Plan: | TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22B Schoterlandseweg 72 en 74 te Mildam |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0074.TAM22BSchote7274MD-OW01 |
De protestantse gemeente Katlijk/Mildam is voornemens om de toegelaten functie van de objecten ter plaatse van de Schoterlandseweg 72 en 74 in Mildam te wijzigen naar 'Wonen'. De objecten hebben betrekking op een bestaande pastoriewoning (nr. 72) en een voormalige kerk (nr. 74). Beide percelen zijn op dit moment bestemd als 'Maatschappelijk' in het tijdelijke deel van het omgevingsplan van de gemeente Heerenveen. De beschreven functiewijziging is op grond van het geldende omgevingsplan niet mogelijk.
Om deze functiewijziging mogelijk te maken, moet er afgeweken worden van het planologische regime en moet hiervoor het (tijdelijke) omgevingsplan gewijzigd worden. Met dit wijzigingsbesluit wordt de beoogde functiewijziging juridisch-planologisch mogelijk gemaakt. De wijziging heeft betrekking op regels die nodig zijn om het gebruik van de gronden ten behoeve van wonen mogelijk te maken. In deze wijziging worden de huidige maatschappelijke activiteiten gewijzigd naar de activiteit wonen. Voorliggend TAM-omgevingsplan voorziet in deze wijziging.
Deze motivering gaat in op de achtergronden van dit wijzigingsbesluit, en de relatie met het wettelijk kader. Naast de motivering staat de toelichting op het omgevingsplan. De toelichting op het omgevingsplan gaat in op de technische kenmerken van het plan en bevat ook de juridische plantoelichting. Die toelichting is te vinden in het wijzigingsbesluit.
Achtergrond: wat is een 'TAM-omgevingsplan'?
Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden, waarmee de Wet ruimtelijke ordening is komen te vervallen. Vanaf die datum is er geen sprake meer van bestemmingsplannen, maar heeft de gemeente één omgevingsplan. Het TAM-IMRO omgevingsplan is een tijdelijke alternatieve maatregel (TAM) voor gemeenten die in de beginperiode van de Omgevingswet om enige reden nog niet in staat zijn om een omgevingsplan op te stellen of te wijzigen. Bovendien is het zogeheten Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) in de huidige situatie onvoorspelbaar en instabiel. Een TAM-IMRO omgevingsplan is gelet op het voorgaande omstandigheden een bruikbaar instrument. Simpel gezegd houdt een TAM-IMRO omgevingsplan in dat de oude IMRO-standaard voor planvorming tijdelijk kan worden gebruikt onder het nieuwe regime van de Omgevingswet. In die zin is er sprake van een nieuw juridisch kader, wat met behulp van oude techniek wordt opgesteld.
Het voorliggende wijzigingsbesluit heeft betrekking op de adressen Schoterlandseweg 72 en 74 in Mildam. De Schoterlandseweg is een Provinciale weg die de A32 ter hoogte van Heerenveen verbindt met de N381 ter hoogte van Donkerbroek. De ligging en begrenzing van het besluitgebied blijken uit de geometrie in de vorm van een verbeelding. Op onderstaande figuur is de globale ligging en begrenzing van het besluitgebied weergegeven.
Figuur 1. Globale ligging en begrenzing besluitgebied (bron: Kadastralekaart.nl)
De regels in het omgevingsplan moeten gezamenlijk bijdragen aan een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit betekent in elk geval dat moet worden voldaan aan alle instructieregels van het rijk en van de provincie die hiermee te maken hebben. Die instructieregels worden in hoofdstuk 4 besproken. Als gevolg van de voorliggende wijziging van het omgevingsplan komt een deel van het ruimtelijke plan (bestemmingsplan) dat deel uitmaakt van het tijdelijke deel van het omgevingsplan gedeeltelijk te vervallen.
In dit geval betreft dat een deel van het bestemmingsplan "Mildam 2012" (vastgesteld 6 februari 2012). Hieronder is een uitsnede opgenomen van het vigerende ruimtelijke plan. De exacte grens van het wijzigingsbesluit blijkt uit de bij dit plan behorende besluitgebied.
Figuur 4. Uitsnede "Bestemmingsplan Mildam 2012". Rode contour: globale grens wijzigingsgebied
De gronden in het besluitgebied hebben de bestemming "Maatschappelijk". De gronden met deze bestemming zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van onderwijsdoeleinden, religieuze doeleinden, sociaal-culturele/maatschappelijke doeleinden en bedrijfswoningen. Binnen deze bestemming is het gebruik van de gronden uitsluitend ten behoeve van een woonfunctie niet mogelijk.
Los van het bestemmingsplan Mildam 2012, zijn tevens de regels uit de partiële herziening bestemmingsplannen kamerverhuur (2021), de partiële herziening bestemmingsplannen parkeren (2021) en de 1e aanpassing partiële herziening bestemmingsplannen kamerverhuur (2023) van toepassing op het planvoornemen.
In de toekomstige situatie wordt de functie 'Wonen'. De regels voor die functie worden gebaseerd op de regels uit het bestemmingsplan. Aangezien ze worden omgezet naar een omgevingsplan, zien ze er wel anders uit dan we gewend zijn. Er worden geen extra bouwmogelijkheden mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige regels.
In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op de huidige en toekomstige situatie. De toekomstige situatie beschrijft de doelen voor het besluitgebied, het initiatief en de strijdigheden met het omgevingsplan. Hoofdstuk 3 beschrijft hoe participatie heeft plaatsgevonden en hoe deze heeft bijgedragen aan het ontwerp. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 en 5 het project getoetst aan relevant beleidskader en aan relevante aspecten van de fysieke leefomgeving. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de juridische vormgeving van het plan. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 ingegaan op de haalbaarheid van het plan en vindt in hoofdstuk 8 de algehele eindconclusie plaats of het planvoornemen voldoet aan de criteria van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
In de bestaande situatie bevinden zich twee panden ter plaatse van de Schoterlandseweg. Aan het adres Schoterlandseweg 74 is een kerk gevestigd. Op het adres Schoterlandseweg 72 bevindt zich een pastoriewoning. Beide gebouwen staan al geruime tijd in de verkoop en worden thans dus niet naar hun functie gebruikt.
Figuur 2. Vooraanzicht panden, bezien vanaf de Schoterlandseweg. Links is nr. 74, rechts nr. 72
Figuur 3. Zijaanzicht Schoterlandseweg 74, met daarnaast het pand ter plaatse van Schoterlandseweg 72
In de toekomstige situatie is de functie van de voormalige kerk en pastoriewoning aan de Schoterlandseweg 72 en 74 gewijzigd van 'maatschappelijk' naar 'wonen'. De kerk wordt inpandig verbouwd tot woning. De functie van de pastoriewoning wordt gewijzigd naar die van een reguliere woning. In de toekomstige situatie is dus sprake van twee woningen. Er vinden aan de buitenzijde van beide gebouwen geen fysieke ingrepen plaats.
Op grond van artikel 10.2, lid 2 van het Omgevingsbesluit (hierna Ob), moet bij een wijziging van het omgevingsplan aangegeven worden hoe burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere bestuursorganen bij de voorbereiding betrokken zijn. Ook dient beschreven te worden wat de gemeente met de resultaten heeft gedaan. Bovendien moet een initiatiefnemer in alle gevallen aangeven of participatie heeft plaatsgevonden.
De omwonenden zijn geïnformeerd over het feit dat de gemeente in principe akkoord is met de onderhavige functiewijziging. Daarnaast is een bezoek gebracht aan de eigenaar van de naastgelegen autogarage. Dit is één van de meest nabije belanghebbenden. Het planvoornemen is uitgelegd en doorgesproken met de eigenaar. Uit het voorgaande zijn geen bijzonderheden of aanleidingen gekomen die tot een aanpassing van het plan hebben geleid.
Het planvoornemen is in het kader van vooroverleg voorgelegd aan de provincie Fryslân. De provincie heeft aangegeven geen inhoudelijke opmerkingen te hebben bij het plan. De provincie kan instemmen met de functiewijziging. Wel verzoekt de provincie om de verwachtingswaarden archeologie te beschermen in de regels. De regels en de verbeelding zijn hierop aangepast.
In hoofdstuk 5 van het Bkl is een groot aantal instructieregels opgenomen. Aan deze instructieregels moet worden voldaan. De meest relevante instructieregel betreft de regels voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit betreft onder meer:
Niet alle instructieregels zijn relevant. In onderstaande tabel zijn de voor dit planvoornemen van toepassing zijnde thema's waarover in het Bkl instructieregels staan opgenomen. In de tabel is per thema aangegeven in welke paragraaf in deze motivering hier nader op in is gegaan.
