direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Hijum - Spoarleane
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.35000BP00-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de Spoarleane in Hijum zijn al sinds 2008 plannen voor een nieuwe woningbouwontwikkeling. Nu er een nieuwe projectontwikkelaar naar voren is gekomen met een concreet plan, is het nodig deze woningontwikkeling ook planologisch-juridisch te regelen.

Het planvoornemen is in de beoogde opzet strijdig met het geldende bestemmingsplan. In het geldende bestemmingsplan is voor deze ontwikkeling geen wijzigingsbevoegdheid opgenomen. De bouwvlakken in het huidige bestemmingsplan bieden niet de ruimte om de woningen op de gewenste positie te bouwen. Deels is ook nog een agrarische bestemming van toepassing. Een wijziging van het bestemmingsplan geeft het gewenste kader en biedt daarmee de mogelijkheid voor de juiste bestemming(en) en positionering van de bouwvlakken.

Het is noodzakelijk dat er een nieuw bestemmingsplan wordt opgesteld waarmee de bouw van de woningen planologisch mogelijk wordt gemaakt. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin. Dit initiatief is voorbesproken met de gemeente Leeuwarden. Hierover is positief geadviseerd.

1.2 Geldend bestemmingsplan

Bestemmingsplan 'Bûtengebiet en doarpen'

Het geldend bestemmingsplan is 'Butengebiet en doarpen' (vastgesteld 2013). In het plangebied is voor het grootste gedeelte de bestemming 'Woongebied' van toepassing, waarbij er vier bouwvlakken binnen die het plangebied zijn opgenomen.

Partiële herzieningen

Tevens is het 'Reparatieplan Bûtengebiet en doarpen' van toepassing. Dit plan moet in samenhang met het 'moederplan' worden bezien. Dat geldt ook voor de volgende Partiële herzieningen:

  • Partiële herziening Archeologie. Ten behoeve van de bescherming van archeologische waarden biedt dit bestemmingsplan een juridisch-planologische regeling voor het hele grondgebied van de gemeente Leeuwarden. Op basis van deze partiële herziening kent het plangebied geen dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'
  • Bestemmingsplan Leeuwarden - Partiële herziening Parkeren. Dit plan voegt aan de bestaande ruimtelijke plannen in de gemeente Leeuwarden een parkeerregeling toe.

Voor nieuwe ruimtelijke plannen geldt dat de parkeerregels uit de 'Partiële herziening Parkeren' en de regeling met betrekking tot archeologie uit de 'Partiële herziening Archeologie' moeten worden overgenomen.

Strijdigheid bestemmingplan

De beoogde woningen kunnen, op basis van het schetsontwerp en de situering, niet worden gerealiseerd binnen de kaders van het bestemmingsplan 'Bûtengebiet en doarpen'. De gewenste woningen passen niet geheel binnen de bouwvlakken die zijn opgenomen in het bestemmingsplan. Ook vormt de bestemming 'Agrarisch' binnen het plangebied een belemmering: het bouwen van een reguliere woning op deze kavel is in strijd is met de bestemming 'Agrarisch'.

1.3 Leeswijzer

Na dit inleidende deel van het bestemmingsplan volgt hoofdstuk 2, waarin verder wordt ingegaan op het planvoornemen. In hoofdstuk 3 wordt het plan getoetst aan het relevante beleid op de schaal van het Rijk, de provincie en de gemeente. Hierna volgt een overzicht van de omgevingsaspecten en wordt getoetst aan de planologische- en milieukundige randvoorwaarden. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 de juridische vormgeving van het bestemmingsplan en de hiervoor te volgen procedure toegelicht. Tenslotte beschrijft hoofdstuk 6 zowel de maatschappelijke als economische uitvoerbaarheid van het plan. Verder heeft de toelichting van dit bestemmingsplan verschillende bijlagen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Plangebied

Het plangebied ligt aan de Spoarleane, aan de westrand van het dorp Hijum (gemeente Leeuwarden). Het plangebied is circa 3.500 m2 in oppervlakte en omvat een deel van het kadastrale perceel 1453 (Sectie F, kadastrale gemeente Hijum).

Aan de westzijde van het plangebied loopt een fietspad, langs het traject van de voormalige spoorlijn Leeuwarden - Dokkum - Anjum.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.35000BP00-OW01_0001.jpg"

Figuur 1. Ligging plangebied

2.2 Huidige situatie

Hoewel het plangebied al langere tijd voor woningbouw is bestemd, is het nog altijd onbebouwd. Het is een braakliggend terrein met korte grasbegroeiing, zonder opgaande begroeiing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.35000BP00-OW01_0002.png"

Figuur 2. Begrenzing plangebied en huidige situatie

2.3 Planopzet

De bouwvlakken in het huidige bestemmingsplan bieden niet de benodigde ruimte om de woningen op de gewenste positie te bouwen. Deels is ook nog een agrarische bestemming van toepassing. Die is voor het planvoornemen onwenselijk.

