Gemeente:
Leeuwarden
Plannaam:
Snakkerburen - De Dorpstuin
Status:
vastgesteld
Statusdatum:
18-05-2015

REGELS

 
Inhoudsopgave

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen 4

Artikel 2 Wijze van meten 7

 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Recreatie - Dorpstuin 9

Artikel 4 Verkeer - Parkeerterrein 10

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie 1 11

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2 12

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3 14

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel 17

Artikel 9 Algemene bouwregels 18

Artikel 10 Algemene gebruiksregels 19

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels 20

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels 21

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels 23

Artikel 14 Overige regels 24

 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 15 Overgangsrecht 26

Artikel 16 Slotregel 27

 

 

 

HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS

 

Artikel 1 Begrippen

 

In deze regels wordt verstaan onder:

 

1.1 het plan

Bestemmingsplan Snakkerburen - De Dorpstuin met nummer NL.IMRO.0080.11002BP00-VG01 van de gemeente Leeuwarden;

 

1.2 bestemmingsplan

de geometrische bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

 

1.3 aanbouw- en uitbouw

een gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en dat een vergroting c.q. uitbreiding van het hoofdgebouw vormt die in directe verbinding staat met dat hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw;

 

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

 

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

 

1.6 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

 

1.7 bebouwingsoppervlakte

de oppervlakte van bouwwerken uitgedrukt in m2 van de nader aangegeven gronden;

 

1.8 bestaand

  1. ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet en/of Wabo aanwezige bouwwerken en werkzaamheden: bestaand ten tijde van de terinzagelegging van het bestemmingsplan als ontwerp;

  2. ten aanzien van het overige gebruik: bestaand ten tijde van het van kracht worden van het plan;

 

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

 

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

 

1.11 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

 

1.12 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

 

1.13 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

 

1.14 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

 

1.15 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

 

1.16 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.17 culturele doeleinden

musea, (muziek)theaters, expositieruimten/galerieën en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen;

 

1.18 cultuurgrond

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden;

 

1.19 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

 

1.20 hoofdgebouw

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming, het belangrijkste is;

 

1.21 kampeermiddel

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

 

1.22 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;

 

1.23 maatvoeringsgrens

de grens van een maatvoeringsvlak;

 

1.24 maatvoeringsvlak

een aangegeven vlak, voorzien van een maatvoeringsaanduiding;

 

1.25 ondergeschikte detailhandel

een niet zelfstandige detailhandelsfunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie, welke binnen de bestemming is toegestaan;

 

1.26 ondergeschikte horeca

een niet zelfstandige horecafunctie, welke ondergeschikt is aan en ten dienste staat van de hoofdfunctie, welke binnen de bestemming is toegestaan;

 

1.27 overig bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

 

1.28 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

 

1.29 tunnelkas

een verplaatsbaar werk of bouwwerk voorzien van een bedekking van lichtdoorlatend materiaal en dienend tot het kweken, trekken, vermeerderen, opkweken of verzorgen van vruchten, bloemen, groenten, planten of bomen, alsmede in voorkomende gevallen tot bescherming van de omgeving tegen milieubelastende stoffen;

 

Artikel 2 Wijze van meten

 

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

 

2.1 dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

 

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

 

2.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

 

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

 

HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS

 

Artikel 3 Recreatie - Dorpstuin

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Dorpstuin’ bestemde gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen, inclusief volkstuinen;

  2. cultuurgrond;

  3. sociaal culturele voorzieningen niet zijnde een (muziek)theater;

  4. een (muziek)theater ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - (muziek)theater'.

 

met de daarbij behorende:

  1. wegen, straten en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. sloten, bermen, beplanting;

  4. waterlopen en waterpartijen;

  5. parkeervoorzieningen;

  6. speelvoorzieningen;

  7. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

3.2 Bouwregels

 

3.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw zal binnen een bouwvlak worden gebouwd;

  2. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)' aangegeven goot- en bouwhoogte;

  3. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte;

  4. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwd oppervlak (m2)' geldt dat de bebouwing niet meer mag bedragen dan de aangegeven oppervlakte.

 

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde zal ten hoogste 5 m bedragen.

