direct naar inhoud van Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf
Plan: Buitengebied 2010
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0082.000300-0004

Artikel 4 Agrarisch - Agrarisch bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - Agrarisch bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met dien verstande dat:
    • 1. per bestemmingsvlak ten hoogste één bedrijf is toegestaan;
    • 2. intensieve veehouderijbedrijven uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding intensieve veehouderij, waarbij geldt dat de oppervlakte die daarvoor wordt gebruikt aan bebouwing (per bestemmingsvlak inclusief bedrijfswoning) niet meer mag bedragen dan de oppervlakte die op de plankaart ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwd oppervlak (m2) is aangegeven, met dien verstande dat voor Marwei 96 geldt dat de op de plankaart aangegeven oppervlakte ten behoeve intensieve veehouderij is berekend zonder bedrijfswoning;
    • 3. dieren alleen in de eerste bouwlaag mogen worden gehouden;
  • b. ter plaatse van de aanduiding museum, voor een speelgoedmuseum en een speelvoorziening, met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van het speelgoedmuseum niet meer dan 500 m² mag bedragen;
    • 2. de oppervlakte van de ondersteunende horeca ( inclusief buitenterras) niet meer dan 50 m² mag bedragen;
  • c. bed & brochje, met dien verstande dat:
    • 1. deze uitsluitend mag plaatsvinden in de bedrijfswoning;
    • 2. het maximaal aantal kamers ten behoeve van bed & brochje niet meer bedraagt dan 3;
    • 3. de maximale oppervlakte per bed & brochje-kamer niet meer bedraagt dan 25 m2;
  • d. de volgende nevenactiviteiten:
    • 1. de verkoop van hoofdzakelijk op het eigen bedrijf geproduceerde producten;
    • 2. zorgfuncties, zoals kinderopvang en buitenschoolse opvang;
    • 3. ambachtelijke bedrijfsfuncties;
    • 4. agrarisch verwante activiteiten;
    • 5. caravanstalling;
    • 6. voorzieningen ten behoeve van dagrecreatie, zoals boerengolf en ontvangstruimten voor rondleidingen, springkussenverhuur of een expositieruimte, waarbij geldt dat horeca niet is toegestaan;

met dien verstande dat:

    • a. deze functies uitsluitend in de bestaande gebouwen mogen worden ondergebracht;
    • b. de gezamenlijke oppervlakte van die voorzieningen ten hoogste 250 m2 mag bedragen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding maximum oppervlakte (BVO) (m2) de gezamenlijke oppervlakte niet meer mag bedragen dan de aangegeven oppervlakte;
    • c. de nevenactiviteiten ondergeschikt zijn aan het agrarische bedrijf;
    • d. de visuele uitstraling van de nevenactiviteit moet aansluiten bij de landelijke omgeving;
    • e. naast de bestaande bedrijfswoning(en) geen nieuwe (bedrijfs)woningen is/zijn toegestaan;
    • f. de infrastructuur ten gevolge van de nevenactiviteit niet hoeft te worden verzwaard, waaronder mede wordt verstaan het verharden van zandwegen;
    • g. parkeren plaats vindt op eigen terrein;
    • h. de verkeersaantrekkendheid dan wel verkeershinder in vergelijking met de agrarische activiteiten niet of nauwelijks toeneemt;
    • i. gebouwen met een bouwkundige en/of cultuurhistorische waarde gehandhaafd blijven;
    • j. de gronden gelegen buiten de opstallen niet worden aangewend als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  • e. paardenbakken, mits:
    • 1. de afstand tussen de paardenbak en de bestaande bebouwing ten behoeve waarvan de gronden als paardenbak worden gebruikt niet meer bedraagt dan 25 m;
    • 2. de afstand tussen de paardenbak en woningen van derden niet minder bedraagt dan 70 m;
    • 3. de paardenbak een oppervlakte heeft van niet meer dan 1.300 m2;
  • f. bestaande kleinschalige kampeerterreinen, voor zover deze na inwerkingtreding van het plan niet zijn beëindigd, waarbij voor Krompad 11 geldt dat een kampwinkeltje is toegestaan ten behoeve van de campinggasten;
  • g. ter plaatse van de aanduiding karakteristiek of specifieke bouwaanduiding - monument: het behoud, het herstel en/of het versterken van de cultuurhistorische waarden van de gebouwen;
  • h. ter plaatse van de aanduiding windturbine voor een windturbine;
  • i. het behoud en de versterking van de landschappelijke waarden, tot uitdrukking komend in de instandhouding en aanleg van boomsingels en andere hoogopgaande beplanting;
  • j. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen sloten en voorzieningen voor het keren en beheersen van water.
4.2 Bouwregels

