direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wijzigingsplan Leeuwarden Buitengebied - Leechlân 3 Grou
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0080.01002WP03-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het perceel Leechlân 3 in Grou is heeft een agrarische bestemming. De eigenaren zijn voornemens de woonboerderij te verbouwen, maar hebben geen agrarisch bedrijf. Het verbouwen van de woonboerderij voor reguliere bewoning is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan.

Het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" voorziet in een wijzigingsbevoegdheid voor de functieverandering naar 'woonboerderij', waardoor het gebruik voor reguliere bewoning mogelijk is.
Dit wijzigingsplan is opgesteld om deze functiewijziging te realiseren.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied ligt aan de Leechlân 3 in Grou. Deze locatie ligt ten noorden van Grou, in het buitengebied van de gemeente Leeuwarden. Het perceel is kadastraal bekend als gemeente Grouw, sectie G nummer 238. In de omgeving van het perceel bevinden zich voornamelijk agrarische bedrijven en gronden en burgerwoningen. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven (rode aanduiding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP03-VG01_0001.png" Figuur 1.1: weergave projectgebied (GoogleMaps)

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergegeven (rood omlijnd). In dit figuur is op een luchtfoto te zien waar het perceel ligt.
Het plangebied wordt begrensd door agrarisch gebied. Voor de exacte begrenzing van het plangebied wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit wijzigingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP03-VG01_0002.png"
Figuur 1.2: Begrenzing plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan “Buitengebied 2008”, dat op 10 maart 2009 door de gemeenteraad van Boarnsterhim is vastgesteld (onherroepelijk op 22 december 2010).
Binnen dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch gebied'. Het perceel heeft tevens de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 3' op basis van de partiële herziening 'Partiële herziening Archeologie'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP03-VG01_0003.png"

Figuur 1.3: Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2008 (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De 'Tweede partiële herziening' van het bestemmingsplan Buitengebied 2008 betreft een aanvulling van het opnemen van het begrip 'hobbymatig houden van vee'.
De andere bestemmingsplannen "Leeuwarden -Kamerverhuur", "partiële herziening Parkeren", "Partiële herziening Plan voor de zon" hebben geen invloed op de plannen van de initiatiefnemer.

Op 17 februari 2021 heeft de gemeenteraad van de Leeuwarden een voorbereidingsbesluit genomen voor het alle bestemmingsplannen en beheersverordeningen binnen het grondgebied van Leeuwarden. Het doel is het voorkomen van splitsing van bestaande woningen in appartementen.

De verbouwplannen voorzien in het vergroten van de bestaande woonruimte, maar niet in het realiseren van appartementen en levert geen strijdigheid op met het doel van het voorbereidingsbesluit.
De gronden met de bestemming 'agrarisch gebied' zijn bedoeld voor agrarische bedrijven en agrarische cultuurgronden. Omdat er geen agrarisch bedrijf meer actief is, passen de verbouwplannen voor de woning niet binnen het bestemmingsplan en is er een aanpassing van het bestemmingsplan nodig.

Artikel 3, lid 9 onder 2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' kent een wijzigingsbevoegdheid waarbij het mogelijk is de bestemming 'Agrarisch gebied' te wijzigen naar de bestemming 'woonboerderij', mits:

  • a. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
  • b. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarisch bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
  • c. ten hoogste 1 woning is toegestaan;
  • d. uitsluitend nieuwe gebouwen ten behoeve van de woonfunctie mogen worden gebouwd, indien voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met dien verstande dat de oppervlakte aan nieuw te bouwen gebouwen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte aan gesloopte gebouwen;
  • e. voor het overige de bepalingen van artikel 17 van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing zijn;

Met voorliggend wijzigingsplan wordt van deze bevoegdheid gebruik gemaakt.

1.4 De bij het plan behorende stukken

Het onderhavige wijzigingsplan 'Wijzigingsplan Leeuwarden Buitengebied - Leechlân 3 Grou' bestaat naast deze toelichting uit de volgende stukken.

  • Verbeelding (identificatie NL.IMRO.0080.01002WP03-VG01);
  • Bijlagen bij de toelichting;
  • Regels;

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het wijzigingsplan kent de volgende opbouw. In hoofdstuk 2 worden de huidige situatie en het te realiseren plan beschreven. Hoofdstuk 3 schetst het beleidskader. In hoofdstuk 4 worden de resultaten van de uitgevoerde omgevingsonderzoeken behandeld. In hoofdstuk 5 wordt het wijzigingsplan in juridisch opzicht toegelicht. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en in hoofdstuk 7 wordt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid belicht.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Huidige situatie

Het perceel Leechlân 3 is een voormalige boerderij. De boerderij is een karakteristieke boerderij en van het kop-hals-romptype.
De voormalige boerderij wordt gebruikt voor bewoning en is op dit moment niet in gebruik als agrarisch bedrijf. Bij het perceel hoort 4,7 hectare grond.
De bebouwing is al te vinden op kaarten uit 1812 en bestaat dus al lange tijd. Het is in de loop van de jaren enkele keren verbouwd / uitgebreid.
De verbouwplannen zullen worden uitgevoerd met oog voor het historische karakter van de woonboerderij.

