direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Kromten, Waskemeer
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPDeKromten-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan

Voorliggend plan maakt de bouw van twee tot drie nieuwe woningen mogelijk in Waskemeer. Het woningbouwbeleid van de gemeente Ooststellingwerf is erop gericht om nieuwe woningen vooral te concentreren in de grotere kernen, maar incidenteel kan er ook in de andere dorpen worden gebouwd. Dit plan maakt dat mogelijk in Waskemeer.

Deze ontwikkeling past niet in het geldende bestemmingsplan. Omdat het initiatief wel passend is op de locatie, wordt medewerking verleend aan een herziening van het bestemmingsplan. In dit document wordt dit toegelicht en gemotiveerd waarom dat kan volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan De Kromten, aan de noordzijde van de kern Waskemeer. Bijgevoegde afbeelding toont globaal de ligging van het plangebied in de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeKromten-VG01_0002.png"

Globale ligging plangebied (bron: openstreetmap.org)

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bevat een beschrijving van de bestaande situatie en van het plan. Daarna wordt in hoofdstuk 3 ingegaan op het relevante Rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid. In hoofdstuk 4 wordt de haalbaarheid van het project getoetst op grond van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Ook wordt ingegaan op de economische haalbaarheid van het plan. Hoofdstuk 5 geeft een toelichting op de juridische opzet van het plan. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de wijze hoe burgers en andere belanghebbenden betrokken zijn bij het plan (maatschappelijke uitvoerbaarheid). Hierin zijn de uitkomsten van inspraak, vooroverleg en zienswijzen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Het initiatief

In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. Eerst wordt ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied en de relatie met de omgeving. Daarna wordt ingezoomd op het beoogde initiatief.

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt aan De Kromten aan de noordzijde van de kern Waskemeer, op de grens naar het buitengebied. Oostelijk ligt de doorgaande weg door het dorp; de route Compagnonsweg / Bakkeveensterweg (N917).

Op de noordelijke zijde van de T-splitsing De Kromten/Bakkeveensterweg stond voorheen de Dalton OBS Meester v. Hasselt. De school werd op de oudejaarsavond van 2007 door brand verwoest en werd daaropvolgend gesloopt. Het schoolgebouw bestond uit een hoog en breed volume met hoge gootlijn aan de zijde van de Bakkeveensterweg, met geschakeld daarachter een gebouwdeel met een lage gootlijn met oriëntatie op De Kromten. Tussen de school en De Kromten lagen parkeervakken, fietsenrekken en in de laatste jaren stonden er ook een paar noodlokalen. Het schoolplein lag aan de achterzijde van het schoolgebouw op het noordelijke deel van het perceel. School en schoolplein waren van de noordelijk en westelijk gelegen weilanden gescheiden door een stevige bossingel.


De bossingel op de noordelijke perceelgrens is behouden gebleven en markeert daarmee nog altijd de grens tussen buitengebied en dorp. De bossingel op de westelijke perceelgrens is vanaf de wegzijde tot aan de ijsbaan verwijderd. Het aan De Kromten grenzende weilanddeel is recent omgezet naar een woonbestemming ten behoeve van een grasstrook of tuin die behoort bij de woning De Kromten 4. De eigenaar heeft aan de westzijde van deze brede tuinstrook een nieuw bijgebouw gerealiseerd. Aan de oostzijde ligt de toegang naar de achtergelegen ijsbaan.


Een paar jaar geleden zijn er vier woningen gerealiseerd met de voorgevels naar de Bakkeveensterweg. Daarmee is het voorste deel van het perceel waarop de school stond weer ingevuld met nieuwe bebouwing. De nieuwe woningen zijn per twee aaneen geschakeld en voegen zich goed in het straatbeeld van de Bakkeveensterweg. Deze weg kenmerkt zich door een combinatie van enkele vooroorlogse boerderijen en naoorlogse woningbouw die daar later tussen is gebouwd. De woningen zijn vrijstaand, waarvan de nokrichtingen zowel haaks als parallel aan de weg zijn. De nieuwe twee-onder-een-kap woningen hebben de nok parallel aan de weg. Daarmee vinden deze woningen aansluiting bij de kappen van een rijtje vrijstaande bungalows uit de jaren '50 en '60 schuin tegenover. De nieuwe woningen hebben in tegenstelling tot het oude schoolgebouw een lage goot en passen daardoor qua massa goed bij de bestaande woningen in de omgeving. Het resterende deel van het voormalige schoolterrein is nu ingericht als grasveld. De onderstaande afbeelding geeft een luchtfoto van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeKromten-VG01_0003.png"

Luchtfoto van het plangebied (bron: PDOK)

2.2 Toekomstige situatie

De beoogde planontwikkeling voorziet in drie extra nieuwe woningen op het resterende oude schoolterrein: twee woningen onder één kap en een vrijstaande woning. De nieuwe woningen zijn geprojecteerd achter de al gebouwde vier woningen aan de Bakkeveensterweg. De nieuwe woningen krijgen de voorgevels aan De Kromten. In feite komt daarmee de oriëntatie zoals het schoolgebouw dat had, nu weer terug in de nieuwe woningen. Omdat de woningen een hele andere massa-opbouw en vormentaal hebben dan het oude schoolgebouw, moet dit niet worden gezien als historische verwijzing. Het is meer een logische en praktische invulling van nieuwe woningen op deze plek. Voorgevels naar de wegzijde in een duidelijke rooilijn geven goede begeleiding aan deze toegangsweg tot woonstraat De Kromten. De ruimte achter de woningen kan worden ingevuld met de achtertuinen. Deze worden van het landschap gescheiden door de nog grotendeels te aanwezige bossingel. Deze blijft ook in de nieuwe situatie aanwezig.

