Plan: | Heerenveen - Waterberging |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0074.BPNwatercompHV-OW01 |
De gemeente Heerenveen moet voldoen aan de nodige watercompensatie ten behoeve van andere ontwikkelingen, betreffende de realisatie van een hotel langs de Oranje Nassaulaan, in de omgeving. Deze verplichte watercompensatie wordt door middel van het inrichten van een nieuwe waterberging gerealiseerd.
Deze nieuwe waterberging is voorzien op een perceel tussen de A32, Het Meer, de Domela Nieuwenhuisweg en de Sportweg in Heerenveen. De waterberging is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 2e en 3e Fase Skoatterwâld (2014). De locatie heeft hierin de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden, Kantoren en Bedrijven (MKB)'. Deze gronden zijn bestemd voor gebouwen ten behoeve van maatschappelijke doeleinden en bedrijfsactiviteiten al dan niet met functie-ondersteunende horeca. Waterberging is niet toegestaan binnen deze bestemming. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. In dit bestemmingsplan wordt het voornemen toegelicht, gemotiveerd en geregeld.
In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied is gelegen aan de oostkant van Heerenveen, ten oosten van de A32 die door Heerenveen doorsnijdt. Het plangebied is kadastraal bekend als Knijpe, sectie E, nummers 2022, 96 en 2205. Op dit moment is de locatie onbebouwd en bestemd voor maatschappelijke doeleinden, kantoren en bedrijven De percelen worden omringd door de A32, Het Meer, de Domela Nieuwenhuisweg en de Sportweg.
Figuur 1.1: Ligging Plangebied in Heerenveen (Bron: Rho Basis Viewer)
Ten noorden van het plangebied ligt een school, een bedrijfsbestemming en grasland. Aan de oostkant van het plangebied bevindt zich ook een school en een volkstuin. Ten zuiden van het plangebied liggen een parkeerplaats en de sportvelden. Aan de westkant van het plangebied ligt de A32, het Abe Lenstra Stadion en enkele kantoorgebouwen. Door de verscheidenheid aan functies is er sprake van een 'gemengd gebied'.
Het plangebied is juridisch-planologisch geregeld in het bestemmingsplan 2e en 3e Fase Skoatterwâld, dat op 8 april 2014 is vastgesteld. Op basis van het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden, Kantoren en Bedrijven', 'Leidingenstrook' en 'Water'. Tevens is de aanduiding bebouwingsafstand opgenomen.
De gronden binnen de bestemming 'Maatschappelijke doeleinden, Kantoren en Bedrijven' zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden, en bedrijfsactiviteiten al dan niet met functie onderscheidende horeca en de daarbij behorende parkeer-, groen, en watervoorzieningen. De voorgenomen waterberging is geen watervoorziening behorend bij de maatschappelijke-, kantoor-, of bedrijfsfunctie. De gronden binnen de bestemming 'Leidingenstrook' zijn primair bestemd voor een hoofdwatertransportleiding, een rioolpersleiding en een aardgastransportleiding. De gronden binnen de bestemming 'Water' zijn bestemd voor sloten en andere watergangen en/of waterpartijen ten dienste van de wat waterhuishouding, recreatie en bruggen, duikers en dammen. Het plan is daarmee is strijd met het geldende bestemmingsplan. Een uitsnede van het geldende bestemmingsplan is weergegeven in onderstaande figuur.
Figuur 1.2 Uitsnede geldende bestemmingsplan (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)
Naast het geldende bestemmingsplan 2e en 3e Fase Skoatterwâld (2014) gelden er twee paraplubestemmingsplannen in het plangebied. Hieronder worden deze kort toegelicht.
Partiële herziening bestemmingsplannen kamerverhuur
Op 8 juli 2019 heeft de gemeenteraad van Heerenveen beleid vastgesteld voor kamerverhuur. Voor die tijd beschikte de gemeente niet over een beleid wat de verhuur van kamers reguleerde. In het vastgestelde beleid is uiteengezet hoe de gemeente om wil gaan met kamerverhuur. Ter juridisch-planologische verankering hiervan is besloten om een paraplubestemmingsplan op te stellen. Met dit bestemmingsplan worden alle bestemmingsplannen in de gemeente op dit onderdeel aangevuld, zodat overal hetzelfde regime van toepassing is. Voor dit plan is het thema kamerverhuur niet van toepassing en hoeft er geen rekening te worden gehouden met dit paraplubestemmingsplan.
Partiële herziening bestemmingsplannen parkeren
In een groot aantal geldende bestemmingsplannen van de gemeente Heerenveen is nog een artikel opgenomen dat de aanvullende werking van enkele stedenbouwkundige bepalingen van de Bouwverordening regelt (waaronder bepalingen ten aanzien van parkeren). Dit kan niet meer worden gebruik als juridische basis om in bouwplannen te kunnen toetsen aan parkeernormen. Om bouwplannen toch te kunnen (blijven) toetsen aan parkeernormen wordt voorzien in een bestemmingsplan waarmee alle bestemmingsplannen in één keer worden voorzien van een afdoende juridische basis daarvoor. Hiermee kan de gemeente bij omgevingsvergunningen eisen blijven stellen aan het aantal parkeerplaatsen en plannen toetsen aan het geldende beleid voor parkeernormen. Voor de ontwikkeling van de waterberging zijn geen parkeervoorzieningen noodzakelijk. Een toetsing aan dit paraplubestemmingsplan is daarom niet nodig.