In figuur 2.1 zijn foto's weergegeven van de woonboerderij.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP03-VG01_0004.png" Figuur 2.1: Foto's woonboerderij Leechlân 3 (bron: Boerderijenstichting Fryslan)

Aan alle zijden in de directe omgeving van het plangebied liggen gronden ten behoeve van landbouw.

2.2 Toekomstige situatie

In fysiek opzicht worden er geen grootschalige wijzigingen aan de woonboerderij beoogd. Het plan van de initiatiefnemers is om de woonboerderij te verbouwen en daarmee het woongenot te vergroten.
Het voornemen is om enkele aanpassingen in de gevels te verrichten en een gedeelte van het rompgedeelte te verbouwen en bij het woongedeelte te betrekken. In figuur 2.2 is een afbeelding van de schets waarin de aanpassingen zijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP03-VG01_0005.png" Figuur 2.2 Indicatieve schets met aanpassingen (bron: JONGarchitecten)

Tevens is initiatiefnemer voornemens om de woonboerderij landschappelijk in te passen. In figuur 2.3 is de schets opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP03-VG01_0006.png"
Figuur 2.3 Toekomstige landschappelijke inpassing (bron: Nico Minnema)

Rondom de woning worden nieuwe bomen geplant, die passen bij de bestaande bomen die reeds bij de woonboerderij staan.
Het voornemen bestaat om de oude graslandstructuren te herstellen met daarbij greppels gradient, plas-dras (onder andere voor de weidevogels) en ook kruidige vegetatie.

Gezien de huidige agrarische bedrijfsbestemming is de verbouw niet zonder meer toegestaan en is een wijziging van het bestemmingsplan noodzakelijk.

Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid uit artikel 3, lid 9 onder b van het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' kan deze functieverandering, van 'agrarisch' naar 'woonboerderij' mogelijk gemaakt worden.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee kunnen we inspelen op de grote uitdagingen die voor ons liggen. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Die komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een wijziging van een agrarisch bedrijfsperceel naar een reguliere woonbestemming in het buitengebied van Leeuwarden. Voorliggende ontwikkeling draagt bij aan het toekomstbestendig ontwikkelen van het landelijk gebied en past daarmee binnen de prioriteiten van de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' die in een bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt moet worden aangetoond dat er sprake is van een behoefte. De toelichting bij het bestemmingsplan bevat daartoe een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, bevat een toelichting tevens een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Dit wordt de 'Ladder Duurzame Verstedelijking' genoemd.

De beschrijving van de behoefte aan de betreffende, 'stedelijke ontwikkeling', moet inzichtelijk maken of, in relatie tot het bestaande aanbod, concreet behoefte bestaat aan de desbetreffende ontwikkeling. Die behoefte moet dan worden afgewogen tegen het bestaande aanbod, waarbij moet worden gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van leegstand.

De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent en de verantwoordelijkheid draagt voor de ruimtelijke afweging met betrekking tot die ontwikkeling.

Onderhavig plan

De voorliggende ontwikkeling betreft een bestemmingswijziging van 'Agrarische gebied' naar 'Woonboerderij'. Op het perceel is in de huidige situatie ruimte voor één bedrijfswoning. Onderhavig wijzigingsplan voorziet niet in een extra toevoeging van een woning.

Op grond van de uitspraak van de Raad van State van 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921) wordt de realisatie van 11 woningen niet aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijke ordening. Derhalve is artikel 3.1.6, tweede lid van het Besluit ruimtelijke ordening niet van toepassing.
Als enkel sprake is van een planologische functiewijziging dan is in beginsel geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (tenzij het een functiewijziging van zodanig aard en omvang betreft), (ABRvS 20 april 2016;ECLI:NL:RVS:2016:1075).

Echter, in bovengenoemde uitspraak uit 2015 heeft de Raad van State bepaald dat ook wanneer de Ladder niet van toepassing is, gemotiveerd moet worden dat de ontwikkeling voldoet aan een goede ruimtelijke ordening en uitvoerbaar is. Onderhavig wijzigingsplan voorziet hierin. De Ladder voor duurzame verstedelijking vormt derhalve geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

3.2 Provinciaal beleid Friesland

3.2.1 de Romte Diele

De Romte Diele is de Omgevingsvisie van de Provincie Fryslân (vastgesteld door Provinciale Staten op 23 september 2020). De Omgevingsvisie heeft als hoofdambitie "Brede welvaart in een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân.

De ambities:
"Vitaal": streven naar brede welvaar door slimme economische groei;
"Veerkrachtig": het kunnen opvangen van ingrijpende ontwikkelingen;
"Karakteristiek": het behouden van de identiteit;
"Gezond": een goede kwaliteit van de bodem, het water en de lucht.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP03-VG01_0007.png"
Figuur 3.1 Opbouw Omgevingsvisie (bron: www.fryslan.fr)

De basis op orde
Om ambities te kunnen realiseren, moet allereerst de basis op orde zijn. Onderdeel daarvan is het behoud van het Friese erfgoed. De provincie stimuleert restauratie, hergebruik en verduurzaming van het Friese erfgoed, en zorgt voor een meer solide structurele basis daarvoor.