In het voorliggende plan wordt de positionering van de bouwvlakken zodanig aangepast dat die passen bij de gewenste woningbouw. Zo onstaan er vier bouwvlakken. Per bouwvlak is de realisatie van een vrijstaande woning mogelijk. De situatietekening is als Bijlage 1 bij de toelichting gevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.35000BP00-OW01_0003.png"

Figuur 3. Het planvoornemen met de plankaart van het geldende bestemmingsplan als onderlegger. De positionering van de woningen wijkt (te veel) af van de bestaande bouwvlakken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.35000BP00-OW01_0004.png"

Figuur 4. Situatietekening van het planvoornemen

2.4 Landschappelijke inpassing

Het plan maakt een woonuitbreiding van Hijum mogelijk. Het ligt aan de rand van Hijum, richting het landelijk gebied. Er dient daarom aandacht te worden besteed aan een goede landschappelijke inpassing.

Het plangebied met daarin de nieuwe woonwijk ligt pal langs de voormalige spoorlijn Leeuwarden-Dokkum, in de volksmond het 'Dokkumer Lokaaltje' genoemd. Deze spoorlijn is in 1901 in gebruik genomen en rond de jaren '1980 verwijderd. Het spoordijklichaam is hier nog herkenbaar in het landschap aanwezig en is tegenwoordig in gebruik als voet- en fietspad. Bij de inrichting van het plangebied wordt rekening gehouden met de ligging langs deze landschappelijk markante historische spoordijk.


In het kader van het Handboek van het Landschap hebben we Hijum als voorbeeld gebruikt. De voormalige spoorlijn van het Dokkumer Lokaaltje heeft de functie gekregen van een voet- en fietspad. Vanaf de westkant is het dorp benaderbaar via De Loane. Zie onderstaande foto:

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.35000BP00-OW01_0005.jpg"

Aan de linkerkant is het opgaande groen rondom het sportveld te zien en voor de rode daken van de dubbele woningen komt het beoogde bouwplan. De nieuw te bouwen woningen zijn met de achterzijde op het landschap gericht. In een mogelijk volgende fase komt de Spoarleane tegen het oude tracé van het Dokkumer Lokaaltje te liggen en komen er voorkanten naar het landschap. Zie onderstaande foto:

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.35000BP00-OW01_0006.jpg"

Zo ontstaat er een afwisseling van voor- en achterkanten aan de buitenzijde van het dorp. Iets wat past binnen de organisch gegroeide dorpen in Fryslân. Hieronder het beeld van Jorwert vanuit het zuiden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.35000BP00-OW01_0007.jpg"

De afwisseling van groen en bebouwing zorgt voor een gedifferentieerd silhouet van het dorp. Voor het bouwplan betekent dit dat een paar wilgen in de achtertuinen kunnen volstaan. In het straatprofiel waar de voorkanten naar het landschap zijn gericht kunnen gebiedseigen beplantingen het beeld verzachten. Zo ontstaat een schilderachtig panorama op het dorp.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voorliggen. Verscheidene trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Groeiende en veranderende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen maar een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt daarnaast om zorgvuldige keuzes. De ruimte is zowel boven-, als ondergronds, een schaars goed.


Het combineren van al die opgaven vraagt om een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar van onderop, in goede samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen, bedrijven maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat mogelijk is. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid grotendeels bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes vaak het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2022 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI een visie op lange termijn in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.


Die belangen komen samen in vier prioriteiten:

  • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • 2. duurzaam economisch groeipotentieel
  • 3. sterke en gezonde steden en regio's
  • 4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied


De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen in sommige gevallen kunnen botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes: Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte; Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt per gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere; Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners, zonder dat toekomstige generaties hier negatieve gevolgen door ondervinden. De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De NOVI is nog niet in werking getreden en vormt daarmee nog geen formeel toetsingskader voor het voorliggend planvoornemen. De algemene denklijn van de NOVI is echter wel in de planvorming betrokken.

3.1.2 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland:

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland.
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker vooropstaan.
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.


Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en hanteert een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Dit plan hindert geen van de 14 belangen.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, dit dient te worden opgenomen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, vastgesteld 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan, nationaal belang 13 met betrekking tot zorgvuldig ruimtegebruik.

3.1.4 Ladder duurzame verstedelijking

De ladder voor duurzame verstedelijking is een motiveringseis die in de SVIR is geïntroduceerd. In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat bij ruimtelijke projecten voorzien moet worden in duurzame verstedelijking. In geval van nieuwe stedelijke ontwikkelingen moet een beschrijving worden gegeven van de behoefte aan die ontwikkeling en wanneer deze plaatsvindt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: ‘ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'. Er is in de wetgeving geen ondergrens bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. In een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State wordt de juridische lijn ten aanzien van de toepassing van de ladder voor duurzame verstedelijking uiteengezet (overzichtsuitspraak ladder voor duurzame verstedelijking, gepubliceerd op 28 juni 2017).

