direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Plan: Koopmanweg 28-30
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000900-0003

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

3.1 Bestemmingsomschrijving

De op de plankaart voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met dien verstande dat:
    • 1. per bestemmingsvlak ten hoogste één bedrijf is toegestaan;
    • 2. intensieve veehouderijbedrijven uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij', waarbij geldt dat de oppervlakte die daarvoor wordt gebruikt aan bebouwing (per bestemmingsvlak inclusief bedrijfswoning) ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak m2 ' niet meer mag bedragen dan op de plankaart is aangegeven;
    • 3. dieren alleen in de eerste bouwlaag mogen worden gehouden;
    • 4. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' geen andere bedrijfsgebouwen dan een bedrijfswoning met bijgebouwen zijn toegestaan;
  • b. de volgende nevenactiviteiten:
    • 1. bed & brochje, met dien verstande dat:
      • deze uitsluitend mag plaatsvinden in de bedrijfswoning;
      • het maximaal aantal kamers ten behoeve van bed & brochje niet meer bedraagt dan 3;
      • de maximale oppervlakte per bed & brochje-kamer niet meer bedraagt dan 25 m2;
    • 2. de verkoop van hoofdzakelijk op het eigen bedrijf geproduceerde producten;
    • 3. zorgfuncties, zoals kinderopvang en buitenschoolse opvang;
    • 4. ambachtelijke bedrijfsfuncties;
    • 5. agrarisch verwante activiteiten;
    • 6. caravanstalling;
      voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie, zoals boerengolf en ontvangstruimten voor rondleidingen, springkussenverhuur, speelgoedmuseum of een expositieruimte, waarbij geldt dat horeca niet is toegestaan;
      met dien verstande dat:
      • deze functies uitsluitend in de bestaande gebouwen mogen worden ondergebracht;
      • de gezamenlijke oppervlakte van die voorzieningen ten hoogste 250 m2mag bedragen;
      • de nevenactiviteiten ondergeschikt zijn aan het agrarische bedrijf;
      • de visuele uitstraling van de nevenactiviteit moet aansluiten bij de landelijke omgeving;
      • naast de bestaande bedrijfswoning(en) geen nieuwe (bedrijfs)woningen is/zijn toegestaan;
      • de infrastructuur ten gevolge van de nevenactiviteit niet hoeft te worden verzwaard, waaronder mede wordt verstaan het verharden van zandwegen;
      • parkeren plaats vindt op eigen terrein;
      • de verkeersaantrekkendheid dan wel verkeershinder in vergelijking met de agrarische activiteiten niet of nauwelijks toeneemt;
      • gebouwen met een bouwkundige en/of cultuurhistorische waarde gehandhaafd blijven;
      • de gronden gelegen buiten de opstallen niet worden aangewend als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  • c. het behoud en de versterking van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de instandhouding en aanleg van boomsingels en andere hoogopgaande beplanting;
  • d. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sloten en voorzieningen voor het keren en beheersen van water.
3.2 Bouwregels

Op de tot ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf 'bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

3.2.1 Gebouwen

Voor gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. deze mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 5 (Algemene bouwregels);
  • b. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte mag niet meer dan 13 m bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 15o en niet meer dan 60o bedragen;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de op de plankaart aangegeven oppervlakte.
3.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden bovendien de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning'1 bedrijfswoningis toegestaan op het aangeduide deel bij de aanduiding 'relatie';
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aanbouwen en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m3, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud als maximum geldt;
  • c. de dakhelling mag niet minder dan 30o en niet meer dan 60o bedragen.
3.2.3 Bijgebouwen bij bedrijfswoningen

In aanvulling op en/of in afwijking van het bepaalde in 3.2.2 geldt ter plaatse van de aanduiding'wonen' dat tevens vrijstaande bijgebouwen mogen worden gebouwd, waarbij de volgende regels gelden:

  • a. de bijgebouwen dienen op een afstand van tenminste 4 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte per bouwperceel mag niet meer dan 75 m2 bedragen;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. de dakhelling mag niet minder dan 30° en niet meer dan de dakhelling van het hoofdgebouw bedragen.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' mag de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan de op de plankaart aangegeven oppervlakte.
3.2.5 Afwijkende maatvoering