Deze toelichting is onderdeel van het bestemmingsplan voor de Waterberging in Heerenveen. De opbouw van deze toelichting is als volgt:
Dit bestemmingsplan is opgesteld om de beoogde ontwikkeling (het initiatief) mogelijk te kunnen maken. In dit hoofdstuk wordt het initiatief beschreven. De ontwikkeling moet geen nadelige gevolgen hebben voor de omgeving. Daarom is in dit hoofdstuk ook een beschrijving van de bestaande situatie opgenomen.
Het plangebied ligt in Heerenveen, begrensd door de A32, Het Meer, de Domela Nieuwenhuisweg en de Sportweg. De gronden liggen binnen het bestaand stedelijk gebied zoals opgenomen in de Verordening Romte (2014) van de provincie Fryslân. Het plangebied ligt niet binnen de ecologische hoofdstructuur aangewezen door de provincie.
Op dit moment zijn de percelen onbebouwd en in gebruik als grasland. Ondanks de bestemming voor maatschappelijke doeleinden, kantoren of bedrijven is hier nooit invulling aan gegeven. Rondom het plangebied zijn wel verschillende gebouwen ten behoeve van deze functie gerealiseerd. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie.
Figuur 2.1 Luchtfoto van de huidige situatie (Bron: Rho Basis Viewer)
De totale compensatieopgave bedraagt daarmee 3.500 m². Het is niet mogelijk om binnen de gronden van het hotel te voldoen aan de compensatieplicht wegens het dempen van wateroppervlak en de toename aan verharding. De watercompensatie moet daarom elders worden gecompenseerd.
Het planvoornemen is om een waterberging te realiseren in het plangebied ten behoeve van een compensatieopgave voor de realisatie van een hotel aan de Oranje Nassaulaan. Het plangebied ligt noordelijk van het te realiseren hotel (figuur 2.2).
Figuur 2.2 Waterberging ten opzichte van het hotel (Bron: Rho Basis Viewer)
De voorgenomen locatie voor de waterberging is gekozen omdat de compensatie moet plaatsvinden binnen hetzelfde peilgebied en bij voorkeur aan dezelfde zijde van de snelweg. Door het huidige gebruik en omdat de huidige bestemming al bijna 10 jaar niet wordt ingevuld is het plangebied gekozen voor de waterberging. Daarnaast blijken uit de milieu- en omgevingsaspecten geen belemmeringen.
De waterberging krijgt een oppervlakte van 3.844 m². Er wordt ongeveer 2 meter diep gegraven. In totaal gaat het om 7.688 m³ aan grond. Dit zal afgevoerd worden naar het gemeentelijk gronddepot in Haskerdijken. Een tekening van de inrichting van de waterberging is toegevoegd in bijlage 1.
Ten behoeve van de waterkwaliteit van de waterberging zal deze met 2 duikers aansluiten op de bestaande westelijke watergang. Dit aan het noord- en de zuidzijde van de waterberging. De diameter van de duikers is 400 millimeter.
De waterberging krijgt een functionele inrichting. Voor het onderhoud van de waterberging zal voldoende ruimte rondom de waterberging worden aanhouden ten behoeve van de bereikbaarheid en het neerleggen van het slatsel/de bagger. Na uitvoering van de werkzaamheden voor de waterberging kan het plangebied verder worden ingericht. Daarmee verandert de ruimtelijke verschijningsvorm van het plangebied aanzienlijk. Gezien de ligging langs de snelweg betreft het een 'achterkantsituatie' waarvan de impact op de omgeving beperkt is.
Dit hoofdstuk beschrijft het voor het plangebied relevante ruimtelijk beleid. Daarbij wordt achtereenvolgens ingegaan op het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid.
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.
Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren.
Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vijf opgaven:
Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:
Momenteel wordt voor Noord-Nederland gewerkt aan een Omgevingsagenda. Als voorloper is er gewerkt aan een Contour Omgevingsagenda waarin acht omgevingsopgaven zijn benoemd:
Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie. De regio waarvan de gemeente Heerenveen deel uitmaakt is niet aangewezen als NOVI-gebied. Het beleid uit de NOVI is niet van invloed op de ontwikkeling in het plangebied.
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie infrastructuur en Ruimte uit 2012 (SVIR) is geheel opgegaan in de NOVI, behalve enkele onderdelen van bijlange 6, 'Essentiële onderdelen Nota Mobiliteit'. Vanuit de SVIR zijn in de NOVI voor de periode tot 2028 de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met de hierboven genoemde rijksdoelen zijn 14 nationale belangen aan de orde die verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van een nieuw bestemmingsplan met toelichting waarin wordt aangetoond dat er sprake is van een goede ruimtelijke ordening past in die lijn.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Paragraaf 3.1.3 van deze toelichting gaat hier verder op in.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Het bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals genoemd zijn in het Barro.
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In 2017 is de Ladder herzien. In de Ladder voor duurzame verstedelijking is opgenomen dat de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving bevat van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied.
Toepassing ladder voor duurzame verstedelijking
Met dit plan wordt een waterberging gerealiseerd in het bestaand bebouwd gebied. Op basis van de ontwikkeling is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in de ladder voor duurzame verstedelijking. Daarom is toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking niet noodzakelijk.
