direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Ymkershof 2 te Kollumerzwaag
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Vanaf 1994 is in Kollumerzwaag een nieuwe woonwijk ontwikkeld, het uitbreidingsplan Ymkershof. Sindsdien is het gehele woongebied vrijwel volledig ingevuld met woningen. Aan de straat Ymkershof is echter nog een perceel dat onbebouwd is gebleven (Ymkershof 2). In figuur 1 wordt de ligging van het plangebied globaal weergegeven.

Op dit perceel is nog een mogelijkheid om via een wijzigingsbevoegdheid twee woningen te realiseren. De eigenaar van de gronden heeft het voornemen er een vrijstaande woning met garage te realiseren. Onderhavig wijzigingsplan heeft tot doel om de bouw van een vrijstaande woning inclusief bijbehorende bouwwerken en tuin mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01_0001.png"
Figuur 1. Globale ligging plangebied

1.2 Vigerend bestemmingsplan

Het plangebied ligt in het bestemmingsplan Kollumerzwaag. Dit bestemmingsplan is door de gemeenteraad van Kollumerland op 25 juni 2009 vastgesteld. In dit bestemmingsplan hebben de gronden de bestemming 'wonen-1' zonder directe bouwmogelijkheden. Om daadwerkelijk te kunnen bouwen dient er een wijzigingsplan opgesteld te worden. Aan een deel van het perceel is naast de primaire woonbestemming de aanduiding 'Wro-zone-wijzigingsgebied 3' toegekend. Op grond van deze wijzigingsbevoegdheid kunnen de gronden voorzien worden van een bouwvlak, de aanduiding erf en de bestemming Tuin. Binnen het bouwvlak mogen conform de wijzigingsbevoegdheid maximaal twee woningen worden gerealiseerd.

Onderhavig wijzigingsplan is bedoeld om één woning mogelijk te maken en valt daarmee binnen de gestelde kaders uit het moederplan Kollumerzwaag.

Daarnaast is op het perceel ook het facetbestemmingsplan bouwregels bouwwerken, geen gebouwen zijnde van toepassing dat op 22 april 2010 door de gemeente is vastgesteld. Het facetbestemmingsplan geeft bouwregels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Deze bouwregels zijn integraal onderdeel van de bestemmingsregels van het bestemmingsplan Kollumerzwaag. In onderhavig wijzigingsplan wordt rekening gehouden met de rechtsgevolgen van dit facetplan. Het facetplan is integraal verwerkt in de bouwregels van dit wijzigingsplan.

In figuur 2 is een uitsnede van het vigerende bestemmingsplankaart weergegeven met daarop het 'Wro-zone-wijzigingsgebied 3' in rood aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01_0002.png"

Figuur 2: uitsnede vigerend bestemmingsplan

1.3 Systematiek

Het voorliggende wijzigingsplan is opgesteld binnen de kaders van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in het bestemmingsplan Kollumerzwaag. Dit plan mag dan ook gezien worden als het moederplan. Het voorliggende wijzigingsplan voorziet, conform de systematiek van het moederplan, in de bestemmingen ‘Tuin’ en ‘Wonen - 1’. Aan het perceel is een bouwvlak toegekend en tevens aangeduid als 'erf'.

Conform het moederplan kan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied 3' de bestemming worden gewijzigd ten behoeve van het opnemen van bouwvlakken, de aanduiding erf en de bestemming Tuin, met dien verstande dat:

  • er niet meer dan 2 vrijstaande woningen mogen worden gerealiseerd. Het plan voorziet in de bouw van maximaal 1 woning. Aan deze voorwaarde wordt derhalve voldaan.
  • uitsluitend tot wijziging mag worden overgegaan indien het aantal te realiseren woningen past binnen het gemeentelijk woonplan dan wel met de provincie overeengekomen woningbouwcontingentering. In paragraaf 3.4 wordt gemotiveerd dat aan dit criterium wordt voldaan;
  • er voor er tot wijziging wordt overgaan archeologisch onderzoek dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan. In paragraaf 4.1.2 wordt gemotiveerd dat het aspect archeologie geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
  • de geluidbelasting op de gevel ten gevolge van wegverkeerslawaai niet meer bedraagt dat de wettelijke voorkeursgrenswaarde dan wel in overeenstemming is met een verkregen hogere grenswaarde. In paragraaf 4.6 wordt gemotiveerd dat het aspect geluid geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
  • er voor er tot wijziging wordt overgegaan ecologisch onderzoek dient plaats te vinden waarbij de resultaten worden betrokken bij het wijzigingsplan indien de termijn van geldigheid van het uitgevoerde ecologisch onderzoek is verlopen. In paragraaf 4.4 wordt gemotiveerd dat het aspect ecologie geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
  • er voor er tot wijziging wordt overgegaan een watertoets heeft plaatsgevonden. Deze watertoets is afgerond en wordt beschreven in paragraaf 4.9.
  • per woning een parkeernorm geldt van ten minste 1,5 parkeerplaats. Deze norm is vastgelegd in de regels in lid 4.1;
  • er voldoende aandacht dient te zijn aan een goede stedenbouwkundige inpassing;
  • na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 12 (i.c. Tuin) en 16 (i.c. Wonen-1) van het moederplan van overeenkomstige toepassing zijn. Deze regels zijn overeenkomstig het moederplan en voorzover relevant overgenomen in de regels van dit wijzigingsplan. De stedenbouwkundige inpassing wordt beschreven in paragraaf 2.2.
  • de wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en de bezonnings- en privacysituatie. Ook deze aspecten zijn toegelicht in paragraaf 2.2. Het aspect verkeer is beschreven in paragraaf 4.8.

Zoals uit de planbeschrijving valt af te leiden, zal aan de regels omtrent de inrichting van het gebied worden voldaan. Ook aan de milieurandvoorwaarden kan worden voldaan, zoals is af te leiden uit hoofdstuk 4. Hiermee voldoet onderhavig plan aan de wijzigingsvoorwaarden uit het moederplan. Daarnaast is vanwege een goede ruimtelijke ordening ook aandacht besteed aan de aspecten cultuurhistorie, bodemkwaliteit, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, en luchtkwaliteit.

Tot slot is in het kader van de sytematiek van belang dat de wijzigingsbevoegdheid die het moederplan kent voor de gronden van het plangebied niet het gehele perceel Ymkershof 2 omvatten. Een deel van het perceel ligt buiten het wijzigingsgebied. Dat deel van de gronden zijn in het vigerende bestemmingsplan aangeduid als erf. Op die gronden kan dus onderschikte bebouwing worden gebouwd. De woning moet binnen het bouwvlak zoals opgenomen in onderhavig bestemmingsplan worden gerealiseerd.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt de huidige en toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleidskader, zoals dat van toepassing is op het plangebied. Hoofdstuk 4 beschrijft de milieu- en overige omgevingsaspecten en de daarbij behorende onderzoeken. In hoofdstuk 5 is het juridisch kader beschreven, waarna in hoofdstuk 6 en 7 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied ligt in de dorpskern van Kollumerzwaag aan de Ymkershof. De Ymkershof betreft een zijstraat van de Achterwei. Aan de Ymkershof zijn eind 20e eeuw en begin 21e eeuw woningen gebouwd.