Tabel 1. Voor het planvoornemen relevante Rijksinstructieregels
Thema | Paragraaf Bkl | Verwijzing paragraaf | |
Veiligheid | 5.1.2 | 5.4 | |
Waterbelangen | 5.1.3 | 5.6 | |
Luchtkwaliteit | 5.1.4.1 | 5.9 | |
Geluid door Activiteiten | 5.1.4.2 | 5.2 | |
Geluid van wegen, spoorwegen en industrieterreinen | 5.1.4.2a | 5.1 | |
Bodemkwaliteit | 5.1.4.5 | 5.8 | |
Geur | 5.1.4.6 | 5.3 | |
Ladder voor duurzame verstedelijking | 5.1.5.4 | 5.7 | |
Cultureel erfgoed en werelderfgoed | 5.1.5.5 | 5.5 |
Daarnaast zijn er instructieregels die van toepassing zijn afhankelijk van het project en/of de locatie. Deze instructieregels zijn niet van toepassing op onderhavig wijzigingsgebied.
Met een ruimtelijke verordening stelt de provincie regels aan ruimtelijke plannen van gemeenten. De provincie richt zich hierbij op onderwerpen die van provinciaal belang zijn, zoals verstedelijking, natuur, nationale landschappen, water en glastuinbouw. Gemeenten krijgen op sommige terreinen meer beleidsvrijheid, terwijl ze op andere gebieden te maken krijgen met strikte provinciale richtlijnen. De regels in de verordening kunnen betrekking hebben op het hele provinciale grondgebied, delen of gebiedsgerichte thema's. De provincie kan in de omgevingsverordening instructieregels opnemen. Dat staat in paragraaf 2.5.1 van de Omgevingswet. Het doel van de instructieregel is dat wordt voldaan aan omgevingswaarden of dat andere doelstellingen van de provincie voor de fysieke leefomgeving worden bereikt (artikel 2.22 Omgevingswet).
Omgevingsverordening Fryslân
De omgevingsverordening Fryslân is op 1 januari 2024, tegelijkertijd met de Omgevingswet, in werking getreden. De omgevingsverordening sluit aan op de Omgevingswet en de werkwijze van de Omgevingsvisie: De romte diele. De omgevingsverordening van Fryslân bevat ook (instructie)regels voor het omgevingsplan. Hieronder staan de voor het planvoornemen relevante instructieregels.
Tabel 2. Provinciale instructieregels
Thema | Artikel Omgevingsverordening | Verwijzing paragraaf | |
Omgevingskwaliteiten als basis (archeologie) | 2.1 lid 1 | 5.5 | |
Op grond van artikel 2.1 moet in een omgevingsplan worden aangegeven op welke wijze het plan rekening houdt met de archeologische (verwachtings)waarden. Aangezien er bij de voorgenomen functiewijziging uitsluitend sprake is van een functiewijziging van bestaande bebouwing, waarbij geen grondroering plaatsvindt, is er geen sprake van verstoring van archeologische waarden. Het plan is dan ook niet in strijd met artikel 2.1 lid 1. In paragraaf 5.5 is dit nader onderbouwd. | |||
Gezond en veilig | 2.5 | 5.12 | |
Een omgevingsplan, dat voorziet in nieuwe functies of uitbreiding van bestaande functies, dient een onderbouwing te bevatten van de wijze waarop effecten op de gezondheid en veiligheid zijn meegewogen in het plan. In paragraaf '5.4 Omgevingsveiligheid' en '5.12 Duurzaamheid en gezondheid' van deze motivering is een dergelijke onderbouwing opgenomen. Het planvoornemen voldoet hiermee aan artikel 2.5 | |||
Programmering woningbouw | 2.7 | 4.3 | |
Een omgevingsplan kan nieuwe woningen bevatten, wanneer deze passen binnen de regionale woningbouwafspraken. In paragraaf 4.3.1 is onderbouwd hoe het aantal woningen dat met dit omgevingsplan mogelijk wordt gemaakt, passend is binnen het regionale woonbeleid. Het plan voldoet aan artikel 2.7. |
Conclusie
De wijziging van het omgevingsplan is in overeenstemming met de provinciale instructieregels.
De gemeenten Heerenveen, Opsterland, Ooststellingwerf, Smallingerland en Weststellingwerf werken in regioverband samen, gericht op het versterken van de economie en de aantrekkingskracht voor huishoudens binnen de regio en daarbuiten. De ambities vragen om een integraal programma voor alle functies die ruimte vragen. In de regionale woondeal wordt ingegaan op de ambities op het vlak van wonen die de diverse gemeenten hebben.
In de regionale woondeal voor 2022-2030 (vastgesteld 13 oktober 2022) wordt onder meer ingezet op het transformeren van bestaand vastgoed waarmee extra woningen kunnen worden gecreëerd. Daarnaast kan het bijdragen aan de vitaliteit van steden, dorpen en gebieden. Er wordt landelijk gestreefd naar de realisatie van 15.000 woningen door middel van transformatie per jaar. De voorliggende functiewijziging past met een toevoeging van per saldo 1 extra woning binnen deze kwantitatieve doelstelling.
Conclusie
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het regionaal beleid.
Met de omgevingsvisie werkt de gemeente Heerenveen aan het realiseren van de Global Goals. Deze zijn gebruikt bij het formuleren van de strategische doelstellingen van de gemeente. Er zijn kernkwaliteiten benoemd die relevant zijn voor het planvoornemen. Zo kent Heerenveen een uitstekende (boven)regionale bereikbaarheid (via snelweg, spoor en water) en daarbij behorend vestigingsklimaat en werkgelegenheid; en zijn de verschillende landschapstypen rond Heerenveen zeer herkenbaar, met name de (veen)ontginningen.
De gemeente hanteert de volgende doelstelling: ‘In 2040 is Heerenveen een gezonde, ondernemende en duurzame gemeente waar het prettig wonen, werken en recreëren is.’ De gemeente wil tot 2050 een CO2 reductie van 95%. Een deel van de energie-opgave die wordt uitgewerkt in de Regionale Energiestrategie zal terecht komen in het landelijk gebied. Daarnaast speelt het landelijk gebied een rol bij de opgaven op het gebied van klimaatadaptatie en biodiversiteit. De gemeente geeft in haar omgevingsvisie aan koploper te zijn van circulaire economie in Noord-Nederland en is onder de noemer ‘Circular Valley’ bezig om dit thema onder de aandacht van ondernemers te brengen.
De gemeente Heerenveen heeft de ambities voor 2040 vertaald naar strategische doelen voor 2030. Vaak spelen meerdere opgaven in hetzelfde gebied en liggen er kansen om deze in samenhang aan te pakken. Heerenveen kiest voor het aanpakken van vier kernopgaven, waarin meerdere opgaven met elkaar samenhangen. We zetten in op de volgende vier kernopgaven:
Het voorliggende wijzigingsbesluit sluit aan op de kernopgave 'zorgen voor gezonde, klimaatbestendige en leefbare wijken en dorpen'.
In de Omgevingsvisie worden diverse uitgangspunten gesteld met betrekking tot lintbebouwing en het behouden en versterken van de lintstructuur. De bebouwingslinten langs de Schoterlandse weg vormt één van de oorspronkelijke levensaders van de gemeente. Vanuit deze lange lijnen is het gebied ontgonnen en geschikt gemaakt voor landbouw (woud- en veenontginning). Een belangrijk deel van de bebouwing in de gemeente staat langs de structuren. In de 19e eeuw zijn Rijksstraatwegen aangelegd om grotere plaatsen met elkaar te verbinden. De bebouwingskenmerken en het functieprofiel verschillen per lint en ook binnen een lint. Van origine komen er veel verschillende functies voor. Zo zijn er delen gelegen binnen de bebouwde kom waar de woonfunctie vaak dominant is. Mildam is hier een voorbeeld van.
Met de voorliggende functiewijziging wordt de lintstructuur van de Schoterlandseweg niet aangetast. De functie van de twee gebouwen in het plangebied wijzigt naar wonen. Er is verder geen sprake van fysieke ingrepen. Het toevoegen van een nieuwe woonfunctie past binnen het karakter van bebouwd Mildam, waar de woonfunctie dominant is. Met de functiewijziging wordt bovendien het behoud van karakteristieke beeldbepalende gebouwen veiliggesteld, aangezien de kerk een Rijksmonument is.