Op de tot Agrarisch - Agrarisch bedrijf bestemde gronden mogen uitsluitend worden gebouwd bouwwerken ten dienste van de bestemming.

4.2.1 Hoofdgebouwen

Voor hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  • a. deze mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in 29 (algemene bouwregels);
  • b. deze mogen niet worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding specifieke bouwaanduiding uitgesloten - bebouwing;
  • c. de goothoogte mag niet meer dan 4 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte mag niet meer dan 13 m bedragen;
  • e. de dakhelling mag niet minder dan 15o en niet meer dan 60o bedragen;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte van de hoofdgebouwen ten behoeve van een intensief veehouderijbedrijf mag inclusief de bedrijfswoning niet meer bedragen dan de op de plankaart ter plaatse van de aanduiding maximum bebouwd oppervlak (m2)aangegeven oppervlakte, met dien verstande dat voor Marwei 96 geldt dat de voor intensieve veehouderij aangegeven oppervlakte exclusief de oppervlakte van de bedrijfswoning is.
4.2.2 Bedrijfswoningen

Voor bedrijfswoningen gelden in aanvulling op het bepaalde in 4.2.1 bovendien de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding:
    • 1. bedrijfswoning uitgesloten geen bedrijfswoningis toegestaan;
    • 2. bedrijfswoning 1 bedrijfswoningis toegestaan op het aangeduide deel bij de aanduiding relatie;
    • 3. aantal bedrijfswoningen het op de plankaart aangegeven aantal bedrijfswoningen is toegestaan;
  • b. de inhoud van de bedrijfswoning, inclusief aanbouwen en uitbouwen, mag niet meer bedragen dan 750 m3, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud als maximum geldt;
  • c. de dakhelling mag niet minder dan 30o en niet meer dan 60o bedragen.
4.2.3 Te handhaven hoofdvorm

In aanvulling op en/of in afwijking van het bepaalde in 4.2.1 en 4.2.2 geldt voor de gebouwen ter plaatse van de aanduiding karakteristiek dat de hoofdvorm, zoals die hoofdvorm bestond op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan en zoals die tot uitdrukking komt in het grondvlak, de goothoogte, de bouwhoogte, de dakvorm en de nokrichting, moet worden gehandhaafd, met dien verstande dat een afwijking van de goot- en of bouwhoogte van ten hoogste 5% is toegestaan; de dakhelling mag dienovereenkomstig worden aangepast.

4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde

Voor bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van windturbines ter plaatse van de aanduiding windturbine mag niet meer dan 35 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 10 m bedragen.
4.2.5 Afwijkende maatvoering

