direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Donkerbroek - Bovenweg 31
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0085.BPBovenweg31-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer J. Timmermans heeft het perceel Bovenweg 31 Donkerbroek in eigendom. De initiatiefnemer wil hiervan graag twee woonpercelen maken. Eén bestaande woning zal worden gesloopt. In het kader van rood-voor-rood mag ter compensatie van sloop van agrarische opstallen een extra woning worden gerealiseerd.

Het perceel heeft op basis van het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2016 (vastgesteld op 22 maart 2016) van de gemeente Ooststellingwerf een agrarische bestemming. De realisatie van een woonperceel is bij recht niet mogelijk. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft op 13 december 2016 echter aangegeven in principe mee te willen werken aan het wijzigen van het bestemmingsplan voor de gewenste ontwikkeling. Hiervoor is een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk.

Met dit bestemmingsplan worden de functionele en ruimtelijke kaders voor het toekomstige woonpercelen vastgelegd. Het bestemmingsplan geeft hiervoor een juridisch-planologisch kader.

1.2 Ligging plangebied

De planlocatie ligt aan de Bovenweg 31 te Donkerbroek. Deze locatie afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPBovenweg31-VA01_0001.jpg"betreft het perceel zoals op onderstaande luchtfoto is weergegeven. Op deze foto is de ligging van het plangebied in het bebouwingslint Donkerbroek - Haule goed zichtbaar.

De ligging van het plangebied in de omgeving (bron: Google Maps)

Op onderstaande luchtfoto is het plangebied (het agrarisch perceel) weergegeven. De breedte van het bouwvlak zoals dat in het bestemmingsplan is opgenomen (zie paragraaf 1.3 Planologische regeling) is zichtbaar door de sloot die het bouwvlak op het agrarisch perceel begrenst. De beoogde ontwikkelingen vinden plaats binnen het huidige bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPBovenweg31-VA01_0002.jpg"

Het agrarische perceel met de voormalige bebouwing (bron: Google Maps)

1.3 Planologische regeling

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Ooststellingwerf. Het geldende bestemmingsplan is dan ook "Buitengebied 2016" (vastgesteld op 22 maart 2016). Het plangebied heeft hierin de bestemming "Agrarisch", met de dubbelbestemmingen "Waarde - Archeologie 4" en "Waarde - Cultuurhistorie 1" (zie ook de volgende afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPBovenweg31-VA01_0003.jpg" fragment bestemmingsplan Buitengebied 2016 (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De bestemming "Agrarisch" is bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. Het perceel heeft een bouwvlak, waarin bebouwing voor een agrarisch bedrijf mogelijk is, waarbij één bedrijfswoning is toegestaan. In de bestemming "Agrarisch" is de mogelijkheid opgenomen vrijkomende agrarische bebouwing en andere bedrijven waar een bedrijfswoning aanwezig is te wijzigen in een woonbestemming. Daarnaast is in de algemene wijzigingsregels een ruimte-voor-ruimte-regeling opgenomen die het mogelijk maakt om in plaats van beeldverstorende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing of kassen een nieuwe woning te bouwen. Het bestemmingsplan biedt de optie voor de bouw van één woning, terwijl de wens bestaat twee woonpercelen te realiseren. Dit past niet binnen de wijzigingsregels. De gemeente wil hieraan echter wel meewerken door middel van dit bestemmingsplan.

De dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" richt zich op de bescherming van mogelijk in de ondergrond aanwezige archeologische waarden. De regels zijn aanvullend op overige geldende bestemmingsregels. De regels gaan over het uitvoeren van werkzaamheden in de ondergrond. Officieel geldt voor deze gronden een bouwverbod voor bouwwerken die dieper gaan dan 40 cm onder het maaiveld. Dit geldt niet voor bouwwerken met een kleinere oppervlakte dan 500 m2, die binnen de bestemming gebouwd kunnen worden. Voor grotere bouwwerken is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen, maar hieraan is een onderzoeksplicht gekoppeld.

De dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorie 1" is gericht op het behoud, het herstel en de versterking van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Voor dit plangebied zijn daarbij de landschappelijke waarden van belang.

Deze dubbelbestemmingen belemmeren de ontwikkeling in eerste instantie niet, maar er moet op een passende manier mee omgegaan worden. Hoe dit gebeurt, wordt beschreven in onder meer hoofdstuk 2 en de paragrafen 4.5 en 4.6.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Tot slot gaat hoofdstuk 6 in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

In dit hoofdstuk worden de huidige situatie en de toekomstige situatie besproken. Voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld dat is bijgevoegd in bijlage 1. Dat inpassingsplan is een belangrijke basis voor de input van dit hoofdstuk. In dit hoofdstuk staan de belangrijkste uitgangspunten vanuit het inpassingsplan voor dit bestemmingsplan. Daarbij zijn de landschappelijke context (bestaande situatie omgeving) en de gewenste ontwikkeling het meest van belang. De gewenste ontwikkeling is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan.