Het behoud van karakteristieke bebouwing staat onder druk door toenemende leegstand; vooral kerken en vrijkomende boerderij hebben hiermee te maken. Hergebruik draagt bij aan behoud van Fries erfgoed, een aantrekkelijke woon- en leefomgeving en kan voor diverse functies een aantrekkelijke optie zijn. Een vervangende functie als wonen kan goed passen in de landelijke omgeving.

De provinciale verordening "Verordening Romte Fryslân 2014" is vastgesteld op 25 juni 2014. Daarna zijn er nog enkele wijzigingen geweest en die zijn gezamenlijk vastgelegd in de geconsolideerde versie van deze verordening.
In de verordening stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten naar ruimtelijke plannen worden vertaald.
In artikel 1 wordt aangegeven dat er geen bouw- en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies in het landelijk gebied. Artikel 1.2.1 biedt wel de mogelijkheid voor wonen als het gaat om het bewonen van de voormalige bedrijfswoning en in aanwezige karakteristieke gebouwen.

Toets
Het gaat hier om een voormalig agrarisch bedrijf waarin nu wordt gewoond. De plek wordt al ruim tweehonderd jaar bewoond, een plek met een geschiedenis.
De kop-hals-rompboerderij behoudt de karakteristiek van het gebouw, ook na de verbouwing. Het erf zal worden ingericht zodat het landschappelijk passend is, in de omgeving, zie ook de schets hieronder. In paragraaf 2.2 is hierop ook ingegaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP03-VG01_0008.png"
Figuur 3.2 schets toekomstige erfinrichting (bron: Nico Minnema)

Het verbouwen van de woonboerderij zorgt ervoor dat de woning voldoet aan de eisen van de tijd, daardoor zeer goed bewoonbaar blijft en dat zorg weer voor leefbaarheid in de landelijke omgeving.

Dit voorgenomen plannen passen binnen artikel 1.2.1 waarbij de mogelijkheid wordt geboden voor het bewonen (hergebruik) vrijkomende agrarische bebouwing en de karakteristiek behouden blijft.
De voorgenomen ontwikkeling voldoet aan het provinciale beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Bestemmingsplan Buitengebied 2008'

In het bestemmingsplan "Buitengebied 2008" heeft Leechlân 3 Grou een agrarische bestemming.
Het bestemmingsplan geeft in artikel 3 lid 9 onder b de mogelijkheid om de bestemming 'Agrarisch gebied' te wijzigen naar "Woonboerderij". Hieronder zijn de criteria weergegeven waaronder de wijziging mogelijk is.
Per criterium wordt ingegaan op dit plan.

Artikel 3, lid 9 onder 2 van het bestemmingsplan 'Buitengebied 2008' kent een wijzigingsbevoegdheid waarbij het mogelijk is de bestemming 'Agrarisch gebied' te wijzigennaar de bestemming 'woonboerderij', mits:

  • a. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    Er is al enkele jaren geen agrarisch bedrijf meer operationeel aan de Leechlân 3. Het perceel wordt gebruikt voor reguliere bewoning. Het voornemen is om bestaande woonboerderij te verbouwen.
    Het wijzigingsplan voorziet in het wijzigen van de agrarische bestemming voor de bestaande bebouwing naar de bestemming 'woonboerderij' en voldoet daarmee aan het citerium.
  • b. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarisch bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd ;
    Zoals aangegeven zijn er geen agrarische bedrijfsacitviteiten meer op deze locatie, die zijn beëindigd.
  • c. ten hoogste 1 woning is toegestaan;
    De woonboerderij wordt gebruikt voor bewoning en wordt gebruikt door één huishouden. Dat blijft na de verbouw ook de situatie. De verbouw vindt plaats om het woongerief te vergroten, niet om meer woningen te realiseren.
  • d. uitsluitend nieuwe gebouwen ten behoeve van de woonfunctie mogen worden gebouwd, indien voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, met dien verstande dat de oppervlakte aan nieuw te bouwen gebouwen niet meer mag bedragen dan de oppervlakte aan gesloopte gebouwen;
    Het voornemen betreft de verbouw van bestaande woonboerderij. Er is geen sprake van nieuwbouw.
  • e. voor het overige de bepalingen van artikel 17 van het bestemmingsplan van overeenkomstige toepassing zijn;
    Voor de locatie Leechlân 3 wordt via dit wijzigingsplan de bestemming 'woonboerderij' (artikel 17) opgenomen. De gronden met de bestemming 'woonboerderij' zijn bedoeld voor wonen, hobbymatig houden van vee, behoud en herstel van natuurlijke en landschappelijke waarden. De gebouwen met het erf zullen worden gebruikt voor wonen, het betreft een (voormalige) woonboerderij.

Geconcludeerd kan worden dat aan het voorgenomen initiatief voldoet aan de criteria van de wijzigingsbevoegdheid. Daarmee past het initiatief binnen het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving staan van het verrichte onderzoek naar de voor het plan relevante feiten en de af te wegen belangen (Algemene wet bestuursrecht, artikel 3.2).

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de geldende wet- en regelgeving die op voorliggend plan en plangebied van toepassing zijn. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden daarom de resultaten van het onderzoek naar o.a. de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreffen voor zover relevant de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie, verkeer, water en vormvrije m.e.r-beoordeling.