Het perceel Ymkershof 2 is in eigendom van de initiatiefnemer. Het perceel is nog vrij van bebouwing en op dit moment ingericht als tuin met enkele bomen en planten langs de randen (zie figuur 3 en 4 voor een impressie van het plangebied).

afbeelding "i_NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01_0003.png"

Figuur 3: Weergave van plangebied Ymkershof 2 Kollumerzwaag
afbeelding "i_NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01_0004.png"

Figuur 4: Bovenaanzicht plangebied Ymkershof 2 Kollumerzwaag

Ten noorden van het plangebied bevinden zich de woonpercelen Achterwei 27 en 29. Aan de westkant bevindt zich de tuin van het woonperceel Achterwei 29 met de bijbehorende bijgebouwen. Aan de zuid en westkant grenst het perceel aan de Ymkershof.

2.2 Toekomstige situatie

2.2.1 Uitgangspunten

Uitbreidingsplan Ymkershof 1994

Van toepassing is het bestemmingsplan Kollumerzwaag van 2009 met wijzigingsgebied 3. Het plangebied is gesitueerd tussen Achterwei 27 en Ymkershof 4. Er mogen maximaal 2 vrijstaande woningen worden gebouwd. In het Uitbreidingsplan Ymkershof uit 1994 is in het plangebied reeds een woning geprojecteerd (zie figuur 5). De situering van onderhavig bouwplan komt overeen met deze projectie uit 1994.

afbeelding "i_NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01_0005.png"

Figuur 5: Uitsnede Uitbreidingsplan Ymkershof 1994

Welstandnota

Zoals het moederplan aangeeft valt het plangebied in de huidige situatie in de Welstandsnota onder Deelgebied 4: Lintbebouwing (regulier). Indien de locatie bebouwd zal worden is er stedenbouwkundig gezien echter geen sprake van bouwen in het lint. De nieuwbouw is stedenbouwkundig gezien onderdeel van het cluster woningen aan de Ymkershof. Het is daarom vanzelfsprekend om de beeldkwaliteitscriteria die gelden voor de Ymkershof ook van toepassing te laten zijn op de eventueel nieuw te bouwen woningen.

Ten aanzien van de beeldkwaliteit voor ontwikkelingen in dit gebied zijn de beeldkwaliteitscriteria van Deelgebied 10 Individuele bouw van de Welstandsnota, met daarbij één aanvulling, van kracht. Het aanvullende beeldkwaliteitscriterium heeft betrekking op de aanzichten en luidt als volgt: de woning die in de hoek van de weg gesitueerd wordt, heeft een dubbele oriëntatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01_0006.png"

Figuur 6: Gebiedskenmerken en criteria (Welstandsnota)

Voor wat betreft de plaatsing van het hoofdgebouw wordt aan de gebiedskenmerken voldaan. Het hoofdgebouw staat vrij op het bouwperceel en evenwijdig aan de weg. Het hoofdgebouw heeft tevens een dubbele oriëntatie, namelijk op de oostzijde en de zuidzijde.

Het bouwplan is voorbesproken met de welstandscommissie. Er bestaat uitzicht op een positieve welstandstandsadvisering met onder voorbehoud van verdere uitwerking, de detaillering en het mogelijk te sterke contrast in de voorgestelde kleuren. In het kader van de bouwaanvraag wordt voor het welstandsadvies een definitieve aanvraag verwacht, waarbij ook de materialen en kleuren voor gevel en dak worden getoond.

2.2.2 Planbeschrijving

De initiatiefnemer is voornemens een vrijstaande woning met garage op het perceel Ymkershof 2 te realiseren. De woning heeft maximale bouwhoogte van 7,8 meter en is voorzien van een kap. De garage bestaat uit één bouwlaag met een platte afdekking.

In figuur 7 is de ligging van de woning en bijgebouw in de toekomstige situatie weergegeven en in figuur 8 de voorgevel van de woning.
afbeelding "i_NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01_0007.png"
Figuur 7: toekomstige situatie (situatietekening) afbeelding "i_NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01_0008.png"

Figuur 8: Beeld voorgevel

Bezonnings- en privacysituatie.

Privacy

Woning

Voor wat betreft de privacysituatie geldt dat de privacy van omwonenden niet wordt aangetast. De tuin en de belangrijkste woonfuncties zoals woonkamer, eetkamer, keuken en slaapkamers van de geprojecteerde woning zijn georiënteerd op het zuiden. De meer secundaire ruimtes zoals hal, bijkeuken, bergingen en badkamer liggen aan de noordzijde. De zuidkant heeft daarom een open karakter terwijl de noordzijde gesloten is. Aan de oost- en westzijde zijn overigens ook deels primaire woonfuncties gelegen. In de noordwesthoek is de garage gelegen die enkel aan de zuidkant een raamopening heeft en verder gesloten is. Als afscheiding van de tuin (erfscheiding) zal een beukenhaag (of gelijkwaardig) worden gemaakt van ca. 1 tot 1,50 m hoog. Tussen de aangrenzende buren is de bestaande haag minimaal 1,8 m hoog.

Aangrenzende percelen

Tegenover de voorgevel (oostzijde) is een groenstrook met bomen en een nuts verdeelstation. De bomen en bossage zijn dichtbegroeid. De twee onder 1 kapwoning (25c en 25) aan de Achterwei zijn vanaf het perceel vrijwel niet te zien. Bovendien is de afstand ruim 30 meter. Onderling zijn in het kader van privacy geen aspecten waarmee rekening moet worden gehouden. Tegenover de tuingevel (zuidzijde) is een speelveld gelegen, met daar omheen woningen. De omringende woningen zijn met de voorgevel naar de weg gericht. De woning (4) die het dichtst bij is gelegen staat op een afstand van ruim 30 meter. Onderling zijn in onze ogen in het kader van privacy geen aspecten waarmee rekening moet worden gehouden. Tegenover de achtergevel (westzijde) is de tuin met schuur van de woning (29) gelegen aan de Achterwei. De huidige (en te handhaven) erfscheiding aldaar bestaat uit een bestaande dichte haag van minmaal 1,8 m hoog. De tuin van deze woning (29) is circa 7 m breed. Aan de hand van een zichtlijn getrokken vanuit het slaapkamerraam in de westgevel van de nieuwbouwwoning langs de bovenkant van de erfscheiding wordt geconcludeerd, dat het vrijwel niet mogelijk is om vanuit dat raam in de tuin van de buren te kijken. (zie figuur 9)

afbeelding "i_NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01_0009.png"

Figuur 9: Zichtlijn richting tuin buren

Tegenover de noordgevel ligt een woning (27) met zijtuin aan de Achterwei. Zoals eerder aangegeven is de noordgevel van de nieuwbouwwoning gesloten. Er is enkel een kozijnstrook op 2,1 m boven de verdiepingsvloer. Er is dus geen zicht op de tuin van de woning (27). Omgekeerd is er ook geen zicht op de tuin omdat deze aan de andere kant van de nieuwbouw woning ligt.

Vanuit het oogpunt van privacy zijn er geen aspecten die belemmerend zijn voor de nieuwbouw van de woning aan de Ymkershof 2 te Kollumerzwaag. De erfscheiding aan de westzijde wordt minimaal 1,8 m hoog gehouden om het zicht op de tuin van de buren (29) blijvend te blokkeren.

Bezonning

Bètha Architecten heeft een schaduwstudie gemaakt die als bijlage 1 is bijgevoegd. Hieruit volgt dat de schaduwwerking als gevolg van de nieuw te realiseren bebouwing op de omliggende woonbebouwing minimaal is en op basis van het maximaal te realiseren bouwvolume verantwoord is. Hoewel de situatie verandert ten opzichte van de huidige situatie, is slechts in december sprake van een toename van de schaduwwerking op de woningen aan de noordkant van het plangebied.