Hieruit wordt duidelijk dat de Ladder voor duurzame verstedelijking alleen geldt voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Uit de overzichtsuitspraak wordt duidelijk dat een bestemmingsplan dat voorziet in minder dan 11 woningen niet voorziet in een stedelijke ontwikkeling zoals deze op basis van het Bro is gedefinieerd. Het planvoornemen voorziet feitelijk in de toevoeging van een woonbestemming waarin één woning mogelijk is. Naar aanleiding daarvan kan geconcludeerd worden dat het voorliggende wijzigingsplan niet binnen de kaders van de ladder van duurzame verstedelijking ten behoeve van een stedelijke ontwikkeling valt. Nu er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, hoeft de Laddertoets niet te worden doorlopen. In het kader van de uitvoerbaarheid van het plan, moet er wel worden aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Hoofdstuk 4 gaat hier nader op in.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie wordt het beleid beschreven dat laat zien hoe de provincie dit voor ogen ziet als de Omgevingswet in 2022 in werking treedt. De provincie heeft vier doelstellingen die ze als speerpunt wil hanteren. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving wordt volgens de provincie bedoeld: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er werken, wonen of te gast zijn.

Gelet op de nieuwe bestemming gaat het in dit plan primair om een woonfunctie. Daarom is de doelstelling 'Samenhangend netwerk van steden en dorpen' van belang. Het gaat er bij die doelstelling voornamelijk om dat mensen 'plezierig wonen in een verscheidenheid aan woonbuurten, waarbij het woningaanbod aansluit op de vraag van inwoners en van mensen die zich in Fryslân willen vestigen.' Het plan maakt een woon- en tuinbestemming mogelijk. Dit maakt dat het woonaanbod groter en aantrekkelijker wordt binnen het dorp.

In de Omgevingsvisie De Romte Diele wordt ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door in het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Daarbij kan worden gedacht aan bijvoorbeeld gevelstenen met openingen die geschikt zijn voor verblijfplaatsen voor vogels en vleermuizen. De initiatiefnemer is bekend met de het provinciaal beleid wat betreft natuurinclusief bouwen. Bij de woningontwerpen zal hier zoveel als mogelijk rekening mee worden gehouden.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni is de Verordening Romte Fryslân door de Provinciale staten vastgesteld. Deze verordening betreft een aanpassing van de op 15 juni vastgestelde verordening en is op 16 augustus in werking getreden. In de verordening is het beleid dat in het Streekplan verwoord is, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het landelijk en stedelijk gebied.

Uit de kaart 'Begrenzing bestaand stedelijk gebied' blijkt dat het plangebied binnen de contouren van het bestaand stedelijk gebied valt. Hierdoor mogen stedelijke functies, zoals wonen, worden toegevoegd.

De geplande woningbouw in Hijum maakt reeds deel uit van de afspraken tussen de gemeente en de provincie; het gaat om bestaande planologische ruimte. Op grond van het bestemmingsplan is het reeds mogelijk om hier 4 woningen te bouwen en in het nieuwe bestemmingsplan neemt het aantal woningen niet toe; enkel de situering van de woningen is aangepast.

Op basis van bovenstaande wordt het planvoornemen niet door de Verordening Romte belemmerd.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Afwegingskader Woningbouw Gemeente Leeuwarden

Leeuwarden staat voor een grote bouwopgave. In 2015 heeft de gemeenteraad van Leeuwarden voor een actualisatie van het woningbouwbeleid gekozen. In het afwegingskader woningbouw zijn kaders opgesteld voor nieuwe ontwikkelingen. De basis van het woonbeleid is de vraag naar woonruimte. De gemeente voorziet voor de komende decennia nog bevolkingsgroei. Deze groei is niet gelijk verdeeld over de hele gemeente en geldt niet voor alle type woningen. De groei is voornamelijk te verwachten in het stedelijke gebied en de uitleglocaties bij Leeuwarden. Voor de meeste dorpen is de verwachting van een afnemende of stabilisatie van de vraag. De groei geldt vrijwel alleen voor eenpersoonshuishoudens. De gemeente verwacht geen grote veranderingen (zowel in groei of krimp) van andere huishoudenstypen.


Dorps wonen

De huidige dorpen maken nu in Leeuwarden 15% van de bevolking en 14% van de woningvoorraad uit. De groei van de bevolking en woningvoorraad heeft zich de afgelopen jaren vooral in de stad Leeuwarden geconcentreerd. De gemeente heeft geen aanwijzingen dat dit in de komende jaren wezenlijk gaat veranderen. Desalniettemin wil de gemeente wel de ruimte bieden om een bij de schaal en aard passende uitbreiding van de woningvoorraad van de dorpen te bieden.

De wens is om in de dorpen vooral te consolideren en de kwaliteit te behouden. Er wordt niet getornd aan de bestaande uitbreidingslocaties in de dorpen. Wanneer zich kansen in de dorpen voordoen, wil de gemeente deze benutten. Voor kleinere kernen ziet de gemeente alleen ruimte voor (zeer) beperkte woningbouw.

