidige planologische regeling maximaal vier extra woningen mogelijk gemaakt op een bestaand perceel binnen het bestaand stedelijk gebied. Er zijn geen andere ontwikkelingen nodig, zoals de aanleg van nieuwe infrastructuur. Daarmee is slechts sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling, die geen relatie heeft met andere percelen of andere functies in de omgeving, waarbij geen sprake is van een complex project, waar meerdere woningen, winkels of bedrijven worden gevestigd dan wel op stedelijke voorzieningen die een betekenis hebben voor de hele stad of een stadswijk. Er is dan ook geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject in het kader van het Besluit m.e.r., waardoor het niet noodzakelijk is om een vormvrije m.e.r.-beoordelingsnotitie op te stellen.

Daarnaast blijkt uit de beoordeling in de hierna beschreven paragrafen dat gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten geen belangrijke negatieve milieugevolgen zullen optreden. Er is dan ook geen aanleiding voor het doorlopen van een mer-procedure.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uit te sluiten is. In de omgeving van het plangebied overheerst de woonfunctie.

In een straal van 100 meter rondom het plangebied komen geen bedrijfsactiviteiten voor. Wel zijn ten zuidwesten van het plangebied op circa 130 en 160 meter afstand twee bedrijfslocaties aanwezig. Op basis van de planologische regeling zijn hier bedrijven tot en met milieucategorie 2 toegestaan. Voor dergelijke bedrijven geldt een richtafstand van 30 meter. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.

Daarnaast is op circa 40 meter afstand ten zuidwesten van het plangebied een kerk aanwezig. Voor een dergelijke inrichting geldt eveneens een richtafstand van 30 meter. Ook hier wordt aan voldaan.

Als gevolg van de ontwikkeling worden geen bedrijven in hun bedrijfsvoering beperkt en ter plaatse van de geprojecteerde woningen is sprake van een goed woonklimaat, omdat wordt voldaan aan de richtafstanden ten opzichte van omliggende bedrijven en inrichtingen. Er is in de beoogde situatie dan ook sprake van een verantwoorde milieuzonering.

4.3 Ecologie

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn in de Nederlandse wetgeving. In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Daarnaast is in elke provincie een verordening van kracht in het kader van de uitvoering van de Wet. In de provincie Fryslân betreft dit de 'Verordening Wet natuurbescherming Fryslân 2017'. In het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in Bijlage I bij de verordening. Per soort worden de handelingen, middelen en methoden genoemd die mogen worden toegepast, slechts voor zover er geen andere bevredigende oplossing bestaat.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden. De Natura 2000-gebieden zijn door de Minister van Economische Zaken aangewezen gebieden die deel uit maken van het Europese Netwerk van natuurgebieden. Daarnaast bestaat het Natuur Netwerk Nederland (NNN) uit gebieden die worden aangewezen in de provinciale verordening. Binnen de NNN-gebieden mogen in beginsel geen ruimtelijke ontwikkelingen plaatsvinden.

In en nabij het plangebied is geen sprake van beschermde natuurgebieden. Gezien de aard, afstand en de relatief kleine omvang van de ontwikkeling, worden geen effecten op de omringende natuurwaarden verwacht.

Stikstof

Bij een afstand van minder dan 5 kilometer tot het plangebied kunnen er mogelijke gevolgen optreden voor stikstofgevoelige natuurgebieden door de toename van stikstof uitstotende voertuigen die worden gebruikt in de realisatie en het gebruik van het voornemen.

De dichtstbijzijnde stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden betreffen de 'Bakkeveense Duinen' op 5 kilometer afstand en de 'Wijnjeterper Schar' 6 kilometer afstand. Gezien de relatief kleinschalige aard en omvang van het plan is redelijkerwijs te verwachten dat dit geen gevolgen voor beschermde natuurgebieden heeft. Gezien de afstand tot de Bakkeveense Duinen is hier wel een stikstofonderzoek noodzakelijk. De resultaten van dit onderzoek zijn te vinden in Bijlage 2 Stikstofonderzoek.

Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat de stikstofdepositie nergens hoger is dan afgerond 0,00 mol/ha/jaar en er derhalve geen relevant effect is. Het aspect stikstofdepositie vormt dus geen belemmering voor dit plan.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt onderscheid gemaakt tussen soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn en daarnaast de overige soorten. De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn.

De gewenste situatie voorziet niet in het kappen van bomen, en/of het dempen van sloten. De bebouwing in het plangebied is reeds gesloopt. Destijds is rekening gehouden met de Wet natuurbescherming. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.

Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.4 Geluid

Voor geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor dit plan is alleen geluidshinder als gevolg van wegverkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Het plangebied ligt niet in een geluidszone van een geluidsgezoneerde weg. De maximale snelheid op de wegen in het gebied is 30 kilometer per uur. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is daarom geen akoestisch onderzoek noodzakelijk en kan er vanuit worden gegaan dat ter plaatse van het plangebied wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder.

4.5 Bodem

Op grond van het Bro moet in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig moet worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren).

voor de ontwikkeling is op 10 januari 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 3 bij dit wijzigingsplan. Uit het bodemonderzoek is naar voren gekomen dat er geen verontreinigingen in de grond zijn aangetoond. Het grondwater blijkt licht verontreinigd te zijn met nikkel, zink en barium. Dit leidt echter niet tot belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling tot woningbouw. De bodem is geschikt bevonden voor de voorgenomen woonbestemming.

4.6 Water

Toetsingskader

Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.