In afwijking van het bepaalde in 4.2.1, 4.2.2 en 4.2.4 geldt dat indien een grotere maatvoering aanwezig is op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan, deze maatvoering als maximum mag worden gehanteerd, tenzij het betreft de minimale dakhelling, in welk geval die geringere dakhelling als minimum mag worden gehanteerd.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de milieusituatie;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • c. de cultuurhistorische waarde van de bebouwing en/of het erf;
  • d. de landschappelijke waarden als bedoeld in 4.1 onder i.
4.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.2 aanhef en toestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor de omgevingsvergunning wordt verleend als bedoeld in 4.6 , mits dit in overeenstemming is met de in 4.6 genoemde voorwaarden;
  • b. 4.2.1 onder c en toestaan dat de goothoogte wordt verhoogd tot 5 m indien dit noodzakelijk is vanuit een oogpunt van doelmatige agrarische bedrijfsvoering en tot 7 m ter plaatse van de aanduiding wro-zone-ontheffingsgebied;
  • c. 4.2.1 onder e en toestaan dat de dakhelling over een oppervlakte van ten hoogste 200 m2 wordt verlaagd tot 0o, mits het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast.
4.5 Specifieke gebruiksregels
  • a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het vergisten van mest en het leveren van de daarbij vrijkomende energie;
    • 2. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale agrarische bedrijfsvoering.
  • b. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt gerekend het gebruik van de gronden voor de in 4.1 beschreven doeleinden zonder de instandhouding c.q. aanleg van boomsingels en andere hoogopgaande beplanting als bedoeld in 4.1 onder i, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing. Hiertoe dient bij de aanvraag om een omgevingsvergunning een beplantingsplan te worden overgelegd waaruit blijkt dat door de aanleg en instandhouding van boomsingels en andere hoogopgaande beplanting de landschappelijke inpassing in voldoende mate is gewaarborgd.
4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. 4.1 onder b en een kleinschalig kampeerterrein als nevenactiviteit toestaan, mits:
    • 1. het kampeerterrein niet is gelegen binnen een afstand van 500 m van een ander (kleinschalig of regulier) kampeerterrein en niet is gelegen binnen een afstand van 500 m vanaf de bebouwde kom;
    • 2. het terrein is of wordt voorzien van een zodanige beplanting dat het een passend element vormt in de omgeving;
    • 3. de voorzieningen ten behoeve van deze functies in de bestaande gebouwen worden ondergebracht, met dien verstande dat ten behoeve van sanitaire voorzieningen met een oppervlakte van maximaal 50 m2 nieuwbouw mag plaatsvinden;
    • 4. het totale aantal kleinschalige kampeerterreinen binnen de gemeente niet meer bedraagt dan 15;
  • b. 4.1 onder b ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers en eventueel aanwezige nevenactiviteiten zoals genoemd onder 4.1 onder b, niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met het boerenbedrijf, hetgeen in elk geval moet blijken uit de erfinrichting;
    • 5. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • c. 4.1 onder b en toestaan dat ten hoogste 500 m2 aan bedrijfsgebouwen wordt aangewend voor de nevenactiviteit, indien de wenselijkheid hiervan is aangetoond, mits ook op lange termijn wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
    • 1. de nevenactiviteit mag uitsluitend in de bestaande gebouwen worden ondergebracht, met dien verstande dat nieuwbouw is toegestaan, indien sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst, aan te tonen door een kwaliteitsarrangementsplan;
    • 2. de nevenactiviteit is ondergeschikt aan het agrarische bedrijf;
    • 3. de visuele uitstraling van de nevenactiviteit moet aansluiten bij de landelijke omgeving;
    • 4. naast de bestaande bedrijfswoning(en) is/zijn geen nieuwe (bedrijfs)woningen toegestaan;
    • 5. de infrastructuur hoeft ten gevolge van de nevenactiviteit niet te worden verzwaard, waaronder mede wordt verstaan het verharden van zandwegen;
    • 6. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
    • 7. de verkeersaantrekkendheid dan wel verkeershinder neemt in vergelijking met de agrarische activiteiten niet of nauwelijks toe;
    • 8. gebouwen met een bouwkundige en/of cultuurhistorische waarde blijven gehandhaafd;
    • 9. de gronden gelegen buiten de opstallen worden niet aangewend als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen;
  • d. 4.1 ten behoeve van het gebruik van gronden voor paardenbakken, mits:
    • 1. de afstand tussen de paardenbak en de bestaande bebouwing ten behoeve waarvan de gronden als paardenbak worden gebruikt niet meer bedraagt dan 25 m;
    • 2. de afstand tussen de paardenbak en woningen van derden niet minder bedraagt dan 70 m;
    • 3. de paardenbak een oppervlakte heeft van niet meer dan 1.300 m2;
  • e. 4.5 onder a sub 1 ten behoeve van het vergisten van mest en het leveren van de daarbij vrijkomende energie, indien sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
    • 1. het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
    • 2. het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;