Ondanks dat er niet aan de ladder voor duurzame verstedelijking hoeft te worden getoetst is het van belang dat de locatie voor de waterberging voldoende is onderbouwd. Ten eerste is de waterberging noodzakelijk voor de compensatieopgave van het hotel ten zuiden van het plangebied. Het is wenselijk om de watercompensatie te realiseren in hetzelfde peilgebied. Ook heeft het Wetterskip geadviseerd de waterberging aan de oostkant van de A32 te realiseren. Er is daarom gezocht naar een gebied in hetzelfde peilgebied van het hotel, waarbij voldoende ruimte is voor de realisatie van compensatie. De gekozen locatie betreffen onbebouwde gronden in eigendom van de gemeente van voldoende omvang. De geldende bestemming is bovendien na bijna 10 jaar nog niet ingevuld met het toegestane gebruik. Uit een toetsing van de milieu- en omgevingsaspecten blijkt tot slot dat er geen nadelige gevolgen zijn voor de omgeving.
Conclusie
Het voornemen is niet in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking.
De voorgenomen ontwikkeling raakt geen nationale belangen als opgenomen in de NOVI. Er wordt richting gegeven aan de opgave om ruimte te maken voor klimaatverandering en energietransitie. Ook raakt de waterberging geen nationale belangen uit het Barro. Er is sprake van een ruimtelijke ontwikkeling waar de beleidsvrijheid bij de gemeente en de provincie ligt. Als laatste is het voornemen niet in strijd met de ladder voor duurzame verstedelijking. De ontwikkeling past binnen de kaders van het rijksbeleid.
Op 23 september 2020 is de omgevingsvisie Fryslân - De romte diele vastgesteld waarin de ambitie voor de provincie voor 2030-2050 wordt uitgesproken. Hierbij wordt gewerkt met negen principes die richting geven bij het maken van keuzes. Enerzijds zijn de principes inhoudelijk van aard, zoals zuinig ruimtegebruik, omgevingskwaliteit als ontwerpbasis, koppelen van ambities, gezondheid en veilig. Anderzijds zijn er samenwerkingsprincipes, zoals rolbewust, decentraal wat kan, het ja, mits principe, aansluiting zoeken en sturen op proces, ruimer op inhoud.
De insteek om de ambities te realiseren, is niet door verandering tegen te houden, maar door de gewenste nieuwe ontwikkelingen te laten aansluiten bij bestaande kwaliteiten.
De planontwikkeling past binnen het principe 'gezondheid en veilig'. De watercompensatie is van belang voor de waterkwaliteit en waterkwantiteit in het gebied. Daarnaast is er sprake van het koppelen van ambities. Door middel van een nauwe samenwerking tussen gemeente en Wetterskip is de locatie voor de waterberging bepaald. Daarnaast maakt de waterberging de ontwikkeling van een hotel mogelijk. Een voorbeeld van het ja, mits principe.
Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân 2014 vastgesteld. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor ruimtelijke plannen. Deze regels zijn voornamelijk van toepassing in het landelijk gebied. Het plangebied ligt in het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast worden er geen belangen van de provincie op het gebied van bundeling, ruimtelijk kwaliteit, wonen, werken, recreatie, landbouw, natuur, kustverdediging of duurzaamheid beïnvloed door de voorgenomen ontwikkeling. De Verordening Romte schrijft geen specifieke regels met betrekking tot deze ontwikkeling voor.
Omgevingsverordening Fryslân 2022
Op 16 februari 2021 is de omgevingsverordening Fryslân als ontwerp ter inzage gelegd. Deze omgevingsverordening zal de Verordening Romte uit 2014 gaan vervangen als de Omgevingswet in werking treedt. De inhoudelijke principes uit beide verordeningen blijven grotendeels gelijk waardoor de voorgenomen ontwikkeling ook binnen het beleid van de nieuwe omgevingsverordening Fryslân zal passen.
De provincie Fryslân heeft ook een Ontgrondingenverordening. Een ontgrondingsvergunning (een vergunning tot ontgronding als bedoeld in artikel 3 van de Ontgrondingenwet) is niet van toepassing op ontgrondingen die noodzakelijk zijn voor de verwerkelijking van een in niet langer dan 10 jaar geleden onherroepelijk geworden bestemmingsplan aan de grond gegeven bestemming, mits:
Een ontgronding is noodzakelijk om de waterberging, die door middel van dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, te realiseren. Daarnaast zal de diepte van de ontgronding/ waterberging niet meer bedragen dan 2 meter beneden het maaiveld. Bij de ontgronding wordt 7.688 m³ aan grond afgevoerd worden naar het gemeentelijk gronddepot in Haskerdijken. Hiermee wordt aan bovenstaande voorwaarden uit de Ontgrondingenverordening voldaan. Een ontgrondingenvergunning is niet noodzakelijk. Dit is ook afgestemd met de FUMO. Er geldt een meldingsplicht op basis van de hoeveelheid grond die in depot wordt gezet. Deze melding moet gedaan worden voordat gestart wordt met de werkzaamheden.
Sinds de inwerkingtreding van de Waterwet (2009) zijn normen voor water juridisch verankerd in de provinciale waterverordeningen. In de Waterverordening zijn de bestaande normen voor de regionale keringen overgenomen. Voor de regionale wateroverlast zijn normen vastgelegd in de vorm van normen voor inundatiefrequentie, waarop regionale wateren moeten zijn ingericht. Hiermee ontstaat inzicht in het maatschappelijk verantwoord geachte beschermingsniveau tegen wateroverlast, dat de burger van de overheid mag verwachten.
