direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wolvegasterweg 10 te Oldeberkoop
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

Aanleiding

Op de plek van het voormalige buurthuis De Blughut, in het hart van Oldeberkoop, is de gemeente Ooststellingwerf voornemens woningbouw te ontwikkelen. Door de realisatie van de MFA De Méjander heeft De Blughut zijn functie grotendeels verloren. Het gebouw is inmiddels gesloopt, waarna er ruimte is ontstaan voor uitgifte van de bouwkavels.

Het betreffende perceel is gelegen in de beheersverordening Overige dorpen die is vastgesteld op 20 mei 2014. Deze beheersverordening is een beheerregeling voor het toen bestaande gebruik. Er is aangesloten bij de rechten uit de voorheen geldende bestemmingsplannen. Het beoogde plangebied heeft de huidige functie Maatschappelijk met een bouwvlak en een maximale goothoogte van 5,5 m. Verder ligt het perceel in het beschermd dorpsgezicht Oldeberkoop.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0001.png"

Uitsnede illustratie beheersverordening Overige dorpen

Het voornemen op deze locatie woningen te bouwen, is in strijd met de geldende beheersverordening. Om deze reden is het voorliggend bestemmingsplan opgesteld, die voorziet in een toegesneden juridisch-planologische regeling voor het planvoornemen.

Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk volgt de planbeschrijving waarbij wordt ingegaan op de huidige situatie in en rond het plangebied en de beoogde situatie. In hoofdstuk 3 worden het relevante rijksbeleid en provinciaal en gemeentelijk beleid behandeld. Het vierde hoofdstuk is gewijd aan milieuhygiënische aspecten. De laatste twee hoofdstukken hebben betrekking op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Oldeberkoop aan de grens van het dorp. De Wolvegasterweg loopt zuidelijk langs het plangebied. Ten noorden van het plangebied loopt de Willinge Prinsstraat, aan de westkant ligt de Heerenveenseweg. Aan de oostkant grenst het plangebied aan woonpercelen en een bedrijfsperceel.

Op het terrein heeft een boerderij gestaan die als laatst in gebruik was als buurtcentrum. Dit gebouw is inmiddels gesloopt. Op dit moment bestaat het plangebied uit grasland met bomen. Voor een nadere beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van het plangebied, wordt verwezen naar Bijlage 4 Brochure woonkavels Wolvegasterweg 10 Oldeberkoop. Hierna volgen enkele afbeeldingen die een beeld geven van de locatie (in groter verband).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0002.png"

Uitsnede ligging plangebied met voormalige bebouwing (bron: bing maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0003.png"
Uitsnede ligging plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0004.png"
Huidige situatie bezien vanaf de Wolvegasterweg (bron: google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0005.png"
Huidige situatie bezien vanaf de Wolvegasterweg

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0006.png"
Huidige situatie bezien vanaf de Willinge Prinsstraat (bron: google maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0007.png"
Huidige situatie bezien vanaf de Willinge Prinsstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0008.png"
Huidige situatie bezien vanaf de Heerenveenseweg

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Planopzet

De gemeente kiest voor een flexibel bestemmingsplan waarin ruimte wordt geboden aan verschillende invullingen van het plangebied. In het bestemmingsplan worden de randvoorwaarden gegeven waaraan voldaan moet worden, ingegeven vanuit landschappelijk en stedenbouwkundig oogpunt en een goede ruimtelijke ordening. De randvoorwaarden worden in het navolgende kort toegelicht en zijn opgenomen in de in de bijlagen opgenomen Brochure bouwkavels Wolvegasterweg 10 te Olderberkoop en hebben zoveel mogelijk een vertaling gekregen in dit bestemmingsplan. De brochure zal als beeldkwaliteitsparagraaf bij het bestemmingsplan worden vastgesteld, waardoor de randvoorwaarden die vanuit welstand worden gesteld gelden als toetsingskader voor de omgevingsvergunning, onderdeel 'bouwen'.

Het perceel zal worden opgesplitst in maximaal 3 kavels waarop maximaal 3 vrijstaande woningen dan wel 2 vrijstaande woningen en een woongebouw gebouwd mogen worden. Het aantal wooneenheden bedraagt in dat geval totaal ten hoogste 8. Conform het gemeentelijk beleid wordt het parkeren op het erf opgelost.

In beide gevallen kent het perceel een hoofdopzet die is gebaseerd op de opzet van het oude erf met een stevige groene omlijsting rond de zijkant en aan de 'achterzijde' (zijde Willinge Prinsstraat) en een open voorzijde aan de kant van de Wolvegasterweg. Aan de voorzijde is het perceel georiënteerd op de Singel. In beide invullingen van het perceel wordt het volume aan die zijde van het perceel op de Singel georienteerd zodat de van oudsher bestaande relatie tussen de Singel en de bebouwing wordt behouden en hersteld.

Het groene karakter van het perceel wordt daarnaast zoveel mogelijk behouden door:

  • de bestaande sloot als omgrachting en verbindend element rond de locatie in stand te houden;
  • waar mogelijk rekening te houden met bestaande bomen bij de positionering van de bouwvlakken;
  • erfverharding zo minimaal mogelijk wordt toegepast.