Met dit plan wordt aangesloten op de huidige behoefte en de bestaande planologische ruimte voor woningbouw. Er worden met dit plan geen extra woningen toegestaan op deze uitbreidingslocatie. Dit bestemmingsplan past binnen de gestelde kaders voor woningbouw van de gemeente Leeuwarden

3.3.2 Parkeerbeleid

De gemeenteraad heeft op 16 november 2015 het Parkeerbeleidsplan vastgesteld. Dit plan is een actualisatie van het parkeerbeleidsplan uit 2004. In het nieuwe parkeerbeleidsplan wordt de komende jaren voor Leeuwarden ingezet op het voortzetten van het parkeerbeleid op basis van de eerder vastgelegde beleidsregels (ten aanzien van de vergunninguitgifte en de procedure om te komen tot eventuele uitbreiding van de blauwe zone).

Voor de parkeernormen geldt dat wordt vastgelegd hoeveel parkeerplaatsen bij de bouw of vergunningplichtige verbouw moeten worden gerealiseerd. Uitgangspunt bij de parkeernormering is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost. Wanneer dit ruimtelijk of financieel niet haalbaar is, kan maatwerk worden toegepast, rekening houdende met lokale omstandigheden en de omgeving.

In het voorliggende bestemmingsplan wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op de eigen kavels.

3.3.3 Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad

De gemeente Leeuwarden bevordert op haar grondgebied actief het verduurzamen van de gemeente. Deze verduurzaming richt zich op een aantal aspecten, waaronder energieverbruik, verantwoordelijk watergebruik en waterkwaliteit, ecologie en het beperken van afval. De focus ligt op de thema's energie en water. Om dit beleid te verwezenlijken, heeft de gemeenteraad op 29 november 2010 de visie Duurzaam Leeuwarden, de sterke stad vastgesteld. Deze visie gold voor de periode van 2011 tot en met 2020. Bij het werken aan een duurzaam Leeuwarden staan twee ambities centraal: een klimaatbestendige stad en een klimaatneutrale energie- en warmtevoorziening. De gemeente focust op het faciliteren en aanjagen van sleutelprojecten die bijdragen aan een aardgasloze toekomst en een klimaatadaptieve gemeente in 2035.

Dit betekent dat in de bestaande woningbouw en bedrijfsgebouwen fors energie bespaard moet worden of dat er duurzaam opgewekte energie gebruikt wordt. Voor nieuwbouw betekent het dat de gemeente verdergaande doelen dan de eisen van het Bouwbesluit nastreeft en dat de gemeente de lijst Duurzaam Bouwen hanteert.

Bij de uitwerking van het bouwplan dient rekening gehouden te worden met de door de gemeente gehanteerde energienorm. Zoals verplicht, worden de woningen in ieder geval gasloos gebouwd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de randvoorwaarden die voor ieder ruimtelijk plan gelden. Dit zijn met name milieuaspecten.

4.1 Bodem

Toetsingskader

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer duidelijkheid over de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering moet bestaan. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel moet worden voorkomen.

Verkennend bodemonderzoek

Uit de gegevens van het bodemloket (www.bodemloket.nl) blijkt dat er in 2008 een verkennend bodemonderzoek op of nabij de locatie is uitgevoerd.

Een actueel verkennend bodemonderzoek moet nagaan of er sinds 2008 op de locatie bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevinden.

In opdracht van Bouwbedrijf Hiemstra is door Bodemvisie Milieu & Veiligheid BV een actueel verkennend bodemonderzoek uitgevoerd ter plaatse van het plangebied (Bijlage 2).


Tijdens de veldwerkzaamheden zijn geen bijmengingen met bodemvreemd materiaal waargenomen. Het maaiveld en het opgeboorde materiaal is visueel geïnspecteerd op de mogelijke aanwezigheid van asbestverdacht materiaal. Dit is visueel niet waargenomen. In de boven- en ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aan onderzochte stoffen aangetoond ten opzichte van de achtergrondwaarden. In het grondwater zijn geen verhoogde concentraties aan onderzochte stoffen aangetoond ten opzichte van de streefwaarden.


Conclusie

Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek worden, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen belemmeringen verwacht ten aanzien van de beoogde functiewijziging/nieuwbouw.

4.2 Milieuhinder

4.2.1 Hinder van bedrijven

Toetsingskader

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, als uitgangspunt van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen, en hindergevoelige functies zoals woningen, noodzakelijk. Bij de ruimtelijk-functionele afstemming hiervan kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten in gebieden met functiescheiding (omgevingstype 1: rustige woonwijk dan wel rustig buitengebied). De grootst aangegeven afstand is bepalend.

Als aan de gestelde richtafstanden wordt voldaan, is op die punten sprake van een goede ruimtelijke ordening. De genoemde maten zijn evenwel richtinggevend en met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. De richtafstanden zijn overigens niet alleen gekoppeld aan de milieucategorie van een te beoordelen bedrijf/voorziening maar ook aan de karakterisering van de omgeving. Zo kan in geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging in plaats van functiescheiding, worden gewerkt met een verkleinde richtafstand. Hiertoe kan de minimale richtafstand met één afstandsstap worden verkleind.