Conclusie
De voorliggende functiewijziging sluit aan op de Omgevingsvisie Heerenveen 2040.
De gemeenteraad van Heerenveen heeft op 19 oktober 2023 een nieuwe woonvisie vastgesteld. In deze woonvisie wordt gesteld dat het gaat om een thuis voor mensen op een fijne en veilige plek in de wijken en dorpen van de gemeente Heerenveen. Brede welvaart is hierbij een belangrijk uitgangspunt: we willen dat het goed gaat met mensen nu, maar ook later. De kwaliteit van leven van mensen in het hier en nu mag niet ten koste gaan van die van latere generaties of die van mensen elders in de wereld.
In de woonvisie zijn vijf prioriteiten opgenomen die richting geven en de kern vormen van de woonvisie. Eén van die prioriteiten is 'Heerenveen groeit: we groeien met minimaal 2000 woningen tot 2030'. Heerenveen denkt daarbij niet alleen maar aan bouwen, maar kijkt ook naar bestaande gebouwen die nu leegstaan (of vrijkomen), om die geschikt te maken voor een woonfunctie. Met dit wijzigingsbesluit wordt de functie van twee bestaande gebouwen gewijzigd naar wonen. Dit sluit aan op de eerdergenoemde prioriteit uit de woonvisie.
Uitwerking vijf prioriteiten
Bij de uitwerking van de vijf prioriteiten hanteert de gemeente een hiërarchie van de kernen. Hieruit blijkt dat Mildam een kleine kern is. Kleine kernen vragen om lokaal maatwerk. Hierbij is het belangrijk dat de woonvraag aantoonbaar is en dat het initiatef leidt tot een hogere omgevingskwaliteit en het collectieve welzijn van de inwoners. Voorliggend wijzigingsbesluit leidt tot een hogere omgevingskwaliteit omdat een woonfunctie wordt toegekend aan gebouwen die momenteel niet in gebruik zijn. Er is sprake van transformatie van bestaand maatschappelijk vastgoed. De bestaande bebouwing krijgt nieuw leven in de vorm van een woonfunctie. De transformatie is qua aard en schaal passend bij de kern Mildam.
Conclusie
Het voorliggende wijzigingsbesluit sluit aan op de woonvisie Heerenveen 2023-2028.
De ‘Welstandsnota 2016’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerenveen op 21 december 2015. De welstandsnota bevat een gebiedsindeling, die wordt bepaald door het onderscheid in type gebieden met verschillende kwaliteiten. In het ene gebied ligt de nadruk meer op bescherming van bestaande waarden, in het andere meer op het faciliteren van ontwikkelingen/wijzigingen. Het plangebied ligt in gebied 3 'Stedenbouwkundige hoofdlijnen; oude kernen en linten'. Hier vormt het onregelmatige karakter van de bebouwingsstructuur in relatie met het open landschap een specifieke waarde.Het beleid van de linten is in het algemeen gericht op het behoud van de cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur en beeldkwaliteit. De aanwezige bebouwingskenmerken karakteristieke elementen, de overwegend traditionele vormgeving en materialisering moet worden gerespecteerd. Dit beleid wordt nagestreefd. De aanwezige bebouwingskenmerken, vormgeving en materialisering blijven met de functiewijziging gehandhaafd. De cultuurhistorisch waardevolle ruimtelijke structuur en beeldkwaliteit blijft behouden.
Veel functies in de fysieke leefomgeving hebben te maken met geluid. Ze maken geluid of ze worden eraan blootgesteld. Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gelden er instructieregels van het Rijk over geluid van wegen (paragraaf 5.1.4.2a van het Bkl). Het omgevingsplan moet ervoor zorgen dat het geluid van wegen op geluidsgevoelige gebouwen (zoals woningen) aanvaardbaar is. Bij het toelaten van nieuwe gemeentelijke wegen en bij het toelaten van nieuwe geluidgevoelige gebouwen, moet worden voldaan aan specifieke waarden voor geluid.
In het Bkl wordt onderscheid gemaakt tussen geluidbronnen met een geluidproductieplafond als omgevingswaarde (gpp) en bronnen met een basisgeluidemissie (bge). Het bevoegd gezag beoordeelt geluid van deze bronnen bij geluidgevoelige gebouwen. Het Rijk stelt voor een aantal gebouwen speci-fieke regels, zoals aangewezen geluidgevoelige gebouwen en stiltegebieden. In de aanwijzing van geluidgevoelige gebouwen is de functie (zoals wonen, onderwijs of zorg) bepalend. Voor andere ge-bouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.
Geluidaandachtsgebied
Rondom een industrieterrein, weg of spoorweg wordt een begrenzing aangebracht. Buiten die grens wordt per definitie voldaan aan geluidsnormen en hoeft het effect van de bron op een geluidgevoelig gebouw niet meer te worden getoetst. Binnen die grens is een toets nodig op aanvaardbaarheid. De-ze zone heet onder de Omgevingswet een geluidaandachtsgebied. Het geluidaandachtsgebied is een gebied (locatie) langs een weg of spoorweg of rond een industrieterrein waar het geluid hoger kan zijn dan bepaalde standaardwaarden Lden, zoals bedoeld in navolgende tabel.
Tabel 3. Standaardwaarden geluid
Geluidssoort | Standaard waarde |
Provinciale en rijkswegen | 50 Lden |
Gemeentewegen en Waterschapswegen | 53 Lden |
Lokale spoorwegen en hoofdspoorwegen | 55 Lden |
Industrieterreinen | 50 Lden en 40 Lnight |
De ligging van het geluidaandachtsgebied wordt bepaald door de geluidsbelasting vanwege de desbe-treffende bron. Hoe die geluidbelasting moet worden bepaald, is voorgeschreven in het Bkl en in de Omgevingsregeling. De instructieregels voor het omgevingsplan hebben betrekking op het geluid-aandachtsgebied van:
Door Antea Group is op 25 september 2024 akoestisch onderzoek uitgevoerd (Bijlage 1). Het plangebied bevindt zich binnen het geluidaandachtsgebied van meerdere nabijgelegen wegen: de provincialeweg, de Schoterlandse weg en de gemeentewegen de Karn, Aylvalaan en de Molenlaan. Onderstaand zijn de conclusies weergegeven.
Resultaten
Provinciale wegen
Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting ten gevolge van de provinciale weg op het pand ten hoogste 60 dB bedraagt. Dit is een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde (48 dB), maar niet van de grenswaarde (63 dB). De hoogste geluidbelasting is berekend op de Schoterlandseweg 74 aan de gevel aan de noordkant op 2 m hoogte.
Gemeente wegen
De geluidbelasting als gevolg van de wegen van Aylvalaan, de Karn, en de Molenlaan is respectievelijk ten hoogste 43 dB, 36 dB, en <20 dB. Al met al is het geluidsniveau ten hoogste 43 dB. Hiermee zijn er geen overschrijdingen van de standaardwaarde van 53 dB Lden voor wat betreft de gemeentewegen.
Gezamenlijk geluid
De hoogste gezamenlijke geluidbelasting betreft 60 dB voor de Schoterlandseweg 72 aan de gevel aan de noordkant op 2 m hoogte.
Maatregelen
In artikel 5.78u van het Bkl wordt aangegeven onder welke voorwaarden overschrijdingen van de standaardwaarden kunnen worden toegestaan. Dat kan uitsluitend indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidbelasting vanwege een weg, onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard.
De standaardwaarde wordt overschreden vanwege het geluid van de Schoterlandseweg. Om de geluidbelasting vanwege een weg te beperken, kunnen de volgende maatregelen worden getroffen:
In het onderzoek is vastgesteld dat op een groot deel van de panden de standaardwaarde van 50 dB wordt overschreden vanwege wegverkeerslawaai van de Schoterlandseweg. Onderstaand is onderzocht in hoeverre door het treffen van maatregelen de geluidbelasting gereduceerd kan worden. Het streven is daarbij om de geluidbelasting terug te brengen tot de standaardwaarde.
Bronmaatregelen
Het toepassen van een geluidreducerend wegdek zoals SMA 0/5 verlaagd het geluidniveau met 3 dB op de gevel van het pand. Dit leidt tot een geluidbelasting van ten hoogste 57 dB ten gevolge van de provinciale weg op het pand. De standaardwaarde wordt nog steeds overschreden met de toepassing van deze maatregel.