 

3.2.3 Specifieke bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - tunnelkas' mag 1 tunnelkas worden geplaatst.

 

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, tenzij het ondergeschikte detailhandel betreft;

  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeven van horeca, tenzij het ondergeschikte horeca betreft ten dienste van de sociaal culturele voorzieningen met een maximale oppervlakte van 100 m2;

  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een (muziek)theater tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - (muziek)theater';

  4. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsdoeleinden.

Artikel 4 Verkeer - Parkeerterrein

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Verkeer - Parkeerterrein’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. parkeervoorzieningen;

 

met daaraan ondergeschikt:

  1. tuinen en erven;

  2. nutsvoorzieningen

 

met de daarbij behorende;

  1. wegen, straten en paden;

  2. groenvoorzieningen;

  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

 

4.2 Bouwregels

 

4.2.1 Gebouwen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

 

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2 m bedragen;

  2. de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5 m bedragen.

 

Artikel 5 Waarde - Cultuurhistorie 1

 

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Cultuurhistorie 1’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de gronden of objecten.

 

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde bij de andere voor deze gronden aangewezen bestemmingen, mag op of in deze gronden niet worden gebouwd.

 

5.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

5.3.1 Vergunningplichtig

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  1. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;

  2. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en communicatieleidingen;

  3. alle overige werken en werkzaamheden die de cultuurhistorische waarden kunnen aantasten.

 

5.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 5.3.1 niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. die het normale onderhoud en beheer betreffen;

  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. waarvoor op grond van de Erfgoedverordening van de gemeente Leeuwarden ook al een vergunning vereist is met het oog op het beschermen van de cultuurhistorische waarden.

 

5.3.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 5.3.1 wordt uitsluitend verleend indien:

  1. een door de aanvrager door middel van een advies van een deskundige op het gebied van cultuurhistorie is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden door de werkzaamheden niet onevenredig worden verstoord dan wel:

  2. er door de aanvrager maatregelen worden getroffen, waardoor de cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden, tenzij;

  3. er zwaarwegende belangen zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden onevenredig worden verstoord.

 

5.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.3.1 in die zin dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  1. door de aanvrager door middel van een advies van een deskundige op het gebied van cultuurhistorie is aangetoond dat de cultuurhistorische waarden door het bouwen niet onevenredig worden verstoord; dan wel;

  2. er door de aanvrager maatregelen worden getroffen, waardoor de cultuurhistorische waarden kunnen worden behouden, tenzij;

  3. er zwaarwegende belangen zijn die rechtvaardigen dat de cultuurhistorische waarden onevenredig worden verstoord.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 2

 

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

6.2 Bouwregels

 

6.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 100 m2, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

6.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 6.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

6.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

6.3.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;

  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport,- en of communicatieleidingen.

 

6.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 6.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

  4. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 50 m2 beslaan.

 

6.3.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.3.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

 

6.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

6.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

6.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 6.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring; te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

Artikel 7 Waarde - Archeologie 3

 

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde – Archeologie 3’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden.

 

7.2 Bouwregels

 

7.2.1 Omgevingsvergunning voor het bouwen

Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 500 m2, moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overlegd waarin:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

7.2.2 Voorwaarden omgevingsvergunning voor het bouwen

Indien uit het in lid 7.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor het bouwen zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

7.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

 

7.3.1 Vergunningplichtig

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  1. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;

  2. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;

  3. het verwijderen en/of aanbrengen van bomen en diepwortelende beplanting;

  4. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport,- en of communicatieleidingen.

 

7.3.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in lid 7.3.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden welke:

  1. het normale onderhoud betreffen;

  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;

  3. in het kader van archeologisch onderzoek en het doen van opgravingen worden uitgevoerd, mits verricht door een daartoe bevoegde instantie;

  4. niet dieper gaan dan 0,50 m beneden het maaiveld en een kleinere oppervlakte dan 500 m2 beslaan.

 

7.3.3 Toetsingscriteria

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 7.3.1 wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.

 

7.3.4 Onderzoeksplicht

Een omgevingsvergunning kan pas worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin:

  1. de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld, en:

  2. in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

 

7.3.5 Beoordelingscriteria

Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.

 

7.3.6 Voorwaarden omgevingsvergunning

Indien uit het in lid 7.3.4 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het uitvoeren van werken of werkzaamheden zullen worden verstoord, kunnen één of meerdere van de volgende voorwaarden worden verbonden aan de omgevingsvergunning:

  1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  2. de verplichting tot het doen van opgravingen;

  3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij de vergunning te stellen kwalificaties.