De onderstaande afbeeldingen geven een impressie van de toekomstige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeKromten-VG01_0004.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeKromten-VG01_0005.png"

Impressie toekomstige situatie 2 x vrijstaand en 1 x vrijstaand en 1 2/1 kap

De woningen worden met een eigen inrit ontsloten op De Kromten. Bij elke woning is voldoende ruimte om op eigen terrein te parkeren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Per januari 2021 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Denk aan het bouwen van nieuwe woningen, ruimte voor opwekking van duurzame energie, aanpassing aan een veranderend klimaat, ontwikkeling van een circulaire economie en omschakeling naar kringlooplandbouw. Alles met zorg voor een gezonde bodem, schoon water, behoud van biodiversiteit en een aantrekkelijke leefomgeving.

Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten en helpt keuzes maken waar dat moet. Want niet alles kan overal. Deze visie is ontwikkeld in nauwe samenwerking met provincies, gemeenten, waterschappen, maatschappelijke instellingen en burgers.

De NOVI is vastgesteld op grond van de geldende regelgeving omdat de Omgevingswet nog niet in werking is. De NOVI voldoet tevens aan de eisen die de Omgevingswet stelt aan een omgevingsvisie. Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze omgevingsvisie dan ook gelden als de Nationale Omgevingsvisie in de zin van deze wet.

Met de komst van de NOVI komen meerdere nationale beleidsstukken te vervallen, waaronder de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Strategisch relevante delen van de SVIR en het Barro worden echter opgenomen in de NOVI en blijven daarmee ook na inwerkingtreding van de NOVI gelden. Dit bestemmingsplan zal daarom ook aan dit beleid worden getoetst.

Gebiedsgericht

De NOVI benoemt een aantal aspecten van nationaal ruimtelijk belang. Het betreft de bescherming van de waterveiligheid aan de kust en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, de uitoefening van defensietaken, het Natuurnetwerk Nederland (voorheen de ecologische hoofdstructuur), de elektriciteitsvoorziening, de toekomstige uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet en de veiligheid rond rijksvaarwegen.

In het Barro waren regels opgesteld waarmee deze gebiedsbescherming juridisch verankerd is richting lagere overheden. Via het Besluit ruimtelijke ordening en het Besluit omgevingsrecht zijn deze regels aanvullend vastgelegd.

Planspecifiek

Het plangebied ligt niet in een van de aangewezen gebieden van de NOVI/SVIR en het Barro. Vanuit nationaal beleid zijn er geen specifieke randvoorwaarden voor het plan.

Ladder duurzame verstedelijking

Een meer algemeen onderwerp uit de SVIR is 'duurzame verstedelijking'. Via de 'ladder voor duurzame verstedelijking' wordt een zorgvuldige afweging en besluitvorming geborgd bij ruimtelijke vraagstukken in stedelijk gebied. Het gebruik van deze ladder is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6 onder 2.

De ladder richt zich op nieuwe stedelijke ontwikkelingen. In de toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient de behoefte aan die ontwikkeling te worden beschreven. Als de ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied plaatsvindt, moet bovendien gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Het Bro beschrijft wat een stedelijke ontwikkeling is: "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen." Onder 'bestaand stedelijk gebied' wordt het volgende verstaan: "bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur."

Planspecifiek

Voorliggend initiatief betreft het mogelijk maken van maximaal drie woningen. Uit jurisprudentie blijkt dat er pas vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling zoals bedoeld in artikel 3.1.6. Bro. Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet nodig.

Hiermee past het plan binnen het rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Verordening Romte Fryslând 2014

De Wro maakt onderscheid tussen een strategische visie en juridisch bindend beleid. De strategische visie staat in de structuurvisies van de verschillende overheidslagen. Binnen dat wettelijke kader hebben Provinciale Staten van de provincie Fryslân op 15 juni 2011 de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. In 2014 is deze geactualiseerd.

Stad en platteland hebben elkaar nodig en ondersteunen elkaar. Er wordt ingezet op concentratie van verstedelijking in zes stedelijke centra. Daarnaast zijn er de regionale centra: essentiële schakels tussen de stedelijke centra en de vele kleine kernen in de provincie. Het zijn belangrijke dragers van voorzieningen, bovenlokale bedrijvigheid en werkgelegenheid en van dienstverlening op het platteland. De tweede peiler van het provinciaal beleid is de instandhouding en verdere ontwikkeling van de landschappelijke kwaliteiten in Fryslân. Dit is uitgewerkt in de thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte (2014).

In artikel 1 van de verordening worden regels gegeven gericht op het bundelen van stedelijke functies in stedelijk gebied. Indien dit niet mogelijk is, kan aansluitend op bestaand stedelijk gebied een uitbreidingslocatie worden toegestaan.

In artikel 3 is bepaald dat een ruimtelijk plan voor woningbouw in overeenstemming moet zijn met een woonplan, dat de schriftelijk instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Hiervan mag afgeweken worden indien het woningbouwproject niet meer dan 11 woningen bevat en gelegen is binnen bestaand stedelijk gebied.

Planspecifiek

De onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de kaart 'Begrenzing bestaand bebouwd gebied' weer uit de Verordening Romte Fryslân. Hierop is te zien dat het plangebied binnen bestaand bebouwd gebied ligt. Hier kunnen stedelijke functies, zoals wonen, worden toegevoegd. Voorliggend plan betreft de realisatie van maximaal drie woningen in bestaand stedelijk gebied. Hiermee sluit het plan aan bij het beleid uit de Verordening Romte Fryslân 2014.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeKromten-VG01_0006.png"

Uitsnede kaart begrenzing bestaand bebouwd gebied

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2010-2020-2030

De gemeenteraad van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 15 september 2009 de 'Structuurvisie 2010-2020-2030 Ooststellingwerf' vastgesteld. In de structuurvisie legt de gemeente haar profiel voor de toekomst vast. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente Ooststellingwerf.

