direct naar inhoud van 3.5 Natuur
Plan: Kanaalmond 2011
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.001200-0003

3.5 Natuur

In het kader van het bestemmingsplan moet aandacht worden besteed aan het aspect ecologie. Bij elk ruimtelijk plan dient, met het oog op de natuurbescherming, rekening te worden gehouden met de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

Voor de gebiedsbescherming zijn in het kader van de Europese richtlijnen in Nederland speciale beschermingszones aangewezen met een hoge wettelijke bescherming. Hiervoor zijn Natura 2000-gebieden en gebieden onderdeel uitmakend van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) opgenomen. Een planologische ontwikkeling mag geen significante gevolgen hebben voor een te beschermen gebied.

Natura 2000-gebied

Het plangebied ligt voor een klein gedeelte in het Natura 2000-gebied "IJsselmeer".

Het IJsselmeer in zijn huidige vorm is ontstaan door de afsluiting van de voormalige Zuiderzee door de aanleg van de Afsluitdijk (voltooid in 1932), de aanleg van de IJsselmeerpolders (voltooid in 1968) en tenslotte van de Houtribdijk (voltooid in 1976). Na de aanleg van de Afsluitdijk is het water binnen enkele maanden verzoet, en sindsdien ontbreekt een brakke overgangszone naar de zee. De faunagemeenschappen verdwenen binnen enkele jaren en werden vervangen door een zoetwatergemeenschap met twee in de voedselketen cruciale sleutelsoorten: de driehoeksmossel en de spiering. Langs de Friese kust (voormalig intergetijdengebied) is er sprake van substantiële ondieptes met waterplanten en buitendijkse slikken en platen. Het grootste deel van het water wordt aangevoerd door de IJssel. Het mondingsgebied is meer dynamisch met geulen tot 9 meter diep en grotendeels zandig sediment. Het doorzicht wordt voor een groot deel bepaald door algen en is in het algemeen relatief hoog. Het waterpeil is gefixeerd, maar door het grote oppervlak van het meer kan de wind echter een aanzienlijk scheefstand (ordegrootte een meter) veroorzaken die tevens resulteert in een zekere peildynamiek. De buitendijkse kweldergebieden hebben zilte en brakke milieus. In de natte terreindelen treedt moerasvorming op in de vorm van biezenstroken. Op de overgang van water en land en op de laagliggende delen van de oude platen komt rietland voor. Bij verdere successie verruigt het rietland en vindt opslag van wilg plaats. Vooral op de hogere delen ontwikkelen struwelen en bos. De graslanden zijn soortenrijk, vooral op kalkrijk vochtig substraat.

Het Beschermde Natuurmonument Friese IJsselmeerkust vormt een deel van het Natura 2000-gebied.

Ecologische Hoofdstructuur

In het plangebied maakt het IJsselmeer onderdeel uit van de EHS. Nabij het plangebied liggen andere gebieden die behoren tot de EHS, waaronder de Groote Brekken en het land ten oosten hiervan, de Langesloot en Uitheiig polder.

Op de volgende afbeelding is de ligging van het Natura 2000-gebied aangegeven door middel van de rode contour en de EHS-gebieden zijn weergegeven door middel van de groene contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0082.001200-0003_0001.jpg"

Afbeelding: Ligging Natura 2000-gebied (rode contour) en Ecologische Hoofdstructuur (groene contour)

In het bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen bij recht mogelijk gemaakt. In dit kader wordt ecologisch onderzoek omtrent gebiedsbescherming daarom niet noodzakelijk geacht. Wel dient opgemerkt te worden dat voor werken en werkzaamheden die het bestemmingsplan mogelijk maakt mogelijk ook een Natuurbeschermingswetvergunning is vereist.

Soortbescherming

De Flora- en faunawet, die op 1 april 2002 in werking is getreden, richt zich op de bescherming van in het wild levende planten en dieren.