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het huidige Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Op 7 juli 2017 zijn er enkele wijzigingen doorgevoerd binnen dit besluit om de m.e.r.-procedure eenduidiger en overzichtelijker te maken, alsmede het aspect milieueffectrapportage explicieter te behandelen in aanvragen. Dit besluit heeft tot doel het vaststellen van mogelijke, ernstig nadelige milieugevolgen ten gevolge van een activiteit binnen de aanvraag.

Binnen het Besluit milieueffectrapportage zijn een tweetal mogelijkheden opgenomen hoe om te gaan met dit besluit bij een aanvraag. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd, maar onder de gestelde drempelwaarden blijft, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Wanneer de beoogde activiteit in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage wordt benoemd en bovendien de gestelde drempelwaarden overstijgt, is de betreffende aanvraag m.e.r.-plichtig. Op dat moment zal een m.e.r.-rapportage op moeten worden gesteld.

Toets

Het betreft hier de verbouw van bestaande bebouwing waarbij er geen functies worden toegevoegd en er geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

Het begrip 'stedelijk ontwikkelingsproject' is niet gedefinieerd. In de toelichting op het Besluit m.e.r. zijn wel een aantal voorbeelden van bouwprojecten opgenomen die als stedelijk ontwikkelingsproject kunnen worden aangemerkt. In dat kader wordt verwezen naar woningen, parkeerterreinen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan.

Of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Onder andere de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling spelen daarbij een rol. Of de ontwikkeling per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kan hebben, is daarbij niet relevant.

Gelet op de uitspraak van de Raad van State van 31 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:348) lijken de volgende aspecten relevant voor de vraag of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject:

- de aard en omvang van de ontwikkeling;
- de vormgeving en opzet;
- de schaalgrootte;
- de ligging;
- de voorgenomen functie(wijziging), en;
- de vraag of sprake is van een bestaand of van een te realiseren bouwwerk.

Het betreft hier de verbouw van bestaande bebouwing waarbij er geen functies worden toegevoegd en er geen sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject'.

Bij voorliggende ontwikkeling is er enkel sprake van een functiewijziging die niet gepaard gaat met een uitbreiding van bebouwing op het perceel. Het is niet aannemelijk dat wijziging van het gebruik een dusdanig andere verkeersaantrekkende werking heeft dat daarmee milieugevolgen gepaard gaan die ertoe moeten leiden dat de ontwikkeling aangemerkt dient te worden als een stedelijk ontwikkelingsproject. In dit geval is het Besluit m.e.r. niet van toepassing en hoeft geen aanmeldnotitie te worden opgesteld.

4.2 Milieuzonering

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is.

Hoe gevoelig een gebied is voor milieubelastende activiteiten is mede afhankelijk van het omgevingstype. De richtafstanden van de richtafstandenlijst gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk/buitengebied' dan wel 'gemengd gebied'. In figuur 4.1 zijn de richtafstanden weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP03-VG01_0009.png"

Figuur 4.1: Richtafstanden VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering

Toets

Het plangebied ligt in het buitengebied en in de omgeving liggen agrarische bedrijven en woningen.
Bij de realisatie van een nieuwe functie/bestemming dient te worden gekeken naar de omgeving waarin de voorgenomen ontwikkeling gerealiseerd wordt. Daarbij gaat het om de externe werking en de interne werking:
1. past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
2. laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).


Externe werking
Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden onevenredig wordt aangetast.

Als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling wordt de agrarische bestemming gewijzigd in de bestemming 'Woonboerderij'. De functie wonen kan niet worden aangemerkt als een milieubelastende functie voor de omgeving. Deze functie heeft geen aantasting van het woon- en leefklimaat van omwonenden tot gevolg.


Interne werking
Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving.

In de nabije omgeving bevinden zich woningen en het agrarische bedrijven. Woningen zullen elkaar onderling niet beperken. Het dichtstbijzijnde agrarisch bedrijf op het perceel Hoflan 17 in Grou, ligt op een afstand van 360 meter. De uitbreiding van de woning (woonfunctie) zal geen beperking daarvan ondervinden. Bij een agrarisch bedrijf hoort een richtafstand van 100 meter.
Daarmee wordt ruim voldaan aan de richtafstand.
Overigens is voor geur de Wet geurhinder en veehouderij leidend (zie ook paragraaf 4.3) en daarin wordt een afstand gehanteerd van 50 meter. Ook daaraan wordt voldaan. Hierbij gaat het om de vraag of de functie hinder ondervindt van bestaande milieubelastende functies in de omgeving.

Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect 'bedrijven en milieuzonering' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van onderhavig plan.

4.3 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningverlening als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient voor diercategorieën waarvoor per dier geen geuremissie is vastgesteld (bijvoorbeeld melkkoeien) en een geurgevoelig object de volgende afstanden aangehouden te worden:

  • ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;
  • ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, binnen een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 3 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 14 odour units per kubieke meter lucht.

Toets

Het dichtstbijzijnde agrarisch perceel is Hoflan 17 in Grou. Het agrarische bedrijf ligt op een afstand van minimaal 360 meter.
Op basis van de Wet geurhinder veehouderij is een minimale afstand van 50 meter vereist vanwege de geur.
In de directe omgeving van dit agrarische bedrijf liggen twee woningen. Het agrarische bedrijf wordt niet beperkt door dit voornemen.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'geur' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.4 Bodem

Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient in de daarvoor aangewezen gevallen een bodemonderzoek te worden verricht.

