direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Heerenveen - It Fean Plantsoen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.ItFeanPlantsoen-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voor een locatie langs de Oude Veenscheiding in Heerenveen is door Proplan een woningbouwplan ontwikkeld. De ontwikkellocatie is niet meegenomen in het actualiserende bestemmingsplan de Greiden, waardoor het oude bestemmingsplan Heerenveen - De Greiden uit 1994 nog voor deze locatie geldt. Op basis van dit bestemmingsplan is de voorgenomen woningbouw echter niet mogelijk.

Het college is in principe akkoord met de ontwikkeling van woningbouw, gedeeltelijk in combinatie met zorg. Hiervoor is een herziening van het bestemmingsplan nodig. Dit bestemmingsplan vormt het juridisch-planologische kader voor de ontwikkeling van deze locatie.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen in de woonwijk de Greiden en wordt begrensd door de Dominee Kingweg, de Oude Veenscheiding, de spoorlijn Heerenveen - Steenwijk en het Bornego College. In de onderstaande figuur is een luchtfoto opgenomen van het plangebied en de omgeving. De locatie ligt op relatief korte afstand van het centrum van Heerenveen (400 meter), winkelcentrum de Greiden (400 meter) en van het treinstation (800 meter).

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.ItFeanPlantsoen-VG01_0001.png"

Figuur 1 Luchtfoto van het plangebied en omgeving

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het plangebied is nog het (verouderde) bestemmingsplan Heerenveen - De Greiden van toepassing (vastgesteld in 1994). Op basis van dit bestemmingsplan zijn de gronden bestemd ten behoeve van de destijds aanwezige school en bijbehorende functies.

Voor de percelen rondom het plangebied geldt het geactualiseerde bestemmingsplan Heerenveen - De Greiden (vastgesteld in 2015). Op basis van dit bestemmingsplan geldt de bestemming "Maatschappelijk" voor het Bornego College (zie figuur 2). De bouwmogelijkheden zijn aangegeven met een bouwvlak. Voor de openbare ruimte geldt de bestemming "Verkeer" of "Groen".

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.ItFeanPlantsoen-VG01_0002.jpg"

Figuur 2 Overzicht van de geldende bestemmingsplan

(bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschijving van het plan

2.1 Algemeen

Dit hoofdstuk gaat kort in op de huidige situatie van het plangebied en de omgeving, de gewenste herontwikkeling en de wijze waarop deze is ingepast in de stedenbouwkundige structuur.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied maakt deel uit van een woonwijk de Greiden (zie onderstaande figuur). Naast verschillende typen woningen kent de wijk ook maatschappelijke voorzieningen en een klein winkelcentrum (rood). Woningen zijn gebouwd in min of meer zelfstandige buurten ("stempels"), maar ook in lossere vormen. Hoogbouw in de wijk is aangegeven met de oranje kleur. Het plangebied is gelegen langs het spoor. In deze zone zijn vooral sportvoorzieningen en scholen gesitueerd (heldergroene kleur in figuur 3).

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.ItFeanPlantsoen-VG01_0003.png"

Figuur 3 Ruimtelijke structuur van woonwijk De Greiden

Het plangebied bestaat deels uit een intensief beheerd (voormalig) sportveld. De rand van dit gebied en de zuidewestzijde is ingericht met opgaand groen. Op deze locatie stond in het verleden een schoolgebouw. Figuur 4 geeft een luchtfoto van de locatie weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.ItFeanPlantsoen-VG01_0004.png" Figuur 4 Luchtfoto van het plangebied

2.3 Stedenbouwkundig plan

Het plan omvat de realisatie van een samenhangend stedenbouwkundig ontwerp, met drie verschillende "woonvelden". Het betreft van zuidwest naar noordoost:

  • 1. Een appartementengebouw van zes bouwlagen (maximaal 23 appartementen);
  • 2. Een wooncentrum bedoeld voor begeleid wonen voor personen met een beperking en een bijbehorend aanbod aan zorg (18 eenheden);
  • 3. 20 levensloopbestendige woningen bedoeld voor een oudere doelgroep. Dit plandeel kan tevens worden gebruikt als een voorziening voor het huisvesten van zorgbehoevenden, in combinatie met maatschappelijke voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.ItFeanPlantsoen-VG01_0005.png"

Figuur 5 Stedenbouwkundige opzet van het nieuwbouwplan

De grondgebonden wooneenheden zijn zo gesitueerd dat een gezamenlijk binnenterrein ontstaat. Bij de levensloopbestendige woningen kan in dit gebied met groene erfafscheidingen meer privacy worden gerealiseerd. Het woon-zorgcentrum heeft naar buiten toe dezelfde uitstraling als de woningen. Hierbij vormt het binnenterrein een ruimte voor ontmoeting en samenzijn.

Een zorgaanbieder heeft belangstelling getoond om een combinatie van begeleid en zelfstandig wonen aan te bieden op de locatie van de grondgebonden woningen. Gedacht wordt aan circa 30 eenheden voor mensen met een verstandelijke beperking in verschillende leeftijdsgroepen. Dit bestemmingsplan biedt hiervoor mogelijkheden. De uitstraling van de locaties verandert hierdoor niet noemenswaardig.

Parkeren gebeurt in de openbare ruimte rondom de woningen. het opgaande groen aan de noord- en westzijde wordt gedeeltelijk gerooid, zodat deze zones een opener karakter krijgen. Hierdoor een ontstaat een sterkere relatie tussen nieuwbouw en omgeving. Enkele impressies van het plan zijn weergegeven in figuren 6 en 7.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.ItFeanPlantsoen-VG01_0006.png"

Figuur 6 Een impressie in vogelvluchtperspectief

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.ItFeanPlantsoen-VG01_0007.png"

Figuur 7 Een impressie vanuit zuidelijke richting

2.4 Verkeer en parkeren

Het terrein wordt ontsloten op de Dominee Kingweg. Deze weg is een wijkontsluitingsweg die voldoende capaciteit heeft voor het relatief beperkte aantal woningen in het plangebied. Met het Bornego College zijn afspraken gemaakt voor de ontsluiting van het gebied. Vanaf de Dominee Kingweg komt er één ontsluiting die vervolgens in een t-splitsing loopt waarbij, vanaf de Dominee Kingweg gezien, links de nieuwe woonwijk ingereden kan worden en rechts het schoolterrein.