Verkeer en parkeren

Het parkeren vindt plaats op het eigen erf. Dat is ook vastgelegd in de regels van dit wijzigingsplan. Parkeerdruk op de openbare ruimte wordt hiermee voorkomen. De aanwezige infrastructuur kan het aanbod van verkeer van- en naar de woning goed faciliteren. Dit is in paragaaf 4.8 nader gemotiveerd.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld door de minister op 13 maart 2012 schetst hoe Nederland er in 2030 voor moet staan: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. De Structuur Visie Infrastructuur en Ruimte vormt de overkoepelende rijkstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040. In de SVIR is de inhoud van een groot aantal beleidsstukken, waaronder de Nota Ruimte en diverse planologische kernbeslissingen opgenomen. Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' over aan de provincies en de gemeenten. Alleen in de stedelijke regio's rond de mainports van Amsterdam en Rotterdam maakt het Rijk afspraken met decentrale overheden over programmering van verstedelijking. Overige sturing op verstedelijking zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen, rijksbufferzones en doelstellingen voor herstructurering laat het Rijk los. Er is enkel nog sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking (gebaseerd op de 'SER-ladder'), die is vastgelegd in het Besluit Ruimtelijke Ordening.

Het rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, door middel van een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investering prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:

  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de
    ruimtelijke-economische structuur;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid,
    waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en
    cultuurhistorische waarden behouden zijn.

In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang genoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en klimaatbestendige stedelijke ontwikkelingen, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten, ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur en ruimte voor militaire terreinen en activiteiten. Doorwerking van de SVIR vindt plaats via het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) heeft het Rijk in 2011 vastgelegd hoe de nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) moeten 'doorwerken' in de ruimtelijke plannen van de decentrale overheden, zoals bestemmingsplannen. Het kabinet heeft in de SVIR vastgesteld, dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen:

  • 1. Project mainport ontwikkeling van Rotterdam;
  • 2. Kustfundament;
  • 3. Grote rivieren;
  • 4. Waddenzee en waddengebied;
  • 5. Defensie;
  • 6. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde;
  • 7. Rijksvaarwegen;
  • 8. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen;
  • 9. Elektriciteitsvoorziening;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • 14. Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 15. Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Het Rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. Het Rijksbeleid spreekt zich niet specifiek uit over de voorgenomen ontwikkeling. Het rijksbeleid vormt geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit Ruimtelijke Ordening is vastgelegd dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen aan de ladder voor duurzame verstedelijking moeten voldoen. Dat houdt in dat de toelichting bij een ruimtelijk besluit dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in trede 1, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in trede 2, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Uit jurisprudentie volgt dat het bouwen van één woning niet als stedelijke ontwikkeling wordt beschouwd in de zin van de ladder (AbRvs 14 januari 2014, nr. 201308263/2/R4). Drie woningen die rechtstreeks mogelijk worden gemaakt en drie woningen via een wijzigingsbevoegdheid, is ook niet aan te merken als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, lid 1 onder i van Bro (AbRvs 18 december 2013, nr. 201302867 / 1 / R4). De 'ladder duurzame verstedelijking' is op basis van bovenstaande derhalve niet van toepassing op onderhavige ontwikkeling.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân, 'Om de kwaliteit van de Romte'.

Het Streekplan Fryslân 2007 is op 16 december 2006 door de Provinciale Staten vastgesteld. Het bevat het provinciaal kader voor de ruimtelijke ontwikkeling van de provincie in de periode tot 2016. Op grond van de Wro is dit streekplan gelijkgesteld met een structuurvisie. De provincie Fryslân zet met de structuurvisie meer dan voorheen in op de verhoging van de ruimtelijke kwaliteit bij veranderingen in het gebruik en de inrichting van de ruimte. Ruimtelijke kwaliteit dient zowel voor economische, sociale als culturele belangen en is daarmee voor alle functies in Fryslân essentieel. Met ruimtelijke kwaliteit wordt bedoeld dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Per initiatief zal door de overheden moeten worden bepaald of de gewenste voorziening passend is op de betreffende locatie.

Kollumerzwaag valt onder de "complete dorpen", omdat hier een basisschool, een supermarkt, een huisarts en een café / dorpshuis aanwezig zijn. Bij de toekomstige ontwikkeling van de provincie ligt de nadruk op de steden en de regionale centra, zoals Dokkum, Buitenpost en Kollum. In plaatsen als Kollumerzwaag zijn ontwikkelingen toegestaan, voorzover die passen bij de schaal en ruimtelijke karakteristiek van het dorp. Dat betekent dat woningen mogen worden gebouwd voor de plaatselijke woningvraag. De benutting van locaties binnen de bestaande bebouwde kommen heeft daarbij de voorkeur. De ambitie is om in de kleinere kernen 40% van de woningbehoefte binnen de bebouwde kommen op te vangen.

De voorgenomen ontwikkeling vormt geen belemmering voor het provinciaal beleid zoals omschreven in het Streekplan Fryslân. De realisatie van een woning past binnen het beleid van de Provincie Fryslân waarbij woningen mogen worden gebouwd voor de plaatselijke woningvraag. Daarnaast wordt een locatie binnen de bestaande bebouwde kom benut en sluit hierbij aan bij de ambitie om in kleine kernen 40% van de woningbehoefte binnen de bebouwde kommen op te vangen.

Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014

De Provinciale Verordening Romte Fryslân 2014 (PVR) is op 25 juni 2014 vastgesteld. In de PVR is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid, zoals dat is aangegeven in het moederbestemmingsplan Kollumerzwaag, is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels.

De locatie Ymkershof 2 in Kollumerzwaag is op basis van de Verordening Romte gelegen in het bestaand stedelijk gebied. Er is geen ontheffing van Gedeputeerde Staten nodig om woningen binnenstedelijk te bouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01_0010.png"

Figuur 10: Bestaand gebouwd gebied

Het initiatief is niet strijdig met de beleidsuitgangspunten van de provincie Fryslan zoals beschreven in de structuurvisie en de Provinciale Verordening.

3.3 Regionaal beleid

Regiovisie Noordoost Fryslân
In 2003 hebben de gemeenten Achtkarspelen, Dantumadeel, Dongeradeel en Kollumerland c.a. de Regiovisie Noordoost Fryslân 'Sterk op eigen wijze' opgesteld. Doel van deze visie was tot een gezamenlijke visie te komen die kan leiden tot versterking van de regio. Het gaat om een visie op hoofdlijnen die de koers voor Noordoost Fryslân aangeeft. Onder invloed van zich wijzigende marktomstandigheden heeft het samenwerkingsverband Noordoost Fryslân het wenselijk geacht om de in 2003 uitgebrachte RegioVisie Noordoost Fryslân te actualiseren en te verdiepen voor het onderdeel wonen. Vooral de snel veranderende marktomstandigheden, de te verwachten demografische ontwikkelingen en de uitkomsten van het WOBOF (woonbehoefteonderzoek Fryslân) zijn aanleiding om de visie op het wonen te herzien. De regio wil de woonvisie benutten voor de nadere onderbouwing van de regionale woningbouwafspraken.