2.1 Landschappelijke context

Het perceel maakt deel uit van het landschapstype 'woudontginning'. In de voorlaatste ijstijd zijn door de afzetting van smeltwater beekdalen ontstaan in Friesland, zo ook in de omgeving van het plangebied. In de dertiende eeuw is begonnen met het in cultuur brengen van de dekzandruggen tussen de beekdalen. De hoger gelegen dekzandruggen vormden een logische plek voor bewoning. Vanaf de dekzandrug zijn de beekdalen ontgonnen, waardoor haaks op de loop van de beek langgerekte kavels zijn ontstaan op de dekzandruggen. Het woudontginningslandschap wordt gekenmerkt door een opstrekkende verkaveling vanuit de beek op de zandruggen.

De ruimtelijke structuren in het landschap bestaan uit lineaire elementen, met de beekloop als oorspronkelijk element en daaraan parallel lopend een wegenpatroon. Op de historische afbeelding hiernaast is rechtsonder de beekloop van de De Kuunder zichtbaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPBovenweg31-VA01_0004.jpg"Verkaveling heeft zich haaks op de beekloop ontwikkeld, waarbij de percelen van elkaar worden gescheiden door houtsingels en smalle bosstroken. De lineaire structuren worden begeleid met singels en houtwallen. De bebouwing heeft zich gestaag in linten ontwikkeld op de dekzandrug. Het plangebied maakt deel uit van het bebouwingslint Donkerbroek – Haule.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied maakt deel uit van het bebouwingslint Donkerbroek - Haule. De bebouwing is daarin op twee manieren op het lint geörienteerd; de ene keer met de voorgevel haaks op de weg, de andere keer in de lengterichting van de verkaveling en daarmee schuin op de weg. De bebouwing bestaat afwisselend uit een of twee lagen met een kap (dwars- of langskap) en betreffen vooral woningen, met een enkel agrarisch bedrijf.

De bebouwing in het plangebied is een voormalig agrarisch bedrijf. Dit bedrijf bestond uit een woonboerderij en een grote schuur. De bebouwing was haaks op de weg georiënteerd en volgde hiermee het verkavelingspatroon van het landschap. De bebouwing bestond uit één bouwlaag met een kap. Alle bebouwing is inmiddels verdwenen (afgebrand of gesloopt).

De westzijde van het perceel wordt begrensd door de in 2.1 genoemde groenstructuren. Aan de oost- en noordzijde van het agrarische bedrijfsperceel is open landbouwgrond, dat als akkerland in gebruik is. De oostgrens van de landbouwgrond bestaat uit opgaand groen, waarmee het plangebied en haar omgeving vanaf de Bovenweg een besloten karakter heeft.

Vanaf de Bovenweg zijn twee inritten gesitueerd. Eén ter plaatse van de westelijke kavelgrens, met aan weerszijden opgaand groen. De andere inrit ligt oostelijker ter plaatse van de (voormalige) schuur. Op onderstaande afbeeldingen is het plangebied vanaf straatniveau weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPBovenweg31-VA01_0005.jpg" Bovenweg 31 gezien vanaf de westzijde (bron: Google Streetview)

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPBovenweg31-VA01_0006.jpg" Bovenweg 31 gezien vanaf de oostzijde (bron: Google Streetview)

2.3 Voorgenomen initiatief

De inrichting van het plangebied is beschreven in het eerder genoemde landschappelijke inpassingsplan (zie bijlage 1). De inrichting is gebaseerd op de uitgangspunten zoals die zijn opgenomen in "Grutsk op 'e Romte" van de provincie Fryslân en het procesboek 'Ontwikkeling (agrarische) erven Ooststellingwerf' van de gemeente.

Vanuit het landschappelijke inpassingsplan zijn de volgende aspecten van belang voor dit bestemmingsplan. De gewenste ontwikkeling in het plangebied is in de volgende afbeelding weergegeven en wordt hierna verder beschreven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0085.BPBovenweg31-VA01_0007.jpg"

Inrichtingsvoorstel plangebied

Situering

De woningen worden gesitueerd binnen de grenzen van het agrarische bouwvlak zoals dat in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen. De huidige begrenzing van het bouwvlak ligt verder richting het noorden. Met voorliggend plan wordt deze situatie hersteld. De open ruimte ten oosten van de toekomstige woningen in het bestemmingsplan blijft ongewijzigd. De karakteristieke landschappelijke openheid blijft hiermee gewaarborgd.

Voor de ligging van de nieuwe woonpercelen zijn de bestaande inritten vanaf de Bovenweg van belang. Het uitgangspunt is deze te behouden en hiermee de nieuwe woonpercelen te ontsluiten.