Artikel 3.1.6 van het Bro bepaalt dat in het bestemmingsplan rekening gehouden moet worden met de bodemkwaliteit ter plaatse. De reden hiervoor is dat een eventueel aanwezige bodemverontreiniging van groot belang kan zijn voor de keuze van bepaalde bestemmingen en/of de (financiële) uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. De bodemtoets moet worden uitgevoerd bij het opstellen of wijzigen van het bestemmingsplan of een planologische afwijking. Als er verontreiniging aanwezig is moet bepaald (nader onderzoek) worden of het een geval is in de zin de Wbb of een diffuse verontreiniging. In de exploitatieopzet moeten de saneringskosten en de verwerkingskosten voor diffuus verontreinigde grond worden opgenomen.

Toets

De voorgenomen ontwikkeling betreft een interne verbouwing en gevelaanpassingen waarvoor een bodemonderzoek niet is vereist.

4.5 Geluid

In het kader van de Wet geluidhinder moet er bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, c.q. een ontheffing op grond van de Wro, een onderzoek worden gedaan naar de geluidsbelasting op de gevels van geluidsgevoelige objecten, voor zover deze geluidsgevoelige objecten zijn gelegen binnen een zonering van een industrieterrein, wegen en/of spoorwegen.

De Wet geluidhinder kent de volgende geluidsgevoelige functies:

  • Woningen.
  • Onderwijsgebouwen (behoudens voorzieningen zoals een gymnastieklokaal).
  • Ziekenhuizen en verpleeghuizen en daarmee gelijk te stellen voorzieningen zoals verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken, medische kleuterdagverblijven, etc.

Enerzijds betekent dit dat (geluids-)eisen worden gesteld aan de nieuwe milieubelastende functies, anderzijds betekent dit eveneens dat beperkingen worden opgelegd aan de nieuwe milieugevoelige functies.

Toets

Wegverkeerslawaai

Op grond van het artikel 74 van de Wet geluidhinder bevindt zich langs een weg een geluidszone, die aan weerszijde een breedte heeft van:

  • a. in stedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit drie of meer rijstroken: 350 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 200 meter;
  • b. in buitenstedelijk gebied:
      • voor een weg, bestaande uit vijf of meer rijstroken: 600 meter;
      • voor een weg, bestaande uit drie of vier rijstroken: 400 meter;
      • voor een weg, bestaande uit een of twee rijstroken: 250 meter.

Deze zonering geldt niet:

  • c. voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • d. voor wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 kilometer per uur geldt;
  • e. wegen waarvan op grond van een door de gemeenteraad vastgestelde geluidsniveau vaststaat dat de geluidsbelasting op 10 meter uit de as van de meest nabij gelegen rijstrook 48 dB (A) of minder bedraagt (art. 74, lid 3 Wgh).

Het plangebied ligt aan de Leechlân 3, een rustige weg in het buitengebied bij Grou. De Leechlân wordt gebruikt door bestemmingsverkeer.
Hoewel het plangebied binnen de zone ligt, kan er gezien het verkeersluwe karakter vanuit worden gegaan dat de geluidbelasting niet meer bedraagt dan 48 dB.

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) wordt een woning aangemerkt als een geluidgevoelig object. Het omzetten van de agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning kan niet worden aangemerkt als de realisatie van een nieuw geluidgevoelig object. Op grond van artikel 76, lid 3 Wgh geldt dat bij een vaststelling van een bestemmingsplan c.q. wijzigingsplan, bestaande geluidgevoelige bestemmingen in de zone van bestaande wegen niet getoetst hoeven te worden.

De woning ter plaatse is echter bestaand en was in functie als bedrijfswoning. Voor wat betreft bescherming tegen wegverkeerslawaai treedt als gevolg van onderhavig plan geen verandering op. Er blijft sprake van een aanvaardbare situatie voor het aspect geluid.

4.6 Luchtkwaliteit

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan onder meer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen).

Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchtkwaliteit van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip 'niet in betekenende mate' is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m² bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

Besluit gevoelige bestemmingen 

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

Toets

Met voorliggend plan is geen sprake van extra verkeersbewegingen. Doordat eventuele verkeersbewegingen ten behoeve van het bedrijf zijn komen te vervallen is er zelfs sprake van minder verkeer.

Gelet op bovenstaande draagt de voorgenomen ontwikkeling niet in betekenende mate bij aan de luchtkwaliteit.

Gelet op de aard en omvang van dit project, in verhouding tot categorieën van gevallen zoals hierboven zijn beschreven, kan worden gesteld dat voorliggend plan voor het omzetten van een agrarische bedrijfswoning in een reguliere woning 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Tevens kan het omzetten van de agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning niet aangemerkt worden als de realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen de zone van een Rijks- of provinciale weg. Het aspect 'luchtkwaliteit' vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'luchtkwaliteit' geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van dit wijzigingsplan.

4.7 Externe veiligheid

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het daarbij om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's zware ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes en de Regeling Basisnet. Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen zijn het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) van toepassing.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

  • Plaatsgebonden risico (PR): Risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als een kans per jaar dat een persoon onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen een inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.
  • Groepsrisico (GR): Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen de inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is.