Vooruitlopend op de herontwikkeling van de locatie heeft de gemeente Ooststellingwerf een bomeninventarisatie laten uitvoeren. Deze inventarisatie is opgenomen in Bijlage 1. In de planvorming van de locatie is deze inventarisatie zoveel mogelijk leidend geweest voor de invulling van het plan. De als waardevol benoemde bomen kunnen in de plannen blijven staan. Eén waardevolle boom zal gekapt moeten om een goede situering van een woning in de as van de Singel mogelijk te maken. In totaal wordt <100m2 bomen gekapt, dus een compensatie in het kader van de Boswet (per 1-1-2017 opgegaan in de Wet natuurbescherming) is niet noodzakelijk.

Hieronder is inzichtelijk gemaakt welke bomen gekapt en houtgewassen gerooid moeten worden door de bouwvlakken weer te geven op de inventarisatie van de waardeolle bomen en houtopstanden. Het gaat hierbij om 1 waardevolle boom (nummer 26) en een aantal niet waardevolle bomen. Daarnaast zal een gedeelte van het houtgewas gerooid worden ten behoeve van de ontsluiting en inrichting van het perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0009.jpg"

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0010.jpg"

Bouwvlakken (rode vlakken) geprojecteerd op de luchtfoto en de inventarisatie waardevolle bomen en houtopstanden

2.2.2 Ruimtelijke uitgangspunten en beschermd dorpsgezicht

De ontwikkeling van het dorp, het straatbeeld, de relatie met het omliggende landschap en de locatie zelf geven allerlei bijzonderheden prijs. Deze bijzonderheden vertellen iets over de plek door de eeuwen heen. Bij de herontwikkeling van de locatie is het de opgave om daar een nieuwe tijdsdimensie aan toe te voegen, maar wel door verder te bouwen aan lange geschiedenis die de plek al heeft.

Het plangebied ligt binnen het beschermd dorpsgezicht Oldeberkoop (het aanwijzingsbesluit en de toelichting hierop zijn opgenomen in respectievelijk Bijlage 2 en Bijlage 3). In de opzet voor de ontwikkeling van het perceel is nadrukkelijk rekening gehouden met de kenmerken van het beschermd dorpsgezicht, te weten:

  • het historische dorpsbeeld met in het bijzonder de kerk, de brink en omringende dorpsbebouwing;
  • de bebouwing van de Willinge Prinsstraat en Wolvegasterweg als ondersteunend aan dit beeld;
  • variatie aan bouwstijlen langs de Wolvegasterweg en Willinge Prinsstraat, waar ook enkele karakteristieke panden staan.

Goed om daarbij te benoemen is dat het kerkepad als pad vanaf de kerk richting het westen als belangrijk historisch element wordt behouden en zo nodig hersteld door de ontsluiting van het middelste perceel in het verlengde van het kerkepad te leggen.

Bij de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen met het oog op het behoud van de historisch-ruimtelijke waarden van het beschermd dorpsgezicht nog nadere eisen worden gesteld aan onder meer het materiaalgebruik en de situering van de bebouwing.

Vanuit de historie van de locatie als 'voorname woonplek', de ruimtelijke samenhang van de plek met de naatsgelegen weilanden en de Singel en het groene karakter van de locatie in het dorpse bebouwingslint van de Wolvegasterweg en Willinge Prinsstraat zijn een aantal ruimtelijke randvoorwaarden opgesteld voor de herontwikkeling van de plek.

Landschap

  • duidelijke zichtrelatie met omgeving behouden;
  • benadrukken monumentale ligging van de locatie in de zichtlijn van de Singel.

Stedenbouw

  • locatie als groene plek in het bebouwingslint langs de Wolvegasterweg handhaven: royaal groen voorerf;
  • vasthouden aan de bossingel als dichte groene wand aan de Heerenveenseweg: visuele begrenzing van het dorp;
  • bij de ontwikkeling van 3 bouwkavels de locatie ook als voorkant laten aansluiten bij het straatbeeld van de Willinge Prinsstraat (huidige achterkantsituatie voorkomen);
  • bij de ontwikkeling van de locatie de bouwstijl en vormgeving van de panden afstemmen op de kwaliteiten van het bebouwingslint.

Locatie

  • waardevolle bomen als drager van karakteristiek van de locatie behouden;
  • sloot als omgrachting en verbindend element rond de locatie in stand houden;
  • kerkepad als historische structuur doorzetten en als ontsluiting van de jeu-de-boulesbaan en de paardenstal behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0011.png"

Randvoorwaarden ontwikkeling 3 bouwkavels

Beeldkwaliteitseisen

De beeldkwaliteit richt zich op de verschijningsvorm van de gebouwen en op de inrichting van tuinen en erven. De samenhang tussen de gebouwen onderling en tussen gebouwen en buitenruimte maakt uiteindelijk de gewenste kwaliteit van locatie ‘De Blughut’.

Een locatie, drie sferen

Het landschappelijk en stedenbouwkundig raamwerk geeft ruimte aan drie percelen met op elk perceel een royale bouwkavel. Elk perceel heeft door z’n ligging ten opzichte van de omgeving een ander karakter. Dat betekent ook dat elk perceel een andere beeldkwaliteit vraagt.

Het perceel aan de voorzijde van de Wolvegasterweg kan worden getypeerd als extravert. Dit perceel is een monumentale zichtlocatie en refereert aan de oude status van weleer, zoals bijvoorbeeld ook Luniastate dat doet.