Voor de situering van de woningen is het belangrijk rekening te houden met de voorkeursgrenswaarde van het geluid vanaf de Bovenweg. Dit is berekend op een afstand van 22 meter vanuit het hart van de weg (zie ook paragraaf 4.2). Overlast voor de nieuwe bewoners wordt sowieso voorkomen, wanneer de woningen buiten die contour worden gebouwd. De nieuwe woningen komen hiermee verder naar achteren te staan dan andere woningen aan de Bovenweg. Wel past deze plaatsing bij de nieuw te bouwen woning op het perceel tussen nummers 27 en 29. Bij woningen die meer achterop de kavel staan, wordt aan de Bovenweg de verkavelingsrichting als bebouwingsrichting aangehouden. Bij de nieuwe woningen is dit ook het geval.

Landschappelijke inpassing

Met het nieuwe woonperceel blijven de houtsingels bij het plangebied behouden. Daarnaast worden extra groenstructuren op de kavelgrenzen tussen de nieuwe woningen gerealiseerd. De bestaande hoofdstructuur en kenmerkende verkavelingsrichting worden hierdoor benadrukt. Door het behoud en de realisatie van de singels, worden de woningen voor de naburige percelen bovendien aan het zicht onttrokken.

De gewenste woonpercelen zijn dan ook zo veel mogelijk westelijk geclusterd. Oostelijk hiervan blijft de grond absoluut onbebouwd. Hiermee blijft het bestaande open doorzicht naar het achterliggende landschap (deels) behouden. Het gebruik hiervan is gelijk aan de huidige situatie en daarom buiten het plangebied van dit bestemmingsplan gehouden.

Bebouwing

Zoals eerder aangegeven, voegt de bebouwing zich naar het landschap. De hoofdvorm van het hoofdgebouw (de woning) en het daarbij mogelijke bijgebouwen volgen beide dezelfde richting; de lengterichting van de verkaveling.

Het bijgebouw is ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Dit uit zich in eerste instantie in de plaatsing van het bijgebouw achter het hoofdgebouw. Het hoofdgebouw is het prominente gebouw op het perceel. Daarnaast uit zich dit in de toegestane afmetingen van het hoofdgebouw ten opzichte van het bijgebouw.

De bebouwing voegt zich in de bestaande mogelijkheden van woningen in het buitengebied. Dit betekent onder meer dat de maximale bebouwingsoppervlakte voor het hoofd- en bijgebouw 300 m2 bedraagt. Daarnaast bestaat de woning uit één bouwlaag met een kap. Het bijgebouw is ruimtelijk ondergeschikt.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie gooit het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen, laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Het SVIR heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan. Geen van de 14 nationale belangen zijn van toepassing op het plangebied.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels voor de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Ook het Barro heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan, omdat dit project geen nationale belangen raakt.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren hanteert het rijk een ladder voor duurzame verstedelijking. Hiervoor moeten de volgende stappen worden doorlopen:

  • 1. beoordelen of de beoogde ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. beoordelen of deze vraag ook binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd kan worden;
  • 3. en een beoordeling of - indien het voorgaande niet het geval is - de locatie buiten bestaande bebouwd gebied wel multimodaal is of kan worden ontsloten.

Een plan om twee woningen te realiseren wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit ruimtelijke ordening gezien. Hierover heeft de Raad van State op 27 augustus 2014 een uitspraak gedaan (ABRvS, 24 december 2014, 201405237/1/R2). Toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is daarom niet aan de orde.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Streekplan Fryslân 2007

Het provinciaal ruimtelijk beleid is onder meer opgenomen in het Streekplan Fryslân 2007. Dit plan bevat de provinciale kaders waarbinnen ruimtelijke ontwikkelingen kunnen plaatsvinden. De provincie Fryslân zet in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient voor economische, sociale en culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel.

In het streekplan is bepaald dat het buitengebied primair is bedoeld voor aan het buitengebied gebonden functies, zoals landbouw. In relatie tot de ontwikkeling in het plangebied (deels rood-voor-rood regeling) is vanuit het streekplan het beleid voor vrijkomende (agrarische) bebouwing van belang.

Hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing (VAB)

De provincie zet met een passend hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing in op de instandhouding van beeldbepalende gebouwen in het landschap, het verwijderen van beeldverstorende bebouwing, het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van bebouwing en omgeving en het behoud van de sociaal-economische vitaliteit van het platteland. De beoordeling van de verschillende hergebruikvormen is primair een gemeentelijke taak. Wel gelden een aantal criteria voor functies, bebouwing en sloop.

