direct naar inhoud van 3.4 Provinciaal beleid
Plan: Bûtengebiet en doarpen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0081.04BP0002-VA02

3.4 Provinciaal beleid

Het provinciale beleid is uiteengezet in het Streekplan Om de kwaliteit van de romte. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wro heeft het streekplan de status van structuurvisie gekregen. De belangrijkste uitgangspunten uit het provinciale beleid zijn vastgelegd in de Verordening Romte. Hierin zijn ten aanzien van de provinciale belangen regels opgenomen, waar in bestemmingsplannen rekening gehouden moet worden.

3.4.1 Streekplan Om de kwaliteit van de romte

Functies in het landelijk gebied

De provincie ziet het landelijk gebied primair als een gebied voor functies die hier een ruimtelijk-functionele relatie mee hebben. Hierbij gaat het vooral om landbouw, recreatie, natuur en waterberging en bestaande woon- en werkfuncties en voorzieningen. Voor de andere nieuwe functies, waaronder nieuwe woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en andere publiekstrekkende functies, stelt de provincie de randvoorwaarden dat ruimte gezocht moet worden in of aansluitend aan kernen en dat een goede landschappelijke inpassing gewaarborgd is.

Van deze beleidslijn kan worden afgeweken wanneer er sprake is van kwaliteitsarrangementen of wanneer het niet mogelijk is om de bedoelde functies in of bij kernen te plaatsen. De locatie zal in zulke specifieke situaties steeds zorgvuldig gekozen moeten worden door zoveel mogelijk aan te sluiten bij de bestaande bebouwingsconcentraties en bebouwde objecten in het landelijk gebied.

Een kwaliteitsarrangement is een concreet project waarin nieuwe passende vormen van wonen, werken, recreëren, verzorging, cultuur, educatie en/of de wijziging van bestaande ruimtelijke functies gelijktijdig worden gecombineerd met een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit in het landelijk gebied. Gedacht wordt aan de volgende voorbeelden:

  • hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing en sloop beeldverstorende bebouwing (ruimte voor ruimte);
  • verbetering van bebouwingslinten en bebouwingsclusters;
  • recreatieve kwaliteitsverbetering;
  • verplaatsing van agrarische bedrijven om maatschappelijk gewenste doelen te realiseren;
  • grootschalige combinaties van sociaal-economische impulsen en ruimtelijke kwaliteitsverbetering;
  • ontwikkeling van nieuwe landgoederen.

Hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing (VAB)

De provincie zet met een passend hergebruik van vrijkomende (agrarische) bebouwing in op het instandhouden van beeldbepalende gebouwen in het landschap, het verwijderen van beeldverstorende bebouwing, het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van bebouwing en omgeving en het behoud van de sociaal-economische vitaliteit van het platteland. De beoordeling van de verschillende hergebruikvormen is primair een gemeentelijke taak. Wel gelden een aantal criteria voor functies, bebouwing en sloop.

Als geschikte, vervangende functie zijn onder andere een woonfunctie, functies in de sfeer van natuur- en landschapsbeheer, educatieve functies, 'lichte' horeca (zoals een theeschenkerij, restaurant en/of logies), zorg- en ontspanningsfuncties te noemen. Er wordt door de provincie geen maximum gesteld aan het aantal wooneenheden, recreatieve eenheden of de zorgcapaciteit in een beeldbepalend gebouw. Wel zijn woonfuncties en zorgeenheden beperkt tot het oorspronkelijke boerderijgebouw met daarin de woning, of tot de voormalige bedrijfswoning wanneer het een modern agrarisch bedrijf betreft. Bij uitzondering kunnen nieuwe wooneenheden of zorgeenheden in een bijgebouw worden toegestaan wanneer het gaat om een karakteristiek gebouw dat samen met het hoofdgebouw een waardevol geheel vormt.

Bedrijfsfuncties en vormen van dienstverlening zijn als vervangende functies eveneens geschikt als het gaat om activiteiten die zowel functioneel als qua ruimtelijke uitstraling passen bij het karakter van het omliggende landelijke gebied. Hierbij ligt de nadruk op activiteiten met een ambachtelijk of dienstverlenend karakter. Buitenopslag van goederen, materialen en voertuigen is in principe ongewenst. Daarnaast moeten het milieuvriendelijke bedrijven betreffen, zonder grote verkeersstromen. Dit zijn vooral bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 en in voorkomende gevallen in categorie 3. Dit laatste kan alleen wanneer dit past in de ruimtelijke en de functionele karakteristiek van de omgeving en wanneer eventuele bedrijvigheid geen afbreuk doet aan het voorzieningenniveau in kernen. Detailhandel houdt daarom overwegend verband met de agrarische productiefunctie en/of de recreatieve functie van het landelijk gebied.