In het BEVI zijn de risiconormen wettelijk vastgelegd. Deze normen zijn niet effectgericht maar gebaseerd op een kansberekening. Tevens geven de risiconormen alleen de kans weer om als direct gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen te overlijden. Gezondheidsschade en de kans op verwonding of materiële schade zijn daarin niet meegenomen. Er is in het BEVI geen harde norm voor het groepsrisico vastgesteld. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar slechts een oriënterende waarde. Er is sprake van een verantwoordingsplicht in geval van een toename van het groepsrisico.

Risicokaart

Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven.

Toets

afbeelding "i_NL.IMRO.0080.01002WP03-VG01_0010.png"

Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart (bron: risicokaart.nl).

Uit de inventarisatie blijkt dat het dichtstbijzijnde risico zich bevindt op ruim 390 meter, Hoflan 17 waar zich een biogasopslag bevindt. De samenstelling en het volume zijn bepalend voor de minimale afstanden. De inohud van het opslagreservoir is maixmaal 40.000 liter. Bij deze opslag hoort een risicoafstand voor plaatsgebonden risico (PR 10 -6) van 50 meter.
De bestaande afstand tot Leechlân 3 is dus ruim voldoende.

Voor het overige geldt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen, danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot externe veiligheid.

4.8 Water

Een belangrijk instrument om waterbelangen in ruimtelijke plannen te waarborgen is de watertoets, die sinds 1 november 2003 wettelijk is verankerd. Initiatiefnemers zijn verplicht in ruimtelijke plannen een beschrijving op te nemen van de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het doel van de wettelijk verplichte watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

Waterbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlaktewaterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Aan alle oppervlaktewateren in een stroomgebied worden kwaliteitsdoelen gesteld die in 2015 moeten worden bereikt. Ruimtelijk relevant rijksbeleid is verwoord in de SVIR en het Nationaal Waterplan (inclusief de stroomgebiedbeheerplannen).

Watertoetsproces

Op 22 juni 2021 is via www.dewatertoets.nl de digitale watertoets verricht, zie Bijlage 3 Watertoets. Het wetterskip Frylslan is geinformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat geen waterschapsbelang van toepassing is. Het plan heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding.

4.9 Ecologie

Bij een ruimtelijk plan moeten de gevolgen van de voorgenomen ontwikkeling met betrekking tot aanwezige natuurwaarden in beeld worden gebracht. Daarbij wordt ingegaan op de relatie van het plan met beschermde gebieden, beschermde soorten, en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). De wettelijke kaders hiervoor worden gevormd door Europese richtlijnen (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn), nationale regelgeving (Wet natuurbescherming) en provinciale regelgeving (NNN in provinciale verordening).

Toets

Successie Natuurzaken heeft een flora en fauna quickscan en ecologisch activiteitenplan (d.d. mei 2021) uitgevoerd.

Samenvatting en conclusie
De eigenaar van de woonboerderij aan Leechlan 3 te Grou is voornemens verbouwwerkzaamheden uit te voeren aan het betreffende pand. In het kader van de vergunningsaanvraag is een ecologische toetsing uitgevoerd om duidelijkheid te verschaffen of de geplande werkzaamheden al dan niet in strijd zijn met de Wet natuurbescherming.

Het planvoornemen heeft door bijvoorbeeld trillingen, geluid en oppervlakte verlies geen negatief effect op de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden. Wel dient men strooilicht in de richting van de oevers van de Koldyksterrak te voorkomen, zodat de meervleermuis (instandhoudingsdoelstelling van de Alde Feanen) niet verstoord wordt op de mogelijk vliegroute. In het kader van stikstofdepositie is het aan te raden bevoegd gezag te contacteren over de noodzaak van het aanleveren van een stikstofberekening. Het planvoornemen heeft geen negatief effect op overige beschermde gebieden onder de Wet natuurbescherming en provinciaal beschermde gebieden. Daarnaast is er geen sprake van een meld en/of herplantingsplicht omtrent houtopstanden

Naast de gebiedsbescherming zijn de werkzaamheden getoetst aan Europees en nationaal beschermde soorten. In de wijde omgeving komen verschillenden beschermde soorten voor. Het betreffen diverse vleermuissoorten en broedvogels waarvan de nesten (jaarrond) beschermd zijn. Van de huismus, gierzwaluw en kerkuil die in de omgeving voorkomen zijn de verblijfplaatsen/ nesten jaarrond beschermd. De aanwezigheid van jaarrond beschermde nesten in de stal, waarvan het dak wordt gerenoveerd, is uitgesloten. Ditzelfde geldt voor verblijfplaatsen van de gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, laatvlieger en meervleermuis. Van de gewone grootoorvleermuis wordt de kans op verblijfplaatsen, met name om de geschiktheid van de golfplaten, klein geacht, echter niet volledig uitgesloten. Naast jaarrond beschermde verblijfplaatsen/nesten kunnen er tijdens het broedseizoen (grofweg 15 mrt. t/m 15 juli) broedvogels in het pand broeden waarvan het nest niet jaarrond beschermd is. Voor deze soorten dient men rekening te houden met het feit dat ieder nest, mits op dat moment in gebruik, beschermd is. Dit houdt is dat er geen wezenlijke verstoring mag plaatsvinden, waardoor de vogel het nest verlaat. Daarom wordt het aangeraden om buiten het vogelbroedseizoen te werken.