Het perceel aan de noordzijde sluit aan op het dorpse karakter dat de Willinge Prinsstraat kenmerkt. De bebouwing op deze kavel heeft een samengesteld volume en fraaie detailleringen. Vanwege de omvang van de bouwkavel en het te ontwikkelen bouwvolume is enige afstand tot de weg passend. Maar door het creëren van doorzichten onder de bestaande bomen door ontstaat wel een duidelijke zichtrelatie tussen de bebouwing en de straat. Dat sluit aan bij het beeld van de school die terug ligt in de rooilijn, maar waar eikenbomen het straatprofiel begeleiden.

Het middelste perceel is een introverte plek, ingeklemd tussen bossages en grote bomen en gelegen in het verlengde van het kerkepad. Het kerkepad ontsluit echter alleen de paardenstal en jeu-de-boulesbaan, de kavel wordt ontsloten vanaf de Heerenveenseweg. Op deze kavel past bebouwing in een ingetogen stijl met bij de omgeving passende kleuren en materialen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0012.png"

Richtlijnen

Voor elk van de drie percelen is een set aan beeldkwaliteitsrichtlijnen geformuleerd. Deze richtlijnen geven genoeg ruimte voor eigen invulling, maar helpen ook om het uiteindelijk gewenste beeld te realiseren. In de bij dit bestemmingsplan opgenomen Brochure bouwkavels Wolvegasterweg 10 te Olderberkoop zijn de beledkwaliteitsrichtlijnen terug te vinden. Deze richtlijnen worden ook als welstandsbeleid voor deze locatie gezien.

2.3 Juridische vormgeving

Algemeen

In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels.

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • a. een verbeelding van het bestemmingsplangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • b. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan behoort een toelichting, waarin de belangrijkste afwegingen worden verwoord die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. De regels en verbeelding volgen de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012). SVBP zorgt voor een uniforme regeling en verbeelding die goed met andere bestemmingsplannen kan worden vergeleken. Tevens sluit het bestemmingsplan aan bij de eisen en terminologie van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd.

Planvorm

Voor het plangebied is er voor gekozen een specifieke regeling opgenomen waarin de ruimtelijk relevante randvoorwaarden een vertaling hebben gekregen.

Bestemmingen

Ten behoeve van de woningbouwontwikkeling is de bestemming Wonen opgenomen. Binnen de bestemming Wonen zijn in totaal maximaal 8 wooneenheden toegestaan. De woningen dienen vrijstaand dan wel in de vorm van een woongebouw te worden gebouwd. Er mag maximaal 3 vrijstaande woningen worden gebouwd, dan wel 2 vrijstaande woningen en 1 woongebouw met daarin ten hoogste 6 wooneenheden. De hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. Het woongebouw met daarin maximaal 6 wooneenheden mag uitsluitend worden gebouwd op het meest noordelijke bouwperceel. In de regels van het bestemmingsplan is nader ingegaan op de goothoogte en maximale dakhelling van de gebouwen. Daarnaast zijn tuinen, erven en terreinen, water, parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, speelvoorzieningen en wegen en paden in de bestemming begrepen. Voor de bestaande sloot is de functieaanduiding ‘water’ opgenomen. Deze dient als waterbuffer voor het water dat afstroomt van verharde oppervlakten binnen het plangebied. Binnen de bestemming Wonen zijn tevens aan huis verbonden beroepen en bedrijven en Bed & Brochje bij recht toegestaan. Aan beide zijn wel enkele voorwaarden in de regels verbonden.

Ten behoeve van het behoud van het groene karakter heeft het bestaande groen aan de zijde van de Wolvegasterweg een bestemming Groen gekregen.

Voor de waardevolle bomen die in het plangebied zijn gelegen geldt dat deze niet mogen worden geveld of gerooid. Binnen de kroonprojectie van deze bomen mag niet worden gebouwd en mogen geen werken of werkzaamheden worden uitgevoerd die de bomen kunnen schaden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijk

SVIR

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, maart 2012) haar ambities tot 2040 weergegeven. De ondertitel van het SVIR luidt ‘Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig’. Om dat te bewerkstelligen zijn – voor de middellange termijn (2028) - de volgende drie doelen aangegeven:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In de SVIR wordt de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Doel is een 'een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden'. De ladder beoogt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. De Ladder voor duurzame verstedelijking is per 1 juli 2017 aangepast.

Ladder duurzame verstedelijking

De oorspronkelijke Ladder uit 2012 (met een drietal treden –vragen- waaraan voldaan moest worden) leidde tot een constante stroom jurisprudentie. In de praktijk werd de toepassing van de Ladder als lastig ervaren en bleef vaak achterwege. Het Rijk heeft met alle partijen in het veld verkend wat mogelijke oplossingen zijn voor de geconstateerde knelpunten. Mede aan de hand van deze verkenning is de Ladder per 1 juli 2017 gewijzigd.

Het betreft de volgende wijzigingen:

  • de begrippen 'actuele' en 'regionale' zijn geschrapt;
  • de nieuwe Ladder bevat geen treden meer. De treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt;
  • voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht;
  • er is een nieuw artikellid toegevoegd voor de Laddertoets bij uitwerkings- en wijzigingsplannen. De Laddertoets kan dan worden doorgeschoven naar het moment van vaststelling van het wijzigings- of uitwerkingsplan.

De huidige definities behorende bij de Ladder worden niet gewijzigd. De uitgezette lijn in de jurisprudentie blijft hiermee in stand.