 

HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS

 

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 9 Algemene bouwregels

 

9.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. het bebouwingsbeeld;

  2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  3. de cultuurhistorische waarden;

  4. de landschappelijke waarden;

  5. de milieusituatie;

  6. de natuurlijke waarden;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de verkeersveiligheid;

  9. de watersituatie;

  10. de woonsituatie.

 

9.2 Bestaande afmetingen

Wanneer een bestaand gebouw of bouwwerk, geen gebouw zijnde:

  1. een grotere goothoogte;

  2. een grotere bouwhoogte;

  3. een grotere oppervlakte;

  4. een grotere dakhelling;

  5. een kleinere dakhelling;

 

heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan zal:

  1. de goothoogte ten hoogste de bestaande goothoogte;

  2. de bouwhoogte ten hoogste de bestaande bouwhoogte;

  3. de oppervlakte ten hoogste debestaande oppervlakte;

  4. de dakhelling ten hoogste de bestaande dakhelling;

  5. de dakhelling ten ministe de bestaande dakhelling,

bedragen.

 

9.3 Welstandscriteria

De in het bestemmingsplan geboden ruimte ten aanzien van de situering kan nader worden ingevuld door de in artikel 12a van de Woningwet bedoelde welstandscriteria.

 

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

 

10.1 Gebruiksregels

 

10.1.1 Strijdig gebruik

  1. Het is op grond van artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemmingen;

  2. Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen, zoals bedoeld in lid a wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van de gronden voor de stallingen en opslag van (aan het oorspronkelijke gebruik onttrokken) voer-, vaar en/of vliegtuigen;

  2. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten, werken en werkzaamheden;

  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;

  4. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.

 

10.1.2 Strafbepaling

Overtreding van het bepaalde in lid a en b wordt aangemerkt als een strafbaar feit in de zin van artikel 1a onder 2° van de Wet op de economische delicten.

 

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

 

11.1 Luchtvaartverkeerszone - ILS verstoringsgebied

 

11.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ils verstoringsgebied' zijn, naast de voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede aangeduid voor het tegengaan van verstoring van het ILS systeem van de vliegbasis Leeuwarden.

 

11.1.2 Bouwregels

  1. Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone – ILS verstoringsgebied' mag de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer bedragen dan 31,2 m + NAP;

  2. In afwijking van de bouwregels bij de onderliggende bestemmingen geldt ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - ils verstoringsgebied' dat wanneer de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, de onder lid a aangegeven toetsingshoogte overschrijdt, het gebouw of bouwwerk uitsluitend mag worden gebouwd wanneer uit onderzoek blijkt dat de beïnvloeding van het ILS onderscheidenlijk het radarbeeld uit oogpunt van de veiligheid van het luchtverkeer aanvaardbaar is.

 

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

 

12.1 Afwijking

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. de bij recht in de bestemmingsregels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;

  2. de bestemmingsregels in die zin dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of – intensiteit daartoe aanleiding geeft;

  3. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 12 m;

  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zendontvang – en/of sirenemasten, wordt vergroot tot ten hoogste 30 m;

  5. de bestemmingsregels ten aanzien van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, in die zin dat de bouwhoogte van antenne-installaties ten behoeve van mobiele telecommunicatie op of aan een bouwwerk, wordt vergroot tot ten hoogste 5 m gemeten vanaf de voet van de antenne-installatie;

  6. de bestemmingsregels in die zin dat bouwgrenzen worden overschreden, indien:

  1. dit wenselijk of noodzakelijk is in verband met een doelmatige verkaveling van de gronden dan wel een rationale uitvoering van het plan betreft en de afwijking niet meer bedraagt dan 3 m, voor zover het nieuwbouwplannen betreft;

  2. een meetverschil daartoe aanleiding geeft in andere gevallen;

  1. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen als toiletgebouwtjes, gebouwen ten behoeve van het openbaar vervoer of het trein- water- of wegverkeer, alsmede kleinschalige openbare voorzieningen ten behoeve van detailhandel, sport, recreatie of cultuur, zoals kleedgebouwtjes, dug-outs, paviljoens, kiosken, dierenverblijven en kunstobjecten worden gebouwd, mits:

  1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 50 m2 bedraagt;

  2. een gebouw uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;

  3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 5 m bedraagt;

  1. de bestemmingsregels in die zin dat gebouwen ten behoeve van de openbare nutsvoorziening en/of de telecommunicatie worden gebouwd, mits;

  1. de oppervlakte van een gebouw ten hoogste 100 m2 bedraagt;

  2. een gebouw uit ten hoogste één bouwlaag bestaat;

  3. de bouwhoogte van een gebouw ten hoogste 50 m bedraagt;

  1. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van de plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers en lichtkappen, wordt vergroot, mits:

  1. de maximale oppervlakte van de vergroting ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak zal bedragen;

  2. de hoogte leidt tot een hoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw zal bedragen;

  1. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouwvlak, bestemmingsvlak c.q. maatvoeringsvlak in die zin dat de grenzen van het bouwvlak, bestemmingsvlak c.q. maatvoeringsvlak naar de buitenzijnde met ten hoogste 1,50 m worden overschreden door:

  1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen;

  2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken;

  3. erkers over maximaal 80% van de breedte van de gevel van het woonhuis waaraan wordt gebouwd;

  4. ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen.

 

12.2 Toetsingscriteria

De in lid 12.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de woonsituatie;

  3. de milieusituatie;

  4. de verkeerssituatie;

  5. de parkeercapaciteit;

  6. het waterbeheer;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de verkeerssituatie;

  9. archeologie;

  10. cultuurhistorie;

  11. beschermd stadsgezicht;

  12. de externe veiligheid en brandveiligheid;

  13. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

  14. de hoogtebeperkingen die voortvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving in verband met de vliegbasis Leeuwarden, of andere in het gebied aanwezige hoogtebeperkingen.

 

Artikel 13 Algemene wijzigingsregels

 

13.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat:

  1. bouw- en/of bestemmingsgrenzen mogen worden gewijzigd, mits de bouw c.q. bestemmingsgrens met niet meer dan 5 m wordt overschreden;

  2. een bouwvlak binnen een bestemmingsvlak wordt vergroot met maximaal 20% van de oppervlakte van het bouwvlak.

 

13.2 Toetsingscriteria

De in lid 13.1 genoemde wijzigingsbevoegdheden kunnen uitsluitend worden toegepast indien:

  1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;

  2. de woonsituatie;

  3. de milieusituatie;

  4. de verkeerssituatie;

  5. de parkeercapaciteit;

  6. het waterbeheer;

  7. de sociale veiligheid;

  8. de externe veiligheid en de brandveiligheid;

  9. archeologie;

  10. cultuurhistorie;

  11. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;

  12. de hoogtebeperkingen die voortvloeien uit de geldende luchtvaartwet- en regelgeving in verband met de vliegbasis Leeuwarden of andere in het gebied aanwezige hoogte beperkingen;

  1. een goede ruimtelijke onderbouwing wordt opgenomen in de toelichting van het wijzigingsplan, waarbij in elk geval aandacht moet worden besteed aan de onder a genoemde voorwaarden.

 

Artikel 14 Overige regels

 

14.1 Voldoende parkeergelegenheid

  1. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden.

  2. Bij een omgevingsvergunning wordt aan de hand van op dat moment van toepassing zijnde beleidsregels bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid.

  3. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan:

  1. Het bebouwingsbeeld;

  2. De gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;

  3. De cultuurhistorische waarden;

  4. De landschappelijke waarden;

  5. De milieusituatie;

  6. De natuurlijke waarden;

  7. De sociale veiligheid;

  8. De verkeersveiligheid;

  9. De watersituatie;

  10. De woonsituatie;

  11. De parkeersituatie.

 

HOOFDSTUK 4 OVERGANGS - EN SLOTREGELS

 

 

Artikel 15 Overgangsrecht

 

15.1 Overgangsrecht bouwwerken

  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;

  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  1. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid a. met maximaal 10%.

  2. Lid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

 

15.2 Overgangsrecht gebruik

  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  3. Indien het gebruik, bedoeld in lid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  4. Lid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

 

Artikel 16 Slotregel

 

Deze regels worden aangehaald als:

 

Regels van het bestemmingsplan Snakkerburen - De Dorpstuin.

 

Behorend bij het besluit van 2 november 2015