mits:

    • a. de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
    • b. de infrastructuur is berekend op de extra verkeersbelasting;
    • c. de (co)mestvergistingsinstallatie landschappelijk wordt ingepast conform een door burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsplan;
  • f. 1.15 ten behoeve van de huisvesting van twee gezinnen of daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm in de bedrijfswoning, mits de noodzaak vanuit het oogpunt van de bedrijfsvoering (toezicht houden op levende have) is aangetoond.
4.6.2 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de omgevingsvergunning vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de omgevingsvergunning worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
4.6.3 Geen omgevingsvergunning

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in 4.6.2 onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in 4.6.1 genoemde afwijkingsbevoegdheden geen toepassing.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders boomsingels en andere hoogopgaande erfbeplanting te kappen of te rooien.

4.7.2 Uitzonderingen op verbod

Het in 4.7.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.
4.7.3 Afwegingskader

Uitvoering van de in 4.7.1 genoemde werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de landschappelijke waarden van deze gronden als bedoeld in 4.1 onder g onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig (kunnen) worden verkleind.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid
4.8.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen na beëindiging van het agrarisch bedrijf de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen:

  • a. in de bestemming Wonen - eventueel met de aanduiding bedrijf aan huis - en de aangrenzende gebiedsbestemming, met dien verstande dat:
    • 1. indien de aanduiding karakteristiek of specifieke bouwaanduiding - monument voorkomt, deze wordt gehandhaafd;
    • 2. uitsluitend de bedrijfswoning(en) en het aangebouwde voormalige bedrijfsgebouw mogen worden gebruikt voor één woonhuis;
    • 3. in afwijking van het bepaalde onder 2 geldt uitsluitend ter plaatse van de aanduiding karakteristiek en specifieke bouwaanduiding - monument dat het aan het woonhuis aangebouwde voormalige bedrijfsgebouw mag worden verbouwd tot meerdere woonhuizen, met dien verstande dat burgemeester en wethouders bij het wijzigingsplan beperkingen kunnen stellen aan de oppervlakte aan bijgebouwen bij deze woonhuizen;
    • 4. een extra woonhuis kan worden toegestaan, indien het bestemmingsvlak is gelegen in een bestaand bebouwingslint en tenminste 1.000 m2 aan agrarische bebouwing wordt gesloopt, niet zijnde bebouwing die is aangeduid als karakteristiek of specifieke bouwaanduiding - monument;
    • 5. een extra woonhuis kan worden toegestaan, indien het bestemmingsvlak is gelegen buiten een bestaand bebouwingslint en tenminste 1.500 m2 aan agrarische bebouwing wordt gesloopt, niet zijnde bebouwing die is aangeduid als karakteristiek of specifieke bouwaanduiding - monument;
  • b. ten behoeve van het realiseren van een inpandige woning in afwijking van het bepaalde in 4.2.2 , met dien verstande dat hiervoor in ruil 750 m² bebouwing op het betreffende perceel wordt gesloopt;
  • c. ten behoeve van sociale, culturele, kunstzinnige, medische, therapeutische, algemeen maatschappelijke en/of met het buitengebied samenhangende dan wel daarop gerichte educatieve (buitengebied) functies, waaronder begrepen expositieruimten, natuur- en landschapseducatie en natuur- en landschapsbeheer;
  • d. ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van pensions en recreatieappartementen ondergeschikt aan de woonfunctie;