Verder dient men tijdens de uitvoer van de werkzaamheden rekening te houden met de Zorgplicht (Artikel 1.11 wnb). De Zorgplicht geldt voor elke soort/individu in Nederland. Dit houdt in dat men tracht schade aan wilde planten en dieren zo veel mogelijk te voorkomen. Dit kan door een werkwijze te hanteren waarbij dieren kunnen ontsnappen en/of deze te verplaatsen naar een geschikt biotoop. Vanwege een mogelijk aanwezige verblijfplaats van de steenmarter, wordt het aangeraden buiten de kwetsbare periode van deze soort te werken. Deze periode overlapt min of meer de periode van het vogelbroedseizoen.

Omdat het een relatief kleinschalig planvoornemen betreft in combinatie met het feit dat de kans op aanwezigheid van verblijfplaatsen van gewone grootoorvleermuis klein wordt geacht, wordt het planvoornemen op basis van ecologisch deskundigheid geschaard onder 'kleinschalig' initiatief.

Nader onderzoek naar de aanwezigheid verblijfplaatsen van deze soort kan hierbij achterwege worden gelaten. Wél is het zaak om voor de betreffende soorten een ecologische 'plus' in en/of direct rondom het plangebied te realiseren, zodat de instandhouding van de betreffende soorten niet in het geding komt.

Voorgestelde compensatiemaatregelen
Met het plaatsen van de eco-til wordt er voldoende uitwijkmogelijkheid geboden voor de gewone grootoorvleermuis. Daarnaast heeft de til als potentie dat er andere vleermuissoorten in de omgeving gebruik maken van de eco-til. Op deze wijze wordt getracht de instandhouding van de soort(en) te versterken.

Stikstofdepositie
Voor de realisatie van de voorgenomen ontwikkeling zullen er werkvoertuigen ingezet worden die gebruik maken van fossiele brandstoffen. Bij de verbranding van fossiele brandstoffen wordt er stikstof in verbindingen uitgestoten die kan neerslaan in kwetsbare natuur. Ook voertuigen van en naar de planlocatie die gebruik maken van fossiele brandstoffen stoten stikstof uit.
De effecten van de emissie op kwetsbare natuur in Natura2000-gebieden zijn onderzocht, via een AERIUS-berekening. De rapportage is als Bijlage 2 AERIUS-berekening opgenomen in de toelichting van dit bestemmingsplan opgenomen. Hieronder worden de resultaten van de AERIUS-berekening weergegeven.
De berekeningen zijn uitgevoerd met het programma Calculator 2020. Voor de beoogde situatie is gerekend voor het rekenjaar 2021. De bijdrage aan de stikstofdepositie in de omliggende Natura2000-gebieden is in alle gevallen berekend voor een vergunning Wet natuurbescherming. Als bijlagen bij deze rapportage behoren AERIUS projectbestanden met rekenresultaten (bronnen, rekenpunten en resultaten) van de aanleg- en gebruiksfase.

Aanlegfase

De totale NOx-emissie als gevolg van de verbouwing door de inzet van werkvoertuigen en bouwverkeer naar en van het plangebied bedraagt in totaal 50,87 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De totale stikstofemissie op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de aanlegfase van de voorgenomen ontwikkeling, is volgens de AERIUS Calculator 2020 nergens hoger dan 0,00 mol/ha/jaar.

Gebruiksfase

De totale NOx-emissie als gevolg van het gebruik van het gemeentehuis (gebruik + verkeersgeneratie) bedraagt in totaal 4,51 kg/j. Er zijn geen rekenresultaten hoger dan 0,00 mol/ha/j. De totale stikstofemissie (NOx) op Natura 2000-gebieden, als gevolg van de gebruiksfase van de voorgenomen activiteit, is volgens de AERIUS Calculator 2020 nergens hoger dan de grenswaarde van 0,00 mol/ha/jaar.

Conclusie
Als gevolg van de verbouwing en het gebruik van de woonboerderij na verbouwing komt er NOx vrij. Door uitvoering van de AERIUS berekening is aangetoond dat dit niet leidt tot een meetbare depositie van NOx in Natura 2000-gebied dat gevoelig is voor stikstof. In zowel de aanleg als gebruiksfase ligt de emissie niet hoger dan 0,00 mol/ha/j. Als gevolg van de berekende emissie, tijdens de aanleg- en gebruiksfase, vindt er dan ook géén meetbare verhoging van de depositie NOx plaats in Natura 2000-gebieden als gevolg van de verbouwing en gebruik van de beoogde ontwikkeling. De ontwikkeling leidt niet tot een verslechtering van de milieukwaliteit van Natura 2000-gebieden. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden.

De AERIUS Calculator 2020 biedt voldoende inzicht in het effect van de voorgenomen activiteit op Natura 2000-gebieden voor het aspect stikstof. De uitkomsten van de berekeningen met de AERIUS Calculator zijn geldig en toepasbaar voor ruimtelijke plannen.
De Wet natuurbescherming vormt voor het aspect stikstof geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.