Als geschikte, vervangende functies noemt het streekplan onder andere een woonfunctie, functies in de sfeer van natuur- en landschapsbeheer, educatieve functies, 'lichte' horeca (zoals een theeschenkerij, restaurant en/of logies), zorg- en ontspanningsfuncties. Een maximum aan het aantal wooneenheden, recreatieve eenheden of de zorgcapaciteit in een beeldbepalend gebouw wordt niet gesteld. Wel zijn woonfuncties en zorgeenheden beperkt tot het oorspronkelijke boerderijgebouw met daarin de woning, of tot de voormalige bedrijfswoning wanneer het een modern agrarisch bedrijf betreft. Bij uitzondering kunnen nieuwe wooneenheden of zorgeenheden in een bijgebouw worden toegestaan wanneer het gaat om een karakteristiek gebouw dat samen met het hoofdgebouw een waardevol geheel vormt.

Dit bestemmingsplan volgt het provinciale VAB-beleid. Dit betekent dat in vrijkomende agrarische bedrijven een functiewijziging mag plaatsvinden van andere functies die passend zijn in het buitengebied. De bedrijfswoning is afgebrand en kan daarom in het plan niet opnieuw gebruikt worden voor een woning. Deze woning wordt in feite vervangen door een nieuwe. De overige bebouwing is inmiddels ook gesloopt, waardoor de realisatie van de extra woning vanuit provinciaal beleid mogelijk is.

3.2.2 Structuurvisie Grutsk op 'e Romte

In het Streekplan worden de kernkwaliteiten van het cultuurhistorisch erfgoed en het landschap beschreven. Onder kernkwaliteiten wordt verstaan: 'die ruimtelijke eigenschappen die zo typisch zijn voor het Friese landschap, dat zij samen de ruimtelijke identiteit van Fryslân vormen'. Het Streekplan bevat een beschrijving van de kernkwaliteiten en kondigt een nadere uitwerking en waardering hiervan aan. De thematische structuurvisie Grutsk op 'e Romte, vastgesteld op 26 maart 2014, vormt deze uitwerking en geeft de provinciale belangen en ontwikkelingsrichting voor de kernkwaliteiten.

In het kader van het landschappelijke inpassingsplan heeft een toetsing plaatsgevonden aan deze structuurvisie. Bij het inrichtingsvoorstel voor het plangebied is dan ook nadrukkelijk rekening gehouden met deze structuurvisie. Een uitgebreide beschrijving hiervan is opgenomen in bijlage 1.

3.2.3 Verordening Romte Fryslân 2014

In de Verordening Romte Fryslân (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden vertaald.

Centraal in het streekplan staat het begrip 'ruimtelijke kwaliteit'. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving. De provincie heeft dit verankerd in artikel 2.1.1. van de verordening, waarin aangegeven is dat het plan een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf moet hebben. Kort samengevat moet daarin opgenomen zijn hoe het plan rekening houdt met de inpassing in het landschap en hoe invulling wordt gegeven aan de blijvende herkenbaarheid van het landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Dit is beschreven in paragraaf 2.3 en in bijlage 1.

De provincie heeft in de verordening voor het plangebied en haar omgeving aangegeven dat hier verbetering van bebouwingslinten en bebouwingsclusters in het landelijk gebied mag plaatsvinden. Een nieuwe stedelijke functie is daarbij mogelijk in een bestaand bebouwingslint. Belangrijke voorwaarden daarbij zijn dat deze leidt tot een landschappelijk aanvaardbare afronding of verdichting van het bebouwingslint en het geen afbreuk doet aan de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Een andere voorwaarde is dat het bij woningbouw alleen mag gaan om een of enkele woningen per lint, waarvan de oppervlakte per woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2. In paragraaf 2.3 en bijlage 1 is onderbouwd hoe de ontwikkeling hieraan.

Vervolgens geeft de provincie in artikel 2.2.1 aan dat de toelichting aan moet geven hoe rekening wordt gehouden met de manier van onderzoek en de bescherming van archeologische waarden en verwachtingswaarden. Dit is verwoord in paragraaf 4.5.

Daarnaast schrijft de provincie in artikel 2.3.1. voor dat de toelichting een verantwoording geeft duurzaam ruimtegebruik. Dit is vergelijkbaar met een toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking. Een verantwoording hiervan is opgenomen in paragraaf 3.1.3.

Ook geldt dat het plan moet voldoen aan een woonplan van de gemeente, waarmee Gedeputeerde Staten hebben ingestemd. Dit plan is echter niet opgenomen in het woonplan. Voor dergelijke woningbouwplannen kent de verordening een afwijkingsregel, waarin opgenomen is dat niet meer dan 3 woningen gebouwd mogen worden (in landelijk gebied) en dat in de toelichting uitgelegd moet worden hoe de overschrijding van het woningbouwprogramma voorkomen kan worden door uitwisseling of fasering van projecten. Een nadere motivering hiervan is opgenomen in paragraaf 3.3.2.