Voor het parkeren geldt als uitgangspunt dat er binnen het plangebied voldoende ruimte moet zijn voor het opvangen van de parkeerbehoefte. Op die manier wordt parkeeroverlast in de omgeving van het plangebied voorkomen. Hierbij wordt uitgegaan van de kencijfers van het CROW (publicatie 182). Er wordt uitgegaan van het gebiedstype "schil centrum" in een gemeente die "matig stedelijk" is. De hierbij behorende normen en de berekening van de daaruit volgende parkeervraag is opgenomen in Bijlage 1. Door rekening te houden met aanwezigheidspercentages en het splitsen van de parkeerbehoefte van bewoners en bezoek is de parkeerbehoefte in de praktijk 58 parkeerplaatsen.

In het plangebied zijn voldoende parkeerplaatsen voorzien in de openbare ruimte. De aanleg van voldoende parkeerplaatsen is gewaarborgd door het opnemen van een parkeerbepaling in de regels (lid 13.1) Het plan veroorzaakt zodoende geen parkeeroverlast.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

De Nationale belangen hebben betrekking op zaken als werelderfgoed, de ecologische hoofdstructuur, primaire waterkeringen en ruimtelijke belangen van defensie. In het plangebied zijn deze Nationale Ruimtelijke belangen niet aanwezig.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de lokale/regionale behoefte (trede 1), de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied (trede 2) en multimodale ontsluiting (trede 3). De ontwikkelingen binnen het plangebied zijn aan te merken als een stedelijke ontwikkeling. Om deze reden wordt onderstaand toepassing gegeven aan de ladder van duurzame verstedelijking.

Trede 1: lokale/regionale behoefte

Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Het gaat om de ruimtevraag waarin elders in de regio nog niet is voorzien. Met de regionale ruimtevraag in beeld, kan worden beoordeeld of een voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Zo ja, dan is trede 2 aan de orde.

Heerenveen zoekt regionaal afstemming met de gemeenten in de zuidoosthoek van Friesland: Opsterland, Smallingerland, Ooststellingwerf en Weststellingwerf. De gezamenlijke afspraken voor de periode 2013-2015 hebben als kader gediend voor de uitwerking van een gemeentelijke woonvisie (Woonvisie 2015-2020).

Uit de regionale bevolkingsprognose blijkt dat met name het aantal 65-plussers fors toeneemt (+40% tot 2030). Met deze trend en door de toegenomen scheiding van wonen en zorg, bestaat behoefte aan een vernieuwd aanbod in dit segment. Daarnaast blijkt uit de gemeentelijke woonvisie dat er meer vraag is naar een binnenstedelijk aanbod, in plaats van de uitleggebieden. Het woningbouwprogramma 2014-2020 is met de nieuwe woonvisie daarom iets herijkt.

De locatie Oude Veenscheiding wordt in dit woningbouwprogramma 2014-2020 genoemd, waarbij wordt uitgegaan van de realisatie van 80 huurappartementen. Ondertussen is het bouwplan enigszins bijgesteld en zijn naast appartementen ook zorgwoningen en levensloopbestendige woningen voorzien. Aan beide woningtypes bestaat behoefte, gezien de demografische ontwikkeling (meer 65-plussers) en de vraag naar meer kleinschalige zorgconcepten. Overigens is de mix van woningtypes in het plangebied gezien als een sterk punt, omdat daarmee verschillende doelgroepen worden bediend.

Trede 2: de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijke gebied

Trede 2 motiveert of de beoogde ontwikkeling plaats kan vinden binnen het bestaand stedelijk gebied. Dit kan door op lege plekken de ruimte 'in te vullen', een andere bestemming te geven aan een gebied, door herstructurering van bestaande terreinen of door transformatie van bestaande gebouwen of gebieden.

Aan deze tweede trede van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt voldaan, omdat de ontwikkeling plaatsvindt door herstructurering binnen bestaand stedelijk gebied.

Trede 3: multimodaal ontsloten

In trede 3 gaat het om stedelijke uitleg en wel op een zodanige locatie dat het uitleggebied (in potentie) multimodaal ontsloten is of kan worden.

Omdat wordt voldaan aan trede 2, hoeft niet naar een nieuwe locatie buiten bestaand stedelijk gebied te worden gezocht. De locatie wordt overigens passend ontsloten voor verschillende vervoersvormen en wordt voorzien van voldoende parkeerplaatsen. Naast de ontsluiting voor autoverkeer, zijn er vrijliggende fietspaden naast de locatie en ligt er een bushalte op loopafstand.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

3.2 Provinciaal beleid

Streekplan Fryslân 2007

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is onder meer neergelegd in het Streekplan Fryslân 2007 'Om de kwaliteit van de romte', dat is vastgesteld op 13 december 2006.

De provincie zet in op concentratie van nieuwe woningbouw in de bundelingsgebieden van de stedelijke centra. Heerenveen is samen met Joure één van de bundelingsgebieden die door de provincie is onderscheiden. De ambitie is de versterking van stedelijke gebieden, onder andere door het verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en een duurzaam ruimtegebruik. De realisatie van een gevarieerd en hoogwaardig binnenstedelijk woonmilieu past binnen deze ambitie.

Verordening Romte Fryslân

De Verordening Romte Fryslân 2014 stelt regels aan ruimtelijke plannen en projecten. Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het stedelijk gebied ligt het plangebied binnen het stedelijk gebied. Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern.

In Artikel 3 van de verordening is specifiek aangegeven dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. De geplande aantallen woningen passen binnen de door de provincie geaccordeerde regionale woningbouwafspraken (zie paragraaf 3.3). Dit plan is dus in overeenstemming met de regels van de verordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie gemeente Heerenveen 2015-2020

Het in werking treden van de gewijzigde Woningwet per 1 juli 2015 en ontwikkelingen op de woningmarkt vormden aanleiding voor het vaststellen van een nieuwe woonvisie. In deze visie 'nieuwe stijl' zijn concrete prestatieafspraken gemaakt met woningbouwcoporaties en huurdersorganisaties over de opgaven in de sociale huursector. in de visie staan 4 thema's centraal:

  • 1. De match tussen vraag en aanbod: naar een optimale woningvoorraad;
  • 2. Goed wonen voor iedereen: betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen;
  • 3. Kwaliteit en Verduurzaming: naar een duurzame woningvoorraad;
  • 4. Wonen, zorg en welzijn: aandacht voor vergrijzing en kwetsbare groepen.