Voor een situatie van watertekort is door het rijk een landelijke verdringingsreeks opgesteld, een op voorhand vastgestelde prioriteiten volgorde voor de verdeling van water tijdens een periode van watertekort. De provincie heeft een regionale verdringingsreeks vastgesteld die het mogelijk maakt om binnen de landelijke verdringingsreeks regionaal maatwerk te leveren en geeft richting aan het operationele beheer in perioden van waterschaarste.
Verder bevat de verordening de zogenaamde projectprocedure voor belangrijke waterhuishoudkundige maatregelen. Deze procedure vereenvoudigt de normale wettelijke procedure en maakt het mogelijk dat bepaalde ingrepen in het watersysteem die geen uitstel kunnen lijden, versneld kunnen worden uitgevoerd.
Alle belangrijke handelingen in het watersysteem worden gebonden aan een vergunning of aan algemene regels. Er wordt zoveel mogelijk gekozen voor algemene regels omdat deze verplichting minder zwaar is. Voor alle handelingen waarvoor een vergunningplicht geldt wordt de watervergunning ingevoerd.
Bij het plangebied van de waterberging ligt geen regionale waterkering. Er is geen sprake van watertekort in de omgeving. De ontwikkeling van de waterberging draagt bij aan de waterkwantiteit in het gebied. De waterberging valt niet onder 'belangrijke waterhuishoudkundige maatregelen'. Voor de waterberging geldt geen vergunningsplicht. De algemene regels zijn van toepassing.
Door middel van de ontwikkeling van de waterberging wordt de realisatie van een hotel mogelijk gemaakt. Er wordt rekening gehouden met de waterkwaliteit en waterkwantiteit in de omgeving. Hierbij wordt aangesloten op de Omgevingsvisie van de provincie Fryslân. Daarnaast zijn er vanuit de Verordening Romte (2014) geen belemmeringen. De Ontgrondingenverordening en de Waterverordening van de provincie zijn getoetst. Uit het voorgaande blijkt dat de provinciale belangen voldoende zijn geborgd.
Na een uitgebreid participatietraject met inwoners en organisaties heeft de gemeenteraad op 8 juli 2021 de Omgevingsvisie 1.0. vastgesteld. Daarmee heeft de raad de hoofdlijnen van het beleid voor de fysieke leefomgeving vastgelegd. In de visie is beschreven wat voor gemeente Heerenveen wil zijn in 2040 en wat daarvoor als gemeente gedaan gaat worden tot 2030.
De gemeente Heerenveen richt daarbij op vier speerpunten:
De visie vormt ook een afwegingskader voor plannen van inwoners en bedrijven die niet passen binnen de huidige planologische kaders. De gemeente wil initiatieven bekijken vanuit een positieve grondhouding (‘ja-mits’). Als plannen niet passen binnen het beleid, wordt bekeken hoe het wel kan.
De kernkwaliteiten die centraal staan zijn:
De gemeente hanteert een aantal afwegingsprincipes in geval van nieuwe initiatieven:
De realisatie van een waterberging past binnen het speerpunt voor gezonde, klimaatbestendige en leefbare wijken. De gemeente reageert door middel van dit bestemmingsplan op de compensatieopgave die er ligt vanwege de realisatie van een nieuw hotel. Voldoende water is van belang voor de kwaliteit van de omgeving. Daarnaast wil de gemeente initiatieven bekijken vanuit een positieve grondhouding ('ja-mits'). Als plannen niet passen binnen het beleid, wordt bekeken hoe het wel kan. Een zoekgebied voor watercompensatie om een voorgenomen ontwikkeling te kunnen realiseren is hier een goed voorbeeld van.
Ook wordt er aangesloten bij de kernkwaliteiten 'uitstekend vestigingsklimaat' en 'een robuust blauw netwerk'. De vestiging van een hotel wordt door deze waterberging mogelijk gemaakt. Daarnaast wordt er meer ruimte gecreëerd voor water in het gebied. Op deze manier wordt het plan van het hotel geen probleem voor een ander.
Conclusie
Dit bestemmingsplan past binnen de kaders van de Omgevingsvisie van de gemeente Heerenveen.
Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moet aandacht worden besteed aan wet- en regelgeving voor de verschillende omgevingsaspecten. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het projectgebied op de omgeving en omgekeerd. Dat zijn de milieu- en omgevingsaspecten geluid, luchtkwaliteit, bodem, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, bedrijven en milieuhinder en kabels en leidingen. In de volgende paragrafen worden deze omgevingsaspecten en eventueel daaraan verbonden planologische randvoorwaarden behandeld.
Toetsingskader
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfs-, en recreatieve activiteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming is gebruik gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering (2009). In deze publicatie is een lijst opgenomen waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gerangschikt naar mate van milieubelasting. Voor elke bedrijfsactiviteit is de maximale richtafstand ten opzichte van milieugevoelige functies aangegeven op grond waarvan de categorie-indeling heeft plaatsgevonden. De richtafstanden gelden ten opzichte van het omgevingstype 'rustige woonwijk'. Voor het omgevingstype 'gemengd gebied' gelden kleinere afstanden.
