direct naar inhoud van Artikel 10 Wonen
Plan: Kanaalmond 2011
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.001200-0003

Artikel 10 Wonen

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Wonen ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen in woonhuizen;
  • b. bed & brochje, met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend mag plaatsvinden in de woning;
    • 2. het maximaal aantal kamers ten behoeve van bed & brochje niet meer bedraagt dan 3;
    • 3. de maximale oppervlakte per bed-&-brochje-kamer niet meer bedraagt dan 25 m2;
  • c. aan-huis-verbonden werkactiviteiten in hoofdgebouw en/of bijgebouwen waarvoor geen vergunning- of meldingplicht geldt op grond van de Wet milieubeheer, mits:
    • 1. de woonfunctie behouden blijft en ten hoogste 35% van het gezamenlijk bruto vloeroppervlak van het woonhuis en de bijgebouwen wordt aangewend ten dienste van de werkactiviteit tot een maximum van 75 m2;
    • 2. de werkactiviteit wordt verricht door degene die woonachtig is in de betreffende woning;
  • d. het hobbymatig houden van vee;
  • e. het behoud en de versterking van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de instandhouding en aanleg van boomsingels en andere hoogopgaande beplanting;
  • f. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sloten en voorzieningen voor het keren en beheersen van water;

met daarbijbehorende:

  • g. gebouwen;
  • h. bouwwerken geen gebouw zijnde;
  • i. tuinen;
  • j. erven.
10.2 Bouwregels

Op voor Wonen bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

10.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. deze mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie.
10.2.2 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen, in dit geval woonhuizen, gelden de volgende regels:

  • a. een woonhuis moet binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. per bouwvlak mag niet meer dan 1 woonhuis worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' in het bouwvlak het aangegeven aantal woonhuizen mag worden gebouwd;
  • c. de oppervlakte van een woonhuis mag niet meer bedragen dan 100 m2, met dien verstande dat de oppervlakte meer dan 100 m2 mag bedragen indien het aan het woonhuis aangebouwde bedrijfsgedeelte van voormalige boerderijen bij het woonhuis wordt betrokken;
  • d. de breedte van een hoofdgebouw mag niet minder dan 5 m bedragen;
  • e. de goothoogte mag niet minder dan 2 m en niet meer dan 3,50 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • g. de dakhelling mag niet minder dan 30o en niet meer dan 60o bedragen;
  • h. de afstand tot de perceelgrenzen mag niet minder dan 2 m bedragen;
  • i. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp mogen gehandhaafd worden.
10.2.3 Aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen

Voor aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. deze dienen op een afstand van tenminste 4 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 30o en niet meer dan de dakhelling van het hoofdgebouw bedragen;
  • e. afwijkingen in maten en afmetingen zoals die bestaan op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp mogen gehandhaafd worden; met dien verstande dat voor de oppervlakte het maximum, voor zover de oppervlakte van de aanbouw, de uitbouw of het bijgebouw meer bedraagt dan 200 m2, is beperkt tot 200 m2 .
10.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  • a. indien zij vóór de voorgevel of een naar de weg gekeerde zijgevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan worden opgericht mag de bouwhoogte niet meer dan 1 m bedragen;
  • b. in overige gevallen mag de bouwhoogte niet meer dan 2,50 m bedragen.
10.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing (waaronder begrepen nokrichting) ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. de bescherming van cultuurhistorische waarden;
  • c. een samenhangend bebouwingsbeeld;
  • d. het onderscheid tussen hoofdgebouw en bijgebouwen;
  • e. de verkeersveiligheid;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • g. de landschappelijke waarden als bedoeld in 10.1 onder e;
  • h. de milieusituatie.
10.4 Afwijken van de bouwregels
10.4.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regel in:

  • a. 10.2.3 onder a en worden toegestaan dat deze afstand wordt verkleind dan wel dat aanbouwen, uitbouwen en/of bijgebouwen vóór de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan worden gebouwd, mits het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • b. 10.2.3 onder b ten behoeve van de vervanging van meerdere bijgebouwen door 1 bijgebouw met een gezamenlijke oppervlakte van meer dan 75 m2, met dien verstande dat:
    • 1. ten hoogste 50% van de oppervlakte van de verwijderde bijgebouwen boven de 75 m2 mag worden teruggebouwd;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van het nieuwe bijgebouw niet meer bedraagt dan 200 m2;
    • 3. de vervanging bijdraagt aan een aanmerkelijke verbetering van de landschappelijke situatie ter plaatse;
  • c. 10.2.3 onder d en worden toegestaan dat de dakhelling verkleind wordt tot 0°, mits daardoor het bebouwingsbeeld niet onevenredig wordt aangetast.
10.4.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de afwijking vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de afwijking worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de afwijking worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
10.4.3 Geen afwijking

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in 10.4.2 onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in 10.4.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.

10.5 Afwijken van de gebruiksregels
10.5.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de regel in 10.1 en een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit worden toegestaan, mits:

  • a. het een voormalig agrarisch bedrijfscomplex betreft;
  • b. het kampeerterrein niet is gelegen binnen een afstand van 500 m van een ander (kleinschalig of regulier) kampeerterrein en niet is gelegen binnen een afstand van 500 m van de bebouwde kom;
  • c. het terrein is of wordt voorzien van een zodanige beplanting dat het een passend element vormt in de omgeving;
  • d. de voorzieningen ten behoeve van deze functies in de bestaande gebouwen worden ondergebracht, met dien verstande dat ten behoeve van sanitaire voorzieningen met een oppervlakte van maximaal 50 m2 nieuwbouw mag plaatsvinden;
  • e. het totale aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen de gemeente niet meer bedraagt dan 15.
10.5.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de afwijking vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de afwijking worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de afwijking worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
10.5.3 Geen afwijking

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in 10.5.2 onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in 10.5.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.