In afwijking van het bepaalde in 3.2.1 , 3.2.2 , 3.2.3 en 3.2.4 geldt dat indien een grotere maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum mag worden gehanteerd, tenzij het betreft de minimale dakhelling, in welk geval die geringere dakhelling als minimum mag worden gehanteerd.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische waarde van de bebouwing en/of het erf;
  • d. de landschappelijke waarden als bedoeld in 3.1 onder c.
3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 3.2 aanhef en worden toegestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie die wordt toegestaan met toepassing van 3.6 , mits dit in overeenstemming is met de in 3.6 genoemde voorwaarden;
  • b. 3.2.1 onder d en worden toegestaan dat de dakhelling over een oppervlakte van ten hoogste 200 m2 wordt verlaagd tot 0o, mits het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast.
3.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het vergisten van mest en het leveren van de daarbij vrijkomende energie;
  • b. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering.
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
3.6.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 3.1 onder b en een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit worden toegestaan, mits:
    • 1. het kampeerterrein niet is gelegen binnen een afstand van 500 m van een ander (kleinschalig of regulier) kampeerterrein en niet is gelegen binnen een afstand van 500 m vanaf de bebouwde kom;
    • 2. het terrein is of wordt voorzien van een zodanige beplanting dat het een passend element vormt in de omgeving;
    • 3. de voorzieningen ten behoeve van deze functies in de bestaande gebouwen worden ondergebracht, met dien verstande dat ten behoeve van sanitaire voorzieningen met een oppervlakte van maximaal 50 m2 nieuwbouw mag plaatsvinden;
    • 4. het totale aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen de gemeente niet meer bedraagt dan 15;
  • b. 3.1 onder b ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers en eventueel aanwezige nevenactiviteiten zoals genoemd onder 3.1 onder b, niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met het boerenbedrijf, hetgeen in elk geval moet blijken uit de erfinrichting;
    • 5. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • c. 3.1 onder b en worden toegestaan dat ten hoogste 500 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt aangewend voor de nevenactiviteit, indien de wenselijkheid hiervan is aangetoond, mits ook op lange termijn wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de nevenactiviteit mag uitsluitend in de bestaande gebouwen worden ondergebracht, met dien verstande dat nieuwbouw is toegestaan, indien sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst, aan te tonen door een kwaliteitsarrangementsplan;
    • 2. de nevenactiviteit is ondergeschikt aan het agrarische bedrijf;
    • 3. de visuele uitstraling van de nevenactiviteit moet aansluiten bij de landelijke omgeving;
    • 4. naast de bestaande bedrijfswoning(en) is/zijn geen nieuwe (bedrijfs)woningen toegestaan;
    • 5. de infrastructuur hoeft ten gevolge van de nevenactiviteit niet te worden verzwaard, waaronder mede wordt verstaan het verharden van zandwegen;
    • 6. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
    • 7. de verkeersaantrekkendheid dan wel verkeershinder neemt in vergelijking met de agrarische activiteiten niet of nauwelijks toe;
    • 8. gebouwen met een bouwkundige en/of cultuurhistorische waarde blijven gehandhaafd;
    • 9. de gronden gelegen buiten de opstallen worden niet aangewend als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  • d. 3.5 onder a ten behoeve van het vergisten van mest en het leveren van de daarbij vrijkomende energie, indien sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
    • 1. het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
    • 2. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
      mits:
      • de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
      • de infrastructuur is berekend op de extra verkeersbelasting;
      • de (co-)mestvergistingsinstallatie landschappelijk wordt ingepast conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsplan.
3.6.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de afwijking vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de afwijking worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de afwijking worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
3.6.3 Geen afwijking

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in 3.6.2 onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in 3.6.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.

3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.7.1 Verbod

Het is verboden zonder omgevingsvergunning boomsingels en andere hoogopgaande erfbeplanting te kappen of te rooien.

3.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 3.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
3.7.3 Afwegingskader

Uitvoering van de in 3.7.1 genoemde werken en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden van deze gronden als bedoeld in 3.1 onder conevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig (kunnen) worden verkleind.

3.8 Wijzigingsbevoegdheid
3.8.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen na beëindiging van het agrarisch bedrijf de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen:

  • a. in de bestemming 'Wonen' eventueel met de aanduiding'bedrijf aan huis' - en de aangrenzende gebiedsbestemming, met dien verstande dat uitsluitend de bedrijfswoningen en het aangebouwde voormalige bedrijfsgebouw mogen worden gebruikt voor één woonhuis per bedrijfswoning;
  • b. ten behoeve van sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en/of met het buitengebied samenhangende dan wel daarop gerichte educatieve (buitengebied) functies, waaronder begrepen expositieruimten, natuur- en landschapseducatie en natuur- en landschapsbeheer;
  • c. ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van pensions en vakantieappartementen ondergeschikt aan de woonfunctie;
  • d. ten behoeve van binnenopslag, waaronder begrepen de opslag van kampeermiddelen;
  • e. ten behoeve van licht milieuhinderlijke ambachtelijke bedrijven, kunstnijverheidsbedrijven of zakelijke dienstverlening zoals genoemd onder de categorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten;
  • f. ten behoeve van agrarische (verwante) activiteiten, zoals agrarische hulpbedrijven, loon- en veehandelsbedrijven, vis- en wormkwekerijen met een maximale productiecapaciteit van minder dan 250 ton per jaar, bijenhouderijen, gebruiksgerichte paardenhouderijen, hoveniersbedrijven, alsmede ten behoeve van dierenpensions/hondenkennels, kleinschalige productiebedrijven, kleinschalige aan de bouw gerelateerde bedrijven of voor een recreatief bedrijf.
3.8.2 Voorwaarden wijziging

Toepassing van het bepaalde in 3.8.1 sub b tot en met f vindt plaats, met dien verstande dat de aard van de activiteiten op lange termijn voldoet aan de hierna genoemde voorwaarden:

  • a. de activiteiten worden uitsluitend dan wel overwegend uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat nieuwbouw is toegestaan, indien sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst, aan te tonen door een kwaliteitsarrangementsplan;
  • b. de visuele uitstraling van de activiteiten moet aansluiten bij de landelijke omgeving;
  • c. naast de bestaande bedrijfswoning(en) is/zijn geen nieuwe (bedrijfs-)woning(en) toegestaan;
  • d. de infrastructuur wordt tengevolge van de gewijzigde functie niet verzwaard, waaronder mede wordt verstaan het verharden van zandwegen;
  • e. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
  • f. de verkeersaantrekkendheid dan wel verkeershinder neemt in vergelijking met de oorspronkelijke activiteiten niet of nauwelijks toe;
  • g. gebouwen met een bouwkundige en/of cultuurhistorische waarde blijven gehandhaafd;
  • h. de gronden gelegen buiten de opstallen worden niet aangewend als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen.
3.8.3 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij behalve de in 3.8.2 genoemde toetsingscriteria betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de wijziging worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de wijziging worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
3.8.4 Geen wijziging

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in 3.8.3 onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in 3.8.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden geen toepassing.