Overdrachtsmaatregelen
Schermen zijn effectief waar een hoge geluidreductie gehaald moet worden. Echter lijkt het plaatsen van een scherm, gezien de geringe afstand tussen de Schoterlandseweg en het pand, niet realistisch. Daarnaast stuit het plaatsen van een scherm op deze locatie direct aan de weg op bezwaren van stedenbouwkundige aard.
Ontvangersmaatregelen
Het binnenniveau is, bij toepassing van een geluidwering van ten minste 27 dB, in lijn met de gestelde eisen met betrekking tot het binnenniveau uit het Besluit bouwwerken leefomgeving. Geadviseerd wordt om de gevelwering met een hogere geluidreductie uit te voeren om de toekomstige gebruikers te beschermen voor het geluid van buitenaf. Het uiteindelijke oordeel met betrekking tot de aanvaardbaarheid van geluid is aan de gemeente.
Hogere grenswaarden
Maatregelen om de geluidbelasting ter plaatse van Schoterlandseweg 74 terug te brengen zijn niet mogelijk of lijken niet doelmatig. Het college van burgemeester en wethouders van Heerenveen kan daarom de hogere waarde vaststellen zoals in onderstaande tabel is weergegeven.
Tabel 4. Hogere waarde
Met het vaststellen van een hogere waarde en het toepassen van een geluidwerking van ten minste 27 dB is het plan wat betreft geluid door wegen niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
Omdat er in dit planvoornemen sprake is van een overschrijding van de streefwaarde maar niet van de grenswaarde moet het gezamenlijk geluid op de gevel worden vastgelegd in het omgevingsplan. Dit volgt uit artikel 5.78u in combinatie met artikel 5.78ad van het Bkl. In de regels is hierin voorzien.
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gelden er instructieregels van het Rijk over geluid van activiteiten (paragraaf 5.1.4.2 van het Bkl). Het omgevingsplan moet ervoor zorgen dat het geluid van activiteiten op geluidsgevoelige gebouwen (zoals woningen en woonschepen) aanvaardbaar is. Daartoe moet het omgevingsplan in beginsel hierover regels bevatten. Het gaat om ‘gewoon’ geluid in een stedelijke omgeving, dat wil zeggen de combinatie wonen met (lichte) bedrijvigheid.
Inwaartse werking
Functies uit de omgeving kunnen invloed hebben op de nieuwe ontwikkeling in het plangebied. Voor de te realiseren woonfuncties is gekeken naar (bedrijfs)activiteiten in de omgeving die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling. In dit kader is een nabijgelegen tankstation (milieubelastende activiteit) relevant. Voor deze milieubelastende activiteit is beoordeeld of er sprake is van een aanvaardbaar effect van geluid (Bijlage 1). Hierbij is aangesloten bij de VNG-publicatie ‘Servicedocument Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet (Milieuzonering Nieuwe Stijl)’ uit 2022. In deze publicatie worden drie mogelijkheden beschreven om in te schatten of een bepaalde activiteit past binnen de toepasselijke zone voor geluid/ of akoestisch onderzoek nodig is:
Het omgevingstype van Mildam is te karakteriseren als ‘woongebied’. In de nabijheid van de planlocatie is het tankstation Argos (Schoterlandseweg 78) gelegen. In de VNG-publicatie ‘Servicedocument Activiteiten en milieuzonering Omgevingswet (Milieuzonering Nieuwe Stijl)’ uit 2022 worden voor geluid vier zones met oplopende geluidruimte onderscheiden:
Tabel 5. Geluidruimte zones conform VNG-publicatie (bron: Akoestisch onderzoek Schoterlandseweg Mildam, Antea Group, 22 maart 2024)
Voor het tankstation geldt dat deze activiteit een milieugebruiksruimte heeft behorende bij geluid zone 1. Het verwachtte langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) op 30 meter bedraagt derhalve 45 dB(A), 40 dB(A) en 35 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Op 15 meter bedraagt het 48 dB(A), 43 dB(A) en 38 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode.
Voor een periodeverdeling die geldt bij tankstations is het verwachtte langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT) 48 dB(A) tussen 07.00 – 21.00 uur en 40 dB(A) tussen 21.00 – 07.00 uur.
Het verwachtte langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LT), op basis van optie 2, voldoet daarmee aan de regels voor geluid op een geluidgevoelig gebouw uit het tijdelijk omgevingsplan van de gemeente Heerenveen. Het is daarnaast aannemelijk dat in deze situatie sprake is van een aanvaardbaar effect van geluid op de beoogde woningen conform de instructieregels uit het Besluit kwaliteit leefomgeving, aangezien de verwachte geluidbelasting lager is dan de standaardwaarde (voor de periode 07.00 – 21.00 uur).
Motivering VNG-brochure 2009
Volledigheidshalve wordt ook getoetst aan de VNG-brochure uit 2009. Op basis hiervan heeft het tankstation een richtafstand van 30 meter op basis van geluid. Aan deze richtafstand wordt niet voldaan. Echter bevinden zich grenzend aan het tankstation in de bestaande situatie al woningen. Deze woningen zijn maatgevend in de zin van de geluidhinder die het tankstation maximaal mag veroorzaken. De geluidhinder mag dus nu al niet zodanig zijn dat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de bestaande woning. Uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2013:2412) blijkt dat de Afdeling een dergelijke motivering niet onredelijk acht. Conform de VNG-brochure levert het geluid van het tankstation geen beperkingen op voor het planvoornemen.
Uitwaartse werking
Uitwaartse werking gaat over of een ontwikkeling leidt tot een situatie die in strijd kan worden geacht met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Dit is het geval wanneer het plan hinder veroorzaakt voor functies uit de omgeving of wanneer bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt. Met dit plan is sprake van een functiewijziging van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen'. Er wordt dus geen nieuwe hinderveroorzakende functie of milieubelastende activiteit mogelijk gemaakt.
Het plan is wat betreft geluid door (bedrijfsmatige)activiteiten niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
Er gelden instructieregels van het Rijk over geur met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Deze zijn terug te vinden in het Bkl. De instructieregels van het Bkl voor geur zijn gericht op aangewezen geurgevoelige gebouwen. In de aanwijzing van geurgevoelige gebouwen is de functie bepalend. Hierbij kan gedacht worden aan wonen, onderwijs of zorg. Voor overige gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van geurbescherming. Alleen voor geur van veehouderijen en van rioolwaterzuivering bevat het Bkl specifieke instructies. Verder zijn er nog regels over geur opgenomen in de Bruidsschat, die gelden voor de volgende activiteiten:
Voor andere activiteiten moet een ruimtelijk besluit ervoor zorgen dat de geur door een activiteit op geurgevoelige gebouwen aanvaardbaar is. Hieraan zijn geen specifieke regels gekoppeld.
Bij dit plan is geen sprake van activiteiten waarvoor vanuit het Bkl of de Bruidsschat specifieke (instructie)regels gelden. Wel bevindt zich ten oosten van het plangebied een tankstation en wordt met deze functiewijziging een nieuw geurgevoelig gebouw mogelijk gemaakt. In het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locatie moet daarom aandacht worden besteed aan de potentiële geurhinder van het tankstation. In dit verband kan worden aangesloten bij de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009. Een tankstation zonder LPG vulpunt heeft op grond van deze publicatie een richtafstand van 30 meter op basis van geur (SBI code: 473). De afstand tussen de tankzuil van het tankstation en de dichtstbijzijnde gevel bedraagt 30 meter. Aan de richtafstand wordt voldaan. Aanvullend kan worden geredeneerd dat zich op nog kortere afstand van de zuil (circa 20 meter) in de huidige situatie al woningen bevinden en dat niet is gebleken dat die afstand bezwaarlijk wordt geacht. Er zijn namelijk geen bezwaren uit de omgeving bekend met betrekking op de geurhinder van dit tankstation. Uit jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2013:2412) blijkt dat de Afdeling een dergelijke motivering niet onredelijk acht. De mate van hinder kan daardoor nooit dermate hoog zijn dat er geen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Met oog op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat er wat geur betreft geen beperkingen zijn voor het planvoornemen.
Het plan is wat betreft geur niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
Omgevingsveiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen en windturbines. Voor omgevingsveiligheid zijn regels opgenomen in paragraaf 5.1.2 Bkl. In deze paragraaf wordt ook gesproken over plaatsgebonden risico en groepsrisico. Hierin worden de grens- en standaardwaarden en aandachtsgebieden rond (zeer) (beperkt) kwetsbare gebouwen en locaties besproken.