Het voorgenomen woningbouwprogramma speelt in op al deze 4 thema's, omdat er betaalbare en energiezuinige woningen worden aangeboden voor de toenemende doelgroep senioren. In het nieuwbouwprogramma tot 2020 wordt uitgegaan dat, ontwikkelingen waarbij sprake is van vraaggerichte nieuwbouw, deze plaats vinden op inbreidingslocaties.

Woningbouwprogramma 2014 tot en met 2019

Binnen de regio Zuidoost Friesland, die de gemeenten Smallingerland, Ooststellingwerf, Weststellingwerf, Opsterland en Heerenveen omvat, zijn woningbouwafspraken gemaakt, die instemming hebben van Gedeputeerde Staten van Fryslân. De woningbehoefte voor de regio en de verschillende gemeenten is gerelateerd aan de provinciale huishoudensprognose 2013, waar voor de gemeente Heerenveen van 2012 tot 2030 een groei van 2339 huishoudens wordt voorzien.

De regionale woningbouwafspraken betreffen zowel binnenstedelijk gebied als uitleggebied, en zijn kaderstellend voor de gemeentelijke woningbouwprogrammering. Het woningbouwprogramma van Heerenveen bestaat voor circa 70% uit locaties binnen bestaand stedelijk gebied, waar sprake is van inbreiding, transformatie of wijkvernieuwing. De locatie Oude Veenscheiding is in het overzicht opgenomen, met een capaciteit van 80 appartementen in de huursector.

Welstandsnota 2013

De ‘Welstandsnota 2013’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerenveen op 14 oktober 2013. De welstandsnota bevat een gebiedsindeling, die wordt bepaald door het onderscheid in type gebieden met verschillende kwaliteiten. In het ene gebied ligt de nadruk meer op bescherming van bestaande waarden, in het andere meer op het faciliteren van ontwikkelingen/wijzigingen.

Het plangebied valt in het welstandsgebied 4, Stedenbouwkundige Hoofdlijnen; hoofdentrees. Hier geldt welstandsniveau 1 (regulier). Het betreft hier de stedenbouwkundige hoofdstructuur die bepalend is voor het functioneren en de beleving voor Heerenveen.

In de welstandsnota zijn voor gebieden met een regulier welstandsniveau een aantal algemene criteria en een aantal specifieke criteria over onderwerpen als bijgebouwen, erfafscheidingen en dergelijke. De uitwerking van het bouwplan wordt te zijner tijd ter toetsing voorgelegd aan de welstandcommissie.

Wmo & Gezondheidsplan 2015 t/m 2018 'Iedereen doet mee'

De beleidsnota is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerenveen op 24 november 2014. In deze Wmo-visie zijn vijf speerpunten benoemd:

  • 1. In Heerenveen hebben wij in de dorpen en wijken oog voor elkaar en bieden wij elkaar een helpende hand!;
  • 2. In Heerenveen zijn mantelzorgers en vrijwilligers van groot maatschappelijke belang!;
  • 3. In Heerenveen voorkomen wij dat inwoners aangewezen zullen zijn op maatschappelijke ondersteuning (preventie)!;
  • 4. Heerenveen zet in op algemene voorzieningen en biedt, waar dit nog niet mogelijk is, een maatwerkvoorziening!;
  • 5. In Heerenveen letten wij op onze gezondheid!

 

Als onderdeel van speerpunt 4 en 5 heeft de gemeente nadrukkelijk gesteld een dementievriendelijke gemeente te willen zijn. Een van de redenen is dat het aantal ouderen de komende jaren sterk gaat toenemen. Hierdoor is het de verwachting dat ook het aantal inwoners met dementie gaat toenemen. De gemeente Heerenveen vindt het van belang dat ook deze inwoners zo lang als mogelijk zelfstandig kunnen blijven wonen. Dat sluit aan bij de wens van deze inwoners en hun mantelzorgers. Naast de aanwezigheid van geschikte woningen (levensloopbestendig specifiek voor inwoners met dementie) is het van belang dat er dagondersteuning kan worden geboden aan deze inwoners. Wonen en dagondersteuning voor deze doelgroep moet dan ook zeker beschikbaar en toegankelijk zijn in de gemeente Heerenveen. Daarbij komt dat de prognose aangeeft dat het aantal inwoners met dementie in de gemeente Heerenveen de komende decennia bijna verdubbeld.

Nota van Uitgangspunten bestemmingsplan Heerenveen - De Greiden 2010

Op 7 maart 2011 stelde de gemeenteraad de uitgangspunten vast voor de herziening van het bestemmingsplan De Greiden. Hierin wordt voor de locatie Oude Veenscheiding gesteld dat het bestemmingsplan een wijzigingsmogelijkheid voor burgemeester en wethouders zal bevatten om het gebruik van deze gronden te wijzigen naar een combinatie wonen en maatschappelijke dienstverlening, met de volgende voorwaarden:

  • ten hoogste 40 woningen;
  • maximaal 5 bouwlagen (15 – 17,5 meter);
  • er moet worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde (of een vastgestelde hogere grenswaarde) van spoorweg- of wegverkeerslawaai.

Bij de vaststelling van het bestemmingsplan De Greiden (23 maart 2015) liet de gemeenteraad de locatie aan de Oude Veenscheiding buiten het bestemmingsplan. In de toelichting op het bestemmingsplan wordt aangekondigd dat voor deze gronden een afzonderlijke planologisch regiem wordt opgesteld. Achtergrond van deze keuze was het ontbreken van uitgekristalliseerde plannen voor de locatie ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan. Met de vaststelling van het bestemmingsplan Heerenveen - De Greiden is de Nota van Uitgangspunten geïmplementeerd en vervallen als beleid. Voor het onderhavige bestemmingsplan zijn afzonderlijke uitgangspunten geformuleerd die als onderdeel van dit bestemmingsplan aan de gemeenteraad worden voorgelegd.