Strategische Woonvisie (2008)
De woonvisie moet leiden tot een versterking van Noordoost Fryslân als woonregio tegen de achtergrond van de meest recente ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het wonen in de regio. De regio gaat werken aan het verder ontwikkelen van de woonfunctie tegen de achtergrond van de toekomstige krimp. De regio heeft er voor gekozen om dit te doen op basis van de volgende uitgangspunten:

  • Bedien met kwaliteit als eerste de lokale markt
  • Benut de laatste groei zo goed mogelijk
  • Geef een nieuwe impuls met bijzondere kleinschalige woonconcepten
  • Krimp als aanjager van de kwaliteitsslag

Tegen de achtergrond van de toekomstige krimp is een hoofdkoers uitgezet om de woonfunctie van de regio verder te ontwikkelen. Daarnaast zal aandacht worden besteed aan het inzichtelijk maken en het opvangen van de (financiële) gevolgen van de demografische krimp. De hoofdkoers bestaat uit een vijftal speerpunten:

  • Werken aan woonkwaliteit
  • Duurzaam wonen
  • Wonen als economische impuls
  • Ontwikkelen gebiedsgericht beleid
  • Samenwerken aan wonen

Voor de korte termijn wil de regio de woonfunctie versterken door op inventieve en innovatieve wijze de resterende groei te accommoderen. De regio wil daarbij vooral de eigen bevolking vasthouden door de groei in de woonbehoefte zo goed mogelijk en op maat te bedienen. De regio zal zich daarbij richten op de ontwikkeling van de bestaande voorraad. De nieuwbouw zal voor een groot deel bestaan uit vervanging. Daarom zal bij uitvoering van het beleid bijzondere aandacht uitgaan naar de relatie tussen de bestaande woningvoorraad en de nieuw toe te voegen woningen. Hierbij wil de regio eveneens de ontstane achterstanden in de woningproductie zo snel mogelijk wegwerken (voor zover dit in het licht van de ontstane kredietcrisis echter mogelijk is).

De realisatie van de woning in de dorpskern van Kollumerzwaag is niet in strijd met het regionaal beleid. De ontwikkeling past binnen de Regiovisie Noordoost Fryslân en de Strategische Woonvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

Woonplan
De gemeente Kollumerland c.a. heeft samen met Thús Wonen en WoonFriesland het Woonplan 2012-2016 'Toekomstbestendig wonen naar wens' geformuleerd. Het plan is vastgesteld op 3 mei 2012 en bevat nieuw beleid en prestatieafspraken. Het woonplan is gebaseerd op regionale, strategische Woonvisie (NOFA-gemeenten 2008). Een belangrijke conclusie is dat zowel kwantitatief als kwalitatief een verbeterslag moet komen in de bestaande (huur)woningvoorraad. Complementair daaraan kan er op basis van kwalitatief maatwerk nieuwbouw worden toegevoegd in sommige kernen in Kollumerland c.a. Centraal staat de keuze voor het opwaarderen van de bestaande woningvoorraad en woongebieden, leefbare kernen en een gecombineerde aanpak op wonen, zorg en welzijn (WMO-gerelateerd). In de gemeente Kollumerland c.a. zal de toekomstige kwalitatieve woningbehoefte grotendeels binnen de bestaande woningvoorraad van de dorpen worden opgevangen. Daarom moet de bestaande woningvoorraad de komende jaren worden aangepast, mede om te voorkomen dat mensen uit de gemeente vertrekken en leegstand in zowel de huursector als de koopsector gaat ontstaan. Doel is een toekomstbestendige gedifferentieerde woningvoorraad en een woonomgeving die zijn afgestemd op de woonwensen van de inwoners. Om dit te bereiken is het van essentieel belang dat er een gedifferentieerd woningaanbod is zodat de huidige bewoners hun (veranderende) woonwensen kunnen vervullen en tegelijkertijd in hun eigen woonomgeving kunnen blijven wonen, ook als ze ouder worden en zorg nodig hebben.

Tot 2016 (periode van resterende groei) kan benut worden voor het bouwen in segmenten waar onvoldoende aanbod in is, maar hiertoe zal niet eerder worden overgegaan dan dat de mogelijkheden binnen de bestaande voorraad zijn benut. Voorkomen moet worden dat er door nieuwbouw leegstand ontstaat in de bestaande huur- en koopsector. De gemeente Kollumerland c.a. heeft voor de komende jaren zes speerpunten voor het woonbeleid geformuleerd:

  • Aanpak bestaand bebouwd gebied en bestaande woningvoorraad
  • Selectieve groei
  • Maatwerk in de dorpen
  • Wonen, welzijn en zorg
  • Woonwensen centraal
  • Kwaliteit en duurzaamheid

De gemeente Kollumerland c.a. hanteert bovendien in de uitvoering van haar beleid de volgende prioritering:

  • Transformatie
  • Herstructurering
  • Binnenstedelijk bouwen
  • Buitenstedelijk bouwen

Tegen de achtergrond van de demografische krimp heeft de gemeente keuzes moeten maken ten aanzien van buitenstedelijke uitbreiding. In de periode 2010-2020 kunnen nog 122 woningen toevoeg worden aan de woningvoorraad. Met betrekking tot de nieuwe binnenstedelijke en buitenstedelijke uitbreiding is er een verdeelsleutel opgesteld dat betekent dat er 20% ten behoeve van Kollumerzwaag wordt toegewezen.

Woonakkoord
In het Woonakkoord 2012-2016 verklaren de gemeente Kollumerland c.a., Thús Wonen en WoonFriesland onder andere de gezamenlijk ambitie te hebben te werken aan het behouden en versterken van de kwaliteit van het wonen in de gemeente Kollumerland c.a. De partijen wensen te komen tot een optimale afstemming en uitvoering van het woonbeleid zoals verwoord in het woonplan 'Toekomstbestendig wonen naar wens' van de gemeente Kollumerland c.a. (2 april 2012), en het woonprogramma 2010 t/m 2020.

Notitie invullocaties
De Notitie invullocaties is door de gemeenteraad vastgesteld op 24 oktober 2002. In het Woonplan is aangegeven dat inbreiding, zeker in kleine kernen, prioriteit heeft boven uitbreiding. In de notitie invullocaties is een zorgvuldige afweging gemaakt van de mogelijke invullocaties. Het perceel is gelegen in bestaand stedelijk gebied, hiervoor geldt plafondloos bouwen. Er is geen contigent nodig voor de invulling van dit perceel.

Onderhavige ontwikkeling past binnen het beleid van de gemeente Kollumerland. De ontwikkeling sluit aan bij het speerpunt 'maatwerk in dorpen' en de prioritering 'binnenstedelijk bouwen' uit het Woonplan van de gemeente Kollumerland c.a.

Hoofdstuk 4 Milieu-aspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu-aspecten aan de orde gesteld die mogelijk van invloed kunnen zijn op de realisatie van de woning.

4.1 Cultuurhistorie en Archeologie

4.1.1 Cultuurhistorie

Algemeen
Op het gebied van cultuurhistorie is de Modernisering Monumentenzorg (MoMo) een belangrijke recente wijziging. Deze heeft invloed op meerdere gebieden van de monumentenzorg en cultuurhistorische waarden. Voor het bestemmingsplan is de verplichting om aan te tonen dat rekening is gehouden met cultuurhistorische waarden (art. 3.1.6, lid 2, sub a) van belang. Daarbij gaat het om zowel archeologische waarden, historisch-bouwkundige waarden als historisch-geografische waarden. Door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is, naar aanleiding van een motie in de Eerste Kamer, gewerkt aan normen voor cultuurhistorisch onderzoek in het kader van het bestemmingsplan. Uitgangspunt is een inventarisatie, waardering en selectie van cultuurhistorische waarden en de vertaling daarvan in het bestemmingsplan.