Plaatsgebonden risico
Grenswaarden voor kwetsbare of zeer kwetsbare gebouwen en locaties worden bij het ruimtelijk besluit in acht genomen. Voor het plaatsgebonden risico gelden, afhankelijk van de activiteit, vastgestelde afstanden of te berekenen afstanden (bijlage VII Bkl).
Groepsrisico
Bij het groepsrisico is sprake van 'aandachtsgebieden'. Aandachtsgebieden zijn gebieden rond activiteiten met gevaarlijke stoffen die zichtbaar maken waar mensen binnenshuis, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende beschermd zijn tegen de gevolgen van ongevallen met gevaarlijke stoffen (RIVM a, z.d.). Aandachtsgebieden zijn er voor brand, explosie en gifwolk. Het opnemen van aandachtsgebieden in een omgevingsplan is niet verplicht.
Naast vorengenoemde regels over veelvoorkomende situaties zijn de volgende aspecten van belang:
Om na te gaan of er risicobronnen aanwezig zijn in de direct nabije omgeving van het plangebied, is de EV-signaleringskaart geraadpleegd. Uit deze kaart blijkt dat er in de ruime omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Het plan bevindt zich buiten risicocontouren en leidt derhalve niet tot extra risico's op het vlak van omgevingsveiligheid. Bovendien voorziet dit wijzigingsbesluit niet in een nieuwe risicobron.
Het naast het plangebied gelegen tankstation hoeft in het kader van omgevingsveiligheid niet beschouwd te worden omdat de aanwezigheid van LPG als risicobron ontbreekt. LPG brengt specifieke veiligheidsrisico's met zich mee, zoals explosie- en brandgevaar, die grote invloed kunnen hebben op de omgeving. Tankstations zonder LPG dragen deze specifieke risico’s niet en hebben hierdoor een veel kleiner effectgebied bij incidenten en worden daarom ook niet weergegeven op de EV-signaleringskaart. Voor het tanken van benzine en diesel zijn de externe veiligheidsrisico's zo klein, dat hiervoor vanuit omgevingsveiligheid (externe veiligheid) geen regels gelden.
Als ook nog gekeken wordt naar de richtafstanden zoals opgenomen in de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uit 2009 geldt voor het aspect gevaar een richtastand van 10 meter voor tankstation zonder LPG. De afstand van de afleverzuil tot de gevel van Schoterlandseweg 74 bedraagt 30 meter en de afstand van het vulpunt tot de gevel bedraagt 48 meter. Hiermee wordt ruimschoots voldaan aan de richtafstanden.
Het plan is wat betreft omgevingsveiligheid niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
De essentie van het Europees beleid is dat voorafgaand aan de uitvoering van plannen onderzoek moet worden gedaan naar de aanwezigheid van waarden en daar in de ontwikkeling van plannen zoveel mogelijk rekening mee te houden. De essentie van deze wetgeving is behoud van archeologische resten zoveel mogelijk in de bodem en de bescherming van het cultureel erfgoed en landschap.Zo zijn er in het Bkl ten aanzien van de bescherming een aantal beginselen geformuleerd (art. 5.130 Bkl). Deze beginselen richten zich op de omgang met monumenten die op grond van het omgevingsplan zijn beschermd, archeologische monumenten, (voorbeschermde) rijksmonumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde cultuurlandschappen. Daarnaast zijn in afdeling 8.8 van het Bkl regels gesteld voor de beoordeling van rijksmonumentenactiviteiten en het verplaatsen van gebouwde monumenten.
Naast wetgeving op rijksniveau is ook in de Omgevingsverordening Fryslân (artikel 2.1.1) vastgelegd dat in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met archeologische waarden en de archeologische verwachtingswaarden. Tenslotte heeft de Gemeente Heerenveen een erfgoedverordening waarin de bescherming van het gemeentelijke erfgoed wordt geborgd.
De in het plangebied aanwezige kerk (Tsjongertsjerke) is aangewezen als gemeentelijk monument. Het wijzigen naar de functie wonen kan een positieve bijdrage leveren aan het behoud van cultuurhistorisch erfgoed. Hierbij is belangrijk dat alleen de functie van het monument wijzigt. Aan de fysieke uitstraling verandert niets. De bescherming van het monument is al geregeld in de Erfgoedverordening. Met dit wijzigingsbesluit worden daarom geen extra beschermingsregels voor het monument opgenomen.
Wat archeologie betreft kan onderzoek achterwege blijven. Er vinden geen fysieke ingrepen in het plangebied plaats. Alleen de functie van het plangebied wijzigt van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen'.
Het plan is wat betreft erfgoed niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
Artikel 5.37 van het Bkl stelt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met de gevolgen voor het beheer van watersystemen. Naast de specifieke regels als gesteld in paragraaf 5.1.3 Bkl over onderdelen van het watersysteem in het omgevingsplan, worden voor een duiding van de gevolgen voor het beheer van het watersysteem, de opvattingen van het bestuursorgaan dat is belast met het beheer van die watersystemen betrokken. Denk bijvoorbeeld aan (instructie)regels (al dan niet ter nastreving van omgevingswaarden) uit de provinciale omgevingsverordening en de waterschapsverordening.
Daarnaast bevatten de artikelen 5.38 t/m 5.49 Bkl rijksregels met betrekking tot:
Het is aan het bevoegd gezag om te bepalen hoe andere bestuursorganen bij de besluitvorming en de weging van het waterbelang worden betrokken. Zodoende is de oorspronkelijke watertoets niet langer voorgeschreven en is de gemeente vrij om hier zelf invulling aan te geven. Ten slotte zijn de regels van artikel 5.165 Bkl en paragraaf 22.3.8 uit de bruidsschat van belang met betrekking tot het lozen van (industrieel) afvalwater in het openbaar vuilwaterriool. Artikel 5.165 Bkl schrijft voor in welke gevallen het omgevingsplan lozingen van industrieel afvalwater mag toestaan. Gemeenten kunnen voor sommige lozingen specifieke regels stellen. In het algemeen is de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten die in de bruidsschat zijn opgenomen voldoende. Met de bevoegdheid tot het stellen van maatwerkvoorschriften kan de gemeente voor specifieke bedrijven zo nodig aanvullende eisen stellen die passen bij de bedrijfssituatie.
Op 17 april 2024 is de digitale watertoets uitgevoerd (Bijlage 2). Uit de watertoets blijkt dat er geen waterschapsbelang is bij de ruimtelijke activiteit. Het plan heeft geen invloed op het water of de wateraspecten (zoals gemalen, stuwen of persleidingen) in de omgeving. Er is uitsluitend sprake van een functiewijziging van bestaande bebouwing, zonder fysieke aanpassing van bebouwing en ruimte.
Het plan is wat betreft water niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
Als een wijziging van een omgevingsplan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet rekening worden gehouden met de behoefte aan die stedelijke ontwikkeling en (als die stedelijke ontwikkeling is voorzien buiten het stedelijk gebied of buiten het stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied) de mogelijkheden om binnen dat stedelijk gebied of binnen dat stedelijk groen aan de rand van de bebouwing van stedelijk gebied in die behoefte te voorzien (artikel 5.219g Bkl).
Dit wordt de ‘Laddertoets’ genoemd. Voor het toetsen aan de Ladder voor Duurzame verstedelijking dienen de volgende vragen te worden beantwoord:
In artikel 5.129g Bkl staat de instructieregel dat de Ladder wordt toegepast bij een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Een stedelijke ontwikkeling is de ontwikkeling of uitbreiding van een bedrijventerrein, een zeehaventerrein, een woningbouwlocatie, kantoren, een detailhandelsvoorziening of een andere stedelijke voorziening die voldoende substantieel is. Het artikel legt geen grens vast wat voldoende substantieel is. In uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zijn wel lijnen uitgezet. In beginsel is een plan met meer dan 11 woningen een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Bij dit plan wordt per saldo één woning toegevoegd, aangezien een bedrijfswoning al mogelijk was in het plangebied. Dit is minder dan 11 woningen waardoor de laddertoets niet van toepassing is. De treden van de Ladder hoeven dan ook niet verder te worden doorlopen.