Conclusie: Het bestemmingsplan volgt het provinciale VAB-beleid. Dit betekent dat in vrijkomende agrarische bedrijven een functiewijziging mag plaatsvinden van andere functies die passend zijn in het buitengebied. Dit zijn de functies wonen, educatie, lichte vormen van horeca, zoals theeschenkerijen, lunchrooms, kleinschalige hotels of pensions, restaurants of bed and breakfast, en zorg en ontspanning.

Sloop beeldverstorende bebouwing (ruimte voor ruimte)

Sloop van beeldverstorende bebouwing kan op verschillende manieren worden bevorderd:

  • sloop kan in veel gevallen plaatsvinden bij hergebruik door passende functies, zeker bij ruimere mogelijkheden voor vervangend gebruik;
  • vervolgens kan op het erf vervangende nieuwbouw voor een nieuw passende niet-woonfunctie worden toegestaan, waarbij een aanzienlijk grotere omvang van gebouwen wordt gesloopt;
  • voor de grotere knelpunten biedt de provincie de mogelijkheid om sloop van beeldverstorende bebouwing te financieren via compenserende woningbouw. Compenserende woningbouw dient bij voorkeur plaats te vinden in bestaande bebouwingslinten en -clusters in het landelijk gebied.

Hiermee wordt een uitgesproken landelijk woonmilieu geboden, terwijl wordt voorkomen dat op veel plekken solitaire woonbebouwing in het landelijk gebied ontstaat. Compensatie op een solitair bestaand bouwperceel in het landelijk gebied kan bij uitzondering aanvaardbaar zijn. Dit zal nadrukkelijk gemotiveerd moeten zijn vanuit een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse, waarbij woningbouw goed aansluit bij het ruimtelijke bebouwingspatroon op het perceel. In de “ruimte voor ruimte”-regeling wordt uitgegaan van de verhouding van één extra bouwtitel voor een (vrijstaande) woning per sloop van in totaal:

  • minimaal 1.000 m2 aan (agrarische) bebouwing of 3.000 m2 aan kassen wanneer compenserende woningbouw plaatsvindt in bestaande bebouwingslinten- of clusters in het landelijk gebied;
  • minimaal 1.500 m2 aan (agrarische) bebouwing of 5.000 m2 aan kassen wanneer compenserende woningbouw bij uitzondering plaatsvindt op bestaande solitaire percelen in het landelijk gebied.

De te slopen oppervlakte van meerdere bouwpercelen kan worden samengevoegd, met een minimum van 250 m2 te slopen bebouwing per perceel. Het is niet mogelijk een pand met de aanduiding “karakteristiek” te slopen in het kader van een “ruimte-voor-ruimte”-regeling. Dit zijn karakteristieke panden die zijn aangewezen naar aanleiding van het Monumenten Inventarisatie Project (MIP).

Conclusie: Het bestemmingsplan volgt het provinciale ruimte voor ruimte-beleid.

Recreatie en toerisme

De provincie streeft naar kwaliteitsverbetering van recreatieve voorzieningen. Bevorderd wordt dat recreatie en toerisme als (nieuwe) sociaal-economische drager en als beheerder van landschap, natuur en erfgoed ten volle wordt benut. Grootschalige en intensieve recreatie wordt geconcentreerd in stedelijke en regionale kernen. Daarnaast is een aantal recreatiekernen aangewezen. In het plangebied komen deze niet voor.

Conclusie: Voor dit bestemmingsplan houdt dit in dat er geen ruimte is voor grootschalige, nieuwe ontwikkelingen.

Kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen, met name kamperen bij de boer, vormen een belangrijke basis voor plattelands, cultuur- en natuurtoerisme. Kleinschalige verblijfsvoorzieningen (tot 15 verblijfseenheden) zijn buiten de natuurgebieden in de hele provincie mogelijk. Voorwaarde is wel dat de gemeente een beperking oplegt in het aantal terreinen of zones aanwijst.