Toetsing

De Ladder is van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen of en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:

  • Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
  • De stedelijke ontwikkeling ligt buiten bestaand stedelijk gebied, wat nu?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling hangt af van het aantal te bouwen woningen. Als het aantal minder is dan twaalf woningen, is dit niet het geval. Op onderhavige locatie Wolvegasterweg 10 (Blughut) kunnen minder dan twaalf woningen worden gebouwd.

De locatie betreft een herstructureringslocatie in de bebouwde kom van het dorp. Dit is bestaand stedelijk gebied. Van belang is te bezien of de locatie in een behoefte voorziet, die regionaal is afgestemd en daarmee een verzorgingsgebied heeft. Uit het behoefteonderzoek (zie bijlage 2) blijkt dit het geval te zijn. Oldeberkoop voorziet in een gemeentelijke woningbehoefte, maar ook van buiten de gemeente komen 25 - 40-jarigen (terug) naar gemeente en Oldeberkoop. De regionale afstemming heeft in het kader van de afspraken tussen de regio Zuidoost met vijf gemeenten (formeel) plaatsgevonden.

De ontwikkeling die met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, is dan ook in lijn met de Ladder duurzame verstedelijking. Voor nadere details wordt verwerzen naar de eerder genoemde bijlage 2.

3.2 Provincie

In het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld 13 december 2007) zijn de provinciale kaders opgenomen waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. Het centrale uitgangspunt is “een ondeelbaar Fryslân met ruimtelijke kwaliteit”. ‘Ondeelbaar’ slaat op het feit dat stad en platteland elkaar nodig hebben en ondersteunen. ‘Ruimtelijke kwaliteit’ wordt bovenregionaal benaderd en heeft betrekking op de gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van de ruimte. Hier ligt de focus vooral op landschappelijke kwaliteit.

Voor kleine kernen zoals Oldeberkoop staat de provincie een terughoudend woningbouwbeleid voor. Woningbouw dient primair gericht te zijn op de plaatselijke woningbehoefte, dat wil zeggen op de reële woningvraag die voortkomt uit het gebied zelf. De verdeling van de beschikbare woningbouwruimte op het platteland is een gemeentelijke verantwoordelijkheid. Wel legt de provincie een accent op locaties die goed met het openbaar vervoer ontsloten zijn. Voorts stelt de provincie als eis dat de woningbouw qua architectuur en massa afgestemd moet worden op de schaal en ruimtelijke karakteristiek van de dorpen.

Het Streekplan is verder uitgewerkt in de Verordening Romte Fryslân (1 augustus 2014). Uit deze verordening blijkt dat het plangebied binnen het bestaand stedelijk gebied (het komgebied van Oldeberkoop) ligt.

Dit bestemmingsplan past binnen bovengenoemd provinciaal beleid. De woningbouw richt zich op de plaatselijke behoefte, is goed ontsloten op het openbaar vervoer en past qua type en schaal bij de omringende dorpse omgeving.

3.3 Gemeente

De gemeente heeft in de beheersverordening ‘Overige Dorpen 2014’ (20 mei 2014) een maatschappelijke functie aan het plangebied toegekend. Zoals gezegd in de inleiding, zal er een nieuw bestemmingsplan moeten worden opgesteld om de woningbouw mogelijk te maken.

Woonplan 2011 - 2020

Op 19 april 2011 heeft de gemeenteraad het Woonplan 2011-2020 vastgesteld. De hoofddoelstelling van dit Woonplan is als volgt geformuleerd: “Stabilisatie inwoneraantal tot 2020 en ruimte voor benodigde uitbreiding woningvoorraad.” Aan bouwen op inbreidingslocaties wordt prioriteit toegekend. Dit mede op grond van het integrale duurzaamheidsbeleid, waartoe ook maatregelen op woningniveau behoren (denk aan het geven van voorlichting, stimuleren van gebruik duurzame materialen en energiebesparende bouw).

Het Woonplan uit 2011 raamde de behoefte op 526 woningen. Zoals aangegeven in paragraaf 2.1, past de beoogde woningbouw binnen het plangebied bij deze raming.

In het Woonplan is aangegeven dat inbreidingslocaties aan vier criteria moeten voldoen:

  • Het initiatief moet planologisch aanvaardbaar zijn.
  • Het initiatief moet een kwaliteitsverbetering betekenen, zoals de afronding van een dorpsrand.
  • Het initiatief moet passen binnen de kwaliteitseisen die in het Woonplan zijn opgenomen.
  • Het initiatief mag in principe niet concurrerend zijn voor woningbouw op de “eigen” woningbouwlocaties.

De gemeente stelt dat voor de beoogde woningbouw binnen het plangebied aan deze vier criteria wordt voldaan.

Woonvisie 2017 - 2022

Sinds de vaststelling van het Woonplan 2011-2020 hebben veel veranderingen plaatsgevonden. De afgelopen jaren is de woningmarkt ingrijpend gewijzigd. Daardoor ontstond er een andere visie op wonen.

Met de nieuwe Woonvisie 2017-2022 wil de gemeente het volgende bereiken:

  • Focus op inbreiding in plaats van uitbreiding;
  • Het concentreren van de woningtoevoegingen door nieuwbouw op in- of uitbreidingslocaties in de drie kerndorpen en incidenteel in de andere dorpen;
  • De nieuwbouwmogelijkheden optimaal inzetten om woningen toe te voegen waar ook in de toekomst behoefte aan is.