Het project is in overeenstemming met de Verordening Romte Fryslân.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie 2010-2020-2030 (de grenzeloze toekomst)

De gemeenteraad van de gemeente Ooststellingwerf heeft op 15 september 2009 de 'Structuurvisie 2010-2020-2030 Ooststellingwerf' vastgesteld. In de structuurvisie legt de gemeente haar profiel voor de toekomst vast. De structuurvisie geeft op hoofdlijnen richting aan de gewenste ruimtelijke inrichting van de gemeente Ooststellingwerf.

Voor het wonen is gesteld dat in de gemeente, in de periode tussen 2010-2020, minder woningen worden gebouwd dan voorheen. Nieuwbouw wordt niet meer gelijkmatig over de dorpen verdeeld, maar voornamelijk ingezet voor herstructurering, strategische projecten en bijzondere doelgroepen. Voor de ontwikkeling in het plangebied geeft de gemeente in de structuurvisie geen specifiek beleid.

Wel is voor het plangebied (en de omgeving) aangegeven dat ingezet wordt op het versterken van de relatie van dorpen, buurtschappen en landschappen. Met de invulling van het plangebied wordt een verdere invulling gegeven van het bebouwingslint aan de Bovenweg. De landschapsstructuur blijft daarbij zo veel mogelijk in tact en wordt waar mogelijk versterkt. Meer hierover is opgenomen in paragraaf 2.3 en bijlage 1 bij deze toelichting.

3.3.2 Woonplan 2011-2020

In het woonplan (vastgesteld door de raad op 19 april 2011) is de kern van het beleid dat eerder is vastgesteld in de Herijking Woonplan 2000. De hoofddoelstelling van het Woonplan is stabilisatie van het inwoneraantal van rond 26.400 in 2020. Om dat doel te bereiken werkt de gemeente mee en biedt het ruimte aan een uitbreiding van de woningvoorraad met minimaal 530 en maximaal 770 woningen; gemiddeld per jaar betekent dat (afgerond) 50-75 woningen.

De te realiseren woningen betreffen twee woningen in het buitengebied, daarmee valt de ontwikkeling volgens het beleid onder een uitbreidingslocatie. De gemeente zet voor de realisatie van nieuwe woningen in op inbreiding voor uitbreiding. De mogelijkheden voor uitbreiding zijn echter niet uitgesloten. Voor de kleinere dorpen, waaronder Donkerbroek, is een aantal van 145-220 woningen beschikbaar voor uitbreidingslocaties.

De genoemde aantallen woningen zijn tot nu toe nog niet allemaal gerealiseerd. De crisis heeft ervoor gezorgd dat enkele woningbouwplannen zijn uitgesteld, of dat de woningbouwaantallen naar onderen zijn bijgesteld. Hoewel de woningen in het plangebied niet letterlijk in het woonplan is opgenomen, drukt het niet op de daarin opgenomen woningbouwprogrammering. Daarbij wordt één van de twee woningen gerealiseerd in het kader van het rood-voor-rood beleid.

In het Woonplan wordt verder geconstateerd binnen de 530-770 te bouwen woningen in de periode tot 2020 (inbreiding en uitbreiding) een significante vraag is naar vrijstaande woningen in de koopsector (prijsklasse tot € 300.000 en prijsklasse € 300.000 en duurder). De twee woningen in het plangebied vullen een klein deel van deze vraag in.

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (zoals woningen) noodzakelijk. In de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) zijn richtafstanden voor hinder van bedrijfsactiviteiten ten opzichte van een rustige woonwijk of een rustig buitengebied opgenomen.

Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs uitsluitbaar is. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen een rustige omgeving en een gemengd gebied. Het lint waarin het plangebied ligt betreft een gemengd gebied. In het lint is sprake van functiemenging van verschillende agrarische, bedrijfs- en woonfuncties. In het omgevingstype gemengd gebied kunnen de afstanden uit bijlage 1 van de VNG-brochure - zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat - met één afstandsstap worden verkleind.

Oostelijk van het plangebied is een agrarisch bedrijf aanwezig. Het gaat om een bedrijf met een categorie 3.2 en een grootste afstand voor mogelijke hinder van 50 meter. Het agrarisch bedrijf ligt op een afstand van circa 80 meter van het plangebied. Bij de VNG publicatie gaat het om richtlijnen. In het kader van het Activiteitenbesluit (wettelijk kader) moet ten minste een afstand van 50 meter aangehouden worden tussen een veehouderij en gevoelige functies (i.v.m. geur). De nieuwe woningen kunnen vanuit het kader van het Activiteitenbesluit dus wel op deze afstand van het agrarische bedrijf gerealiseerd worden.

Verder zijn er in de directe omgeving van het plangebied woningen aanwezig. Deze zijn niet milieubelastend en geven dan ook geen beperkingen voor de gewenste woning in het plangebied. Andersom geldt dat de nieuwe woning voor deze bestaande woning ook geen milieubeperkingen geeft.