Toetsing

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20200303-2-22627). Hieruit blijkt dat voor het plan de korte procedure van toepassing is. Dit houdt in dat het plan van beperkte invloed is op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in Bijlage 5 Watertoets.

Waterkwantiteit

In het plangebied worden maximaal vier woningen gerealiseerd met een oppervlakte van maximaal 480 m² aan verharding. Voorheen was al sprake van circa 1100 m2 verharding in het plangebied, doordat hier een schoolgebouw stond. Daarom wordt de grenswaarde van toenemende verharding niet overschreden met dit plan en is geen watercompensatie noodzakelijk.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting;
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater;
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

In dit geval wordt aangesloten op de bestaande riolering. Het hemelwater van zowel het dakoppervlak als het parkeerterrein wordt afgevoerd naar oppervlakte water.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Hier wordt in de uitvoeringsfase rekening mee gehouden.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. Het plangebied valt niet onder een beschermingszone.

4.7 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorische objecten. Daarnaast, is het voormalige schoolgebouw al gesloopt en zijn de gronden momenteel onbebouwd. Verder onderzoek naar de cultuurhistorische waarden in het plangebied is daarom niet noodzakelijk.

4.8 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. Deze bestaat uit een advieskaart voor de steentijd - bronstijd en uit een advieskaart voor de ijzertijd - middeleeuwen. Uit de advieskaart voor de steentijd – bronstijd blijkt dat alleen archeologisch onderzoek uitgevoerd dient te worden bij grote ingrepen.

Uit de advieskaart voor de periode ijzertijd - middeleeuwen is volgens het FAMKE geen onderzoek nodig. Voor de periode steentijd - bronstijd blijkt dat in het plangebied, zich archeologische resten kunnen bevinden. Archeologisch onderzoek is nodig bij ingrepen groter dan 5.000 m2. De grenswaarde wordt met dit plan niet overschreden. Archeologisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect archeologie staat het wijzigingsplan dan ook niet in de weg.

4.9 Luchtkwaliteit

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Tevens moet worden bekeken of de luchtkwaliteit ter plaatse voldoende is voor de voorgenomen functie.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2015) is er in de directe omgeving van het plangebied sprake van een goede luchtkwaliteit. Dit vormt geen belemmering voor de uitvoering van dit plan.

In de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Dit geldt onder ander voor een woningbouwproject met minder dan 1.500 woningen. Dergelijke projecten mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden en dragen 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging. Het omgevingsaspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor dit wijzigingsplan.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur, daarbij geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt het volgende:

Risicorelevante inrichtingen

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedszone van risicovolle inrichtingen valt. Op grotere afstand van het plangebied bevindt zich wel een risicovolle inrichting. Het gaat om de aardgaswinningslocate NAM - 2 te Ureterp, op circa 1,5 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Op deze locatie wordt gas uit de diepe ondergrond gewonnen en via een pijpleiding naar een gasbehandelingsinstallatie getransporteerd, die op circa 2,7 kilometer ten noordwesten van het plangebied ligt.

Vervoer gevaarlijke stoffen

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied niet binnen de invloedszone van vervoer van gevaarlijke stoffen valt. In de directe omgeving van het plangebied vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over het spoor, de weg, het water of door buisleidingen. Op grotere afstand van het plangebied loopt alleen een aardgasleiding.

Buisleidingen

Ten zuidwesten van het plangebied loopt een buisleiding. Dit betreft een Aardgasleiding NEN 3650-leiding met een diameter van 10 inch en een maximale werkdruk van 80 bar. Hiervoor geldt een inventarisatieafstand van 160 meter. Het plangebied ligt op een afstand van circa 1,5 kilometer, daarmee wordt voldaan aan de inventarisatieafstand. Voor het overige is geen sprake van buisleidingen in de omgeving van het plangebied.

Conclusie

De benoemde risicobronnen zijn op dusdanige afstand gelegen dat deze niet van invloed zijn op de externe veiligheidssituatie in het plangebied. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het voorliggende wijzigingsplan en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.

Hoofdstuk 5 Juridische opzet

Verbeelding

Het wijzigingsplan De Rusken 6, Frieschepalen gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt de verbeelding deel uit van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Buitengebied' van de gemeente Opsterland.

Regels

De regels die deel uitmaken van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Frieschepalen - Kom' zijn van overeenkomstige toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een wijzigingsplan. Deze is gedeeltelijk aangetoond in de voorgaande paragrafen. Ook spelen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid een rol.

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de manier van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor de uitvoering van dit plan worden gedragen door de aanvrager. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het voornemen te bekostigen. Hiermee is aan de financiële haalbaarheid van dit wijzigingsplan aangetoond.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor in beginsel een exploitatieplan op te stellen. Van deze verplichting kan worden afgezien als het kostenverhaal anderszins verzekerd is. Voor vaststelling van het planologisch besluit dient duidelijk te zijn op welke wijze de kosten zullen worden verhaald.

De gemeente is eigenaar van de gronden en gaat zelf de kavels uitgeven. Hierbij zorgt de gemeente voor een grondexploitatieplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

De resultaten uit de wijzigingsplanprocedure geven inzicht in de maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan. Met dit wijzigingsplan zijn overigens geen grote maatschappelijke belangen gemoeid.

Ontwerp

Het ontwerpwijzigingsplan wordt zes weken ter inzage gelegen (artikel 3.8 Wro). Tijdens deze periode wordt aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Eventuele zienswijzen kunnen leiden tot aanpassingen van het bestemmingsplan.

Vaststelling

Het wijzigingsplan wordt vervolgens door het College van Burgemeester en Wethouders, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.