Toetsing
Een waterberging wordt niet gezien als hinder veroorzakende of gevoelige functie in het kader van milieuzonering. Voor gevoelige functies (woningen) ontstaat geen onaanvaardbare situatie en bedrijven zullen door de nieuwe waterberging niet worden beperkt in de bedrijfsvoering. Op basis van bovenstaande motivering is het niet noodzakelijk om een nader onderzoek uit te voeren naar milieuzonering.
Conclusie
Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Toetsingskader
Op het gebied van verkeer en mobiliteit bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen waterberging. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de functie mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat er voldoende parkeergelegenheid aanwezig dient te zijn en de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en/of verkeersveiligheid.
Toetsing
In dit bestemmingsplan wordt een waterberging gerealiseerd. De verkeersgeneratie die ontstaat tijdens de aanlegfase van de waterberging is meegenomen in de stikstofberekening. Het gaat hier om een tijdelijke verkeersgeneratie. Er vindt verder geen ontwikkeling plaats die een blijvende verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft. Ook zijn er voor de ontwikkeling van de waterberging geen parkeerplaatsen noodzakelijk. Wanneer de locatie van de waterberging verder wordt ingericht worden er mogelijk fiets- of wandelpaden aangelegd.
Conclusie
Een verdere toetsing aan verkeer en parkeren is niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Van groot belang voor de ruimtelijke ordeningspraktijk is de wettelijk verplichte 'watertoets'. De watertoets kan worden gezien als een procesinstrument dat moet waarborgen dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen. Belangrijk onderdeel van de watertoets is het vroegtijdig afstemmen van ontwikkelingen met de betrokken waterbeheerder. Het onderhavige plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân.
Toetsing
Op 23 november 2021 is voor de realisatie van een hotel aan de Oranje Nassaulaan de digitale watertoets doorlopen. Op basis van het planvoornemen heeft het Wetterskip Fryslân bepaald dat bepaalde aspecten van het plan een grote invloed hebben op het water of de wateraspecten (zoals dijken, gemalen, stuwen of persleidingen) in de omgeving dat de normale procedure moet worden gevolgd. Naar aanleiding van de resultaten van deze digitale watertoets heeft er overleg plaatsgevonden met het Wetterskip. Hierin is besloten dat er voor de compensatieopgave elders oppervlaktewater moest worden gerealiseerd. Dit bestemmingsplan geeft hier invulling aan door de mogelijkheid voor waterberging in het plangebied te bieden.
Ook dit plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (aanvraagnummer: 00015143). De uitkomst van deze toets is dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit houdt in dat het plan mogelijk invloed heeft op de wateraspecten. Het resultaat van de watertoets is opgenomen in bijlage 2. Het Wetterskip adviseert om na te gaan of er voor de voorgenomen ontwikkeling een vergunning noodzakelijk is in het kader van watercompensatie. Aangezien er geen sprake is van toename van verharding, maar juist water wordt toegevoegd, is geen watervergunning nodig. Als onderdeel van het wettelijk vooroverleg is het voorontwerp bestemmingsplan voorgelegd aan het Wetterskip.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Er is genoeg ruimte om de waterberging te realiseren.
Toetsingskader
De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd indien een plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt.
Toetsing
Omdat er geen nieuwe geluidgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt is een toetsing aan de Wet geluidhinder niet noodzakelijk. In de Wgh wordt een waterberging niet aangemerkt als een gevoelige functie. Het omzetten van de bestemming voor de realisatie van een waterberging heeft daarom geen gevolgen voor het aspect geluid.
Conclusie
De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Toetsingskader
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening gehouden te worden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijziging dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.
Ten behoeve van ruimtelijke plannen dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch onderzoek, te worden verricht. Indien uit het historisch onderzoek wordt geconcludeerd dat op de betreffende locatie sprake is geweest van activiteiten met een verhoogd risico op verontreiniging dient een volledig verkennend bodemonderzoek te worden uitgevoerd. In het geval van dit plan is het van belang dat de bodem van goede kwaliteit is omdat de gronden worden afgegraven en verplaatst.
Toetsing
Om eventuele belemmeringen in te schatten is het bodemloket geraadpleegd (figuur 4.1).
Bij het bodemloket is diverse informatie beschikbaar over eerder uitgevoerde onderzoeken. De resultaten van de evaluatie van de sanering geven aan dat de vastgestelde verontreiniging voldoende is gesaneerd in het kader van de Wet bodembescherming. Omdat het plangebied nu in gebruik is als grasland worden er geen verontreinigingen verwacht. Om aan te tonen dat de bodem geschikt is om af te graven is een bodemonderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat er lichte verontreinigingen aanwezig zijn in zowel de grond als in het grondwater. Het is niet nodig om een nader bodemonderzoek uit te voeren. De lichte verontreinigingen vormen namelijk geen verhoogd risico voor de volksgezondheid en/of het milieu. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen beperkingen voor het bestemmingsplan. Het rapport van het bodemonderzoek is als bijlage 3 opgenomen.
Figuur 4.1 Bodeminformatie plangebied (Bron: bodemloket.nl)
Bodemonderzoek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is op 18 juli 2023 een bodemonderzoek uitgevoerd. Dit betreft het Verkennend bodemonderzoek waterberging nabij Domela Nieuwenhuisweg te Heerenveen Wiertsema&Partners, VN-84189-1, d.d. 3 augustus 2023).
De conclusie uit het rapport is:
Deze conclusie is akkoord bevonden door de gemeente.