Voor de dorpen noemt de structuurvisie dat deze vitaal en leefbaar moeten blijven. In de kernen moet ruimte blijven voor bestaande en nieuwe (naar aard en schaal passende) bedrijven en staat het behoud en het versterken van het vrij complete pakket aan basisvoorzieningen voorop. De in de structuurvisie genoemde woningbouwmogelijkheden worden voornamelijk ingezet voor herstructurering, strategische projecten en bijzondere doelgroepen. Het verbeteren van de kwaliteit van woningen en de woonomgeving staat hierbij voorop.

Planspecifiek

Onderhavig initiatief betreft de realisatie van maximaal drie woningen aan De Kromten in het dorp Waskemeer. Hiermee draagt het plan bij aan de ambitie om de dorpen vitaal en leefbaar te houden. Het plangebied sluit aan bij bestaande woningen, waarmee rekening wordt gehouden met de kwaliteit van de woonomgeving. Het initiatief past binnen het beleid van de Structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie en woningbouwprogramma

Het woonbeleid van de gemeente Ooststellingwerf is vastgelegd in de ´Woonvisie 2017-2022´ (vastgesteld op 23 mei 2017). Ter onderbouwing van deze Woonvisie heeft de gemeente Ooststellingwerf een woningmarktanalyse uit laten voeren.

Hieruit blijkt dat er in de gemeente een opgave ligt, omdat steeds meer van de inwoners ouder worden. Dit gaat gepaard met de trend waarbij ouderen langer thuis wonen. Hierdoor stijgt de vraag naar zorg en neemt de woningbehoefte de komende jaren toe. Daarnaast is er sprake van daling van de huishoudensgrootte, die leidt tot een toenemende woningbehoefte. Uit het woningmarktonderzoek uit 2016 blijkt dat het aantal huishoudens tot en met 2025 zal stijgen naar 11.355 ten opzichte van de 11.110 (peiljaar 2016). De prognose van de provincie Fryslân (juni 2020) bevestigt dat de gemeente Ooststellingwerf de komende jaren te maken krijgt met een stijgende woningbehoefte.

Naast een kwantitatieve woningbehoefte is er sprake van een kwalitatieve woningbehoefte. Ofwel, door bevolkingsontwikkelingen en maatschappelijke trends is er vraag naar andere typen woningen en worden andere eisen aan woningen gesteld dan voorheen. Zo zorgen demografische ontwikkelingen voor een toenemende vraag naar levensloopbestendige woningen, in zowel de koop- als huursector. In de Woonvisie is aangegeven dat de gemeente zich de komende jaren wil richten op:

  • Focus op inbreiding in plaats van uitbreiding.
  • Het concentreren van de woningtoevoegingen door nieuwbouw op in- of uitbreidingslocaties in de drie kerndorpen en incidenteel in de andere dorpen.
  • Het optimaal inzetten van nieuwbouwmogelijkheden om woningen toe te voegen waar ook in de toekomst behoefte aan is.

De gemeente wil de doorstroming op de woningmarkt stimuleren. Bij uitbreidingsnieuwbouw, zowel in de sociale huurvoorraad als in de particuliere voorraad, wordt de voorkeur gegeven aan het benutten van de mogelijkheden binnen de bebouwde kom in de dorpen boven uitleglocaties. Dit sluit aan bij de doelstellingen waarop de Ladder voor duurzame verstedelijking (Bro) is gebaseerd.

Naast de Woonvisie is in 2019 het Afwegingskader wonen vastgesteld. Met dit afwegingskader wordt getoetst in hoeverre bouwplannen passen in de visie en de (kwantitatieve) ruimte die er in een bepaalde periode beschikbaar is.

Momenteel wordt de Woonvisie geactualiseerd. Hiervoor wordt een woningmarktonderzoek uitgevoerd. De vaststelling van de nieuwe woonvisie staat gepland voor eind 2021. De verwachting is, mede gelet op de landelijke druk op de woningmarkt, dat dit plan ook past binnen deze nieuwe woonvisie.

Planspecifiek

Met dit plan wordt ingezet op de realisatie van maximaal 3 kavels. Deze zijn geschikt voor een vrijstaande woning en een twee-onder-een kapwoning. De kavels zijn van een dusdanige omvang dat het mogelijk is een levensloopgeschikte woning te realiseren, waarmee wordt geanticipeerd kan worden op een toenemende woningbehoefte. Daarnaast zijn de woningen op deze manier geschikt voor een brede doelgroep. Gezien de kavelafmetingen en het woningtype zijn de woningen met name geschikt voor huishoudens die een volgende stap in hun wooncarrière willen zetten en dus waarschijnlijk een woning zullen achterlaten. Hiermee wordt de doorstroming op de woningmarkt bevorderd.

Omdat voorliggend plan uitgaat van de realisatie van kavels, is de daadwerkelijke uitvoering (zoals woningtype en mate van duurzaamheid) van het plan nog niet bekend. Niet alle onderdelen uit het Afwegingskader Woningbouw kunnen daardoor getoetst worden. Op basis van de onderdelen die wel beoordeeld kunnen worden, blijkt dat het plan voldoende scoort.

Op basis van bovenstaande past het initiatief binnen het beleid in de Woonvisie.