Aandachtspunt in deze is de afwijking van de destijds vastgelegde maximum aantal bouwlagen en -hoogte. Deze wordt 6 bouwlagen met een hoogte van 18 tot 20 meter. Het college wil hier medewerking aan verlenen, omdat de voorgestelde nieuwbouw goed passend is op deze hoek van twee stroomwegen en bovendien een antwoord is op de veel hogere bouw aan de overzijde van de Oude Veengang (de Muntflats). Er wordt slechts één rank vormgegeven appartementengebouw voorgesteld, waardoor er geen wandvorming ontstaat ten opzichte van de muntflats. Bovendien is de extra hoogte beperkt en passend als markering op de hoek van de Ds Kingweg/Haskeruitgang - Oude Veenscheiding.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Tussen bedrijfsactiviteiten en hindergevoelige functies (waaronder wonen) is een goede afstemming nodig. Het doel daarbij is het voorkomen van onacceptabele hinder ter plaatse van woningen, maar ook om te zorgen dat bedrijven niet worden beperkt in de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden. Bij de afstemming wordt gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder redelijkerwijs is uitgesloten. Bedrijfsactiviteiten zijn daarvoor ingedeeld in een aantal milieucategorieën. Per bedrijfsvorm is voor de hinderfactoren: geluid, gevaar, stof en geur een aan te houden afstand bepaalt. De grootste afstand vorm de richtafstand en bepaald de milieucategorie.

Bij het bepalen van de aanvaardbaarheid van hinder wordt onderscheid gemaakt tussen een 'rustige woonomgeving' en een 'gemengd gebied'. Gemengde gebieden zijn gebieden waarin sprake is van een matige tot sterke functiemenging van woningen en bedrijfsactiviteiten. Ook gebieden die langs de hoofdinfrastructuur liggen vallen hieronder. Gelet op de ligging nabij belangrijke wegen en een spoorweg en aanwezigheid van verschillende maatschappelijke functies nabij het plangebied, wordt de omgeving aangemerkt als gemengde omgeving.

Nabij het plangebied is een school gevestigd. Aan de overzijde van de Oude Veenscheiding staat een nutsgebouw een aan de overzijde van de Dominee Kingweg is een bouwmogelijkheid voor een maatschappelijke functie opgenomen (zie figuur 2). De school en de maatschappelijke functie vallen in milieucategorie 2, waarbij een richtafstand van 10 meter tot woningen in een gemengde omgeving geldt. Voor de nutsvoorziening geldt in een gemengde omgeving geen richtafstand. De afstand van de geprojecteerde woningen tot het schoolterrein is ongeveer 25 meter. De overige functies liggen op grotere afstand (meer dan 50 meter). Er wordt daarom aan de richtafstanden uit de VNG-brochure voldaan. Daarmee is een goed woon- en leefklimaat in het plangebied gewaarborgd en is ook uitgesloten dat het bouwplan belemmeringen met zich meebrengt voor de functies in de omgeving.

4.2 Geluidzondering Wet geluidhinder

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom spoorwegen en wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur en wettelijk gezoneerde bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, dan moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

De locatie is gelegen binnen de geluidszone van de Oude Veenscheiding, Dominee Kingweg, Haskeruitgang, Koornbeursweg en de spoorlijn tussen Leeuwarden en Zwolle. Daarom is een akoestisch onderzoek op basis van de Wet geluidhinder uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen in Bijlage 2.

Wegverkeerslawaai

Uit het onderzoek komt naar voren dat de voorkeursgrenswaarde (48 dB) voor de Oude Veenscheiding, Dominee Kingweg en de Koornbeursweg wordt overschreden. Wel wordt ruimtschoots voldaan aan de maximale ontheffingswaarde (63 dB). Voor de Haskeruitgang wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

Voor de wegvakken waarvoor de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, zijn een aantal maatregelen afgewogen zoals het aanpassen van de maximumsnelheid, het toepassen van een geluidsreducerende wegdekverharding of het realiseren van geluidschermen. Geconcludeerd wordt dat redelijkerwijs geen maatregelen mogelijk zijn om de geluidsbelasting te reduceren of dat maatregelen daartoe op bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige of financiële aard stuiten. Zodoende worden voor het bouwplan hogere grenswaarden vastgesteld door het college. Het ontwerpbesluit hogere grenswaarden wordt samen met het ontwerpbestemmingsplan ter inzage gelegd.

Spoorweglawaai

Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van de spoorlijn de maximale geluidsbelasting 66 dB bedraagt. Hierbij wordt de voorkeursgrenswaarde van 55 dB wel overschreden, maar de maximale ontheffingswaarde van 68 dB niet. Op de oostelijke rijwoningen is bij slechts twee woningen sprake van een geluidsluwe gevel, op de woontoren is sprake van drie geluidsluwe gevels. Op de westelijke rijwoningen is aan de binnenzijde sprake van een geluidsluwe gevel (hier is geen sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde).

De geluidsbelasting kan worden gereduceerd door maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied. Op grond van de 'Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder' blijken maatregelen aan de bron (raildempers) en maatregelen in het overdrachtsgebied (geluidscherm) doelmatig. Het plangebied It Fean Plantsoen vormt namelijk één cluster en scoort daarmee een totaal van 43.900 reductiepunten. Met dit aantal punten blijken raildempers over een afstand van 580 meter spoor doelmatig. De voorkeursgrenswaarde wordt dan nog bij 10 woningen overschreden in plaats van 24. Echter blijkt een scherm van 1.50 meter-, 2 meter- of 3 meter hoog nog doelmatiger. De voorkeursgrenswaarde wordt bij een scherm van 1.50 meter / 2 meter nog bij slechts 2 woningen overschreden. Dit zijn de woningen welke het dichts op het spoor zijn gelegen. Bij scherm van 3 meter hoog voldoet de berekende geluidbelasting ook voor deze woningen aan de voorkeursgrenswaarde. Een dergelijk scherm van 3 meter hoog is doelmatig over een afstand van 280 meter.

Cumulatie van geluidhinder

In de Wgh is aangegeven dat bij de besluitvorming rond hogere grenswaarden ook cumulatie in acht dient te worden genomen. Om die reden is de cumulatie van de geluidsbelasting als gevolg van alle wegen en spoorlijnen binnen het plangebied inzichtelijk gemaakt.