De aangetoonde kwaliteit van de boven- en ondergrond betreft AW en wonen. Deze bodemkwaliteit (klasse Wonen) wijkt af van de bodemkwaliteitskaart. In dit verband moet de grond, wanneer dit elders wordt toegepast, middels een partijkeuring conform Besluit bodemkwaliteit worden onderzocht. Hierbij moet PFAS tevens worden onderzocht.
Indien er tijdens de (graaf)werkzaamheden een vermoeden van bodemverontreiniging wordt aangetroffen, dient de gemeente hiervan zo spoedig mogelijk in kennis te worden gesteld. Vrijkomende grond mag binnen het terrein worden verwerkt zonder aanvullende voorwaarden.
Toetsingskader
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.
Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
In de provincie Friesland wordt gebruik gemaakt van de archeologische kaart FAMKE. FAMKE staat voor Friese Archeologische Monumentenkaart Extra. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).
Toetsing
Volgens de kaart ijzertijd-middeleeuwen van FAMKE is voor het plangebied geen onderzoek noodzakelijk. Dit advies wordt gegeven als op basis van eerder onderzoek is gebleken dat er zich geen archeologische resten in de bodem bevinden, of wanneer de archeologische verwachting voor het aantreffen van archeologische resten uit de periode ijzertijd - middeleeuwen op gefundeerde gronden zodanig laag is dat de kans op aantasting bij de meeste ingrepen zeer klein is.
Op de kaart steentijd-bronstijd van FAMKE wordt aangegeven dat voor het plangebied karterend onderzoek 2 geldt. In deze gebieden kunnen zich op enige diepte archeologische lagen uit de steentijd bevinden. De provincie beveelt daarom aan om bij ingrepen van meer dan 2500m² een karterend (boor)onderzoek uit te laten voeren.
Ten behoeve van het bestemmingsplan voor Skoatterwâld is in 2005 een inventariserend archeologisch veldonderzoek uitgevoerd waarbij ook dit plangebied is meegenomen. Dit archeologisch onderzoek is opgenomen in bijlage 4. De FAMKE stelt dat er minimaal zes boringen per hectare moeten worden gezet, met een minimum van zes boringen voor gebieden kleiner dan een hectare. In het onderzoek van 2005 zijn minder boringen gezet dan wenselijk volgens het FAMKE. Er is daarom overleg geweest met de provincie over eventueel archeologisch vervolgonderzoek. Op grond van een verdiepingsslag van de FAMKE is het gebied door de provincie vrijgegeven. Aanvullend archeologisch onderzoek is daarom niet aan de orde.
Conclusie
Het aspect archeologie staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Toetsingskader
Het Rijk heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in artikel 3.1.6 lid 5 sub a vastgelegd dat gemeenten bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Naast wetgeving op Rijksniveau is ook in de 'Verordening Romte Fryslân 2014' in artikel 2.1.1 vastgelegd dat gemeenten in een ruimtelijk plan moeten aangeven op welke wijze het plan rekening houdt met cultuurhistorische elementen en structuren zoals opgenomen in de provinciale structuurvisie 'Grutsk op 'e Romte'.
Toetsing
Om de cultuurhistorische waarden vast te stellen is de cultuurhistorische kaart van de provincie Fryslân geraadpleegd. Aan de hand van de Cultuurhistorische waardenkaart van de provincie is gekeken naar de cultuurhistorische elementen in en nabij het plangebied. Volgens de Cultuurhistorische Kaart Fryslân zijn er binnen het plangebied geen cultuurhistorische waardevolle elementen aanwezig. Op korte afstand van het plangebied zijn ook geen cultuurhistorische elementen aanwezig.
Conclusie
Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waardevolle elementen direct of indirect beschadigd.
Algemeen
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met Natura 2000-gebieden en het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen:
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebied
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied ligt niet binnen een Natura 2000-gebied. Het meest nabijgelegen gebied met stikstofgevoelige habitats betreft het Natura 2000-gebied Rottige Meenthe & Brandemeer. De minimale afstand van dit Natura 2000-gebied tot het plangebied bedraagt 9,9 kilometer. Ondanks dat de voorgenomen locatie voor de waterberging buiten de grenzen van de Natura 2000- gebieden ligt, kan de ontwikkeling van het plangebied leiden tot een toename van stikstofdepositie in de Natura 2000-gebieden in de omgeving. In het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) moet beoordeeld worden of het plan leidt tot een verslechtering van de kwaliteit van de beschermde habitats en de habitats van soorten binnen de Natura 2000-gebieden. Het is daarom noodzakelijk om een AERIUS berekening uit voeren om te bepalen of stikstofdepositie een knelpunt vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Wettelijk kader
Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 met betrekking tot het Programma Aanpak Stikstof wordt bij vrijwel ieder plan stilgestaan bij de mogelijke stikstofemissie en het effect daarvan op Natura 2000-gebieden. Per 1 juli 2021 trad de Wet stikstofreductie en natuurverbetering (Wsn) en het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering (Bsn) in werking. De Wsn en de Bsn regelden een vrijstelling voor de vergunningsplicht van artikel 2.7 lid 2 Wnb voor de aanlegfase van bouwwerkzaamheden. Op 2 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3159) is in de zaak van Porthos een uitspraak gedaan door de Afdeling bestuursrechtspraak over deze partiële bouwvrijstelling. Uit deze uitspraak blijkt dat art. 2.9a van de Wnb en art. 2.5 Bnb in strijd is met art. 6 van de Habitatrichtlijn uit de Wet natuurbescherming. Er wordt daarom teruggegaan naar de situatie vóór 1 juli 2021 waarbij ook de aanlegfase van bouwprojecten moet worden doorgerekend voor stikstofdepositie om significant negatieve effecten op Natura 2000 gebieden te kunnen uitsluiten.