Woningbouwprogramma

Met voorliggend bestemmingsplan wordt de realisatie van maximaal drie woningen mogelijk gemaakt binnen de bebouwde kom van Waskemeer. Dit betekent een toevoeging van drie woningen aan de woningvoorraad op een binnenstedelijke locatie. Het plan is niet opgenomen in het door Gedeputeerde Staten geaccordeerde uitvoeringsprogramma woningbouw (vastgesteld op 17-12-2019).

De provincie biedt met behulp van artikel 3 van de Verordening Romte Frylân 2014 ruimte voor plannen die niet in een geaccordeerd woningbouwprogramma zijn opgenomen, mits het een woningbouwproject betreft van niet meer dan 11 woningen en in de plantoelichting is gemotiveerd dat en op welke wijze overschrijding van het woningbouwprogramme van het woonplan kan worden voorkomen door uitwisseling of fasering van projecten.

Aangezien het plan maximaal drie woningen mogelijk maakt, wordt aan de eerste voorwaarde voldaan. De motivatie voor inpassing in het woningbouwprogramma is als volgt. Op dit moment is de regio Zuidoost Fryslân, waar de gemeente Ooststellingwerf onderdeel van is, met de provincie in gesprek over nieuwe woningbouwafspraken. Deze afspraken lijken meer ruimte te bieden, met name voor binnenstedelijke plannen in de drie grote kernen in Ooststellingwerf. Waskemeer maakt hier weliswaar geen onderdeel van uit, maar de verwachting is dat er naast de ruimte voor binnenstedelijk vrij bouwen in de drie grote kernen voldoende woningbouwprogramma beschikbaar is voor voorliggend plan. Vooruitlopend op de bekrachtiging van deze nieuwe woningbouwafspraken, wordt dit plan in procedure gebracht. Het plan zal te zijner tijd opgenomen worden in een nieuw woningbouwprogramma dat ter accordering aan Gedeputeerde Staten zal worden voorgelegd.

3.3.3 Geldend bestemmingsplan

Ter plaatse van het plangebied gelden het bestemmingsplan "Buitengebied 2016" (vastgesteld op 22 maart 2016) en het "Buitengebied, Veegplan 2018" (vastgesteld op 26 maart 2019).

Het plangebied heeft de enkelbestemming 'Agrarisch' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Cultuurhistorie 2'. Daarnaast heeft de locatie de gebiedsaanduiding 'overige zone - recreatieve zone'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeKromten-VG01_0007.png"

Uitsnede geldend bestemmingsplan

Het plangebied heeft een agrarische bestemming, waardoor de voorgenomen realisatie van maximaal drie woningen strijdig is met het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet als gevolg van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangetoond worden (artikel 3.1.6 van het Bro). Daaronder valt zowel de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk relevante aspecten (geluid, bodem, etc.) als ook de economische uitvoerbaarheid van het plan.

4.1 Milieu

4.1.1 Bodem

Op grond van de Wet Bodembescherming (Wbb) moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Bij een functiewijziging zal in veel gevallen een specifiek bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd.

Planspecifiek

Ten behoeve van de planontwikkeling is een verkennend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in bijlage 1. De resultaten laten het volgende zien:

  • in de bovengrond en ondergrond zijn geen verontreinigingen aangetoond;
  • in het grondwater is een licht verhoogde concentratie barium vastgesteld. Deze wordt beschouwd als een natuurlijk verhoogde achtergrondconcentratie;
  • bij het uitgevoerde asbestonderzoek is zowel visueel als analytisch geen asbest aangetoond.

Geconcludeerd wordt dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt het terrein geschikt is voor woningbouw.

4.1.2 Lucht

De mate van blootstelling aan luchtverontreiniging speelt een rol in het kader van een goede ruimtelijke ordening. Met betrekking tot 'luchtkwaliteit' zijn twee aspecten van belang. Ten eerste of de luchtkwaliteit ter plaatse de nieuwe functie toelaat (de gevoeligheid van de bestemming) en ten tweede wat de bijdrage is van het plan aan die luchtkwaliteit.

Luchtkwaliteit ter plaatse

In de Wet milieubeheer zijn normen opgenomen voor de concentraties van een aantal stoffen in de buitenlucht ter bescherming van de mens. De twee belangrijkste stoffen zijn PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide). Voor beide stoffen bedraagt de grenswaarde 40 µg/m3. Daarnaast is er ook PM2,5, een fijnere fractie van fijnstof. De grenswaarde hiervoor bedraagt 25 µg/m3.

Bijdrage aan luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn de belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen opgenomen. De Wet maakt een onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit.

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur "Niet in betekenende mate bijdragen" (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een toevoeging van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit, omdat een dergelijk project per definitie niet boven de 3%-norm komt.

Planspecifiek

Luchtkwaliteit ter plaatse van het initiatief

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het rekenpunt 15977542 (aan de N979 ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

  NO2 
(stikstofdioxide)  
PM10
(fijnstof)  
PM2,5 (fijnere fractie van fijnstof)  
Gemeten totale concentratie jaargemiddelde 2017 (µg/m3)   9,6 µg/m3   14,3 µg/m3   7,5 µg/m3  
Grenswaarde concentratie (µg/m3)   40 µg/m3   40 µg/m3   25 µg/m3  

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden. Met betrekking tot de luchtkwaliteit zijn geen belemmeringen voor onderhavig initiatief.

Bijdrage initiatief

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief (toevoegen van 3 woningen) van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, toevoegen van 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

4.1.3 Geluid

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd:

  • woningen;
  • geluidgevoelige gebouwen, zoals scholen, ziekenhuizen, verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische instellingen en kinderdagverblijven;
  • geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen en bestemde ligplaatsen voor woonschepen).