Uit de berekeningen blijkt dat op een aantal waarneempunten sprake is van een toename van meer dan 1 dB. De hoogste toename bedraagt 3 dB. De maximale ontheffingswaarde wordt echter op geen enkel punt overschreden. Derhalve kan worden gesteld dat de gecumuleerde geluidsbelasting het verlenen van hogere grenswaarden niet in de weg staat.

Conclusie

Op basis van het uitgevoerde geluidsonderzoek wordt geconcludeerd dat als gevolg van verschillende geluidsbronnen de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt echter niet overschreden.

Geconcludeerd kan worden dat maatregelen om de geluidbelasting te reduceren niet mogelijk, gewenst of doelmatig zijn om de geluidbelasting als gevolg van het wegverkeer te reduceren. Ten aanzien van maatregelen om de geluidbelasting als gevolg van de spoorlijn te reduceren blijkt dat op grond van de 'Regeling doelmatigheid geluidmaatregelen Wet geluidhinder' maatregelen aan de bron (raildempers) en maatregelen in het overdrachtsgebied (geluidscherm) doelmatig zijn. Echter valt te bezien of dit vanuit stedenbouwkundig perspectief wenselijk is en of het gezien de omvang van de ontwikkeling gewenst is dergelijke ingrepen op of rondom het spoor uit te voeren. Zodoende wordt voorgesteld om voor het plan hogere grenswaarden vast te stellen. Daarmee is het plan uitvoerbaar in het kader van de Wet geluidhinder.

4.3 Water

Deze 'waterparagraaf' bevat de wettelijk verankerde watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. In de Leidraad Watertoets van het Wetterskip staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Watertoetsproces

Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Hieruit blijkt dat het waterschap het plan wil behandelen volgens de normale procedure. In dit kader heeft Wetterskip Fryslân een wateradvies uitgebracht. Dit is opgenomen in Bijlage 3.

Veilig

Meerlaagse veiligheid en klimaatadaptie

Voor het aspect 'veilig' gaat het over overstromingsrisico's. Het plangebied grenst niet aan aan regionale waterkering. Ook ligt het niet vrij voor de boezem. Het plangebied ligt in een gebied met een overstromingskans van 1:300. Dit betekent dat de regionale waterkering is ontworpen op basis van een maatgevend boezempeil met een kans van voorkomen van 1/300 per jaar. Geadviseerd wordt om bebouwing dusdanig hoog aan te leggen dat er bij de maatgevende waterstand geen wateroverlast optreedt.

Voldoende

Hoofdwatergang

Langs het plangebied ligt een hoofdwatergang. Het realiseren van bebouwing en andere obstakels (bijvoorbeeld beplanting) binnen de beschermingszone van de hoofdwatergang is niet toegestaan. Dit is in het kader van dit bestemmingsplan ook niet aan de orde.

Peilbeheer

Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het grondwaterpeil en de aanleghoogte van bebouwing.

Compensatie

Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel (10%) wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen water watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 200 m2.

In het plan is sprake van toename aan verharding door de bouw van woningen en de aanleg van straten en paden. Opbouw van deze toename ziet er als volgt uit:

Straten/paden 2.050 m2

Parkeren 735 m2

Daken 2.450 m2 +

Totaal 5.235 m2

De noodzakelijke compensatie hiervoor bedraagt 524 m2. Dit wordt gerealiseerd door de aanleg van een scheidingssloot tussen het plangebied en het perceel van het Bornego College (zie figuur 5). Tussen het Bornego College en de ontwikkelaar Proplan is overeengekomen dat de sloot wordt gerealiseerd op gronden van het Bornego College. De sloot past in de aldaar geldende bestemming. Het te realiseren wateroppervlak bedraagt circa 600 m2 . Over de realisering van de watercompensatie vindt nog overleg plaats met het waterschap.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater zoveel mogelijk gescheiden af te voeren. In dit geval wordt rioolwater via een nieuw rioleringsstelsel aangesloten op het gemeentelijk riool. Uitgangspunt is dat dit voldoende capaciteit heeft voor de extra woningen. Hemelwater wordt afgevoerd op het oppervlaktewater in de omgeving.

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

Vervolg

Waterwet

Voor alle ingrepen in de waterhuishouding moet een vergunning worden aangevraagd of een melding worden gedaan in het kader van de Waterwet. Dit geldt bijvoorbeeld voor het aanpassen van de hoofdwatergang aan de noordoostzijde. De benodigde vergunning wordt aangevraagd zodra het bouwplan verder is uitgewerkt.

Procedure

Bij de uitvoering van het plan wordt rekening gehouden met de uitgangspunten uit het wateradvies.

4.4 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

In het kader van de eigendomstransactie is in 2010 door CSO-Milfac een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd conform de NEN 5740 (rapportnummer 10F255.R01). Tijdens dit onderzoek zijn in de bodem licht verhoogde gehalten aan kwik en lood vastgesteld en in het grondwater licht verhoogde gehalten aan barium en zink. Omdat het slechts licht verhoogde gehalten betreft, wordt een aanvullend onderzoek niet noodzakelijk geacht. De aangetoonde lichte verontreinigingen leveren vanuit milieuhygiënisch oogpunt geen probleem op voor de geplande transactie en mogelijke nieuwbouw op het onderzochte terrein.

Het onderzoek is gedateerd, maar sinds de uitvoering is de locatie ongewijzigd gebleven. Daarom is voldoende duidelijk dat er vanuit de bodemkwaliteit geen belemmeringen bestaan voor de uitvoering van de plannen.

4.5 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

Voor Heerenveen wordt gebruik gemaakt van de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE). Volgens deze kaarten ligt het plangebied in een zone waarvoor karterend onderzoek wenselijk is voor resten uit de steentijd tot en met de bronstijd. Zodoende is een inventariserend archeologische veldonderzoek uitgevoerd in het plangebied (zie Bijlage 4).