Fryslân heeft een rijke cultuurhistorie. Zowel in landschappen als in steden en dorpen kent de provincie een grote variatie aan cultuurhistorische objecten en structuren. De overgangen van de hogere zandgronden naar de lagere veengebieden en de zeekleigebieden enerzijds en de eilanden in de zoute delta anderzijds, vormen de basis voor de bewoningsgeschiedenis van Fryslân. Ondanks de vele ingrepen in het verleden zijn de verschillende ontwikkelingsstadia vaak nog goed herkenbaar. Deze rijke erfenis vormt een belangrijk onderdeel van de ruimtelijke kwaliteit en de culturele identiteit van de provincie. De provincie heeft het gebied niet aangewezen als een gebied met bijzondere waarden die speciale bescherming verdienen op grond van cultuurhistorische waarden.

Onderzoek en conclusie
Om de cultuurhistorische waarden in beeld te brengen is de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. De gemeente Kollumerland beschikt niet over een gemeentelijke cultuurhistorische waardenkaart.

Op de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart is de verkaveling van het gebied als "Opstrekkende verkaveling, Jonge veen-/heideverkaveling". Als kenmerken van deze verkaveling wordt de volgende omschrijving gegeven: "Hier is sprake van een strakke door de lengterichting bepaalde verkaveling ontgonnen vanuit de vaarten en evenwijdig aan de dwars op de vaarten gegraven wijken en schipsloten." Deze verkaveling is ter plaatse van het plangebied niet meer herkenbaar, omdat de bebouwing van de Ymkershof deze verkavelingsstructuur niet volgt. Het perceel Ymkershof 2 ligt tussen nieuwe bebouwing in en grenst niet aan het open landschap om het gebied heen.

Op de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart is het gebied tevens aangeduid als aardkundig waardevol gebied. Dit zijn de gebieden waar de bodem een bijzondere waarde vertegenwoordigt. Het betreft cultuurhistorisch interessante bodembeschermingsgebieden uit het Streekplan Fryslân 2007. De gebieden zijn abiotisch waardevol of antropogeen waardevol voor zover door de bodem bepaald. Het plangebied maakt onderdeel uit van archeologisch waardevol gebied "Dobben Achtkarspelen, Tytsjerkseradiel, Opsterland, Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Heerenveen, Kollumerland". Het kenmerk van deze gebieden is als volgt omschreven: "Dobben zijn komvormige terreinlaagten die soms gevuld zijn met water. Deze terreinlaagten kunnen op verschillende wijze ontstaan zijn: sommige zijn restanten van vroege ijsheuvels (pingo's), andere vormen zijn door uitblazing van dekzand ontstaan. Vaak heeft zich veen in de terreinlaagten kunnen ontwikkelen, dat soms weer is afgegraven. Deze dobben zijn in het plangebied niet terug te vinden. Ten westen van het plangebied komt wel een dobbe voor (zie figuur 11, blauwe cirkel). Het bouwplan heeft geen consequenties voor de dobbe. Het bouwplan leidt niet tot fysieke aantasting van de dobbe en er bestaat geen visuele relatie tussen het bouwperceel en de dobbe. Deze aardkundige waarden vormen dan ook geen belemmering voor de realisatie van de woning in het plangebied.
afbeelding "i_NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01_0011.png"
Figuur 11: Ligging plangebied (roodomlijnd) tussen de andere bebouwing van de Ymkershof en de Korteloane (Bron: Google Earth).

In het plangebied en de directe omgeving ervan komen geen rijksmonumenten of andere beschermde gebouwde monumenten voor. Er zijn geen beschermde stads- of dorpsgezichten aangewezen die visueel invloed ondervinden van het bouwplan.

4.1.2 Archeologie


Algemeen
Het verdrag van Malta regelt de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Nederland heeft dit verdrag in 1992 ondertekend en in 1998 geratificeerd. Het Verdrag van Malta (ook wel Verdrag van Valletta genoemd) is geïmplementeerd in de Monumentenwet. De wet op de archeologische monumentenzorg is in april 2006 door de Tweede Kamer aangenomen en in december van dat jaar door de Eerste Kamer bekrachtigd. Op 1 september 2007 is de wet als onderdeel van de monumentenwet in werking getreden. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische materiaal in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering.

Verder dient te allen tijde bij het afgeven van een omgevingsvergunning de wettelijke meldingsplicht (ex artikel 53 Monumentenwet 1988) kenbaar te worden gemaakt om het documenteren van toevalsvondsten te garanderen: 'Degene die anders dan bij het doen van opgravingen een zaak vindt waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een monument is ( in roeren of onroerende zin), meldt die zaak zo spoedig mogelijk bij onze minister'. Deze aangifte dient te gebeuren bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in Amersfoort.

De provincie Fryslan heeft haar archeologiebeleid verwerkt in de FAMKE. FAMKE staat voor Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. Op de kaarten staat voor twee periodes aangegeven wat de verwachtingswaarde van de gronden is en of er ook onderzoek nodig is. Op basis van deze verwachtingskaarten is specifiek archeologisch onderzoek nodig.

Onderzoek en conclusie
De FAMKE kaart geeft ter plaatse van het wijzigingsgebied -3 het volgende weer: met betrekking tot de advieskaart steentijd-bronstijd ligt het gebied in de zone van een dobbe. De provincie beveelt hier aan om bij ingrepen van meer dan 500 m2 deze dobben te laten onderzoeken door middel van archeologisch waarderend onderzoek. De advieskaart ijstijd - middeleeuwen geeft aan dat er onderzoek dient plaats te vinden indien er ingrepen worden gedaan van een omvang van meer dan 5000 m2. Hiervan is geen sprake. In de wijzigingsbevoegdheid is de voorwaarde opgenomen dat archeologisch onderzoek dient plaats te vinden, voordat er tot wijziging wordt overgegaan. Aangezien de ingreep minder dan 500 m2 bedraagt is archeologisch onderzoek niet nodig. Hiermee vormt het aspect archeologie geen beperking voor de verdere uitvoering.

4.2 Bodemkwaliteit

Algemeen
De tijd dat elke bodemvervuiling moest worden aangepakt ligt achter ons. Belangrijkste criterium hierbij is, of de vervuiling zodanig is, dat er sprake is van risico's voor gezondheid of milieu. In de praktijk blijken er vrijwel nooit risico's te zijn voor de gezondheid van mensen. Milieurisico's (verspreiding en ecologie) komen wel voor, maar meestal gaat het erom dat eventuele vervuilingen afstemming vereisen met bepaalde ontwikkelingen. Op dit moment is er sprake van een omslag van saneren naar beheren en behoeven alleen de zogeheten "ernstige vervuilingen" in meer of mindere mate aangepakt te worden. De maatregelen worden daarbij afgestemd op de functie.

Het nationale bodembeleid is geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). Het doel van de Wbb is om te voorkomen dat nieuwe gevallen van bodemverontreinigingen ontstaan. Voor bestaande bodemverontreinigingen is aangegeven in welke situaties (omvang en ernst van verontreiniging) en op welke termijn sanering moet plaatsvinden. Hierbij dient de bodemkwaliteit tenminste geschikt te worden gemaakt voor de functie die erop voorzien is, waarbij verspreiding van verontreiniging zoveel mogelijk wordt voorkomen.