De wijziging van het omgevingsplan voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is hiermee niet aan de orde. Het plan is niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gelden er instructieregels van het Rijk over bodemkwaliteit (paragraaf 5.1.4.5 van het Bkl). Bodemkwaliteit is van belang voor elk omgevingsplan dat verblijfsgebouwen toelaat. Voor zulke situaties moet het omgevingsplan regels bevatten. Waarden voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem voor het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden opgenomen in het definitieve omgevingsplan (art. 5.89i Bkl). Deze waarden kunnen per gebied of per gebruiksfunctie verschillen. Bij een overschrijding van een vastgestelde waarde (zie art. 5.89i Bkl) is het bouwen van een bodemgevoelig gebouw alleen toegelaten als de in het omgevingsplan voorgeschreven sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen (art. 5.89K Bkl, art. IIIa onder 2 Aanvullingsbesluit Bodem).
Om de bodemkwaliteit vast te kunnen leggen, is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als Bijlage 3 te raadplegen.
Uit het onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
De grondverontreiniging met lood op naastgelegen perceel Schoterlandseweg 72 is in juni/juli 2023 gesaneerd. Deze sanering is uitgevoerd na uitvoering van onderhavig bodemonderzoek. Op verzoek van de gemeente zijn de gegevens van deze sanering bijgevoegd bij het onderzoek in Bijlage 3, in verband met de enkelvoudige bestemmingswijziging voor beide percelen. Op de westelijke perceelsgrens is niet voldaan aan de saneringsdoelstelling, echter was verder graven buiten de perceelsgrenzen hier niet mogelijk (openbare weg). Op het perceel Schoterlandseweg 72 is de loodverontreiniging voldoende gesaneerd. In oostelijke richting is het kerkgebouw met kruipruimte aanwezig tot 0,8 m-mv. (tot ruim onder de verontreinigingslaag; zie paragraaf 4.3 van Bijlage 3. De evaluatiemelding is bijgevoegd in bijlage 2 van Bijlage 3. De FUMO heeft op 27 september 2023 ingestemd met de uitgevoerde sanering. De instemmingsbrief/beschikking van de FUMO is als Bijlage 4 bijgevoegd.
Er zijn maximaal licht verhoogde gehalten aangetoond. Er zijn geen verhoogde gehalten van betekenis aangetoond. Er is geen noodzaak tot het uitvoeren van aanvullend onderzoek en/of sanerende maatregelen.
Op basis van de onderzoeksresultaten blijkt, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen belemmeringen verwacht worden ten aanzien van de voorgenomen functiewijziging. Het plan is wat betreft bodem niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties gelden er instructieregels van het Rijk over de kwaliteit van de buitenlucht (paragraaf 5.1.4.1 van het Bkl). Als een plan betrekking heeft op een milieubelastende activiteit die leidt tot een verhoging van de concentratie in de buitenlucht van luchtverontreinigende stoffen, dan moeten de omgevingswaarden voor deze stoffen in acht worden genomen (artikel 8.17 Bkl). Dit wil zeggen dat de omgevingswaarden niet mogen worden overschreden. De kans op overschrijding is met name aanwezig als een activiteit in of nabij een aandachtsgebied plaatsvindt. In deze gebieden (aangewezen in artikel 5.51, lid 2, van het Bkl) bestaat een reële kans op (een dreigende) overschrijding van een omgevingswaarde. Onderzoek zal moeten uitwijzen of de activiteit daadwerkelijk leidt tot een overschrijding van de omgevingswaarden.
Onderzoek is niet nodig als de activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Dit is het geval als activiteiten leiden tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie in de buitenlucht van zowel stikstofdioxide als PM10 van 1,2 ug/m3 of minder. Daarnaast zijn in artikel 5.54 Bkl standaardactiviteiten genoemd die niet in betekenende mate bijdragen. Als een activiteit niet in betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit, dan is het omgevingsaspect luchtkwaliteit geen belemmering.
Een project moet in beginsel worden getoetst aan de rijksomgevingswaarden voor de luchtkwaliteit. Een toetsing aan de rijksomgevingswaarden voor luchtkwaliteit is niet nodig als een project of activiteit maar weinig bijdraagt aan luchtverontreiniging. In juridische termen heet dat: niet in betekenende mate (NIBM).
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een plan binnen de NIBM-grens blijft:
Voor dit wijzigingsbesluit kan mogelijkheid 1 worden gebruikt. Op grond van artikel 5.54, sub b Bkl leidt het toelaten van activiteiten in ieder geval tot een verhoging van de kalenderjaargemiddelde concentratie van stikstofdioxide en PM10 van 1,2 µg/m3 of minder voor zover het gaat om een verhoging als gevolg van het toelaten van:
Het wijzigingsbesluit blijft met de per saldo toevoeging van één woning ruim binnen de NIBM-grens. De voorgenomen ontwikkeling kan daarom als NIBM worden beschouwd.
Het project is niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit en daarmee niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
Ter bescherming van de natuur zijn in het Bkl diverse regels opgenomen. Deze regels komen grotendeels overeen met de regels die zijn opgenomen in de huidige Wet natuurbescherming. Het gaat hierbij in de eerste plaats om regels voor de gebiedsbescherming van aangewezen Natura 2000-gebieden, regels voor de soortenbescherming van te beschermen planten diersoorten (waaronder vogels) en regels ter bescherming van houtopstanden. Het gebieds- en soortenbeschermingsregime vloeit voor een belangrijk deel voort uit twee Europese richtlijnen, te weten de Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en de Habitatrichtlijn (92/43/EEG).
Aangezien er sprake is van een functiewijziging zonder bouw- of sloopwerkzaamheden, verandert er niks aan de feitelijke (ruimtelijke) situatie. Een ecologisch onderzoek is dan ook niet nodig.
Stikstof
Aangezien het slechts om een functiewijziging gaat is alleen relevant of in de gebruiksfase een toename aan verkeersbewegingen optreedt. De functie wonen levert een afname van de verkeersbewegingen op ten opzichte van de voorheen aanwezige kerk. Voor de pastoriewoning blijft het aantal verkeersbewegingen gelijk. In totaliteit is sprake van een afname van verkeersbewegingen. Om dit inzichtelijk te maken is onderstaand weergegeven wat de verkeersaantrekkende werking van beide functies is op basis van kencijfers uit de CROW-publicatie 'kencijfers parkeren en verkeersgeneratie' (2018).
Verkeersaantrekkende werking bestaande kerk
Voor de kerk is de functie 'reiligiegebouw' uit de publicatie van toepassing. In de publicatie zijn echter geen kencijfers gegeven voor de verkeersgeneratie van een religiegebouw. De verkeersgeneratie is dan ook berekend aan de hand van het aantal parkeerplaatsen en kerkdiensten. Voor de zondag wordt uitgegaan van twee diensten per dag. Uitgaande van een maximale bezetting van het aantal parkeerplaatsen (7) bedraagt de verkeersgeneratie (7 parkeerplaatsen * 2 diensten * 2 (heen en terug)) 28 motorvoertuigen per weekdagetmaal.
Verkeersaantrekkende werking toekomstige woning
Voor de functiewijziging van de kerk naar een enkele woning wordt uitgegaan van de functie 'Koop, huis, vrijstaand'. Het aantal verkeersbewegingen dat daarbij hoort is 8,6 (motorvoertuigen per weekdaggemiddelde).
Afweging
Het aantal verkeersbewegingen dat conform de huidige planologische capaciteit mogelijk is, is hoger dan het aantal verkeersbewegingen dat zometeen aan de orde is na de functiewijziging naar wonen. Er is sprake van een afname aan verkeersbewegingen. Op basis hiervan wordt aangenomen dat het planvoornemen zal leiden tot een vermindering van de stikstofdepositie. Een AERIUS-berekening is niet vereist.
Het plan is wat betreft natuur niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). De Ow en het Bkl stellen geen specifieke regels op dit gebied.
In paragraaf 5.10 is onder 'stikstof' aangetoond dat de onderhavige functiewijziging in een afname van de verkeersintensiteit resulteert. Een woonfunctie leidt tot minder verkeersbewegingen dan een maatschappelijke functie met maximale invulling. De maatschappelijke functie met de bijbehorende verkeersbewegingen wordt met deze functiewijziging stopgezet. In de toekomstige situatie is dan ook sprake van een lagere verkeersintensiteit. De bestaande ontsluiting van de Schoterlandseweg is goed in staat om de verkeersbewegingen van de twee woningen op te vangen.