Dit aspect geeft geen belemmeringen en uitgangspunten voor de gewenste woning en dit bestemmingsplan.

4.2 Geluid

In de Wet geluidhinder (Wgh) is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft waar aandacht aan geluidhinder moet worden besteed. Daarbij onderscheidt de Wgh geluidsgevoelige functies (zoals woningen) enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Voor de gewenste ontwikkeling in het plangebied is in het kader van de geluidwetgeving alleen het wegverkeerslawaai van belang.

Het is van belang dat de nieuwe bewoners van het plangebied geen hinder ondervinden van het wegverkeerslawaai vanaf de Bovenweg. Hiervoor is het van belang dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) van deze weg bepaald worden. Wanneer de geluidbelasting maximaal 48 dB op de gevels van de woning bedraagt, is geen sprake van geluidhinder. Voor het perceel Bovenweg 31 is de ligging van de voorkeursgrenswaarde berekend (zie bijlage 2).

In de berekening is bepaald dat deze op een afstand van 17,5 meter uit het hart van de weg (de wegas) ligt. Dit is van toepassing bij een maximumsnelheid van 60 km/uur (wensbeeld). Op dit moment geldt echter nog een maximumsnelheid van 80 km/uur. De voorkeursgrenswaarde ligt dan op 22 meter uit het hart van de weg. Met deze afstand is in het inpassingsplan en in dit bestemmingsplan rekening gehouden. Het bouwvlak ligt buiten de genoemde contour. Het aspect wegverkeerslawaai geeft dan ook geen belemmeringen voor de gewenste woning.

4.3 Water

Vanwege het grote belang van het water in de ruimtelijke ordening wordt van waterschappen een vroege en intensieve betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. De watertoets is een verplicht onderdeel in de bestemmingsplanprocedure. Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Wetterskip Fryslân.

De ontwikkeling is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap (kenmerk: 20170509-2-15223 ). Hieruit blijkt dat voor de woningen een korte procedure van toepassing is (zie ook bijlage 3). Dit omdat het plan een beperkte invloed heeft op de wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. De beperkte invloed van het plan kan dus worden opgevangen met standaard maatregelen die vermeld staan in (hoofdstuk 4 van) de Leidraad Watertoets. De maatregelen hebben betrekking op de aspecten 'veilig', 'voldoende' en 'schoon' en hebben direct betrekking op de te verlenen vergunning(en) voor de gewenste ontwikkeling. Hierbij is bij het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden een watervergunning nodig. In de meeste gevallen is het doen van een melding voldoende, een watervergunning aanvragen is dan niet nodig. De leidraad is te vinden via de website van het Wetterskip: www.wetterskipfryslan.nl/watertoets. Het aspect water geeft geen belemmeringen voor dit plan.

4.4 Bodem

Het uitgangspunt voor de bodem in het plangebied is dat de kwaliteit zodanig is dat geen risico's voor de volksgezondheid optreden bij het gebruik van het plangebied voor de gewenste functie.

Om de kwaliteit van de bodem te onderzoeken is de bodemkwaliteitskaart van het bodemloket geraadpleegd (www.bodemloket.nl). Het bodemloket biedt informatie over bodemonderzoeken en -saneringen die zijn uitgevoerd. De locatie is in de huidige situatie bestemd ten behoeve van agrarisch grondgebruik.

Ter hoogte van het beoogde bouwvlak en een deel van de omgeving ervan, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage 4). Op basis van de onderzoeksresultaten wordt de hypothese ‘verdacht’ aangenomen, omdat in de boven- en ondergrond verhoogde gehalten aan enkele onderzochte stoffen zijn vastgesteld. De aangetroffen licht verhoogde gehalte geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van nader bodemonderzoek, omdat deze onder de grenswaarden blijven.

De conclusie is dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen beperkingen bestaan voor de woningbouw, ondanks de aangetroffen lichte verontreinigingen. Wel moet bij eventuele afvoer van overtollige grond rekening worden gehouden met de toekomstige bestemming hiervan. De grond heeft de klasse 'Industrie' en kan daarom niet zomaar overal worden toegepast.

4.5 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. In de wet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor de herziening van het bestemmingsplan Buitengebied 2016 heeft de gemeente Ooststellingwerf de 'Nota Archeologie' en de 'Archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart' (beleidsadvieskaart) opgesteld. Ter bescherming van de archeologische waarden zijn in het bestemmingsplan archeologische dubbelbestemmingen opgenomen.

Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4'. Onderzoek is nodig bij het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden. Dit geldt echter niet voor werken en werkzaamheden met een oppervlakte kleiner dan 500 m² en van 0 - 40 cm onder het maaiveld. Voor het gewenste woonperceel wordt per woning een oppervlakte van maximaal 300 m2 aan bebouwing vastgelegd. Formeel is een onderzoek vereist. De ontwikkelingen vinden echter plaats op een erf dat al volledig verhard en bebouwd is (geweest). De gronden zijn in het verleden geroerd, het is niet te verwachten dat de ontwikkeling archeologische waarden verstoort. Een archeologisch onderzoek is daarom niet nodig. De dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 4' blijft in dit bestemmingsplan gehandhaafd. De nodige bescherming van mogelijk aanwezige waarden blijft zo gehandhaafd. Indien uit de aanvraag voor een omgevingsvergunning bouwen blijkt dat alsnog archeologisch onderzoek noodzakelijk is, wordt op dat moment alsnog een archeologisch onderzoek uitgevoerd.

4.6 Cultuurhistorie

Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) bepaalt dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische waarden aangewezen en aanwezig. Wel kunnen de structuren en kenmerken van de omgeving als landschappelijk en cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt. In het geldende bestemmingsplan is de dubbelbestemming “Waarde - Cultuurhistorie 1” opgenomen. Deze bestemming is ook voor het plangebied van toepassing. De dubbelbestemming richt zich op het behoud van de aanwezig landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 en bijlage 1 doet het plan hieraan geen afbreuk.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Wet Natuurbescherming regelt de bescherming hiervan. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor het Natuur Netwerk Nederland (NNN) aangewezen. De gewenste ontwikkeling in het plangebied is getoetst aan de Wet Natuurbescherming, het onderzoek is bijgevoegd in bijlage 5.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in of in de directe omgeving van een Natura 2000-gebied of aangewezen NNN-gebied. Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is Fochteloërveen op een afstand van ruim 5 kilometer van het plangebied. Een verdere toetsing van de ontwikkeling in het kader van deze gebieden is niet nodig. De werkzaamheden in het plangebied hebben geen negatieve uitwerking op habitattypen of -soorten in die gebieden. Dit vanwege de afstand tot de gebieden en de aard en omvang van de voorgestane ontwikkeling. Dichterbij liggen wel enkele NNN-gebieden. Het plangebied ligt hier echter niet in en hiervoor hoeven dan ook geen extra maatregelen te worden getroffen of regelingen opgenomen te worden.

Soortenbescherming

Het is niet uitgesloten dat in het aan de nieuwe woonpercelen grenzende weilanden vogels broeden, in relatie tot de bestaande habitat. Daarbij gaat het om vogels waarvan de nesten niet jaarrond beschermd zijn. In het weiland kan bijvoorbeeld gebroed worden door verschillende soorten weidevogels, zoals de kievit. Ook de groensingel (eikenlaan) aan de westzijde van het plangebied is van waarde voor broedende vogels.

Wanneer werkzaamheden buiten het broedseizoen uitgevoerd worden, is schade voor broedende vogels uit te sluiten. Wanneer wel in het broedseizoen wordt gewerkt, moeten de broedhabitats voor aanvang van het broedseizoen ongeschikt worden gemaakt. Hierbij moet een ecoloog aanwezig zijn.

Tot slot geldt een algemene zorgplicht voor algemeen voorkomende zoogdieren, amfibieën en vissen. Hiermee moet in de uitvoering van de werkzaamheden rekening worden gehouden. Het aspect ecologie heeft geen directe doorwerking in dit bestemmingsplan.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. Het toetsingskader wordt gevormd door verschillende besluiten en documenten (Bevi, Bevb, Bevt). Risico's zijn inzichtelijk gemaakt op de risicokaart die per provincie wordt bijgehouden.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Fryslân bekeken. Hieruit blijkt dat in en direct naast het plangebied geen sprake is van risicovolle inrichtingen, transportroutes of buisleidingen. Op ruim 220 meter ten noordwesten van de nieuwe woonpercelen is een bedrijf aanwezig waarbij een propaangastank (3 m3) aanwezig is. Een dergelijke tank valt onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit. Rond de tank is een plaatsgebonden risicocontour (PR 10-6) vastgelegd van 0 meter. Het uitvoeren van een kwantitatieve risicoanalyse in relatie tot het groepsrisico is niet nodig.

Daarnaast heeft de Brandweer Fryslân een advies uitgebracht omtrent externe veiligheid. Dit advies is als Bijlage 6 Advies brandweer externe veiligheid opgenomen bij de toelichting van dit bestemmingsplan. De brandweer Fryslân ziet geen noodzaak om bij dit bestemmingsplan opmerkingen te plaatsen.

Het aspect externe veiligheid geeft geen beperkingen en uitgangspunten voor het plan.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof en stikstofdioxide gehanteerd.