Structuurvisie

De gemeenteraad van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 15 september 2009 de Structuurvisie 2010-2020-2030 vastgesteld. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente. Het plangebied valt onder het deelgebied ‘tussen de Tsjonger en de Lende’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0013.png"

Uitsnede kaart ‘visie op hoofdlijnen’ (Structuurvisie 2010-2020-2030)

Welstandsnota

De woningbouw binnen het plangebied zal moeten voldoen aan de gebiedsgerichte criteria uit de Welstandsnota (herziene versie, 23 juni 2009). Bij het opstellen van de brochure bouwkavels Wolvegasterweg 10 te Oldeberkoop is hier rekening mee gehouden. Daarnaast zijn voor deze locatie beeldkwaliteitseisen opgesteld waaraan het bouwplan moet voldoen. Deze eisen zijn opgenomen in paragraaf 2.1.1.

Hoofdstuk 4 Toets aan wet- en regelgeving

4.1 Geluidhinder

WET GELUIDHINDER

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van woningen. De Wet geluidhinder beschouwt woningen als geluidgevoelige gebouwen. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

ZONES

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. De zone in binnenstedelijk gebied bedraagt 200 m uit de as van de weg.

Van belang in dit verband is de Heerenveenseweg (N353). Deze weg kent een 50 km/uur regime en derhalve ook een zone. De te realiseren woningen liggen binnen de zone van deze weg.

De overige wegen (Willinge Prinsstraat en Wolvegasterweg) kennen een 30 km/uur regime. Deze wegen zijn dienovereenkomstig ingericht en kennen een lage verkeersintensiteit. Akoestisch onderzoek naar deze wegen is in het kader van een goede ruimtelijke ordening derhalve niet nodig.

NORMEN

Behoudens situaties waarbij door Gedeputeerde Staten of burgemeester en wethouders een hogere waarde is vastgesteld, geldt voor geluidsgevoelige objecten binnen een zone als ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel 48 dB. Bij het voorbereiden van een plan dat geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op grond behorende bij een zone, dienen burgemeester en wethouders een akoestisch onderzoek in te stellen.

Indien de geluidsbelasting de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB te boven gaat, kunnen burgemeester en wethouders, mits gemotiveerd, een hogere waarde vaststellen tot maximaal 63 dB (artikel 83 van de Wet geluidhinder).

UITGANGSPUNTEN VERKEER

Bij de berekeningen is gebruikgemaakt van de verkeersgegevens van de provincie Fryslan. Daarbij is een inschatting van de ontwikkeling van de verkeersintensiteit op deze weg tot het jaar 2025 gemaakt aan de hand van de ontwikkeling van de verkeersintensiteit in de afgelopen 10 jaar. In de berekeningen is verder rekening gehouden met het type wegdek (elementen verharding in keperverband). In onderstaande tabel zijn de gebruikte gegevens weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0014.png"

BEREKENINGEN

Met behulp van Standaard Rekenmethode II (reken en meetvoorschrift geluid, RMG 2012) zijn de 48, 53 en 58 dB geluidscontouren berekend.

Op grond van artikel 110g van de Wet geluidhinder wordt een aftrek op de geluidsbelasting vanwege een weg toegepast. De toe te passen aftrek van de geluidsbelasting van de gevel van woningen bedraagt over het algemeen:

  • a. 2 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt;
  • b. 5 dB voor de overige wegen;
  • c. 0 dB bij toepassing van de artikelen 3.2 en 3.3 van het Bouwbesluit 2012 en bij toepassing van de artikelen 111b, tweede en derde lid, 112 en 113 van de Wet geluidhinder.

De onder c genoemde aftrek heeft betrekking op het vaststellen van eventuele gevelisolatiemaatregelen om de vereiste binnenwaarde te bereiken.

In de berekeningen is op grond hiervan 5 dB van de rekenresultaten afgetrokken. De resultaten van de berekeningen zijn in de hiernavolgende afbeelding opgenomen in de vorm van de 48, 53 en 58 dB-geluidscontouren. In Bijlage 6 zijn de volledige berekeningen opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0015.png"

48, 53 en 58 dB geluidscontouren

In een aanvullend akoestisch onderzoek is getoetst op verschillende waarneempunten op de grens van de bouwvlakken zoals opgenomen in de verbeelding van het bestemmingsplan. Uit dit onderzoek blijkt dat de woningbouw aan de noordkant niet zal voldoen aan de wettelijke eisen wat betreft het wegverkeerslawaai. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting bedraagt maximaal 4 dB vanwege de Heerenveenseweg. Het onderzoek is opgenomen in Bijlage 7.


Om de betreffende woningen mogelijk te maken dient het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ooststellingwerf een hogere waarde te verlenen. Gemotiveerd is waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied niet mogelijk zijn. Daarbij is getoetst aan de landelijke wetgeving. Deze motivering is opgenomen in Bijlage 8.


Mogelijk zijn voor het verlenen van een hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan de betreffende gevels van de geluidgevoelige bebouwing nodig, teneinde te voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Dit onderzoek dient bij de indiening van het bouwplan mede aangeleverd te worden.

Conclusie

De betreffende locatie voldoet niet geheel aan de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB. De overschrijding van de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de Heerenveenseweg bedraagt afgerond maximaal 4 dB. Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Ooststellingwerf zal hiervoor een hogere waarde verlenen.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand is de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor het bepalen van de richtafstanden wordt onderscheid gemaakt tussen rustige woonomgevingen en gemengde gebieden. Het plangebied ligt in laatstgenoemd gebiedstype.