Conclusie
Wat betreft het onderdeel verkeer is het voornemen niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
Ten oosten van het kerkgebouw bevindt zich een parkeerhaven met circa zes parkeerplaatsen. Het parkeren van de pastoriewoning vindt op de straat De Karn plaats. Voor de pastoriewoning kan het parkeren in de openbare ruimte blijven plaatsvinden. Wat betreft de functiewijziging van de kerk is er sprake van een afname van de parkeerbehoefte. Uitgaande van de functie 'Koop, huis, vrijstaand' in de rest bebouwde kom, komt de parkeerbehoefte voor de nieuwe woning uit op 2,7 parkeerplekken. Dit is minder dan de reeds aanwezige zes parkeerplaatsen van de kerk. Het aanwezige parkeerterrein bestaande uit 7 parkeerplaatsen, kan gebruikt worden voor het parkeren van de bewoners en bezoekers van de Schoterlandseweg 74.
Conclusie
Wat betreft het aspect parkeren is het plan niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
Het plan is wat betreft verkeer en parkeren niet evident onuitvoerbaar en kan op aanvaardbare wijze worden gerealiseerd.
Te zijner tijd zullen in het omgevingsplan ten aanzien van duurzaamheid en/of gezondheid omgevingswaarden worden vastgelegd. Deze worden gebaseerd op het gemeentelijke beleid zoals opgenomen in de omgevingsvisie. Nagegaan moet worden of hieraan toepassing is gegeven. Indien dit het geval is dient het initiatief getoetst te worden aan deze omgevingswaarden. In het omgevingsplan van de gemeente Heerenveen zijn op dit moment nog geen omgevingswaarden vastgelegd.
Duurzaamheid
Doelen van de Ow zijn onder meer het tegengaan van klimaatverandering, het beheer van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen en het beheer van natuurlijke hulpbronnen (artikel 2.1, lid 3, onder i, o en p Ow).
Met het oog op die doelen moet het project aan het omgevingsaspect duurzaamheid worden getoetst. In artikel 22.52 Bruidsschat zijn regels op het gebied van energiebesparende maatregelen opgenomen.
Gezondheid
Doel van de Ow is ook het beschermen van de gezondheid (artikel 2.1, lid 3, onder b). In lid 4 benadrukt de wet dat bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid.
Wat betreft duurzaamheid kan gesteld worden dat de aanwezige panden in het plangebied met deze functiewijziging een duurzame nieuwe invulling krijgen. Leegstand wordt tegengegaan en er is geen sprake van sloop- of sloopwerkzaamheden. Er hoeven dus ook geen middelen of materialen gebruikt worden ten behoeve van deze ontwikkeling. De functiewijziging kan in die zin dan ook duurzaam worden geacht.
Wat gezondheid betreft kan gekeken worden naar het mogelijk maken van een gezond leefmilieu. (aanwezigheid van geur, geluid, goede riolering en waterkwantiteit en -kwaliteit). Ook aspecten zoals biodiversiteit, natuurinclusief bouwen, het tegengaan van verspreiding van bestrijdingsmiddelen en vermesting, een schone bodem zijn relevante onderdelen van een gezond leefmilieu. Zaken zoals geur, geluid, bodem en water zijn in de vorige paragrafen nader aan de orde gekomen.
Er wordt rekening gehouden met de aspecten duurzaamheid en gezondheid in de planvorming. De conclusie luidt dat het plan in het kader van gezondheid niet evident onuitvoerbaar is en op aanvaardbare wijze kan worden gerealiseerd.
De wetgeving omtrent de milieueffectrapportage (m.e.r) is opgenomen in afdeling 16.4 van de Omgevingswet en in hoofdstuk 11 en bijlage V bij het Ob. In artikel 16.34, tweede lid van de Omgevingswet is aangegeven dat onder een plan of programma, als bedoeld in artikel 2, onder a, van de SMB-richtlijn (richtlijn 2001/42/EG (Strategische milieubeoordeling), in ieder geval wordt verstaan een omgevingsvisie, een programma, een omgevingsplan en een voorkeursbeslissing. Er wordt onder de Omgevingswet geen onderscheid meer gemaakt tussen een formele en vormvrije MER-beoordeling op grond van aangewezen drempelwaarden. Er is dus nog maar één MER-beoordelingsprocedure.
In bijlage V van het Ob is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is (J11). Of er sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als de aard en de omvang van de voorziene wijziging van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Hierbij is van belang dat er sprake is van bestaand bebouwd gebied en dat de voorziene bebouwing beperkt is. Het voorliggende wijzigingsbesluit ziet op de toevoeging van per saldo één extra woning door middel van een functiewijziging in het bestaand bebouwd gebied. In ruimtelijke zin wijzigt er niets. Alleen de functie van het plangebied wijzigt van 'Maatschappelijk' naar 'Wonen'. Er is dan ook geen sprake van nieuw ruimtebeslag. Een m.e.r.-beoordeling is dan ook niet aan de orde.
Voorts zijn relevante omgevingsaspecten in de voorgaande paragrafen afdoende aan de orde gekomen om op grond daarvan de uitvoerbaarheid van het plan te kunnen beoordelen.
Er is met het voornemen geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject, er is geen aanleiding tot het opstellen van een m.e.r.-rapportage. Daarnaast zijn relevante omgevingsaspecten in voorgaande paragrafen aan de orde geweest.
Op 1 januari 2024 is het omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit omgevingsplan bestaat uit alle ruimtelijke plannen, waaronder bestemmingsplannen en wijzigingsplannen, en uit de Bruidsschat die de gemeente van het Rijk heeft ontvangen. In deze Bruidsschat zitten onder meer regels voor milieubelastende activiteiten en bouwactiviteiten. Ook twee bodemkaarten en de hogere waarde besluiten maken deel uit van het omgevingsplan van rechtswege. Gemeenten krijgen tot 1 januari 2032 de tijd om het omgevingsplan van rechtswege en andere regels over de fysieke leefomgeving om te zetten naar een nieuw omgevingsplan. Op grond van artikel 2.4 en 22.6 van de Omgevingswet kan de gemeenteraad het omgevingsplan van rechtswege wijzigen.
De Omgevingswet integreert wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. Het DSO ondersteunt bij de uitvoering van de wet en bestaat uit lokale systemen van overheden en de landelijke voorziening (DSO-LV), zoals Regels op de kaart en het Omgevingsloket. Er zijn tijdelijke alternatieve maatregelen (TAMs) ontwikkeld voor organisaties die nog geen gebruik kunnen maken van lokale of landelijke onderdelen van het DSO. Een van deze TAMs is TAM-IMRO. Bij TAM-IMRO wordt het omgevingsplan gewijzigd via de - onder de Wet ruimtelijke ordening gebruikte - IMRO-standaard (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de voorziening ruimtelijkeplannen.nl.
Het gebruik van TAM-IMRO is toegestaan tot en met 31 december 2025. Als het ontwerp van een TAM-IMRO omgevingsplan uiterlijk 31 december 2025 ter inzage is gelegd, mag het ook na 1 januari 2026 worden afgemaakt met TAM-IMRO. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Klimaat geeft aan dat TAM-IMRO plannen uiterlijk voor 1 januari 2032 moeten worden omgezet naar de nieuwe Standaard officiële publicaties (STOP) met de bijbehorende Toepassingsprofielen omgevingsdocumenten (TPOD).
De Vereniging Nederlandse Gemeente (VNG) gaat uit van twee varianten van een TAM-IMRO omgevingsplan: de Basisvariant en de Crisis- en herstelwet-variant. Voorliggend TAM-IMRO omgevingsplan is opgezet volgens de Basisvariant. Deze blijft qua vorm en inhoud zo dicht mogelijk bij een bestemmingsplan. Daarbij wordt uiteraard wel aan alle eisen van de Omgevingswet en bijbehorende AMvB's voldaan.
De regels in dit TAM- omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Schoterlandseweg 72 en 74 te Mildam, waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0074.TAM22BSchote7274MD-OW01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl. In Hoofdstuk 1 is een overzichtskaart van het werkingsgebied opgenomen.
De planregels van het omgevingsplan van rechtswege worden met dit TAM-IMRO omgevingsplan gewijzigd. De regels zoals opgenomen in de bestemmingsplannen Bestemmingsplan Mildam 2012 en Partiële herziening bestemmingsplannen parkeren, Partiële herziening bestemmingsplannen kamerverhuur en 1e Aanpassing partiële herziening bestemmingsplannen kamerverhuur worden vervangen door de regels in dit TAM-omgevingsplan. Deze wijziging heeft met name tot gevolg dat de locatie wordt voorzien van de functie 'Wonen' waarbinnen twee woningen mogen worden gerealiseerd.