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. Binnen deze zones bepaalt het bevoegd gezag de te hanteren grenswaarden. Er geldt een voorkeursgrenswaarde en een bovengrens (hoger mag niet). De Wgh gaat verder onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen, geluidbelastingkaarten en actieplannen. De belangrijkste bronnen van geluidhinder die bij een ruimtelijke ontwikkeling aan de orde kunnen zijn betreffen: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.

Planspecifiek

Voor voorliggend plan geldt dat industrielawaai of spoorweglawaai niet aan de orde zijn. Het gehele dorp Waskemeer is aangewezen als 30 km/u-gebied zonder veel (vracht)verkeer. Dergelijke wegen hebben volgens artikel 74 lid 2 van de Wgh geen geluidszone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig. De grens van de bebouwde kom ligt op dusdanige afstand dat het plangebied niet binnen de geluidszone van de provinciale 80 km-weg valt. Gezien de beperkte verkeersintensiteit op de omliggende wegen en de afstand van de nieuwe woningen tot die wegen is er ook geen aanleiding om een akoestisch onderzoek uit te voeren om een goed woon- en leefklimaat aan te tonen.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

4.1.4 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor milieuvergunningen als het gaat om geurhinder van veehouderijen met landbouwhuisdieren. De Wgv maakt onderscheid in dieren met en dieren zonder een vastgestelde geuremissiefactor. Voor de eerste soort wordt de geurbelasting bij geurgevoelige objecten berekend, voor de tweede gelden minimumafstanden tot dergelijke objecten (ook wel bekend onder de term 'vaste afstandsdieren'). De Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) bepaald in bijlage 1 voor welke dieren geuremissies zijn vastgelegd. Als het (beoogde) veehouderijbedrijf niet in deze regeling wordt genoemd betreft het vaste afstandsdieren.

Op grond van artikel 3 lid 1 van de Wgv gelden de volgende normen ten behoeve van vergunningverlening voor dieren met een geuremissiefactor:

geurgevoelig object gelegen in:   maximaal toegestane geurbelasting
(odour units per m3 lucht)  
concentratiegebied binnen bebouwde kom   3,0 ouE/m3   
concentratiegebied buiten bebouwde kom   14,0 ouE/m³  
niet-concentratiegebied binnen bebouwde kom   2,0 ouE/m3  
niet-concentratiegebied buiten bebouwde kom   8,0 ouE/m3  

Als het geen bedrijf is waar een geuremissiefactor voor is vastgelegd gelden de volgende eisen:

  • binnen de bebouwde kom geldt een afstand van 100 meter;
  • buiten de bebouwde kom geldt een afstand van 50 meter.

Tot slot geldt voor zowel dieren met als voor dieren zonder geuremissiefactoren altijd een minimumafstand tussen de buitenzijde van een dierenverblijf en de buitenzijde van een geurgevoelig object. Dit betreft 50 respectievelijk 25 meter voor hetzij binnen dan wel buiten de bebouwde kom.

De Wet geurhinder en veehouderij kent een omgekeerde werking. Dat wil zeggen dat ook bij plannen die woningbouwlocaties mogelijk maken wordt getoetst aan de normen van de Wet geurhinder en veehouderij. Bij ruimtelijke ordeningsplannen moet worden beoordeeld of sprake is van een goed woon- en verblijfklimaat.

Verordening geurhinder en veehouderij gemeente Ooststellingwerf

De gemeente Ooststellingwerf heeft een eigen geurbeleid, vastgelegd in de Verordening geurhinder en veehouderij (in werking getreden op 01-10-2010). In afwijking van de Wet hanteert de gemeente eigen afstandsnormen voor veehouderijen met dieren met een geuremissiefactor:

  • binnen de bebouwde kom: 8,0 ouE/m3 
  • buiten de bebouwde kom: 20,0 ouE/m3 

De afstandsnormen voor dieren zonder geuremissiefactor zijn gehalveerd, in de bebouwde kom bedraagt de minimale afstand derhalve 50 meter, buiten de bebouwde kom geldt een afstand van ten minste 25 meter.

Planspecifiek

Het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf in de omgeving van het plangebied bevindt zich ten westen van het plangebied op circa 300 meter afstand. Dit betreft een intensieve veehouderij aan de Bult 5. Uit een berekening in het kader van de milieuvergunning voor dit bedrijf blijkt dat de geurbelasting op dichterbij gelegen woningen aan het Djippegatspaed voldoet aan de norm van 2 odeur. Onderhavig plangebied ligt verder van het bedrijf af, waarmee ook op deze locatie aan de norm van 2 odeur wordt voldaan.

Op ca. 100 meter ten noorden van het plangebied ligt een perceel met een agrarisch bouwvlak. De agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse zijn inmiddels beëindigd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geur.

4.1.5 Milieuzonering

Milieuzonering is het aanbrengen van een ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Doel is om bij het opstellen van een ruimtelijk plan een goed en veilig leefklimaat te waarborgen, maar tegelijkertijd ook aan bedrijven voldoende milieuruimte te bieden voor het uitoefenen van hun activiteiten.

De mate waarin bedrijven invloed hebben op hun omgeving is afhankelijk van de aard van de bedrijvigheid en de afstand tot een gevoelige bestemming. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Milieuzonering heeft betrekking op aspecten met een ruimtelijke dimensie, zoals geluid, geur, gevaar en stof. De mate van belasting, en daarmee de gewenste aan te houden afstand, kan per aspect en per bedrijfstype en verschillen. In de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een lijst opgenomen met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Van deze richtafstanden kan worden afgeweken, mits wordt onderbouwd waarom de feitelijke milieuhinder als minder belastend wordt gezien.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'.