Conclusie: De regeling richt zich op de ontwikkeling van nieuwe terreinen. Er wordt in het bestemmingsplan geen regeling voor nieuwe kleinschalige verblijfsrecreatieve voorzieningen opgenomen. De bestaande kleinschalige camping wordt vastgelegd.

Landbouw

De provincie streeft naar een vitale en duurzame landbouw vanwege de belangrijke bijdrage aan de sociaal-economische vitaliteit van het platteland, het beheer van het landelijk gebied en de Friese economische structuur.

Bij het bieden van ontwikkelingsruimte voor de landbouw wordt tevens ingezet op de blijvende herkenbaarheid van de verschillende landschapstypen in Fryslân. Ook nieuwe landschappelijke kenmerken kunnen hierbinnen ontwikkeld worden. Gestreefd wordt naar voldoende ruimte voor de ontwikkeling van agrarische bouwblokken en voor perceelsverruiming, zodanig dat een efficiënte agrarische bedrijfsvoering mogelijk is en rekening wordt gehouden met de landschappelijke kernkwaliteiten. De provincie is van mening dat de ruimtelijke consequenties van schaalvergroting en intensivering in de landbouw te combineren zijn met landschappelijke kernkwaliteiten.

Voor de inpassing van grotere agrarische bouwblokken is vooral de landschappelijke situering van belang, met aandacht voor de beplanting, erfelementen, de nokrichting van gebouwen en kleur- en materiaalgebruik. Een maximale maat voor de omvang van een agrarisch bouwblok is hierbij minder belangrijk dan het leveren van landschappelijk maatwerk. Bij perceelsverruiming vraagt de provincie aandacht voor landschappelijke inpassing door de benutting van bestaande landschappelijke elementen. Initiatieven voor de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit van de bouwblokken worden ondersteund.

De akkerbouwbedrijven blijven geconcentreerd in noordelijk kleigebied. Er wordt geen aanzienlijke toename van de houtproductie verwacht. Intensieve veehouderij komt o.a. voor als neventak van enkele akkerbouwbedrijven. Er wordt enige groei verwacht in de tweede tak bij akkerbouwbedrijven. In het overzicht van sectorale ruimtelijke inrichtingswensen voor de melkveehouderij en de akkerbouw wordt aangegeven dat de omvang van een agrarisch bouwblok (voor zowel melkveehouderij als akkerbouw) tot 1,5 a 2 ha zou moeten bedragen. Dergelijke grote bedrijven kunnen een behoorlijke landschappelijke impact hebben. Door de provincie Fryslân is daarom het Nije Pleats project opgezet. De Nije Pleats (fries voor 'de nieuwe boerderij') heeft als doel om grote agrarische gebouwen inpasbaar te maken in het Friese landschap. Bij vergroting van agrarische bedrijven wordt door middel van keukentafelgesprekken tussen betrokken partijen (initiatiefnemers, gemeente, provincie, landschapsarchitecten, en dergelijke) gezocht naar een zo goed mogelijke landschappelijke inpassing.

Op 21 december 2011 hebben Provinciale Staten ingestemd met het nieuwe provinciale beleid ten aanzien van melkveehouderijen. Hierin is opgenomen dat gemeenten beleidsvrijheid hebben als het gaat om bouwvlakken tot 1,5 hectare en dat voor bouwvlakken tussen 1,5 en 3 hectare maatwerk moet worden geleverd (Nije Pleats traject). De provincie zal, vooruitlopend op een herziening van de verordening, niet meewerken aan bouwvlakken groter dan 3 hectare.

Conclusie: Het provinciale beleid voor agrarische bouwblokken is overgenomen in het bestemmingsplan.

3.4.2 Verordening Romte

Op 28 september 2010 heeft het College van Gedeputeerde Staten van Fryslân het ontwerp van de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. In de Verordening Romte Fryslân worden regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. Deze regels hebben betrekking op diverse onderwerpen, waaronder:

  • hergebruik vrijkomende (niet-) agrarische bebouwing
  • nieuwe landgoederen
  • ruimte-voor-ruimte regeling
  • schaalvergroting agrarische bedrijven
  • recreatie en toerisme
  • nevenactiviteiten en aan de landbouw gerelateerde bedrijfsactiviteiten
  • glastuinbouw
  • ecologische hoofdstructuur
  • natuur buiten de ecologische hoofdstructuur
  • reserveringszones voor versterking primaire waterkeringen
  • windturbines

Onderstaand wordt ingegaan op de belangrijkste beleidsonderwerpen voor het buitengebied.