Het beleid gaat uit van het principe dat de bodem geschikt dient te zijn voor de beoogde functie. De gewenste functie bepaalt als het ware de gewenste bodemkwaliteit. Hier is geen sprake van een verdachte locatie en bovendien is de nieuwe functie niet gevoelig voor een eventuele vervuiling.

Onderzoek en conclusie
In het kader van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Overeenkomstig de NEN 5740 is de milieuhygiënische bodemkwaliteit ter plaatse van de onderzoekslocatie vastgesteld. Het rapport is opgenomen in bijlage 2. De conclusies zijn hieronder weergegeven.

Grond

In zowel de boven- als ondergrond zijn geen verhoogde gehalten ten opzichte van de achtergrondwaarde aangetoond.

Grondwater

In het grondwater is een licht verhoogde concentratie aan barium aangetoond. De overige onderzochte stoffen zijn niet verhoogd aangetoond.

Toetsing hypothese

De vooraf opgestelde hypothese 'onverdachte locatie' wordt verworpen, vanwege de verhoogde concentratie aan barium in het grondwater. De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van vervolgonderzoek, omdat de gemeten concentraties kleiner zijn dan de betreffende interventiewaarde. De resultaten vormen geen milieuhygiënische belemmering voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen en het gebruik van de locatie als wonen met tuin.

4.3 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ontwikkeling streeft naar het bevorderen van een duurzame ruimtelijke kwaliteit in een dynamische samenleving. Het is helder dat duurzame ruimtelijke kwaliteit mede richting en inhoud geeft aan het criterium “een goede ruimtelijke ordening”. Een goede ruimtelijke ordening houdt ook in het voorkomen van voorzienbare hinder door milieubelastende activiteiten. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten doet in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (editie 2009), het zogenaamde 'Groene Boekje', een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau. Tussen woningen (gevoelige bestemmingen) en hinder veroorzakende functies, zoals winkels en supermarkten moet een redelijke afstand zitten. Het Groene Boekje geeft adviesafstanden die gemotiveerd kunnen worden toegepast bij ruimtelijke ordening.

Onderzoek en conclusie
In de omgeving van het plangebied zijn geen relevante bedrijven aanwezig. Ook biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheid voor vestiging van bedrijven nabij het plangebied.

Er kan worden geconcludeerd dat het plangebied geen hinder ondervindt van bedrijfsactiviteiten in de omgeving. Bovendien zijn er geen bedrijven die in hun bedrijfsvoering worden belemmerd vanwege dit bestemmingsplan.

4.4 Ecologie

Algemeen

Ten aanzien van natuurwaarden zijn zowel gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet en Ecologische Hoofdstructuur) als soortbescherming (Flora- en faunawet) van belang.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit een oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998, die op 1 oktober 2005 in werking is getreden, van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen. Speciale beschermingszones maken onderdeel uit van een samenhangend Europees ecologisch netwerk: Natura 2000. Dit netwerk is vergelijkbaar met de Nederlandse Ecologische Hoofdstructuur, echter op Europees niveau.

Ecologische Hoofdstructuur

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. Het plangebied ligt niet in de EHS.

Flora en fauna

Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze wet regelt de bescherming van wilde dier- en plantensoorten. In de wet zijn de voormalige Jacht- en Vogelwet opgenomen, alsmede de soortbeschermingsparagrafen uit de Natuurbeschermingswet. Tevens is een deel van de verplichtingen op grond van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn opgenomen. De Flora- en faunawet verbiedt om dieren te doden of hun rust- of verblijfplaats te verstoren. Ook legt de wet de zorgplicht van de burger voor de flora en fauna vast. Er zijn vrijstellingsbepalingen, onder andere in verband met de jacht en de schadebestrijding. Afwijkingen van de verbodsbepalingen zijn mogelijk indien geen afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.

Onderzoek en conclusie
Het betreffende perceel is ingericht als tuin, waar volgens een deskundig ecoloog van Antea Group geen ecologische waarden worden verwacht. Het enige risico is, dat er in de aanwezige heggen langs de randen van het plangebied nesten van vogels zitten. Jaarrond beschermde nesten worden niet verwacht; wel mogelijk nesten van kleine zangvogels die beschermd zijn wanneer ze broeden. Als maatregel geldt daarom, dat werkzaamheden buiten het broedseizoen moeten worden uitgevoerd, zodat eventuele broedende vogels in de heggen niet worden verstoord.

Met inachtneming van deze maatregel geldt dat het aspect ecologie geen belemmering vormt voor de uitvoering van dit plan.

4.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Het huidige beleid voor inrichtingen (bedrijven) is afkomstig uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), welke 27 oktober 2004 van kracht is geworden. Het externe veiligheidsbeleid voor transport van gevaarlijke stoffen staat in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen(cRvgs), welke op 4 augustus 2004 in de Staatscourant is gepubliceerd.

Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. De verantwoordingsplicht draait kort gezegd om de vraag in hoeverre risico's, als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling, worden geaccepteerd en indien noodzakelijk welke veiligheidsverhogende maatregelen daarmee gepaard gaan.

Onderzoek en conclusie

Het plangebied is volgens de risicokaart (zie figuur 12) niet gelegen in de nabijheid van inrichtingen waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen, dan wel transportroutes of buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0079.WpKzYmkershof215-Vg01_0012.png"

Figuur 12: Uitsnede van de risicokaart van het plangebied waarop geen risico's te zien zijn (www.risicokaart.nl)

Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.6 Geluidhinder

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke ontwikkeling, ter waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat, rekening gehouden te worden met het aspect wegverkeerslawaai. De voorkeursgrenswaarde voor geluidsbelasting op een woning ligt op 48 dB(A). Er kan een maximale ontheffing verkregen worden van 63 dB(A).

Op grond van de Wet Geluidhinder bevindt zich in beginsel langs iedere weg een geluidszone. Dit geldt niet voor woonerven en wegen, waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt. Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder (hoofdstuk VI) dient bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan of omgevingsvergunning voor gronden die tot een geluidszone behoren een akoestisch onderzoek ingesteld te worden naar geluidsbelastingen op de gevels van woningen afkomstig van wegverkeerslawaai. Uit dit onderzoek moet naar voren komen wat de te verwachten geluidsbelasting voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen is en welke maatregelen worden getroffen om de maximaal toelaatbare grenswaarden niet te overschrijden.
Onderzoek en conclusies
De onderzoeksplicht geldt niet in geval van woonerven en 30km/u gebieden. Zowel Ymkershof als Achterwei zijn 30 kilometerwegen. De woonstraat het Ymkershof wordt uitsluitend door bestemmingsverkeer gebruikt. Het aantal verkeersbewegingen in deze straat is gezien het aantal woningen dat aan de straat is gelegen derhalve zeer beperkt. De Achterwei heeft conform het moederplan een beperkte doorgaande functie.

Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering is voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

4.7 Luchtkwaliteit

Door de uitstoot van uitlaatgassen door onder andere de industrie en het verkeer komen schadelijke stoffen in de lucht. Vooral langs drukke wegen kunnen de concentraties van verschillende stoffen zo hoog zijn dat deze de gezondheid kunnen aantasten. Om te voorkomen dat de gezondheid wordt aangetast door luchtverontreiniging dient bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen rekening gehouden te worden met de luchtkwaliteit ter plaatse.

De belangrijkste bepalingen over luchtkwaliteitseisen zijn opgenomen in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Titel 5.2 Wet milieubeheer handelt over luchtkwaliteit, daarom staat deze ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Met de 'Wet luchtkwaliteit' en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden.