Planspecifiek

De gronden ten westen van het plangebied worden, als het in de winter koud genoeg is, gebruikt als natuurijsbaan. Een natuurijsbaan kan qua activiteit vergeleken worden met een veldsportcomplex (met verlichting) uit de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de VNG. De VNG geeft hiervoor een richtafstand van 50 meter voor het aspect geluid. De ijsbaan ligt binnen 50 meter van het plangebied. De natuurijsbaan is echter alleen in gebruik wanneer er voldoende ijs ligt. Dit is over het algemeen slechts enkele dagen per jaar in de winter en de ervaring van de afgelopen jaren leert dat dit alleen maar minder mogelijk is. Er is dus slechts incidenteel sprake van mogelijke hinder. Een kortere afstand dan de aangegeven richtafstand wordt daarom in dit geval acceptabel geacht.

In de omgeving van het plangebied liggen voorts enkele bedrijven aan de Leidijk, zoals een autobedrijf en een bedrijf in systemen voor transportmiddelen. Deze bedrijven liggen op circa 270 meter afstand van het plangebied. Ter plaatse zijn alleen categorie 1 en 2 bedrijven toegestaan, waarvoor een richtafstand geldt van 30 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan, er is geen sprake van eventuele hinder.

Geconcludeerd wordt dat in de woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat en dat er met het plan geen bedrijven of andere functies in hun bedrijfsvoering worden belemmerd.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect milieuzonering.

4.1.6 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving die ontstaan door opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen. Hierbij gaat het om risicovolle inrichtingen, transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en buisleidingen.

De verplichting om in een ruimtelijk plan in te gaan op deze risico's komt voort uit het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi), het 'Besluit externe veiligheid transportroutes' (Bevt) en het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' (Bevb). Daarnaast zijn in het Activiteitenbesluit milieubeheer en het Vuurwerkbesluit veiligheidsafstanden genoemd die moeten worden aangehouden rond stationaire risicobronnen, niet zijnde een Bevi-inrichting.

De wetgeving richt zich op het beschermen van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn kleinere kantoren en winkels, horeca, parkeerterreinen en bedrijfsgebouwen waarin geen grote aantallen personen aanwezig zijn.

Binnen het beoordelingskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico (PR) van 10-6 per jaar en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risicobeleid bestaat uit harde afstandscontouren tussen risicobron en (beperkt) kwetsbaar object. Het wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 per jaar (de kans dat per jaar 1 persoon overlijdt door een ongeluk met een gevaarlijke stof mag niet groter zijn dan 1 op een miljoen). Het groepsrisico legt een relatie tussen de kans op een ramp en het aantal mogelijke slachtoffers. Bij de berekening van het groepsrisico spelen mee de aard en hoeveelheid van de gevaarlijke stoffen en het aantal potentiële slachtoffers.

Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet worden vastgesteld of het plangebied is gelegen binnen de PR en/of de invloedsgebieden van het GR. Binnen de 10-6-contour is het realiseren van kwetsbare objecten niet toegestaan.

Planspecifiek

Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. Bijgevoegd een screenshot van die website.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeKromten-VG01_0008.png"

Uitsnede risicokaart

Uit de risicokaart is op te maken dat ten zuiden van het plangebied op ruim 1 kilometer afstand een buisleiding ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen. Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van deze buisleiding. Verder bevinden zich in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen, stationaire risicobronnen of basisnetroutes voor gevaarlijke stoffen over het water, de weg of het spoor.

Het plan is uitvoerbaar vanuit het aspect externe veiligheid.

4.2 Water

Water is een belangrijk thema in de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Indien nodig wordt overtollig water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen niet meer mogelijk is wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Dit Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.


Watertoets

De 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets, maar een proces waarbij de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek gaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. De watertoets bestaat uit twee onderdelen:

  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om de waterbeheerder vroegtijdig in de planvorming te betrekken, en
  • de verplichting aan initiatiefnemers van ruimtelijke plannen om in hun plan verantwoording af te leggen over de manier waarop omgegaan is met de inbreng van de waterbeheerder. Dit laatste gebeurt doorgaans in de waterparagraaf bij het betreffende plan.

Wetterskip Fryslân

Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater is onderstaande tabel van toepassing. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan vermeld in het onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeKromten-VG01_0009.png"

Toelichting tabel

  • 5% heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • de algemene regels keur zijn in de onderstaande tabel verwerkt;
  • maatwerk kan bestaan uit bijvoorbeeld infiltratie of berging van het overtollig hemelwater.

Planspecifiek

Voor dit plan is de digitale watertoets ingevuld. Hieruit blijkt dat er geen (beschermingszones van) beschermde waterkeringen/watergangen in het plangebied liggen. Wel neemt het verhard oppervlak toe met meer dan 200 m2 in stedelijk gebied. Daarom dienen compensatiemaatregelen te worden genomen. In overleg met het waterschap wordt in de fase van de omgevingsvergunning afgestemd op welke wijze regenwater wordt geborgen of afgevoerd naar oppervlaktewater.

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect water.

4.3 Ecologie

Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Per 01-01-2017 zijn de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora en faunawet en de Boswet opgegaan in de nieuwe Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming beschermt natuurgebieden, inheemse soorten en het bosopstanden in Nederland.

Gebiedsbescherming

In de Wet natuurbescherming worden de zogenoemde Natura 2000-gebieden beschermd. Natura 2000 is de overkoepelende naam voor gebieden die worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Volgens deze Europese richtlijnen moeten lidstaten specifieke diersoorten en hun natuurlijke leefomgeving (habitat) beschermen om de biodiversiteit te behouden. Natura 2000-gebieden kennen een zogenaamde 'externe werking'. Dit betekent dat ontwikkelingen die buiten de begrenzing van de Natura 2000-gebieden gelegen zijn, ook getoetst moeten worden of er significant negatieve effecten optreden op het betreffende gebied.