  • e. ten behoeve van binnenopslag, waaronder begrepen de opslag van kampeermiddelen;
  • f. ten behoeve van licht milieuhinderlijke ambachtelijke bedrijven, kunstnijverheidsbedrijven of zakelijke dienstverlening zoals genoemd onder de categorieën 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
  • g. ten behoeve van agrarische (verwante) activiteiten, zoals agrarische hulpbedrijven, loon- en veehandelsbedrijven, vis- en wormkwekerijen met een maximale productiecapaciteit van minder dan 250 ton per jaar, bijenhouderijen, gebruiksgerichte paardenhouderijen, hoveniersbedrijven, alsmede ten behoeve van dierenpensions/hondenkennels, kleinschalige productiebedrijven, kleinschalige aan de bouw gerelateerde bedrijven of voor een recreatief bedrijf;
  • h. in de bestemming Agrarisch , ten behoeve van het wijzigen van de begrenzing van een bestaand bouwblok, waarbij de totale oppervlakte van het bouwblok ongewijzigd blijft, indien en voor zover tevens de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in 3.8.1 onder a wordt toegepast en waarbij in afwijking van de aanhef geen sprake is van beëindiging van het agrarische bedrijf.
4.8.2 Voorwaarden wijziging
  • a. Toepassing van het bepaalde in 4.8.1 sub a onder 4 of sub a onder 5 vindt plaats mits sprake is van een door de provincie geaccordeerd woonplan;
  • b. Toepassing van het bepaalde in 4.8.1 sub b tot en met g vindt plaats, met dien verstande dat de aard van de activiteiten op lange termijn voldoet aan de hierna genoemde voorwaarden:
    • 1. de activiteiten worden uitsluitend dan wel overwegend uitgeoefend binnen de bestaande gebouwen, met dien verstande dat nieuwbouw is toegestaan, indien sprake is van ruimtelijke kwaliteitswinst, aan te tonen door een door burgemeester en wethouders goed te keuren kwaliteitsarrangementsplan;
    • 2. de visuele uitstraling van de activiteiten moet aansluiten bij de landelijke omgeving;
    • 3. naast de bestaande bedrijfswoning(en) is/zijn geen nieuwe (bedrijfs-)woning(en) toegestaan, met dien verstande dat indien toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in 4.8.1 sub b moet sprake zijn van een door de provincie geaccordeerd woonplan;
    • 4. de infrastructuur wordt tengevolge van de gewijzigde functie niet verzwaard, waaronder mede wordt verstaan het verharden van zandwegen;
    • 5. parkeren vindt plaats op eigen terrein;
    • 6. de verkeersaantrekkendheid dan wel verkeershinder neemt in vergelijking met de oorspronkelijke activiteiten niet of nauwelijks toe;
    • 7. gebouwen met een bouwkundige en/of cultuurhistorische waarde blijven gehandhaafd;
    • 8. de gronden gelegen buiten de opstallen worden niet aangewend als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen.
4.8.3 Afwegingskader

Ter beoordeling van de toelaatbaarheid van de wijziging vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij behalve de in 4.8.2 genoemde toetsingscriteria betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden en functies van de gronden die het plan beoogt te beschermen door de wijziging worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van de gebruikers en/of eigenaren van de aangrenzende gronden en/of nabijgelegen agrarische bedrijven door de wijziging worden geschaad;
  • c. de uitvoerbaarheid, waaronder begrepen de aanvaardbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, ecologie, archeologie en waterhuishouding;
  • d. de landschappelijke inpassing.
4.8.4 Geen wijziging

Indien de waarden, functies en/of belangen als genoemd in 4.8.3 onevenredig worden geschaad dan wel de uitvoerbaarheid en inpassing niet zijn aangetoond, vinden de in 4.8.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden geen toepassing.