Uit het onderzoek blijkt dat de oorspronkelijke bodemopbouw grotendeels verdwenen is. Dit betekent dat van eventuele resten uit de steentijd nauwelijks iets in het plangebied bewaard kan zijn gebleven. Resten uit de middeleeuwen of de nieuwe tijd hoeven in het plangebied evenmin verwacht te worden doordat de veenbodem voorafgaande aan de inrichting tot sportveld vrijwel volledig is vergraven. Zodoende geeft het uitgevoerde onderzoek geen aanleiding tot het adviseren van beschermende en/of beperkende maatregelen of archeologisch vervolgonderzoek.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle gebouwen of verkavelingspatronen (meer) aanwezig.

4.7 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. De Natuurbeschermingswet regelt de bescherming van natuurgebieden. Dit gaat om de op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) beschermd. De bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt in een binnenstedelijk gebied op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Soortenbescherming

Ter plaatse van het plangebied is een aantal jaren geleden onderzoek gedaan naar het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten. Dit onderzoek is onlangs geactualiseerd (zie 5). Uit dit onderzoek is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermde soorten voorkomen. Wel zijn de bomen in het plangebied mogelijk geschikt als broedplaats voor algemene broedvogelsoorten en als verblijfplaats voor verschillende soorten vleermuizen. Daarom is een aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de aanwezigdheid van vliegroutes en verblijfplaatsen van vleermuizen.

In het najaar van 2016 en de zomer 2017 vonden, ten behoeve van het vleermuizenonderzoek, vier veldbezoeken plaats. Er werden geen verblijfplaatsen van vleermuizen aangetroffen. Wel werden meerdere foeragerende vleermuissoorten waargenomen. Daarnaast werden vliegroutes van vleermuizen geconstateerd, langs het spoor en langs de Ds. Kingweg. De rapportage is als bijlage 5 bij de toelichting gevoegd.

De verwachting is dat het plangebied na de herinrichting kan blijven functioneren als foerageergebied voor vleermuizen. Door de herinrichting zal de situatie ten aanzien van de vliegroute langs de Ds. Kingweg niet veranderen. Voor de vleermuisvliegroute langs het spoor, kan door de plannen lichtverstoring optreden, waardoor deze ongeschikt wordt. In dat geval is er een conflict met de Wet natuurbescherming. Als voldoende rekening wordt gehouden met de vliegroute, veroorzaken de plannen geen conflict met de Wet natuurbescherming. Wordt hieraan niet voldaan, dan is een ontheffing nodig voor het aantasten van de vliegroute.

Aan de spoorzijde is sprake van een geringe lengte aan openbare straat. Er wordt ter plekke wel uitgegaan van het aanbrengen van straatverlichting. Deze wordt echter uitgevoerd met zogenaamde batlampen. Hierbij worden lichtkleuren toegepast die voor mensenogen onderscheidend licht opleveren en tegelijkertijd voor vleermuisogen niet storend zijn. Op deze wijze wordt voldoende rekening gehouden met de vliegroute. Dit betekent dat geen conflict ontstaat met de Wet natuurbescherming.

4.8 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Voor dit plan zijn drie risicobronnen relevant, namelijk een klein gasdrukregel- en meetstation in de groenstrook aan de noordzijde van het wooncentrum, vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor en chemicaliënfabriek BASF in Nijehaske.

Gasdrukregel- en meetstation

Deze nutsvoorziening staat binnen het plangebied, in de groenstrook ten noorden van de nieuwe woonbebouwing. Het betreft een zogenaamd 'district station'. Deze zijn niet geregeld in het Bevi, maar in het Activiteitenbesluit. Voor dit gebouw gelden aan te houden afstanden van 4 en 10 meter tot respectievelijk kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De minimale afstand van dit gebouw tot de bouwvlakken binnen het plangebied is 13 meter. Er ontstaan op dit punt geen belemmeringen.

Vervoer gevaarlijke stoffen over het spoor

In het kader van het Basisnet Spoor zijn langs de baanvakken zones aangegeven waarbinnen geen kwetsbare objecten mogen worden gebouwd en waar terughoudend moet worden omgegaan met het bouwen van beperkt kwetsbare objecten. Het traject Wolvega - Leeuwarden is aangeduid als een traject waarbij geen sprake is van een plaatsgebonden risicocontour. Uit het rapport Fries Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid 2006-2010 blijkt bovendien dat het vervoer van gevaarlijke stoffen per spoor incidenteel voorkomt. Dit houdt in dat er langs het spoor geen ruimtelijke beperkingen zijn.

Chemicaliënfabriek BASF

Aan de Innovatielaan 1 in Nijehaske is BASF gevestigd. Het bedrijf houdt zich bezig met het vervaardigen van overige organische basischemicaliën en daarmee onder de werkingssfeer van het Bevi. Dit bedrijf bedrijf ligt op grote afstand van het plangebied ligt (circa 2,6 kilometer), maar wel binnen het invloedsgebied van 3000 meter. De plaatsgebonden risicocontour reikt niet tot in het plangebied en kan buiten beschouwing gelaten worden.

Voor BASF is door Haskoning Nederland B.V. op 29 juli 2010 een kwantitatieve risico analyse uitgevoerd. Uit de berekening van het groepsrisico kan worden geconcludeerd dat het groepsrisico lager is dan de oriëntatiewaarde. Gelet op de ligging van het plangebied, achterin het invloedsgebied en het grote aantal personen dat zich binnen het invloedsgebied bevindt, wordt in het kader van dit bestemmingsplan geconcludeerd dat er geen merkbare effecten op het groepsrisico aan de orde zijn. Verder wordt aangesloten bij de conclusie uit het bestemmingsplan Heerenveen - De Greiden, namelijk dat het risico in het plangebied als gevolg van BASF beheersbaar is.

4.9 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.

In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Op basis van de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten blijkt dat er in Heerenveen en omgeving sprake is van een zeer goede luchtkwaliteit. Voor veel initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Kleinere woningbouwlocaties (minder dan 1500 woningen), vallen onder deze regeling. Vanuit de luchtkwaliteit bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.

4.10 Kabels leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen planologisch relevante kabels of leidingen. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

4.11 Vormvrije mer-beoordeling

In het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is vastgelegd wanneer een milieueffectrapport (MER) of een mer-beoordelingsnotitie moet worden opgesteld. In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is een overzicht opgenomen van activiteiten waarvoor een mer-plicht of een merbeoordelingsplicht kan gelden. Per activiteit zijn drempelwaarden opgenomen. Als de drempelwaarden worden overschreden ontstaat een mer-plicht of merbeoordelingsplicht.