Soortenbescherming

Een hoofdstuk in de Wet natuurbescherming regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. De wet geeft de mogelijkheid aan provincies om voor een bepaald aantal soorten via een verordening een algemene vrijstelling op bepaalde verbodsbepalingen te geven.

Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menige soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.

Planspecifiek

Gebiedsbescherming

In de omgeving van het plangebied is het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied de 'Bakkeveense Duinen'. Dit gebied ligt op circa 2,4 kilometer afstand ten noorden van het plangebied. Door de geringe omvang van de ontwikkeling (de bouw van maximaal 3 woningen) en de afstand tot het te beschermen gebied, kan het optreden van negatieve effecten als gevolg van geluid, licht, trillingen etc. worden uitgesloten. Een toename van de stikstofdepositie als gevolg van de aanleg en het gebruik van de woningen kan mogelijk wel effect hebben op de natuurwaarden. Daarom is voor het plan een Voortoets stikstofdepositie uitgevoerd. De rapportage is toegevoegd als bijlage 3.

Hierin wordt geconcludeerd dat de stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden zowel in de gebruiksfase als in de aanlegfase niet hoger is dan 0,00 mol/ha/j. Er is dus geen sprake van significante effecten op beschermde Natura 2000 gebieden als gevolg van het plan.

Het meest nabij gelegen gebied dat deel uitmaakt van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) ligt op ca. 500 meter ten zuidoosten van het plangebied. Het betreft het natuurgebied het Blauwe Bos en bestaat voornamelijk uit naaldbossen, aangeplant op voormalige heidevelden. Gelet op de afstand en de omvang van de ontwikkeling heeft voorliggend plan geen nadelig effect op dit gebied.

Soortenbescherming

Het plangebied betreft nu een grasveld aan de rand van stedelijk gebied. In het kader van een eerdere voorgenomen woningbouwontwikkeling is in 2014 in het plangebied een ecologisch onderzoek uitgevoerd. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat er met de woningbouwontwikkeling geen beschermde soorten worden bedreigd. Sindsdien zijn er in het plangebied geen veranderingen opgetreden. Aangenomen mag worden dat de conclusies uit dit onderzoek ook toepasbaar zijn op voorliggend plan.

Met de nieuwbouw hoeven geen houtopstanden verwijderd te worden. Tevens worden er geen poelen gedempt en wordt er geen opgaande beplanting verwijderd. Hierdoor zijn er geen significante gevolgen voor (leefgebieden van) beschermende soorten te verwachten. De groensingel aan de achterzijde van de percelen blijft gehandhaafd, dit is met een voorwaardelijke verplichting in voorliggend plan geborgd. Met in acht name van het broedseizoen zijn er geen belemmeringen ten aanzien van soortenbescherming. De algemene zorgplicht dient in acht te worden genomen.

 

De uitvoerbaarheid van het initiatief voor ecologie is hiermee aangetoond.

4.4 Verkeer

Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. Het plangebied ligt in de bebouwde kom in een 30 km zone. De woningen worden met een eigen inrit ontsloten via De Kromten. De Kromten en de omliggende wegen hebben voldoende capaciteit om het verkeer van deze drie woningen te verwerken.

De gemeente Ooststellingwerf hanteert voor een vrijstaande woning een parkeernorm van minimaal 1 parkeerplaats per woning op eigen terrein. Voor halfvrijstaande woningen geldt per woning een parkeernorm van 1 parkeerplaats op eigen terrein en 0,5 parkeerplaats in openbaar gebied. Met onderhavig plan worden maximaal drie woningen gerealiseerd. Het betreft twee vrijstaande woningen of één vrijstaande woning en twee twee-onder-een-kapwoningen. Bij de woningen wordt voldoende ruimte gerealiseerd om op eigen terrein te parkeren. Tevens is er voldoende ruimte om in het openbaar gebied minimaal 1 auto te parkeren.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit het aspect verkeer.

4.5 Cultuurhistorie en archeologie

In elk bestemmingsplan moet een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden wordt omgegaan. Denk aan aanwezige monumenten, historische gebieden, kenmerkende (straat)beelden en landschapselementen. Bij het maken van plannen kan ook (weer) rekening gehouden worden met al deze elementen die er vroeger wel waren maar nu niet meer. Een bijzonder onderdeel van cultuurhistorie is archeologie.

Cultuurhistorie

Het belang van cultuurhistorie is wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Het Besluit geeft aan dat “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” in het bestemmingsplan opgenomen moet worden. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.

Archeologie

De bescherming van archeologische waarden bij ruimtelijke ontwikkelingen is geregeld in de Erfgoedwet. De essentie van de wettelijke bescherming is dat archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard blijven. Bij ruimtelijke plannen geldt de verplichting om rekening te houden met bekende en te verwachten archeologische waarden. Indien ingrepen gepaard gaan met een verstoring van de bodem, kan het nodig zijn om nader onderzoek te doen, zodat - waar nodig - de archeologische waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het plan aangepast kan worden. De verantwoordelijkheid voor archeologische waarden ligt bij de gemeente.

Op basis van artikel 5.10 van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken.

Planspecifiek

Cultuurhistorie

Op de 'Cultuurhistorische kaart Fryslân' is het plangebied onderdeel van een gebied dat is aangeduid als 'wederopbouwwijk'. Langs de Bakkeveenseweg staat een aantal vrijstaande bungalows uit deze periode, maar ook huizen van recentere datum. Op de locatie van het plangebied heeft voorheen een basisschool gestaan die in 2007 is afgebrand (zie paragraaf 2.1). Ten westen van het plangebied zijn, ook op het terrein van de voormalige school, een aantal jaren terug reeds woningen gebouwd. De oriëntatie zoals het schoolgebouw vroeger had komt weer terug in de situering van de woningen. Dit hoeft niet te worden gezien als een historische verwijzing, maar meer als een logische en praktische invulling van de plek (zie paragraaf 2.2).