Het plangebied ligt in een landelijke omgeving waar sprake is van een goede luchtkwaliteit. Voor bepaalde initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit plan maakt slechts twee woningen mogelijk. Met de realisatie hiervan blijven grote effecten op de luchtkwaliteit uit. De toename van het aantal verkeersbewegingen van en naar de nieuwe woonpercelen is, ten opzichte van het totale aantal verkeersbewegingen in de omgeving, te verwaarlozen. Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

In en rondom het plangebied is dus sprake van een goede luchtkwaliteit die verreweg onder de normen ligt. De ontwikkeling die het bestemmingsplan mogelijk maakt, veroorzaakt geen wettelijke overschrijding van de normen voor de luchtkwaliteit.

4.10 Kabels, leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Wel maakt het plangebied deel uit van een radarverstoringsgebied. Ter voorkoming van radarverstoring met betrekking tot de radarverstoringsgebieden, gerelateerd aan de radarpost Wier en vliegbasis Leeuwarden, geldt een beperking voor bouwwerken hoger dan 89 m. Het bestemmingsplan maakt bij recht geen bouwwerken mogelijk die hoger zijn dan 89 m.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE REGELING

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Het voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemming

Binnen het plangebied zijn drie bestemmingen van toepassing, namelijk "Wonen","Waarde - Archeologie 4" en "Waarde - Cultuurhistorie 1". Deze worden hierna nader toegelicht.

5.2.1 Wonen

De nieuwe woningen worden geregeld in de bestemming 'Wonen'. Deze bestemming is afgestemd op de gehanteerde systematiek in de Bestemmingsplan Buitengebied 2016. Binnen de bestemming wordt voorzien in het wonen, eventueel met een beroep of bedrijf aan huis, mantelzorg en/of een bed en breakfast. Voor ieder woonperceel is een bestemmingsvlak opgenomen, per bestemmingsvlak is één woning toegestaan.

Voor de plaatsing van de woningen en daarbij horende bebouwing zijn regels in het bestemmingsplan opgenomen. Deze zijn zodanig geformuleerd dat het in het inpassingsplan voorgestelde ruimtelijke beeld gerealiseerd kan worden, maar de woningen ook buiten de voorkeursgrenswaarde van de Bovenweg komen. Voor de bebouwing geldt een maximale oppervlakte van 300 m2 (Provinciale Verordening Romte). De bij de woning horende bouwwerken moeten ondergeschikt zijn aan het hoofdgebouw. Dit is vastgelegd in de regels.

5.2.2 Waarde - Cultuurhistorie 1

In het geldende bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied 2016 is voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Cultuurhistorie 1' van toepassing. Deze bestemming wordt ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Hiermee blijft de bescherming van de cultuurhistorische- en landschappelijke waarden in de omgeving van het plangebied gewaarborgd.

5.2.3 Waarde - Archeologie 4

In het geldende bestemmingsplan Bestemmingsplan Buitengebied 2016 zijn daarnaast voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' van toepassing. Deze dubbelbestemming wordt ook in dit bestemmingsplan overgenomen. Hiermee blijft de bescherming van eventueel aanwezig archeologische waarden in het plangebied gewaarborgd.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg

Over het voorontwerp van dit bestemmingsplan vindt overleg (3.1.1. Bro) plaats met de provincie Fryslân en het Wetterskip Fryslân. De reacties worden behandeld en voorzien van een reactie.

Dit bestemmingsplan is in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan betrokken instanties. De provincie Fryslân en Brandweer Fryslân hebben gereageerd. Het plan is naar aanleiding van deze reacties aangepast (archeologie en landschappelijke inpassing).

Zienswijzen

Het ontwerp bestemmingsplan heeft vanaf 24 juli 2017 gedurende zes weken ter visie gelegd. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

De raad heeft besloten het bestemmingsplan vast te stellen, in Bijlage 8 is het raadsbesluit opgenomen.

Ambtelijke aanpassingen

Als gevolg van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan zijn er enkele ambtelijke wijzigingen doorgevoerd in het vastgestelde bestemmingsplan. Deze zijn in Bijlage 7 Ambtshalve wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan opgenomen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

6.2.1 Financiële haalbaarheid

Dit bestemmingsplan maakt een particulier initiatief mogelijk. De kosten voor de uitvoering van het plan zijn volledig voor rekening van de aanvrager. Deze heeft hiervoor voldoende financiële middelen. Een deel van de gemaakte kosten worden bovendien gedekt vanuit de inkomsten van de verkoop van de woningbouwlocaties. De gemeente heeft met dit plan geen financiële bemoeienis. De kosten van de bestemmingsplanprocedure worden verhaald op de aanvrager, deels via leges. Hiermee is het plan financieel haalbaar.

6.2.2 Grondexploitatie

Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.

Bij dit project is sprake van een bouwplan volgens de wet. De vaststelling van een exploitatieplan is echter niet noodzakelijk, omdat tussen de gemeente en initiatiefnemer een (exploitatie)overeenkomst wordt gesloten. Eventuele tegemoetkoming in planschade is voor rekening van de initiatiefnemer.