Op basis van de Flora- en faunawet zijn gebieden aangewezen voor de bescherming van dier- en plantensoorten. De werkingssfeer van de Flora- en faunawet is niet beperkt tot of gerelateerd aan speciaal aangewezen gebieden, maar geeft soorten overal in Nederland bescherming. Op grond van de Flora- en faunawet gelden algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Op basis van de Flora- en faunawet is het onder meer verplicht om bij het opstellen van een bestemmingsplan na te gaan of er mogelijke nadelige consequenties zijn voor beschermde inheemse soorten.

Voorliggend bestemmingsplan is een consoliderend plan. Nieuwe ontwikkelingen worden alleen mogelijk gemaakt in samenhang met het Woudagemaal (realisatie van het bezoekerscentrum). Ten behoeve van deze ontwikkeling is reeds een ecologisch onderzoek uitgevoerd (Altenburg & Wymenga, Ecologische beoordeling van bouw bezoekerscentrum bij Woudagemaal te Lemmer, d.d. 20 februari 2008). De conclusies met betrekking tot beschermde soorten luiden in dit onderzoek als volgt:

  • Amfibieën: Door de beoogde plannen worden alleen licht beschermde amfibieën mogelijk beïnvloed. Voor soorten uit deze beschermingscategorie geldt vrijstelling van ontheffing bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling.
  • Vogels: Voor vogels treden geen conflicten op met de Flora- en faunawet, mits de werkzaamheden voor de herinrichting worden gestart buiten het broedseizoen en er maatregelen worden genomen die voorkomen dat tijdens de werkzaamheden vogels in het gebied gaan nestelen.
  • Vleermuizen: Om te bepalen of ten aanzien van vleermuizen conflicten optreden met de Flora- en faunawet, is nader onderzoek nodig naar mogelijke (licht)verstoring of vernietiging van verblijfplaatsen van Meervleermuizen en mogelijk van andere vleermuissoorten, zoals reeds vermeld.
  • Overige zoogdieren: Door de herinrichting wordt mogelijk een deel van het leefgebied van enkele licht beschermde zoogdieren beïnvloed. Hiervoor geldt automatische vrijstelling.

In verband met mogelijke verstoring van Meervleermuizen door de straatverlichting langs de Gemaalweg, heeft een aanvullend ecologisch onderzoek plaatsgevonden. Hierin wordt het volgende geconcludeerd:

  • Vanuit de natuurbeschermingswet zijn geen bezwaren tegen het plan, mits verstoring door lichtuitstraling van de vaste vliegroute van Meervleermuizen over het Stroomkanaal wordt voorkomen. Ten aanzien van de regelgeving omtrent de EHS en overige wet- en regelgeving met betrekking tot gebiedsbescherming stuit het plan niet op bezwaren.
  • Voor vogels veroorzaakt het plan geen conflict met de Flora- en faunawet, mits de straatverlichting buiten het broedseizoen van vogels wordt aangelegd en in gebruik wordt genomen.
  • Het plan levert ten aanzien van vleermuizen geen conflict op met de Flora- en faunawet, mits lichtverstoring van (mogelijke) vliegroutes van vleermuizen wordt voorkomen. Om dit te realiseren dient lichtuitstraling naar het Stroomkanaal en de bomenrij te worden voorkomen.

Verstoring van vleermuizen door het gebruik van straatverlichting kan voorkomen of beperkt worden door een vleermuisvriendelijk verlichtingsplan. Hierbij kunnen de volgende punten van nut zijn:

  • De verlichting dient aan de zijde van het kanaal geplaatst te worden en te bestaan uit armaturen die ervoor zorgen dat het licht alleen op de weg valt.
  • Door de hoogte van de masten zo klein mogelijk te houden wordt de breedte van de lichtbundel beperkt en daardoor ook de uitstraling naar de omgeving.
  • De verlichting kan door middel van een tijdschakelaar uitgaan in de tijd dat geen of weinig verkeer wordt verwacht (de nachtelijke uren).

De genoemde aanbevelingen worden opgevolgd. Op deze wijze is geen sprake van nadelige consequenties voor beschermde inheemse soorten. Gelet op het gegeven dat voorliggend bestemmingsplan geen andere nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, mag geconcludeerd worden dat het bestemmingsplan geen gevolgen heeft voor aanwezige flora en fauna.