In bijlage D van het Besluit m.e.r. is de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject opgenomen. Qua oppervlakte ligt de drempelwaarde op 100 hectare. Ten aanzien van woningen ligt de drempelwaarde op een aaneengesloten gebied met 2.000 of meer woningen. Bij overschrijding van de drempelwaarde geldt een merbeoordelingsplicht.

Op 7 juli 2017 is een aanpassing van het Besluit m.e.r. in werking getreden. Hierin is opgenomen dat voor alle projecten, genoemd in bijlage D, die beneden de drempelwaarden vallen, toch een merbeoordeling nodig is: de vormvrije mer-beoordeling.

Er is een vormvrije merbeoordeling opgesteld (bijlage 7). Wij hebben dit alsnog laten doen. Hierin werd het volgende geconcludeerd: It Fean Plantsoen heeft een capaciteit van 34 woningen (waarvan 12 grondgebonden en 22 in een woongebouw) en een zorginstelling met 28 wooneenheden en beslaat een oppervlakte van circa 1,8 ha. Tellepark 2017 heeft een capaciteit van maximaal 60 woningen (waarvan 32 grondgebonden en 26 in woongebouwen) in een gebied met een oppervlakte van 2,4 hectare. De projecten liggen ver onder de drempelwaarden van 2000 woningen en 100 ha. De projecten hebben geen specifieke milieukenmerken en liggen niet in of nabije gebieden die het opstellen van een milieueffectrapport nodig maken.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.

5.2 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.3 Toelichting op de bestemmingen

Bedrijf - Nutsdoeleinden

Het gasdrukregel- en meetstation dat in de groenstrook in de rand van het plangebied ligt is onder de bestemming 'Bedrijf - Nutsdoeleinden'. Dit in beperkte mate risicovolle object is hiermee duidelijk herkenbaar en de veiligheidsafstanden naar kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is geborgd.

Groen 

Voor het openbaar groen aan de zuid- en westzijde van het plangebied is de bestemming 'Groen' opgenomen. Binnen deze bestemming zijn groenvoorzieningen en water mogelijk gemaakt. Daarnaast zijn ook wegen en paden mogelijk. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Overige bouwwerken zoals kunstwerken of speeltoestellen zijn wel toegestaan.

Verkeer - Verblijf

De straten in het plangebied vallen onder de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Het betreft hier immers openbare wegen met een verblijfskarakter. Hierbinnen zijn wegen en paden, parkeerplaatsen, maar ook groenvoorzieningen en dergelijke mogelijk. Daarmee kan de openbare ruimte en de aansluiting op de Dominee Kingweg flexibel worden ingevuld.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Bouwwerken ten behoeve van de verkeersfunctie zijn wel toegestaan.

Wonen

Op de (levensloopbestendige) rijwoningen is de bestemming 'Wonen' van toepassing. Deze bestemming is bedoeld voor grondgebonden woningen met bijbehorende bouwwerken. Met aanduiding van een maximum aantal woningen op de verbeelding is aangegeven hoeveel woningen binnen de bestemming mogen worden gebouwd.

In de bouwregels is de maximale maatvoering van de woningen en bijbehorende bouwwerken vastgelegd. Ook is een algemene regeling opgenomen voor beroepen aan huis.

Binnen de aanduiding 'zorginstelling' zijn tevens bijzondere woonvormen c.q. begeleid wonen mogelijk, in combinatie met de uitoefeningen maatschappelijke functies, zoals het verlenen van zorg. Deze aanduiding biedt te mogelijkheid om ter plaatse een zorginstelling te vestigen c.q. begeleid wonen aan te bieden. Het aantal wooneenheden, zoals hiervoor genoemd, is niet van toepassing op de bijzondere woonvorm c.q. het begeleid wonen.

Wonen - Wooncentrum

In het woon-zorgcentrum zijn de woonfunctie en de zorgfunctie nevengeschikt. Gelet op de ruimtelijke uitstraling van de voorziening als wooncentrum is gekozen voor de bestemming 'Wonen - Wooncentrum' in plaats van een maatschappelijke bestemming. Deze woonbestemming is gelet op de algemene trend in de zorg ook het meest toekomstbestendig. Binnen de bestemming zijn bijzondere woonvormen c.q. begeleid wonen mogelijk, in combinatie met de uitoefeningen maatschappelijke functies, zoals het verlenen van zorg.

De bouwregels zijn in overeenstemming met de bestemming 'Wonen'.

Wonen - Woongebouw

Het beoogde appartementengebouw is geregeld in de bestemming 'Wonen - Woongebouw'. Rondom het gebouw is een bouwvlak gelegd. Op dit bouwvlak is in overeenstemming met het stedenbouwkundig plan een maximum aantal wooneenheden en een maximum bouwhoogte opgenomen. Voor de hoogte van het voorgestelde woongebouw (plint met 5 verdiepingen) wordt uitgegaan van 19 meter. Er is gekozen voor een maximum bouwhoogte van 20 meter, omdat er dan nog enige uitwerkingsruimte is.

De bergingen worden deels inpandig in de eerste bouwlaag van het appartementengebouw en deels uitpandig gerealiseerd. De uitpandinge bergingen moeten worden gebouwd in een vlak met de aanduiding “bijgebouwen”.

In de bestemming zijn in ondergeschikte mate maatschappelijke voorzieningen in de vorm van zorgondersteunende functies mogelijk.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ruimtelijke ordening is voor een groot deel een belangenafweging. Uit deze belangenafweging blijkt de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Om dit aan te tonen doorloopt het bestemmingsplan de in de wet vastgelegde bestemmingsplanprocedure:

Inspraak

Op basis van de inspraakverordening zijn inspraakmogelijkheden geboden voor bestemmingsplannen die nieuw beleid bevatten. Tijdens deze periode wordt ook een voorlichtingsavond georganiseerd voor omwonenden en anderszins belanghebbenden. Ook voor dit bestemmingsplan is deze inspraakronde gehouden. De antwoordnota inspraak is opgenomen in Bijlage 7.