De IMRO-standaarden staan niet toe om de regels in het TAM-omgevingsplan te beginnen met een ander hoofdstuk dan hoofdstuk 1. Hetzelfde geldt voor de artikelen. Aangezien het omgevingsplan al een hoofdstuk 1 en artikel 1 heeft, is het noodzakelijk om duidelijk te maken hoe deze objecten dienen te worden gelezen. Hiervoor wordt een zogenoemde preambule opgenomen in het TAM-omgevingsplan.
Voor de begripsbepalingen wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande begrippen. Er is een aparte bijlage beschikbaar waarin de door de gemeente gehanteerde begrippen zijn opgenomen.
In dit artikel wordt in het eerste lid de regels uit het TAM-omgevingsplan gekoppeld aan de bijbehorende verbeelding. In het tweede lid wordt bepaald dat bepaalde ruimtelijke plannen uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan niet van toepassing zijn op de locatie waarvoor het TAM-IMRO omgevingsplan is opgesteld. In het derde lid is bepaald dat de regels uit afdelingen 22.2 en 22.3 van de Bruidsschat niet van toepassing zijn, als deze regels in strijd zijn met de regels uit het TAM-omgevingsplan. Dit geldt niet voor paragraaf 22.2.7.3 waarin regels zijn opgenomen over activiteiten met betrekking tot bouwwerken die van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan.
Artikel 3 Meet- en rekenbepalingen
In dit artikel is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van deze wijziging gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.
Artikel 5 Gebruiksverbod en Artikel 6 Nadere regel over het gebruiksverbod
In het omgevingsplan geldt dat als er geen regels voor een activiteit zijn opgenomen, deze activiteit zonder meer mag worden uitgevoerd en er geen beperkingen voor die activiteit op grond van het omgevingsplan gelden. Het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met het TAM-omgevingsplan moet nadrukkelijk vergunningplichtig worden gemaakt of worden verboden. In dit geval is gekozen voor een algemeen gebruiksverbod. In artikel 6 staat benoemd wat er in ieder geval onder ander gebruik wordt begrepen. Dit 'ander gebruik' is verboden.
Artikel 7 Beroep- of bedrijf aan huis
In artikel 7 zijn algemene regels opgenomen voor het uitoefenen van beroep of bedrijf aan huis.
Artikel 8 Bed & Breakfastactiviteiten en Artikel 9 Kamerverhuuractiviteiten
In het omgevingsplan zijn onder andere vergunningplichten opgenomen voor het uitoefenen van een bed & breakfast en het verhuren van een kamer in een woning.
In deze paragraaf zijn de functies, waardevolle gebieden en activiteiten van de betreffende gronden aangegeven. Dit TAM-omgevingsplan kent de functie 'Wonen'. Deze functie laat toe om gronden te gebruiken voor wonen. Het artikel is op de volgende manier onderverdeeld:
Lid 1 bevat het toepassingsbereik van het artikel.
Lid 2 bevat een opsomming van het gebruik dat op deze locatie is toegestaan. Hierbij wordt achtereenvolgens het hoofdgebruik, het aanvullend gebruik en het ondergeschikte gebruik opgesomd.
Lid 3 bevat, indien nodig, nadere regels en voorwaarden over het gebruik dat op grond van lid 2 is toegestaan.
Artikel 11 Waarde - Archeologie
In dit TAM-omgevingsplan is het (potentieel) archeologisch waardevol gebied binnen het plangebied aangegeven met 'Waarde - Archeologie'. Binnen het gebied is het toegestaan gronden, naast de toegelaten functies, te gebruiken voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden.
Het vierde hoofdstuk behandelt de algemene bouwregels die voor het hele besluitgebied gelden. Hierin komen onderwerpen aan de orde als de excessenregeling, de maatwerkvoorschriften en beoordelingsregels die afwijken van of in aanvulling zijn op artikel 22.29. Het hoofdstuk is opgebouwd uit de volgende artikelen:
Het vijfde hoofdstuk bevat de regels die gelden voor het bouwen van de verschillende soorten bouwwerken. Daarin worden de volgende categorieën onderscheiden: hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken, dakkapellen, dakopbouwen, erf- en terreinafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
In het (potentieel) archeologische waardevol gebied 'Waarde - Archeologie' gelden regels voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Dit is opgenomen in Artikel 20 Het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden in het gebied 'Waarde - Archeologie'. Het betreft een vergunningplicht. De vergunningplicht geldt onder meer niet als het werk, geen bouwwerk zijnde, of de werkzaamheid ziet op een kleinere oppervlakte dan 500 m² en niet dieper dan 0,50 m. Verder zijn er beoordelingsregels, aanvraagvereisten en mogelijke vergunningvoorschriften opgenomen.
Dit artikel regelt het overgangsrecht. Omwille van de continuïteit en de voorspelbaarheid kiest de gemeente ervoor om voorlopig gebruik te blijven maken van 'oude' standaardregels uit het Besluit ruimtelijke ordening, die daarbij qua terminologie zijn aangepast aan TAM-IMRO.
In deze paragraaf wordt getoetst of de betreffende ontwikkeling niet evident onuitvoerbaar is. Vastgesteld moet kunnen worden dat er geen financieel-economische redenen zijn waardoor het op voorhand aannemelijk is dat de ontwikkeling niet uitgevoerd kan worden. In gevallen waarin een ontwikkeling alleen gerealiseerd kan worden met een financiële bijdrage vanuit de gemeente, wordt in deze paragraaf een passage daarover opgenomen.
Kostenverhaal is aan de orde, indien het planvoornemen nieuwe kostenverhaalplichtige activiteiten mogelijk maakt. Onderstaande activiteiten zijn kostenverhaalplichtig:
Voorliggend plan betreft geen kostenverhaalplichtige activiteit zoals hierboven omschreven. Het planvoornemen is geïnitieerd door de eigenaren van de gronden. De gemeente Heerenveen als zijnde betrokken lokale overheid verleend haar medewerking aan de uitvoering van het project. De financiële verplichtingen die uit het project naar voren komen worden door de initiatiefnemers gedragen zodat kan worden gesteld dat het voorliggende plan economisch uitvoerbaar is. Het plan is een particulier initiatief dat wordt uitgevoerd en beheerd voor rekening en risico van de initiatiefnemer. Tussen initiatiefnemer en de gemeente is een overeenkomst gesloten waarin is bepaald dat mogelijke nadeelcompensatie voor rekening van de initiatiefnemer is.
Het kostenverhaal van planrealisatie is anderszins verzekerd. Voorgaande betekent dat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet door onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd.
Voor het wijzigingsbesluit gelden de beoordelingsregels uit het Bkl. Dat betekent dat het omgevingsplan alleen wordt gewijzigd als:
Op grond van artikel 4.2 Ow moet het omgevingsplan er in ieder geval toe leiden dat voor het gehele grondgebied van de gemeentefuncties evenwichtig aan locaties zijn toegedeeld. Deze taak vormt een voortzetting van het criterium van een goede ruimtelijke ordening uit de Wro, maar dan in de bredere strekking van de fysieke leefomgeving. Het zorgen voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt in het omgevingsplan bereikt door activiteiten onderling evenwichtig over locaties te reguleren. Evenwichtig reguleren van activiteiten, impliceert een locatiegerichte benadering waarbij de schaarse ruimte binnen de fysieke leefomgeving op een zo goed mogelijke wijze wordt verdeeld, ingericht en benut. Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties moet als resultante worden beschouwd van alle regels in het omgevingsplan.
Met het planvoornemen wordt het mogelijk gemaakt om de functie van twee als 'Maatschappelijk' bestemde gebouwen te wijzigen naar de functie 'Wonen'. Hiervoor is binnen het TAM-omgevingsplan een zone aangewezen waarbinnen deze mogelijkheid wordt geboden.
In de voorgaande hoofdstukken is getoetst aan relevant beleid en zijn verrichte onderzoeken beschreven. Daarnaast is het planvoornemen getoetst aan de regels van het Bkl. Op nagenoeg alle onderdelen wordt voldaan aan de standaardwaarden zoals opgenomen in het Bkl, met uitzondering van het onderdeel geluid van wegen. Hierbij worden geluidsreducerende maatregelen genomen om het geluidsniveau terug te brengen naar de standaardwaarde. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat er sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.