In het vigerende bestemmingsplan heeft onderhavig plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2'. De dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 2' richt zich op het beschermen van delen van het landschap van de hoogveenontginningen waar het wijkenpatroon als drager van de landschappelijke hoofdopzet nog sterk aanwezig is. Ook de concentratie van bebouwing in lange linten is een van de cultuurhistorische waarden van het hoogveenontginningslandschap. Deze concentratie van bebouwing leidt tot visueel meer open gebieden tussen de bebouwingslinten.

Het plangebied betreft in de huidige situatie een grasveld. In het plangebied en in de directe omgeving zijn geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig waar het initiatief een effect op kan hebben. Het plan is van een dermate klein schaalniveau dat het geen invloed heeft op de bovengenoemde cultuurhistorische waarden. De dubbelbestemming wordt in onderhavig plan niet overgenomen.

Archeologie

Het bodemarchief is door de provincie in kaart gebracht op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Deze bestaat uit twee advieskaarten: één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr) en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr - 1500 n Chr). Op basis van FAMKE is voor de eerstgenoemde periode geen onderzoek nodig, voor de perode ijzertijd - middeleeuwen wordt een archeologische quickscan geadviseerd bij ingrepen groter dan 5.000 m².

In het bestemmingsplan Buitengebied heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. De onderstaande afbeelding geeft een uitsnede weer van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart van de gemeente Ooststellingwerf. Het plangebied heeft middelhoge archeologische verwachting. Hierbij geldt een onderzoeksplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 40 centimeter onder het maaiveld. Het plangebied uit voorliggend plan heeft een oppervlakte van circa 1.600 m2. Een archeologisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPDeKromten-VG01_0010.png"

Uitsnede archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart gemeente Ooststellingwerf

Het plangebied is recent gebouwd geweest met een relatief groot gebouw (school). Deze is gesloopt en de fundering zijn uit de bodem getrokken. Er is daarom waarschijnlijk sprake van een aanzienlijke bodemverstoring. Dit, in combinatie met de toch al niet hoge verwachtingswaarde, geeft reden om de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' niet over te nemen in onderhavig bestemmingsplan.

Het initiatief is uitvoerbaar vanuit de aspecten cultuurhistorie en archeologie.

4.6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.

Planspecifiek

De gemeente Ooststellingwerf is initiatiefnemer van de beoogde ontwikkeling. Daarmee zijn de ontwikkelkosten voor rekening van de gemeente. Hier is in de gemeentelijke begroting rekening mee gehouden. Eventuele kosten betreffende planschade zijn eveneens voor rekening van de gemeente.

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het plan economisch uitvoerbaar is.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan is opgezet volgens de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan dit plan ten grondslag liggen. De toelichting is van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing.

Daarnaast maken ook eventuele bijlagen onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

Verbeelding

De verbeelding is een digitale kaart, waarop bestemmingen en aanduidingen zijn weergegeven. Aanduidingen worden gebruikt om bepaalde zaken specifieker te regelen, bijvoorbeeld in de vorm van gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, functieaanduidingen etc.

Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart). Daar waar een verschil is tussen de digitale en de analoge verbeelding, is de digitale versie leidend.

Regels

De planregels zijn standaard onderverdeeld in vier hoofdstukken.

  • Hoofdstuk I : Inleidende regels, deze bevatten de begrippen en wijze van meten;
  • Hoofdstuk II: Bestemmingsregels, dit zijn de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. De regels bevatten een bestemmingsomschrijving en regels voor het bouwen en het gebruik.
  • Hoofdstuk III: Algemene regels, dit zijn regels die gelden voor alle bestemmingen. Dit zijn onder meer (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden.
  • Hoofdstuk IV: Overgangs- en slotbepalingen.

5.2 Wijze van bestemmen

Voorliggend bestemmingsplan bevat de volgende bestemmingen:

  • 'Wonen'; met een aanduiding 'twee-aaneen' en een aanduiding 'gevellijn' ten behoeve van de situering van de voorgevel. Het maximum aantal toegestane wooneenheden staat op de verbeelding. De instandhouding van de groenstrook aan de achterzijde van de kavels is met een voorwaardelijke verplichting in de regels geborgd.
  • Dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' voor het behoud van archeologische waarden.

Met dit hoofdstuk is voldaan aan artikel 3.1.3 van het Bro.

Hoofdstuk 6 Procedure

6.1 Algemeen

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Dit is het vooroverleg, waarin het conceptplan wordt voorgelegd aan het waterschap en aan die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.

Op basis van artikel 3.1.6 Bro dient verslag te worden gedaan van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken. Dit is de inspraak. Van (formele) inspraak kan, zeker bij wat kleinere plannen, worden afgezien. De gemeentelijke inspraakverordening is daarbij ook van belang.

Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid voor belanghebbenden beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens daags na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Verslag vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro

Dit bestemmingsplan is in het kader van het wettelijk overleg toegezonden aan de provincie. De reactie van de provincie is verwerkt in het plan. Het waterschap is middels de digitale watertoets op de hoogte gesteld van het plan (zie paragraaf 4.2).

6.3 Verslag inspraak ex artikel 3.1.6 Bro

Omwonenden zijn per brief en via lokale media geïnformeerd over het plan.

6.4 Verslag zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 8 december 2021 tot en met 18 januari 2022 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is ongewijzigd vastgesteld.