Het plangebied grenst aan een bedrijfsbestemming. Op deze kavel is een autobedrijf gevestigd met een werkplaats. Ook zijn in de omgeving kantoren aanwezig en grenst het plangebied aan een provinciale weg. Op grond daarvan kan ter plaatse niet worden gesproken van een 'rustige woonwijk', maar van een gemengd gebied. Op grond van de voorgenoemde VNG-brochure geldt hierbij een richtafstand van 30 m. Omdat het plangebied is gelegen in gemengd gebied kan de richtafstand met één afstandsstap worden verlaagd. Dit betekent dat in dit geval een richtafstand van 10 m geldt. Het bouwvlak komt op een afstand van ongeveer 15 m van het bestemmingsvlak te liggen.

De aanwezige bedrijvigheid legt geen onevenredige hinder op het plangebied, waardoor het planvoornemen op dit punt uitvoerbaar is.

4.3 Luchtkwaliteit

REGELGEVING

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.

NSL/NIBM

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

De ministerraad heeft op voorstel van de minister van VROM ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

BESTEMMINGSPLAN

Het plan biedt de mogelijkheid tot de realisatie van maximaal 8 wooneenheden. Op grond van de CROW-publicatie 317 'Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (oktober 2012) is de gemiddelde verkeersgeneratie van een woning bepaald op afgerond 7,7 ritten per etmaal. De toename van de totale verkeersgeneratie bedraagt derhalve afgerond 62 ritten.

NIBM-TOOL

Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft VROM in samenwerking met InfoMil de nibm-tool april 2017 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPWolvegasterweg10-ON01_0016.png"

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.4 Externe veiligheid

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) verplicht gemeenten en provincies die milieuvergunningen verlenen of een bestemmingsplan maken, rekening te houden met externe veiligheid. Doel van het Besluit externe veiligheid inrichtingen is individuele en groepen burgers een minimum beschermingsniveau te garanderen tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen.

INRICHTINGEN

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen inrichtingen gelegen die onder de werking van het Besluit externe veiligheid inrichtingen vallen. Het plangebied valt ook buiten de invloedsgebieden van andere risicovolle inrichtingen (bron: Risicokaart).

VERVOER

In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen wegen gelegen waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt (bron: Risicokaart).

AARDGASLEIDINGEN

Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van aardgastransportleidingen (bron: Risicokaart).

ADVIES BRANDWEER

Op dit punt wordt verder verwezen naar het bijgevoegde ‘digitale veiligheidstoets’ van de Brandweer Fryslân. Daarin wordt het volgende wordt geconcludeerd: “Uit de toets blijkt dat er in of buiten het plangebied geen risicovolle inrichting of buisleiding gelegen zijn die van invloed zijn op dit ruimtelijk plan. Ook vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Externe veiligheid is daarom niet van toepassing op dit ruimtelijk plan. Verantwoording van het groepsrisico is dan ook niet aan de orde. Het bevoegd gezag is in dit geval niet verplicht Brandweer Fryslân om advies te vragen in het kader van externe veiligheid.”

4.5 Bodem en water

Bodem

Op de ‘Kaart met locaties met (mogelijke) bodemverontreiniging’ van de provincie Friesland (via www.bodemloket.nl), zijn geen bodemverontreinigingen binnen het plangebied gemeld. Er is op de locatie een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In het betreffende onderzoek (Verkennend milieukundig bodem- en asbestonderzoek op de locatie Wolvegasterweg 10 te Oldeberkoop. Outline consultancy, 2 juli 2013) wordt het volgende geconcludeerd:

  • zintuiglijk is de grond ter plaatse van voornamelijk het noordelijke gedeelte van het perceel (zeer) zwak puinhoudend. Plaatselijk is een puinverharding aanwezig met daaronder koop- en puinhoudende grond. Op deze plaats was mogelijk in het verleden een mestkelder aanwezig. Op een tweetal plaatsen is op het maaiveld asbesthoudend materiaal aangetroffen (analytisch bevestigd);
  • analytisch is in het monster van de zeer zwak puinhoudende bovengrond een licht verhoogd gehalte aan lood gemeten. In het monster van de zwak puinhoudende bovengrond zijn voor geen enkele van de onderzochte parameters gehalten boven de achtergrondwaarde gemeten. In het monster van de matig koolhoudende en sterk puinhoudende ondergrond zijn licht verhoogde gehalten aan zink en PAK gemeten. In het monster van de uiterst slibhoudende ondergrond zijn voor geen enkele van de onderzochte parameters gehalten boven de achtergrondwaarde gemeten;
  • in de grond en het puin is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aanwezig;
  • in het grondwater zijn plaatselijk licht verhoogde concentraties barium, koper en lood gemeten.

Uit voorgaande blijkt dat de hypothese ‘niet verdacht’ voor het terrein formeel dient te worden verworpen. De gemeten overschrijdingen van de achtergrond- of streefwaarde zijn echter dermate gering en bovendien mogelijk van natuurlijke oorsprong (minerale olie in de grond en chroom in grondwater), dat zij vanuit milieukundig oogpunt geen bezwaar vormen. Nader onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

Met betrekking tot asbestonderzoek blijkt dat de hypothese ‘verdacht’ voor de deellocatie dient te worden verworpen. In de onderzochte grond en het onderzochte puin is zowel zintuiglijk als analytisch geen asbest aangetroffen.