Stikstofberekening
De berekening met AERIUS genereert een rekenresultaat waarin wordt geconstateerd dat er als gevolg van de gewenste ontwikkeling geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden waarbij sprake is van een overschrijding van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. De aanlegfase is worstcase in de berekening meegenomen. Een berekening voor de gebruiksfase kan achterwege blijven aangezien er geen emissiebronnen tijdens de gebruiksfase zijn.
Er treedt door de stikstofdepositie geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig. De stikstofberekening en de bijbehorende memo zijn opgenomen in bijlage 5.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet binnen het concreet begrensde NNN. Omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland geen externe werking heeft, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van enige aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.
Soortenbescherming
Wat betreft de soortenbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. In het kader van dit plan wordt een ecologische quickscan uitgevoerd om na te gaan of er maatregelen moeten worden genomen ten aanzien van beschermde soorten. Het resultaat van de quickscan wordt aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
Ecologische Quickscan
Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is een quickscan ecologie uitgevoerd. Hieruit is gebleken dat dat vrijwel alle vormen van negatieve effecten op beschermde natuurwaarden onder de Wet natuurbescherming (Wnb) als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden op voorhand kunnen worden uitgesloten. Uitzondering daarop worden gevormd door vogelsoorten waarvan de nesten geen jaarronde bescherming genieten, maar wel beschermd zijn wanneer er sprake is van een broedgeval. Hiervoor geldt als advies dat de werkzaamheden buiten de broedperiode (15 maart – 15 juli) worden uitgevoerd.
Algemene zorgplicht
Onder de Wet natuurbescherming geldt, net als voorheen onder de Flora- en faunawet, een zorgplicht voor alle in het wild levende dieren. Die zorgplicht houdt in dat de werkzaamheden die nadelig kunnen zijn voor dieren en planten in redelijkheid zo veel mogelijk worden nagelaten of maatregelen worden genomen om onnodige schade aan dieren en planten te voorkomen.
Conclusie
Er treedt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) geen negatief effect op door stikstofdepositie in beschermde Natura 2000-gebieden. Als rekening wordt gehouden met de broedperiode van beschermde vogelsoorten en de algemene zorgplicht in acht wordt genomen, is er geen belemmering vanuit ecologie.
Toetsingskader
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgesteld in:
Het vervoeren van gevaarlijke stoffen per buisleiding is geregeld via het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Toetsing
Aan hand van de Risicokaart is een inventarisatie gedaan van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde.
Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:
A32
De waterberging wordt gerealiseerd langs de A32. Over deze weg vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is een risiconormering vastgesteld. In december 2007 heeft de gemeente hiernaar onderzoek laten instellen door de adviesgroep AVIV BV.
Gasleiding
Ook loopt er door het plangebied een hoofdgastransportleiding (figuur 4.2). Deze leiding loopt langs “Het Meer” en komt uit op een gasdrukregel- en meetruimte aan de Nieuwburen. Ten aanzien van de N 500-20 (transportleiding aan de oostzijde van de A32) dient een minimale afstand van 14 meter te worden aangehouden.
Voor de voorgenomen ontwikkeling is de Gasunie om advies gevraagd. Hierbij geeft de Gasunie aan rekening te houden met de volgende veiligheidsregels tijdens uitvoering van de werkzaamheden :
Figuur 4.2 Locatie gasleiding (Bron: Gasunie 2023).
Omdat er geen kwetsbare en/ of beperkt kwetsbare objecten worden gerealiseerd door de voorgenomen ontwikkeling is een beoordeling van het groepsrisico's niet noodzakelijk. Er zal met de voorwaarden van de Gasunie met betrekking tot de gasleiding rekening worden gehouden.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het voorliggend plan. Omdat er geen gevoelige of beperkt gevoelige objecten mogelijk worden gemaakt is een beoordeling van het groepsrisico niet noodzakelijk.
Toetsingskader
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen zijn door middel van een Klic-melding in kaart gebracht (bijlage 6).
Toetsing
Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig die nog niet zijn onderzocht. De gasleiding in het plangebied wordt besproken in paragraaf 4.9. In het plangebied liggen cruciale drinkwaterleidingen. Ontgravingen mogen niet binnen het stabiliteitsprofiel van 5 meter aan weerszijden van de drinkwaterleiding plaatsvinden. Als dit toch noodzakelijk is dient vooraf afgestemd te worden met Vitens om te beoordelen of op basis van concept plantekeningen van de ontgraving, er maatregelen kunnen worden getroffen om een ongestoorde ligging en bedrijfsvoering van deze drinkwaterleidingen te kunnen garanderen.
Conclusie
Het aspect kabels en leidingen vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Toetsingskader
In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) gehanteerd.
Op grond van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
Besluit niet in betekenende mate (nibm)
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Besluit gevoelige bestemmingen
Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.
De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.
Toetsing
Het plan maakt de realisatie van een waterberging van 3.375 m3 mogelijk. Deze waarde valt ruim onder de grenswaarde, die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het plan draagt dan ook niet in betekenende mate bij aan de toename van de hoeveelheid stikstofdioxide en fijnstof in de lucht. Er wordt voldaan aan de luchtkwaliteitswetgeving en nader onderzoek is niet noodzakelijk. Tevens worden de woningen niet aangemerkt als gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.