Nieuwe wetgeving
Daarnaast geldt dat vanaf 1 juli de bouwfase vervalt in de berekening. Op 1 juli treedt namelijk de Wet Stikstofreductie en Natuurherstel in werking. De aanlegfase van plannen en projecten is derhalve per 1 juli 2021 vrijgesteld van een stikstofdepositiebeoordeling. Enkel de gebruiksfase dient te worden beoordeeld.
De AERIUS-berekening is uitgevoerd voordat deze wet van kracht is. Daarin is aangetoond dat de plannen van initiatiefnemer niet leid tot meetbare deposite. De berekening zonder aanlegfase zal gunstiger zijn.

4.10 Archeologie en Cultuurhistorie

Nederland heeft in 1992 het verdrag van Malta ondertekend. Het verdrag van Malta heeft als doel het archeologisch erfgoed in de bodem beter te beschermen. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar een reële verwachting bestaat dat er archeologische waarden aanwezig zijn dient er een archeologisch onderzoek uit te worden gevoerd, voordat er bodemingrepen plaatsvinden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden ter vervanging van de Monumentenwet 1988. Een deel van de monumentenwet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Tot die tijd blijven deze onderdelen van de Monumentenwet 1988 gelden als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet.

Gemeenten hebben een archeologische zorgplicht en initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord zijn verplicht rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

Cultuurhistorie

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988 (die nog geldt als overgangsrecht binnen de Erfgoedwet). Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties.

Toets

Het perceel heeft de bestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Binnen deze bestemming moet voor bouwwerken waarvoor een bodemingreep nodig is met een oppervlakte van 100 m² en die de bodem dieper dan 0,30 m beneden maaiveld verstoren, een rapport worden overlegd m.b.t. de archeologische waarden van de gronden.
Het betreft hier geen bodemingreep van 100 m² of meer. Daarnaast betreft het een inpandige verbouwing waarbij de bodem niet dieper dan 0,30 m verstoord wordt.
Een onderzoek wordt daarom niet nodig geacht.

Leechlân 3 in Grou is op de Cultuurhistorische kaart Fryslân aangeduid als "Boerderijplaats".
Voor de verbouw van de woonboerderij is advies gevraagd bij de boerderijstichting Fryslan, een stichting voor het behoud van monumentale boerderijen. Deze stichting heeft advies gegeven voor de verbouw, waarmee de cultuurhistorische waarde van het gebouw behouden blijft.

4.11 Verkeer / parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Leechlân, een weg met een maximum snelheid van 60 km/u. Als gevolg van dit wijzigingsplan worden er planologisch gezien geen woningen aan het plangebied toegevoegd. Ten opzichte van de huidige planologische situatie zal de verkeersintensiteit zelfs afnemen, aangezien er in de toekomstige situatie geen bedrijvigheid meer mogelijk is en er geen sprake meer is van verkeersbewegingen van als gevolg van bedrijvigheid. Het aspect 'verkeer' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Parkeren
Het parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op eigen terrein, waar voldoende ruimte is om in parkeerplaatsen te voorzien. Het aspect 'parkeren' levert derhalve geen belemmeringen op voor dit plan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

Verbeelding
Het wijzigingsplan "Wijzigingsplan Leeuwarden Buitengebied - Leechlân 3 Grou" gaat vergezeld van regels en een verbeelding.

Regels
De regels die deel uitmaken van de bestemmingsplannen "Buitengebied 2008" (onherroepelijk op 22-12-2010) en "Buitengebied 2008 Tweede Partiële herziening" (vastgesteld 21-05-2013) zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

In het kader van de Wet ruimtelijke ordening geldt de verplichting om bij een bestemmingsplan het kostenverhaal te regelen. In sommige gevallen is een exploitatieplan benodigd. Een uitzondering geldt als er een anterieure overeenkomst is afgesloten, waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierin staan ook afspraken over de afhandeling van eventuele planschade, deze kosten komen voor rekening van de aanvrager. Deze anterieure overeenkomst is/wordt afgesloten tussen initiatiefnemers en de gemeente. Daarmee is het kostenverhaal in voldoende mate gedekt.

De gemeentelijke kosten, waaronder leges en planschadekosten, komen voor rekening van de aanvrager. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en kan de raad op grond van artikel 6.12, lid 2 onder a besluiten geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Fryslân

In voorliggend geval wordt gebruik gemaakt van een wijzigingsbevoegdheid om zodoende de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken. Deze bevoegdheid is opgenomen in een bestemmingsplan welke reeds is goedgekeurd door de provincie. De provincie heeft een lijst vastgesteld waarvoor geen vooroverleg nodig is (Toepassing Bro, art. 3.1.1, onder 2 Provincie Fryslân, 25-11-2014). Daaronder valt voor het landelijk gebied plannen die betrekking hebben op één of enkele percelen. Daarop zijn ook uitzonderingen genoemd, maar daar hoort dit plan niet bij.
Gelet op het vorenstaande en gelet op de aard en omvang van de wijziging wordt vooroverleg met de provincie Fryslân niet noodzakelijk geacht.

Wetterskip Fryslan
Op 22 juni 2021 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Vechtstromen. De conclusie van die digitale toets is dat het waterschap geen waterschapsbelang heeft. Hiermee is voldaan aan het verplichte vooroverleg.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpwijzigingsplan heeft met ingang van 2 december 2021 voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Binnen deze periode kon een ieder zijn of haar zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken. Hiervan is geen gebruik gemaakt.