Het gehele onderzoek is als bijlage bij de toelichting opgenomen.

Water

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin dient te worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding.

Op 31 januari 2017 is de digitale watertoets doorlopen, gebleken is dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. Op 20 februari 2017 is een wateradvies ontvangen van het waterschap. Dit advies is hieronder samengevat. De watertoets en het wateradvies zijn als bijlagen opgenomen.

VEILIGHEID

Voor bestrijding van hittestress wordt geadviseerd zo veel mogelijk bestaand groen te handhaven.

PEILGEBIED EN DROOGLEGGING

Geadviseerd wordt bij het bepalen van de aanleghoogte naast de drooglegging ook rekening te houden met voldoende ontwateringsdiepte.

GRONDWATERONTTREKKING

Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog uit te kunnen voeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Op het lozen van onttrokken grondwater is vanuit waterkwaliteitsbeheer de meldingsplicht van toepassing.

TOENAME VERHARD OPPERVLAK

Aan verharding was circa 1.650 m2 verharding aanwezig, bestaande uit ongeveer 1.000 m2 terreinverharding en circa 650 m2 bebouwing. Binnen het plangebied zullen hoofdgebouwen en bijgebouwen gerealiseerd worden met een oppervlakte van respectievelijk maximaal 790 m2 en 600 m2. Daarnaast is om te voldoen aan de gemeentelijke parkeernorm 313 m2 aan parkeervoorzieningen nodig. Totaal 1.703 m2 verharding. Per saldo neemt door de realisatie van het plan de hoeveelheid verhard oppervlak toe met 53 m² (excl. de ontsluiting van parkeervoorzieningen naar de openbare weg). Compensatie is bij een toename aan verhard oppervlak <200 m2 niet nodig. Geadviseerd wordt te onderzoeken of de ondergrond geschikt is voor infiltratie, om afstromend regenwater van de gebouwen en verhardingen te infiltreren in de ondergrond en niet af te voeren via riolering.

WATERKWALITEIT

Om een goede waterkwaliteit te realiseren is het nodig dat voorkomen wordt dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn. Ook is het nodig dat gebouwd wordt met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

UITBREIDING VAN HET RIOOLSTELSEL

Mogelijk is een uitbreiding van het rioolstelsel onderdeel van het plan. Wijzigingen aan het rioolstelsel van het betreffende rioleringsgebied dienen doorgegeven te worden aan Wetterskip Fryslân.

Bij de uitvoering van het bouwplan zal rekening gehouden worden met de adviezen van het waterschap.

4.6 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan te toetsen, is een quick scan natuurtoets binnen het plangebied uitgevoerd (Natuurtoets Wolvegaasterweg 10 Oldeberkoop, Quick scan natuurtoets sloop en nieuwbouw. Grontmij, 24 april 2015). In het rapport van deze quickscan is het volgende geconcludeerd:

  • De werkzaamheden in het plangebied hebben geen negatieve effecten op EHS-gebieden.
  • Voor de zwaar beschermde vleermuizen die in de omgeving kunnen voorkomen, geldt dat geen negatieve effecten optreden ten gevolge van de werkzaamheden;
  • Voor de licht beschermde (grondgebonden) zoogdieren die kunnen voorkomen dient de algemene zorgplicht in acht te worden genomen
  • Voor mogelijk aanwezige of passerende licht beschermde amfibieën dient eveneens de algemene zorgplicht in acht te worden genomen;
  • Voor broedvogels geldt dat verstoring voorkomen dient te worden. De werkzaamheden dienen bij voorkeur buiten de broedperiode (half maart tot begin augustus) uitgevoerd te worden;
  • In verband met de broedende spreeuw dient gewacht te worden tot na het broedseizoen;
  • Er zijn geen beschermde ongewervelden aangetroffen.

Bij de uitvoering van de werkzaamheden zal rekening gehouden worden met bovenstaande conclusies. Het volledige rapport is opgenomen in de bijlagen.

4.7 Archeologie

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen.  Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet wanneer deze in 2019 in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn de artikelen te vinden in het overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. 

In de wet is geregeld dat gemeenten zelf verantwoordelijk zijn voor de archeologische monumentenzorg. De gemeente moet bij (op)nieuw vast te stellen ruimtelijke plannen rekening houden met in de bodem aanwezige en te verwachten archeologische waarden en dat archeologische resten bij bodemverstoring intact blijven. Deze verplichting volgt ook uit de Wro/Bro, die voorschrijft dat archeologie en cultuurhistorie uitdrukkelijk moeten worden meegewogen bij ruimtelijke plannen. Volgens het provinciaal beleid en het rijksbeleid is integratie van de (archeologische) monumentenzorg in het gemeentelijke ruimtelijk beleid een fundamenteel uitgangspunt. Borging van archeologische waarden wordt gerealiseerd door integratie van archeologie in het proces van de ruimtelijke ordening. Een ruimtelijk plan moet hierdoor naast de inventarisatie van mogelijke archeologische waarden ook, indien nodig (en mogelijk), bescherming bieden voor waardevolle gebieden.

Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) is voor de periode IJzertijd-Middeleeuwen aangegeven dat er geen onderzoek noodzakelijk is. Voor de periode Steentijd-Bronstijd geldt het advies om bij ingrepen van meer dan 500 m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren. Daarbij dienen minimaal twaalf boringen te worden gezet. De resultaten van dit onderzoek kunnen inzicht geven in de aanwezigheid van dekzandkopjes of -ruggen, waarop zich archeologisch resten kunnen bevinden. Het booronderzoek dient zich vooral te richten op het microreliëf van het zand onder het veen- of kleidek.