De 'Wet luchtkwaliteit' voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Het Rijk, provincies en gemeenten werken in het NSL-programma samen aan maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren tot de normen, ook in gebieden waar nu de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald (overschrijdingsgebieden). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen.

In artikel 4 van het 'Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de bijlagen van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' is voor bepaalde categorieën projecten met getalsmatige grenzen vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Onderzoek en conclusie
in de Wet milieubeheer (art. 5.16) wordt aangegeven dat het uitoefenen van bevoegdheden behorend bij bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen, die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit (art. 5.16 Wm, lid 2 onder c), mogen worden uitgeoefend als wordt voldaan aan één of een combinatie van de volgende voorwaarden:

  • a. er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde (art 5.16 lid 1 sub a);
  • b. deze, per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt (art 5.16 lid 1 sub b);
  • c. deze slechts in 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (art 5.16 lid 1 sub c);
  • d. deze onderdeel is van regionaal programma van maatregelen (conform art 5.13) of van het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden (art 5.16 lid 1 sub d).

De bouw van 1 woning is vrijgesteld door de Wet van toetsing aan het aspect luchtkwaliteit. Dit wordt gezien als "Niet in betekende mate" bijdrage. Op grond van deze overwegingen kan zonder luchtonderzoek worden geconcludeerd, dat het bestemmingsplan voldoet aan de in de Wet milieubeheer vastgelegde luchtkwaliteitseisen. De wetgeving op het gebied van luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan dan ook niet in de weg.

4.8 Verkeer en parkeren

Er is sprake van de bouw van slechts één woning. Dit leidt tot circa 6 verkeersbewegingen per dag. Onderhavige ontwikkeling zal derhalve niet zorgen voor een forse toename van het aantal verkeersbewegingen op de Ymkershof. De aanwezige infrastructuur kan het aanbod van verkeer van- en naar de woning goed faciliteren.

Parkeren wordt op het eigen terrein geregeld. De beoogde situatie voldoet aan de gemeentelijke parkeernorm van 1,5 parkeerplaats per woning.

4.9 Water

Het vroegtijdig betrekken van de waterbeheerder en het meewegen van het waterbelang is, door middel van de Watertoets, sinds 1 november 2003 verankerd in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. Met de watertoets wordt gewaarborgd dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante, ruimtelijke plannen en besluiten. Via de 'waterparagraaf' heeft de watertoets inhoudelijk een expliciete plaats in de totstandkoming van ruimtelijke plannen en besluiten. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Onderzoek en conclusies
Het plangebied ligt in een peilgebied met een zomerpeil van -0,05 m NAP en een winterpeil van -0,25 m NAP. Deze peilen zijn streefpeilen. Het werkelijke peil is als gevolg van opstuwing en de weersomstandigheden niet altijd gelijk aan het streefpeil.

Drooglegging
Bij het realiseren van bebouwing en het aanleggen van de verharding moet in onderhavige plan rekening worden gehouden met voldoende drooglegging om bijvoorbeeld opdrijven van verharding te voorkomen. Geadviseerd wordt voor bebouwing met kruipruimte een drooglegging van 1,10 m en voor bebouwing zonder drooglegging van 0,70 m, gerekend vanaf de te realiseren bovenkant vloer. Ook voor verharding wordt een drooglegging geadviseerd van 0,70 m. De geschatte gemiddelde maaiveldhoogte ligt tussen de +1,5 m NAP en de +2,9 NAP. Daarmee wordt voldaan aan de droogleggingsnorm.

Grondwateronttrekking
Bij de aanleg van gebouwen of infrastructuur is het vaak nodig om het grondwater te verlagen om het werk droog te kunnen uitvoeren. Voor het onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook het lozen van onttrokken grondwater is meldingsplichtig.

Toename verhard oppervlak
Als gevolg van de realisatie van het plan neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe.
Wanneer een terrein onverhard is, kan hemelwater infiltreren in de ondergrond. Door verharding van (een deel) van het gebied stroomt het hemelwater versneld af naar het oppervlakte water, of naar het riool wanneer de verharding wordt afgekoppeld. Hierdoor wordt het oppervlaktewater extra belast. Door de realisatie van het plan neemt het verhard oppervlak toe met minder dan 200 m2. Vanuit de Keur van Wetterskip Fryslan geldt, dat in dat geval geen compensatie is benodigd.

Afvalwater- en regenwatersysteem
Om het aantal overstortingen van rioolwater en de belasting van rioolwaterzuiveringen te beperken, is het uitgangspunt om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In geval van dit bouwplan kan het hemelwater afkomstig van verhard oppervlak, onder bij Waterkwaliteit genoemde voorwaarden, lozen op het oppervlaktewater.

Waterkwaliteit
Om een goede waterkwaliteit te realiseren moet worden voorkomen dat milieubelastende stoffen in het oppervlaktewater terecht komen. De bouwwijze en onderhoudstechniek mogen emissie vrij zijn. Tevens dient te worden gebouwd met milieuvriendelijk en duurzaam materiaal.

Voor alle activiteiten in en nabij het watersysteem, waaronder het lozen van afvalwater op het oppervlaktewater, het onttrekken van grondwater of het aanbrengen van een wijziging in het watersysteem, dient een vergunning aangevraagd te worden of een melding te worden gedaan.

Wanneer alle vermelde adviezen worden opgevolgd, hetgeen ook gebeurt, ziet Wetterskip Fryslân met betrekking tot het voorliggende plan geen water huishoudkundige bezwaren. Hierbij wordt door het Wetterskip Fryslân dan ook een positief wateradvies gegeven. De watertoets procedure is hiermee afgerond.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Ingevolge het Besluit milieueffectrapportage (verder: Besluit m.e.r.) wordt getoetst of het plan voorziet in, of een kader vormt voor, activiteiten die (mogelijk) belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor zijn in de bijlage bij het Besluit m.e.r. lijsten opgenomen waarin activiteiten zijn aangewezen die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu (lijst C) of ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (lijst D). In de lijsten zijn (indicatieve) drempelwaarden opgenomen. De realisatie van een woning wordt beschouwd als een stedelijk ontwikkelingsproject, zoals dat is bedoeld in categorie D.11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. Een stedelijk project valt onder een m.e.r-beoordelingsplicht in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat; of
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

Aangezien deze drempelwaarden niet worden overschreden geeft het Besluit m.e.r aanleiding om een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Bij de vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke nadelige milieueffecten. Op grond van artikel 2 lid 5 van het Besluit milieueffectrapportage moet het voornemen worden getoetst aan de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn.

De kenmerken van het voornemen en de potentiële effecten

Het bestemmingsplan maakt de bouw van 1 vrijstaande woning mogelijk. Gezien het in deze situatie gaat om slechts 1 woning is de verwachting, dat dit niet gepaard zal gaan met een grote toename aan verkeersintensiteiten en een toename van de milieubelasting als gevolg van de toekomstige activiteiten ten opzichte van de referentiesituatie. Dit volgt ook uit de beschreven omgevingsaspecten in dit hoofdstuk.

De plaats van de uitbreiding (ligging ten opzichte van gevoelige gebieden)

Het plangebied ligt in een stedelijke omgeving met daaromheen wegen en wonen. Het plangebied ligt niet in de nabijheid van beschermde natuurgebieden. De conclusie op grond van de beschouwde aspecten in dit hoofdstuk en bovenstaande is, dat er geen belangrijke nadelige milieugevolgen worden verwacht. Hierbij zijn de criteria van Bijlage III van de Europese m.e.r. richtlijn in acht genomen.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Wijzigingsplanprocedure

Het bestemmingsplan wordt op basis van artikel 3.1.1 Bro en de gemeentelijke inspraakverordening gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende die termijn kunnen ingezetenen en belanghebbenden een schriftelijke reactie indienen bij het college van burgemeester en wethouders. Tevens wordt het plan conform artikel 3.1.1 Bro voorgelegd aan de relevante overleginstanties (zie hoofdstuk 7).