Het geldend bestemmingsplan vormt het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die in de verschillende op de verbeelding aangegeven bestemmingen zijn toegelaten. Een studie hiernaar vormt een goede toetsing van het aspect bedrijven- en milieuhinder.


Toetsing

Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.


In de omgeving zijn geen bedrijven gevestigd die gevolgen hebben voor het plan. Ook worden de bedrijven in de buurt niet in hun ontwikkelingsmogelijkheid beperkt als gevolg van het plan.


Conclusie
Wat betreft het aspect bedrijvenhinder mag het plan uitvoerbaar worden geacht.

4.2.2 Hinder van geluid

Toetsingskader

De Wet geluidhinder beschouwt een woning als een geluidsgevoelig gebouw. De 'geluidbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan een in de wet bepaalde norm. Daarom dient er een toetsing plaats te vinden aan de eisen uit de Wet geluidhinder. Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een geluidgevoelig gebouw gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Een uitzondering geldt voor:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur.


Toetsing

De woningbouwlocatie ligt in een 30 km/uur zone. Wegverkeerslawaai is geen beperkende factor.

4.3 Erfgoed

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische restanten rekening wordt gehouden.

4.3.1 Archeologie

In het bestemmingsplan 'Partiële herziening Archeologie' is voor het plangebied geen beschermingsregime opgenomen ten aanzien van mogelijke archeologische waarden. Voor de terreinen met het advies geen onderzoek, is een beschermende regeling niet aan de orde. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting op gefundeerde gronden zeer laag is, en waar eventuele resten zich vermoedelijk zodanig diep onder het maaiveld bevinden dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.

4.3.2 Cultuurhistorie

De provincie Fryslân heeft een cultuurhistorische kaart ontwikkeld (CHK2), waarop de cultuurhistorische waarden van een gebied zichtbaar zijn. Op de kaart zijn ter plaatse van het plangebied geen cultuurhistorische elementen en/of waarden zichtbaar die worden aangetast door de woningbouw.

De uitvoerbaarheid van de voorgenomen woningontwikkeling wordt niet belemmerd door aantasting van cultuurhistorische waarden.

Conclusie

Uit het bureauonderzoek is gebleken dat de voorgenomen woningbouw niet gehinderd wordt door aantasting van archeologische waarden en/of cultuurhistorische waarden.

N.B.
Mochten er toch archeologische resten worden aangetroffen tijdens de werkzaamheden dan moet hiervan direct melding gemaakt worden bij de bevoegde overheid (gemeente Leeuwarden).

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de woon- en leefomgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).


Toetsing

Het gebied ligt volgens de Risocokaart niet binnen veiligheidscontour van inrichtingen, wegen en buisleidingen. Externe veiligheid is geen beperking voor de realisatie van dit plan.

4.5 Ecologie

Toetsingskader

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro (Besluit ruimtelijke ordening) noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.


Beknopte natuurtoets

Soortenbescherming

Het plangebied bestaat uit korte grasbegroeiing, zonder opgaande begroeiing. Er bevinden zich geen gebouwen of bouwwerken die ten behoeve van het plan worden gesloopt. De ecologische verwachtingswaarde van het plangebied is laag. Gezien de aard van het plan en de terreinomstandigheden wordt een veldonderzoek ten behoeve van de woningbouw niet noodzakelijk geacht. In verband met de soortbescherming van de Wnb is het wel nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels. De initiatiefnemer is bekend met de het provinciaal beleid wat betreft natuurinclusief bouwen. Bij de woningontwerpen zal hier zoveel als mogelijk rekening mee worden gehouden.

Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in of grenst niet aan een in het kader van de Wnb beschermd gebied en heeft geen ecologische relatie met beschermde gebieden. Gezien de aard van de ontwikkeling, de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden, kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde natuurgebieden op voorhand worden uitgesloten.


Het is wel mogelijk dat stikstofdepositie als gevolg van de aanleg en gebruiksfase van het plan een extern effect heeft op beschermde natuurgebieden. Een AERIUS-berekening voor het bepalen van stikstofdepositie is uitgevoerd om hierover meer duidelijkheid te krijgen. In de bijlagen bij de toelichting is een notitie over de stikstofberekening opgenomen (Bijlage 3).

De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat en een pdf bestand waarin wordt geconstateerd dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden.

Een vergunning van de Wnb op grond van de Wnb voor gebieden is niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân.


Conclusie
Er worden geen negatieve effecten op natuurwaarden of in het kader van de Wnb beschermde gebieden verwacht. Het plan wordt voor de Wnb uitvoerbaar geacht.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Bij het realiseren van nieuwe woningen moet het effect op de luchtkwaliteit in beeld worden gebracht. Een toets aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit moet laten zien dat de ontwikkeling (artikel 5.16 Wet milieubeheer):

  • niet leidt tot een overschrijding van de grenswaarden, of
  • slechts weinig – ‘niet in betekenende mate (NIBM)’ - bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit, of
  • opgenomen is in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit(NSL)


Toetsing

De gevolgen van woningbouw voor de luchtkwaliteit zullen vaak klein zijn - ‘niet in betekenende mate (NIBM)’. De NIBM grens ligt bij minimaal twee ontsluitingswegen op maximaal 3000 woningen. Het aantal planologisch toegestane woningen neemt niet toe. Derhalve bestaat er geen noodzaak om luchtkwaliteitonderzoek uit te voeren, ook omdat het bestemmingsplan onder de regeling NIBM valt.


Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan.

4.7 Verkeer en parkeren

Toetsing

In onderstaande tabel is de parkeerbehoefte van het plan berekend en is ook de verkeersgeneratie inzichtelijk gemaakt.

functie   omschrijving   parkeer
norm  
aantal   Aanw. %   totaal parkeren   verkeers-
generatie  
totaal verkeers-
generatie  
Wooneenheid koop,
vrijstaand  
Woning
(>120m2)  
2,0   4   90%   7,20   7,8 - 8,6 per woning   31,2 - 34,4  
totaal           8      

Verkeer

Verkeersgeneratie voor dit type woning (koophuis, vrijstaand) en stedelijkheid gemeente (sterk stedelijk) is max 8,6 per woning. Dus 34,4 = maximaal 35 verkeersbewegingen in de gebruiksfase.

Met het voornemen verandert het gebruik / de functie niet. Aangenomen wordt dat voor de woonbestemming maximaal hetzelfde aantal ritten per dag zal plaatsvinden waardoor de ontwikkeling geen significante toename van de verkeersgeneratie als gevolg heeft. Er treden geen nieuwe effecten op. Voor wat betreft de wegcapaciteit van de Spoarleane is het aannemelijk te stellen dat deze, met het oog op de planologisch geldende situatie, voldoende is in relatie tot voorliggend plan.

Parkeren

Op basis van de parkeernormen, zoals vervat in de ‘Nota parkeernormen gemeente Leeuwarden’ (2014), moet het aantal benodigde parkeerplaatsen voor het plangebied bepaald worden.

De vrijstaande woningen krijgen een inrit op eigen perceel waarbinnen 2 parkeerplaatsen gerealiseerd kunnen worden. De parkeerbehoefte van 8 parkeerplaatsen wordt voldoende opgevangen.



Conclusie

Voorliggend voornemen levert geen verkeerskundige problemen op en is wat betreft het aspect verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.8 Water

Toetsingskader

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In deze paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Watertoets

De waterbeheerder in het plangebied en in de directe omgeving hiervan is Wetterskip Fryslân. Op 17 mei 2022 is de digitale watertoets aangevraagd en uitgevoerd. Hieruit blijkt dat de normale watertoetsprocedure van toepassing is. Dat betekent dat Wetterskip Fryslân een nader advies zal uitbrengen en dat er mogelijk nader overleg zal plaatsvinden over de wateraspecten. Het resultaat naar aanleiding van de watertoets is als bijlage in dit bestemmingsplan opgenomen (Bijlage 4).


Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is. Hiervoor wordt een compensatiepercentage van 10% aangehouden.

Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert Wetterskip Fryslân de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%;
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.

Het bouwen en gebruiken van woningen, met daarbij behorende verharding is op basis van het geldende bestemmingsplan al planologisch bij recht toegestaan. Het wijzigen van de bouwvlakken zorgt daardoor niet voor extra verharding in het plangebied. Een deel van het plangebied is echter als 'Agrarisch' bestemd. Op grond van deze bestemming is het toevoegen van terreinverharding niet toegestaan.

Voorliggend bestemmingsplan wijzigt deze agrarische bestemming naar de bestemming 'Woongebied'. Door deze bestemmingswijziging wordt het ter plaatse planologisch mogelijk gemaakt om extra terreinverharding toe te voegen. Er moet derhalve worden gecompenseerd. Onderstaande alinea gaat hier nader op in.

Compensatie

Naast de compensatienormen die Wetterskip Fryslân voor het graven van extra oppervlaktewater hanteert, is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld. Zie de ‘Leidraad watertoets’ voor meer informatie over compenserende maatregelen. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij bovenstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Over de noodzaak tot watercompensatie en mogelijke maatregelen heeft tijdens de voorbereiding van het ruimtelijk plan nader overleg en afstemming met Wetterskip Fryslân plaatsgevonden. Hoewel het nieuwe bestemmingsplan voorziet in een verplaatsing van bouwblokken en niet in het realiseren van meer woningen of meer bebouwing, is toch ruimte gevonden voor watercompensatie. Gezamenlijk is besloten om onderstaande sloot te verbreden waardoor het water beter afgevoerd kan worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.35000BP00-OW01_0008.png"

Deze sloot zal bij het Wetterskip als schouwsloot worden aangemerkt. De sloot zal voldoen aan de eisen van het Wetterskip, nl.: minstens 50 cm water bij het laagste peil en minstens 60 cm bodembreedte. Het peil is ter plekke -0,80 m NAP, dus de bodembreedte wordt op -1,30 m NAP aangelegd. De taluds worden aangelegd op 1:1,5 of 1:2.


Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Meer informatie hierover kun je vinden op ‘De Friese klimaatatlas’: www.frieseklimaatatlas.nl.

Waterrobuust bouwen

Het straatpeil wordt in de woonrijpfase aangelegd op ongeveer +0,65 m NAP en de kavels aan de straat op +0,71 m NAP. De vloerpeilen worden nog enkele decimeters hoger aangelegd. Al deze hoogten liggen ruim boven de maximaal optredende waterstanden in de boezem waardoor de nieuw te bouwen woningen geen schade zullen oplopen in geval van falen van de boezemwaterkering. Er wordt dus waterrobuust gebouwd.

Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect water uitvoerbaar.

4.9 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

Met dit bestemmingsplan wordt een agrarische bestemming gewijzigd naar een woonbestemming. Dit kan leiden tot een m.e.r.(beoordelings)-plicht. Of een m.e.r.-procedure of m.e.r-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst C en D van het Besluit m.e.r. overschrijdt.

Realisatie van woningen kan mogelijk worden aangemerkt als een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in kolom 1 van categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Bij deze activiteit zijn drie relevante indicatieve drempelwaarden opgenomen, namelijk:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.


Met het voorliggende plan vindt geen overschrijding van de drempelwaarde van 2.000 woningen plaats. In dergelijke gevallen is een (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing.

Het aantal planologisch toegestane woningen neemt niet toe. Geacht wordt dat de ontwikkeling die met het voorliggende bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt op basis van bovenstaande overwegingen niet als een stedelijk ontwikkelingsproject kan worden aangemerkt. Bovendien verdwijnt met het voorliggende bestemmingsplan de mogelijkheid om op de locatie agrarische activiteiten uit te kunnen oefenen. Redelijkerwijs kan worden gesteld dat de milieusituatie niet verslechterd met deze ontwikkeling. Relevante omgevingsaspecten zijn daarnaast in voorgaande afdoende aan de orde geweest. Er treden geen mogelijke negatieve milieueffecten op als gevolg van het planvoornemen. Een plan-MER of m.e.r.-beoordelingsplicht is niet aan de orde.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.

SVBP2012

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.


Analoog vs. digitaal bestemmingsplan

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

5.2 Toelichting op de regels

De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld, namelijk:

5.2.1 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 van de regels betreffen de inleidende regels.


Artikel 1: Begrippen
In artikel 1 van de regels zijn waar nodig de in de regels gebruikte begrippen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Een deel van deze begrippen is voorgeschreven in de SVBP2012.

Artikel 2: Wijze van meten
De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

5.2.2 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels zijn de bestemmingsregels die betrekking hebben op de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en artikelsgewijs in de regels zijn opgenomen. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

  • Bestemmingsomschrijving: In de bestemmingsomschrijving wordt uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen de bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan.
  • Bouwregels: De bouwregels bieden het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden voor hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen dan wel het oprichten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.
  • Afwijken van de bouwregels: Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels.


Met voorliggend bestemmingsplan is sprake van de bestemmingen 'Wonen' en 'Tuin'.

Artikel 3: Tuin

Voor een rustig straatbeeld is gekozen om de randen van percelen (vóór de voorgevels) de bestemming ‘Tuin’ op te nemen. Binnen deze bestemming is de bouw van gebouwen (met uitzondering van erkers) niet toegestaan. Deze bestemming is gelegd op basis van de volgende uitgangspunten:

  • op een voorerf van een woning mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen vóór de voorgevel of, aan weerszijden van de woning, in het gebied vóór de denkbeeldige lijn op 1,00 meter achter de voorgevel worden gebouwd;
  • op zijerven die direct grenzen aan de openbare ruimte mogen geen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd;
  • op achtererven van woningen mogen aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gebouwd.


Om toch nog enige flexibiliteit te bieden, kan met een afwijking, binnen de bestemming “Tuin”, een hoofdgebouw voorzien worden van een erker met een maximale diepte van 1,50 meter.

Artikel 4: Verkeer

De woonstraat / ontsluitingsweg en de daarbij behorende parkeerplaatsen in het plangebied zijn als "Verkeer" bestemd. De wegen zijn inclusief berm en parkeerplaatsen.

Artikel 5: Wonen

De in het plan opgenomen bestemming ‘Wonen’ ziet toe op de te realiseren woonfunctie, al dan niet in combinatie aan-huis-verbonden werkactiviteiten of mantelzorg-functie. Het hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak worden gebouwd. De bijbehorende bouwerken zullen achter naar de weg gekeerde gevels van het hoofdgebouw dan wel in het verlengde daarvan worden gebouwd. De gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken zal ten hoogste de oppervlakte van het hoofdgebouw bedragen. Bouwregels zijn nader in de regels vastgesteld, zoals de maatvoering van een gebouw of overkapping. Verschillende vormen van gebruik zijn als strijdig met de woonbestemming aangemerkt. Hierbij gaat het om bedrijfsmatige activiteiten die de aan-huis-verbonden werkactiviteiten overschrijden. Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de gestelde bouwregels als het gaat om mantelzorg of verhuur.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 5 : Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel in artikel 4 ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende bestemmingsplan.