In verband met geplande woningbouw zijn twee inventariserende archeologisch veldonderzoeken uitgevoerd (augustus 2015 en mei 2017). Het onderzoek uit mei 2017 betreft een verdiepingsslag op het onderzoek uit 2015. Beide onderzoeken zijn opgenomen in de bijlagen.

Uit de veldonderzoeken blijkt dat in het plangebied een dekzandkop op keileem ligt. Tijdens de negentiende eeuw stond in het zuidwesten van het plangebied een boerderij op de rand van deze kop. In de lage noordwestelijke en zuidwestelijke hoeken is ter egalisatie grond opgebracht. De noordoostelijke helft van het plangebied heeft een dikke humeuze bovenlaag. Mogelijk is plaggenbemesting hiervan de oorzaak. Er zijn bij de 25 boringen van beide onderzoeken in totaal zestien scherven aardewerk gevonden, waarvan tenminste zes uit de middeleeuwen dateren en de rest uit de nieuwe tijd. Mogelijk zijn de scherven afkomstig van bewoning in het plangebied. In dat geval kunnen sporen bewaard gebleven zijn van bijvoorbeeld paalgaten en waterputten. Maar de scherven kunnen ook van elders zijn aangevoerd met terpaarde of bij plaggenbemesting. Het onderzoek heeft geen eenduidige vondsten uit de steentijd gevonden zoals bewerkt vuursteen.
Het onderzoek eindigt met het advies om het terrein nader te onderzoeken met behulp van proefsleuven. Met proefsleuven kan nader worden bepaald of het plangebied inderdaad bewoond geweest is tijdens de middeleeuwen en wat de aard, verspreiding en kwaliteit van de sporen uit die tijd zijn (De Steekproef, mei 2017).

Naar aanleiding van dit advies heeft de gemeente mw. A. Mennens - archeoloog van Steunpunt Monumentenzorg Fryslân - gevraagd om een reactie en advies. Samengevat luidt het advies van mw. A. Mennens: uit de onderzoeken is niet eenduidig naar voren gekomen dat er op de bouwlocaties in het plangebied sprake is van archeologische vindplaatsen. Steentijdvindplaatsen worden niet verwacht vanwege de diepe bodemverstoringen in het gebied en het feit dat de top van het dekzand afgegraven is. Bij de sporen die mogelijk zijn aangetroffen is onbekend of het om vergraven grond of sporen gaat. De aanwijzingen - mogelijk spoor of vergraven in boring 12 en een fragment aardewerk in boring 7 - zijn naar de mening van mw. A. Mennens echter te vaag om dit proefsleuvenonderzoek hier ook daadwerkelijk uit te moeten voeren. Op de locatie van de oude bebouwing (huis/boerderij) en directe omgeving zijn verkleuringen/spoor (boring 16), keileembrokken/spoor (boring 19), keileembrokken, vergravingen of direct onder de bouwvoor de natuurlijke C-horizont aangetroffen. Misschien zijn de funderingen van dit gebouw er uit gehaald en zijn deze uitbraaksleuven weer opgevuld met allerlei materiaal. Maar hier zijn geen puin- of funderingsresten aangetroffen.

Op basis van deze overwegingen adviseert mw. A. Mennens de gemeente Ooststellingwerf om het selectie-advies van De Steekproef om nog een proefsleuvenonderzoek uit te laten voeren in het plangebied Wolvegasterweg 10 te Oldeberkoop, niet te onderschrijven. Een archeologische begeleiding van de grondwerkzaamheden op de twee mogelijke bouwlocaties is ook niet nodig.

De gemeente heeft besloten het advies van mw. A. Mennens te volgen.

4.8 M.e.r.-beoordelingsplicht

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde ‘vergewisplicht’. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de juridisch/planologische regeling voor de bouw van maximaal 8 wooneenheden.

In het Besluit m.e.r. onder 11.2 in de D-lijst staat dat een m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden voor een stedelijk ontwikkelingsproject. Het onderhavig planvoornemen betreft de bouw van maximaal 8 wooneenheden en blijft daarmee onder de drempelwaarden.

Uit de verrichte milieuonderzoeken blijkt dat het planvoornemen geen negatieve effecten op de omgeving legt.

Conclusie

Voor onderhavig planvoornemen hoeft geen m.e.r.-(beoordelings)procedure te worden doorlopen. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Economische uitvoerbaarheid

De te ontwikkelen gronden (en omliggend openbaar gebied) zijn in eigendom van de gemeente. Daarmee heeft de gemeente in principe ook het kostenverhaal zelf in de hand. De te maken kosten voor planvorming en werkzaamheden in de omgeving kunnen immers via de grondprijs worden verhaald en verhaal van mogelijke kosten (zoals een latere planschadeclaim) kan via het sluiten van overeenkomsten met de toekomstige ontwikkelaars/eigenaars worden zeker gesteld.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan betrokken instanties.

Het voorontwerpbestemmingsplan heeft voor de duur van zes weken ter inzage gelegen.

Een samenvatting van de ingekomen reacties is opgenomen in de nota vooroverleg en inspraak en voorzien van een gemeentelijke reactie. Deze nota is als bijlage opgenomen.