Vervolgens wordt de procedure die ten aanzien van het wijzigingsplan moet worden doorlopen gevolgd, zoals die is vastgelegd in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing. Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws-, of huis-aan-huisbladen, wordt het ontwerpwijzigingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Bovendien wordt het ontwerpwijzigingsplan door de gemeente aangeboden voor het overleg ex artikel 3.1.1 Bro. Eventueel ingekomen zienswijzen en overlegreacties zullen worden verwerkt in de toelichting van het wijzigingsplan. Op grond van artikel 3.9a Wro dient het college van Burgemeester en Wethouders het wijzigingsplan uiterlijk 8 weken na de termijn van terinzagelegging vast te stellen. Na de vaststelling van het wijzigingsplan maakt het college van Burgemeester en Wethouders het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde wijzigingsplan zes weken ter inzage. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Belanghebbenden zijn diegene die tegen het ontwerpwijzigingsplan een zienswijze hebben ingediend en diegene die hebben aangetoond in redelijkheid niet in staat te zijn geweest een zienswijze tegen het ontwerpwijzigingsplan in te dienen. Indien geen beroep tegen het wijzigingsplan is gediend, is het wijzigingsplan na afloop van de beroepstermijn onherroepelijk.

5.2 Digitaal wijzigingsplan

Het bestemmingsplan Kollumerzwaag is vastgesteld voor 1 januari 2010. Het betreft een IMRO2008-moederplan. Per 1 juli 2013 zijn de RO Standaarden 2012 de geldige standaarden. Vanaf die datum kunnen uitsluitend plannen conform de standaarden 2012 worden aangeboden op www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit is van toepassing op alle ruimtelijke plannen, ook op wijzigingsplannen waarvan het moederplan op basis van de standaarden 2008 is opgesteld. Op grond van de RO Standaarden 2012 wordt derhalve een IMRO2012-wijzigingsplan opgesteld. Het betreft een digitaal wijzigingsplan dat voldoet aan de RO Standaarden 2012.

5.3 Bestemmingen

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening worden de in het plan begrepen gronden voor bepaalde doeleinden aangewezen door middel van de op de verbeelding aangegeven bestemmingen en daarop betrekking hebbende planregels. Daarbij worden regels gegeven voor het bouwen van bouwwerken en voor het gebruik van de bouwwerken en onbebouwde gronden.

In deze paragraaf wordt nadere uitleg gegeven over de planregels. De planregels bestaan uit vier hoofdstukken waarop in de volgende paragrafen respectievelijk wordt ingegaan:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
5.3.1 Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen:

Artikel 1 Begrippen

In dit eerste artikel zijn noodzakelijke begripsbepalingen opgenomen die worden gebruikt in de planregels. Het bevat definities om misverstanden te voorkomen.

Artikel 2 Wijze van meten

Het tweede artikel regelt hoe er gemeten moet worden.

5.3.2 Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk is een bestemming opgenomen waaraan diverse regels zijn verbonden:

Artikel 3 Tuin

Ten behoeve van een aantrekkelijk beeld binnen de woonomgeving is het wenselijk om op de voorerven weinig bebouwing toe te staan. De bouw van erfscheidingen en andere ‘bouwwerken geen gebouwen zijnde’ is mogelijk, evenals omgevingsvergunningsvrije bouwwerken bedoeld in artikel 2 van de bijlage II Besluit omgevingsrecht. De bouwmogelijkheden zijn opgenomen in de bouwregels van de bestemming ‘Tuin’.

Artikel 4 Wonen - 1

De ruimte waarbinnen de geplande woning wordt gebouwd, is bestemd voor ‘Wonen - 1’. Behalve wonen zijn binnen de bestemming aan-huis-verbonden beroepen toegestaan, mits dat niet leidt tot onevenredige hinder voor omwonenden. Hiervoor mag maximaal 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en aangebouwde ondergeschikte gebouwen worden benut, met een maximum van 45 m².

In het wijzigingsgebied mag maximaal 1 woning worden gebouwd. Het bouwen van de woning is mogelijk binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. In de bouwregels is opgenomen dat in de voorste bouwgrens moet worden gebouwd. Onder de voorste bouwgrens wordt verstaan: een naar de weg gekeerde bouwgrens.

De gronden met de bestemming Wonen - 1 hebben tevens de aanduiding erf gekregen. Ondergeschikte gebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak en binnen de gronden die op de verbeelding zijn aangeduid met “erf”. Ondergeschikte gebouwen moeten ten minste 3 m achter de voorgevel worden gebouwd. Hoofdgebouwen moeten op minimaal 3 m van de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd.

5.3.3 Algemene regels

Dit hoofdstuk regelt de volgende onderwerpen:

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

Met de regel van dit artikel wordt voorkomen dat regels ten onrechte zo worden gehanteerd dat meer dan de bedoelde bebouwing kan worden toegestaan.

5.3.4 Overgangs- en slotregels.

Dit hoofdstuk bevat de volgende twee artikelen:

Artikel 6 Overgangsrecht

Het overgangsrecht bevat een regeling voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het inwerking treden van het plan, maar dat strijdig is met de planregels van dit bestemmingsplan. Onder bepaalde voorwaarden mag deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of gewijzigd. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Artikel 7 Slotregel

In de slotregel wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan aangehaald kan worden. De redactie is wettelijk vastgelegd en overeenkomstig opgenomen.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) per 1 juli 2008 geldt in beginsel de verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan gelijktijdig met het vaststellen van een bestemmingsplan, indien het bestemmingplan voorziet in bepaald soort bouwplannen, zoals genoemd in artikel 6.12 lid 1 Wro juncto artikel 6.2.1 Besluit ruimtelijke ordening. De gemeenteraad kan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen, indien sprake is van de in artikel 6.12 lid 2 Wro en/of de in artikel 6.2.1a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) genoemde omstandigheden. Als gevallen als bedoeld in artikel 6.12, tweede lid, van de wet worden aangewezen de gevallen waarin:

  • a. het totaal der exploitatiebijdragen dat met toepassing van artikel 6.19, van de wet kan worden verhaald, minder bedraagt dan € 10.000,–;
  • b. er geen verhaalbare kosten zijn als bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f;
  • c. de verhaalbare kosten, bedoeld in artikel 6.2.4, onderdelen b tot en met f, uitsluitend de aansluiting van een bouwperceel op de openbare ruimte of de aansluiting op nutsvoorzieningen betreffen,

In het kader van dit plan zijn er geen verhaalbare kosten. Op grond daarvan is het opstellen van een exploitatieplan niet nodig. In het kader van planschadekosten sluit de gemeente een planschade overeenkomst met de initiatiefnemer. Het wijzigingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Het plan is in het kader van het overleg ex artikel 3.1.1. Bro voorgelegd aan de overlegpartners. Er zijn geen reacties ontvangen die leiden tot aanpassing van het plan.

7.2 Ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf donderdag 30 april 2015 gedurende een termijn van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn van ter inzage legging kon een ieder een zienswijze over het ontwerpbestemmingsplan kenbaar maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.