Artikel 6 : Algemene gebruiksregels

In de algemene gebruiksregels in artikel 5 is vastgelegd welk gebruik in ieder geval strijdig is met de in de regels gegeven bestemmingsomschrijvingen.


Artikel 7 : Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels in artikel 4 bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.


Artikel 8: Algemene wijzigingsregels
De algemene wijzigingsregels bieden de mogelijkheid voor burgemeester en wethouders om de in het plangebied opgenomen bestemming onder voorwaarden te wijzigen ten behoeve van de aanleg van of een wijziging in de bestaande infrastructuur.


Artikel 9 : Overige regels
De overige regels in artikel 9 zien er op toe dat er een juiste afstemming aanwezig is tussen het wijzigingsplan en wettelijke regelingen zoals die bij de inwerkingtreding van het bestemmingsplan van kracht zijn. Daarnaast ziet artikel 9 er op toe dat er voldoende parkeergelegenheid wordt gerealiseerd en in standgehouden.


Artikel 10: Overgangs- en slotregels

Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in het afsluitende artikel 10 van de regels opgenomen.

5.3 Overige aspecten

Additionele voorzieningen
In de regels van dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke.


Handhaving
Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

5.4 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:


Voorbereidingsfase
De gemeente voert ten behoeve van de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek uit naar de bestaande situatie en de mogelijke (ruimtelijke) ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 Bro haar voornemen (vaak als een concept- dan wel voorontwerpbestemmingsplan) beschikbaar aan de besturen en diensten van hogere overheden.

Daarnaast biedt de gemeente aan belangstellenden de mogelijkheid om te reageren op het voorontwerpbestemmingsplan via inspraak. De gemeente geeft een reactie op mogelijke overlegreacties die voor zover noodzakelijk worden verwerkt in de regels en verbeelding.

Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan wordt na aankondiging in de Staatscourant, het Gemeenteblad en de website www.ruimtelijkeplannen.nl voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. In deze periode kan door iedereen een zienswijze op het ontwerpbestemmingsplan worden ingediend.

Vaststellingsfase
Na de periode van terinzagelegging stelt de gemeenteraad het ontwerpbestemmingsplan, mogelijk met wijzigingen, binnen een periode van ten hoogste 12 weken vast.

Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Dit gebeurt als volgt:

Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie voor Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging 6 weken na vaststelling.

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan eventuele zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS). Indien geen beroep tegen het vastgestelde bestemmingsplan is ingediend, is het bestemmingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Onderzoeks- en plankosten
De kosten voor het verrichten van de noodzakelijke onderzoeken ten behoeve van de planvorming vanwege dit bestemmingsplan worden door de initiatiefnemer gedragen. Dit geldt eveneens voor de gebruikelijke kosten voor de ambtelijke planbegeleiding.

Planschade
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening, omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.

Conclusie
Het kostenverhaal, evenals de afwenteling van de planschade, wordt gedragen door de initiatiefnemer. Op basis van deze overweging moet het planvoornemen van dit bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is niet noodzakelijk, omdat tussen de gemeente en de intiatiefnemer een anterieure overeenkomst wordt gesloten. Voorgaande betekent dat dit bestemmingsplan niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Overleg en inspraak

Het plan is door de gemeente als concept ontwerpbestemmingsplan / voorontwerpbestemmingsplan naar de overlegpartners gestuurd, zodat die in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie te kunnen geven op het plan. Er zijn reacties gekomen van de Provincie Fryslân, van het Wetterskip Fryslân en van de Brandweer Fryslân. De reacties van deze overlegpartners zijn gebundeld in een reactienota (Bijlage 5). In de reactienota heeft de gemeente deze reacties beantwoord. De overlegreacties hebben geleid tot enkele aanpassingen / aanvullingen in de toelichting van het plan. Daarnaast is de Aerius-berekening geactualiseerd (Bijlage 3).

Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de reacties van de brandweer Fryslân, het Wetterskip Fryslân en de provincie Fryslân. Er is geen beletsel om het ontwerpbestemmingsplan ter visie te leggen.


Tervisielegging ontwerp bestemmingsplan

Het ontwerp bestemmingsplan wordt voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Met het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan stelt de gemeente een ieder in de gelegenheid om kennis te kunnen nemen van, alsmede te reageren op de inhoud van het planvoornemen.

Geacht wordt dat het plan maatschappelijk uitvoerbaar is.

Brief omwonenden en inloopspreekuur

De initiatiefnemer heeft de omwonenden met een huis-aan-huis brief geïnformeerd over het plan. Daarnaast zijn de omwonenden in deze brief uitgenodigd voor een inloopspreekuur. Bij dit spreekuur waren dorpsbelang en een aantal omwonenden aanwezig. Vanuit de aanwezigen kwamen geen opmerkingen naar voren.