Omvang agrarische bouwpercelen

Ruimtelijke plannen bevatten geen nieuwe agrarische bouwpercelen of percelen groter dan 1,5 hectare. Nieuwe bouwpercelen of percelen groter dan 1,5 hectare zijn alleen toegestaan wanneer het agrarisch bedrijf zorgvuldig binnen de kernkwaliteiten van het landschap is ingepast en het bedrijf qua ontsluiting en milieusituatie in de omgeving past (artikel 3.3) (zie ook het beleid aangaande de Nije Pleats (paragraaf 3.4.1 Streekplan Om de kwaliteit van de romte).

Maatvoering agrarische bedrijfsgebouwen

De goothoogte van stallen bedraagt ten hoogste 5 meter, tenzij kan worden gemotiveerd dat een grotere goothoogte inpasbaar is binnen de kernkwaliteiten van het landschapstype. Gestapelde stallen zijn daarbij uitgezonderd (artikel 7.2).

Glastuinbouw

Voor teeltondersteunend glas is een oppervlakte toegestaan van maximaal 1.500 m2 (artikel 7.3).

Niet-agrarische bedrijvigheid

Bestaande bedrijven, die niet zijn gebonden aan het landelijk gebied, mogen de bestaande bebouwing uitbreiden met maximaal 15%. Een vergroting met maximaal 50% is toegestaan, indien kan worden gemotiveerd dat het bedrijf landschappelijk, milieutechnisch en verkeerskundig inpasbaar is in de omgeving (artikel 5.3).

Mestvergisting en agrarische activiteiten gerelateerd aan de eigen bedrijfsvoering

Bij agrarische bedrijven kunnen bedrijfsactiviteiten worden toegestaan die zijn gerelateerd aan de eigen agrarische bedrijfsvoering, daaraan ondergeschikt blijven en worden geconcentreerd op het eigen bouwperceel. Het betreft mestverwerking en/of vergisting en bewerking van agrarische producten.

Nevenfuncties

De volgende nevenactiviteiten worden toegestaan:

  • detailhandel in streekproducten;
  • zorg;
  • natuur- en landschapsbeheer;
  • lichte bedrijvigheid;
  • het verzorgen en onderbrengen van dieren;
  • kleinschalige horeca (artikel 7.1).

Kleinschalig kamperen

Bij agrarische bedrijven, bedrijven of woningen mogen maximaal 15 standplaatsen, 15 recreatiewoningen (in de bestaande bebouwing) of 10 trekkershutten worden gerealiseerd. 25 standplaatsen zijn toegestaan als een gemeente hier beleid op maakt (aangeeft in welke gebieden dit wel/niet is toegestaan) (artikel 6.2).

Vrijkomende agrarische bebouwing

Vrijkomende agrarische bebouwing kan worden benut voor wonen en zorg, recreatie, ondergeschikte detailhandel, dienstverlening en ambachtelijke bedrijvigheid. Daarbij moet de karakteristieke bebouwing behouden blijven en moeten functies in de omgeving inpasbaar zijn (artikel 1.2).

Ruimte voor ruimte-regeling

In het buitengebied mogen nieuwe woningen worden gebouwd, zolang het aantal woningen per saldo gelijk blijft en het oppervlak van de nieuwe woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2 (artikel 1.5). Deze vervangingsregeling is in beginsel niet van toepassing op karakteristieke bebouwing. Er kan een nieuwe woning worden toegestaan wanneer 1.000 m2 beeldverstorende bebouwing van een voormalig agrarisch bedrijf of 3.000 m2 aan kassen wordt gesloopt en de woning wordt gebouwd in een bebouwingslint (ruimte voor ruimte). De bouw van een nieuwe woning op een bestaand solitair bouwperceel is toegestaan wanneer minimaal 1.500 m2 of 5.000 m2 wordt gesloopt (artikel 1.6)

Windmolens

Het bestemmingsplan bevat geen bouwmogelijkheid voor (kleine) windturbines. Gedeputeerde Staten kunnen ontheffing verlenen voor kleine windturbines in landelijk gebied (artikel 10.1).