Toetsingskader
Bij elk ruimtelijk plan moet worden overwogen of een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. In dat kader moet het bevoegd gezag nagaan of er activiteiten plaatsvinden die belangrijke negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor bestaat enerzijds uit het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds uit de hiervoor beschreven onderzoeken.
Als sprake is van een activiteit zoals genoemd in kolom 1 van de C-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag de uitgebreide m.e.r.-procedure te doorlopen. Als sprake is van een activiteit in kolom 1 van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) dient het bevoegd gezag te toetsen of er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden.
Toetsing
Op voorliggend bestemmingsplan is categorie D9 uit de D-lijst van het Besluit m.e.r., van toepassing, te weten: Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan. De waterberging die met het voorliggend bestemmingsplan wordt mogelijk gemaakt, krijgt een oppervlakte van 3.844 m². Voor categorie D9 geldt een drempelwaarde van een oppervlakte van 125 hectare of meer bij een functiewijziging van water, natuur, recreatie of landbouw.
Daarnaast is categorie D16.1 van toepassing, te weten. 'De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D 16.2'.
Hiervoor geldt ook de grens van 125 hectare.
Wanneer onder de drempelwaarde wordt gebleven geldt een vormvrije m.e.r.-beoordelingsplicht. Het bevoegd gezag moet (weliswaar vormvrij) beoordelen of desalniettemin de uitgebreide m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Op basis van de uitkomsten van het stikstof- en archeologisch onderzoek en de beoordeling van de overige milieu- en omgevingsaspecten zoals dat hiervoor in hoofdstuk 4 is toegelicht, kan worden geconcludeerd dat de effecten op het milieu beperkt zijn. Op grond hiervan kan het bevoegd gezag het besluit nemen dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure.
Conclusie
Deze ontwikkeling is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tijdens de toetsing van de omgevingsaspecten zijn geen belangrijke nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het uitvoeren van de werkzaamheden voor de waterberging.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op eenzelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen conform de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld conform deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
In het voorliggende bestemmingsplan wordt de beoogde situatie vastgelegd. Het plangebied heeft in dit plan één bestemming gekregen. Hieronder wordt de water bestemming uitgewerkt. Daarnaast is de dubbelbestemming Leiding-Gas opgenomen.
Groen
Deze bestemming ligt rondom de bestemming 'Water' en is bedoeld voor de verdere groeninrichting van het plangebied. Dit groen heeft een openbaar karakter. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel kunnen fiets- en voetpaden worden aangelegd binnen de bestemming. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan tot een maximale hoogte van 5 meter.
Water
Deze bestemming ligt op de te realiseren waterberging in het plangebied. De waterberging heeft een structurele betekenis voor berging en afvoer van hemelwater en een functionele betekenis ten behoeve van een compensatieopgave. De waterberging is binnen deze bestemming toegestaan. Ook de oevers, nuts-, en groenvoorzieningen zijn binnen de waterbestemming geregeld. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
Leiding - Gas
De ligging van de gasleiding is aangegeven met de dubbelbestemming Leiding-Gas. Binnen deze bestemming zijn slechts bouwwerken ten behoeve van de leiding toegestaan en is een omgevingsvergunning nodig voor andere werkzaamheden.
Leiding - Water
Binnen het plangebied liggen cruciale drinkwaterleidingen. Ontgravingen mogen niet binnen het stabiliteitsprofiel van 5 meter aan weerszijden van de drinkwaterleiding plaatsvinden. Hier voorziet de bestemming Leiding-Water in. Binnen de bestemming mogen enkel bouwwerken, geen gebouw zijnde ten behoeve van de bestemming worden opgericht. Een omgevingsvergunning is nodig wanneer hiervan wordt afgeweken waarbij vooraf advies moet worden ingewonnen van de leidingbeheerder. Ook geldt een vergunningplicht voor bijvoorbeeld grondwerkzaamheden.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.
Vooroverleg
Omdat de gemeente de belanghebbenden wil betrekken bij de planvorming, is op basis van het wettelijk vooroverleg het plan aangeboden aan verschillende overlegpartners. In de reactienota vooroverleg (bijlage 7) zijn de overlegreacties samengevat en is aangegeven op welke punten het bestemmingsplan is aangepast.
Zienswijzen
Vervolgens zal het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage liggen. Tijdens deze periode zal eenieder in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienden.
Vaststelling
Het bestemmingsplan zal naar aanleiding van eventuele zienswijzen gewijzigd of ongewijzigd worden vastgesteld. Uiteindelijk is tegen het vaststellingsbesluit beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).
Financiële haalbaarheid
Met de uitvoering van dit plan wordt watercompensatie mogelijk gemaakt. De gronden waarbinnen watercompensatie mogelijk wordt gemaakt, zijn gemeentelijk eigendom. De kosten die uit het plan (kunnen) voortvloeien zijn onder andere planschadekosten, plankosten, kosten voor bouw- en woonrijp maken, kosten voor voorbereiding en toezicht.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, (woning)bouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd. Er wordt geen exploitatieplan conform artikel 6.12 Wro opgesteld, omdat het kostenverhaal is geregeld door opbrengsten uit uitgifte van gronden.