De ingekomen reacties geven aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan, in die zin dat het gasdrukmeet- en regelstation in de groenzone langs de Oude Veenscheiding de bestemming Bedrijf – nutsdoeleinden krijgt. Verder is toegezegd dat gemeente en projectontwikkelaar in contact treden met de Vogelwacht over het tijdstip dat bomen worden gekapt en de verplaatsing van nestkasten. Tenslotte wordt de projectontwikkelaar gevraagd met betrekking tot de bouwtijden rekening te houden met de belasting van de omgeving.

Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is in het kader van het overleg voorgelegd aan de afdeling Ruimte van de provincie Fryslân, Wetterskip Fryslân en Prorail. Van provincie Fryslân en Prorail zijn schriftelijke reacties ontvangen. Deze zijn hierna samengevat en beantwoord:

Overlegreactie Provincie Fryslân

De provincie adviseert met betrekking tot het aspect externe veiligheid het advies van de Brandweer Fryslân aan de toelichting op het bestemmingsplan toe te voegen.


Reactie:

In de toelichting op het bestemmingsplan is volstaan met een beschrijving van de externe veiligheidsaspecten en geconcludeerd dat op dit punt geen belemmeringen bestaan voor het bestemmingsplan. Strikt genomen valt het plangebied echter binnen het invloedsgebied van BASF, dat een straal heeft van 3.000 meter. Het plangebied ligt op circa 2.600 meter. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen vraagt in dergelijk geval om een verantwoording van het groepsrisico. In dit kader is Brandweer Fryslân gevraagd advies uit te brengen, zodat mede op basis daarvan een verantwoording groepsrisico kan worden opgesteld. Deze verantwoording groepsrisico wordt voor de vaststelling in deze toelichting verwerkt, zodat deze wordt meegenomen in de besluitvorming.


De provincie adviseert de resultaten van het aanvullende vleermuizenonderzoek aan de toelichting op het bestemmingsplan toe te voegen.


Reactie:

Uit een quickscan in 2012 kwam naar voren dat aanvullend onderzoek naar vleermuizen nodig is. Vleermuisonderzoek naar verblijfplaatsen en vliegroutes van vleermuizen vindt plaats in de zomer en in het najaar. Het najaarsonderzoek heeft in 2016 plaatsgevonden. Er zijn toen geen balts- of paarverblijfplaatsen aangetroffen. Wel twee gewone dwergvleermuizen die langsvlogen, wat kan duiden op een vliegroute. Dit wordt nader onderzocht in het zomeronderzoek. In het zomeronderzoek wordt tevens gekeken naar de aanwezigheid van zomer- of kraamverblijfplaatsen van vleermuizen. Dit onderzoek bestaat uit twee rondes in de periode 1 juni t/m 15 juli.


Afhankelijk van de uitkomsten van het zomeronderzoek is het mogelijk nodig om ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming aan te vragen bij de provincie Fryslân. Dit kan het geval zijn bij het vernietigen of ongeschikt maken van vliegroutes en/of verblijfplaatsen van vleermuizen. Uitgangspunt is dat bij een ontheffingsplicht de ontheffing op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan is afgegeven, ofwel dat het verkrijgen van de ontheffing voldoende zeker is om het bestemmingsplan uitvoerbaar te achten.


Overlegreactie Prorail

Prorail vraagt de doelmatigheidsafweging betreffende geluidmaatregelen met betrekking tot spoorweglawaai te verwerken in het akoestisch onderzoek bij het bestemmingsplan.

Reactie:

Het akoestisch onderzoek dat is opgenomen in Bijlage 2 is aangevuld met deze doelmatigheidsafweging.

Prorail vraagt het akoestisch onderzoek aan te passen, in die zin dat de passage over de aanpassing van het geluidregister wordt verbeterd.


Reactie:

Het akoestisch onderzoek dat is opgenomen in Bijlage 2 is op dit punt verbetert.


Prorail adviseert indicatief onderzoek uit te voeren met betrekking tot het aspect trillingen van het treinverkeer.


Reactie:

Er bestaat geen wettelijke verplichting tot dergelijk onderzoek. Wel kan trillingshinder een rol spelen bij de vraag of met de ontwikkeling van het project, sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Er is de afgelopen jaren in Heerenveen vaker op vergelijkbare afstand langs het spoor gebouwd, ondermeer Surinamesingel en Westindische buurt. In die gevallen is de trillingshinder niet onderzocht. Er zijn bij de gemeente geen klachten bekend over trillingshinder in deze bebouwing. Daarom is in dit geval gekozen om de trillingshinder niet te onderzoeken, maar ermee te volstaan dat de ontwikkelaar Proplan wordt geïnformeerd over dit punt uit de brief van Prorail. Deze keuze of dergelijk onderzoek wordt uitgevoerd wordt overgelaten aan de ontwikkelaar.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan werd gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode werd een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Er kwamen vier zienswijzen binnen op het ontwerp-bestemmingsplan, waarvan één niet-ontvankelijk was. De zienswijzen gaven geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. Wel werd onderzoek ingesteld naar de trilling vanwege het spoorwegverkeer. Dit wees uit dat geen belemmeringen bestaan voor beoogde ontwikkelingen in het plangebied.

Vaststelling

De gemeenteraad heeft het bestemmingsplan gewijzigd vastgesteld. De wijzigingen betroffen:

  • De inrichting van de bestemmingen 'Wonen' en 'Wonen - Wooncentrum';
  • De toevoeing van een vlak voor bijgebouwen bij de bestemming 'Wonen - Woongebouw';
  • Het schrappen van de bestemming 'Water'.

Bijlagen bij de toelichting:

  • toevegen bijlagen actualisatie ecologische beoordeling en vormvrije mer;
  • bijlagen vernummeren.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De te maken kosten worden verhaald uit de verkoop van woningen en het wooncentrum. De ontwikkelaar heeft een kosten/baten-analyse gedaan en daaruit geconcludeerd dat het plan financieel haalbaar is.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure.

De gronden zijn in eigendom van een ontwikkelaar. Er worden privaatrechtelijk afspraken gemaakt tussen gemeente en de ontwikkelaar over het verhaal van gemeentelijke kosten. Hiermee is het kostenverhaal 'anderzins' verzekerd. Er hoeft daardoor geen exploitatieplan opgesteld te worden.