direct naar inhoud van Toelichting
Plan: 2e partiële herziening bestemmingsplan Oude- en Nieuwehorne - De Fjilden
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0074.2PHBPNDeFjilden-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2014 is een bestemmingsplan vastgesteld voor de realisatie van een woningbouwlocatie op voormalige sportvelden van Nieuwehorne. Dit plan voorziet in de gefaseerde bouw van ongeveer 100 woningen. Deze woningbouw is moeizaam van de grond gekomen. In 2016 is een andere ontwikkelstrategie gekozen, waarbij via een 1e partiële herziening van het bestemmingsplan de inrichting van de woonkavels aan het Sevenaerpad is aangepast. Nu is ook voor een deel van het westelijk gelegen gebied, tussen de Sterrekamp en de Stip een nieuwe stedenbouwkundige invulling gemaakt. Dit plan gaat uit van een lagere dichtheid en daarmee minder woningen en de toevoeging van een huisartsenpraktijk aan de Sterrekamp, direct achter het lint langs de Schoterlandseweg.

Deze 2e partiële herziening van het bestemmingsplan voorziet in een juridisch-planologisch kader, waarbinnen de nieuwe stedenbouwkundige invulling mogelijk wordt gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het oosten van Nieuwhorne. Het omvat het westelijk deel van de nieuwe woonwijk De Fjilden, tussen het lint aan de Schoterlandse weg en de reeds gerealiseerde woningen aan de Stip. Het wordt verder globaal begrenst door de Sterrekamp en de bomenrij die de ontwikkellocatie van noord naar zuid doorkruist. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.2PHBPNDeFjilden-OW01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging en begrenzing plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied is geregeld in het bestemmingsplan Oude en Nieuwehorne - De Fjilden, dat is vastgesteld op 14 maart 2014. In dit bestemmingsplan zijn de wegen, belangrijkste groenelementen, uit te geven woonkavels, bouwvlakken en woningaantallen vrij specifieke geregeld. Voor een andere stedenbouwkundige invulling is daarom een partiële herziening van het bestemmingsplan nodig.

Een fragment van de verbeelding van dat bestemmingsplan is weergegeven in figuur 1.2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.2PHBPNDeFjilden-OW01_0002.png"

Figuur 2.1 Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de huidige situatie, de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de omgevingsaspecten volgt. Wanneer deze van toepassing zijn, worden daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 De situatie

Het plangebied van dit uitwerkingsplan heeft betrekking op de fase van woningbouwontwikkeling De Fjilden. De naam De Fjilden verwijst naar de voormalig sportvelden, waarop de ontwikkeling plaatsvindt. Fase 1 omvat het westelijk gelegen veld, langs de Sterrekamp. Deze weg sluit aan de noordzijde direct aan op de Schoterlandseweg (N380). Ook de woonkavels aan de oostzijde, aan het Sevenaerpad, horen bij fase 1.

Op het zuidelijk deel van het westelijk veld, ten zuiden van de Stip, is fase 1a van de woningbouw inmiddels vrijwel afgerond. Dit is grotendeels gebaseerd op de in 2016 vastgestelde hernieuwde realisatiestrategie.

In navolging hierop is voor de afronding van fase 1 (fase 1b) een stedenbouwkundig plan gemaakt, dat inspeelt op de meest actuele inzichten en woonwensen. Concreet wordt het plan iets ruimer opgezet, met een programma van alleen vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Dit betekent dat het aantal woningen van 27 naar 20 gaat. In de noordwestelijke hoek wordt een huisartsenpraktijk voorgesteld.

De belangrijkste ontwerpuitgangspunten van het oorspronkelijk stedenbouwkundig plan worden gerespecteerd in het nieuwe plan. Het gaat dan om het behoud van groen en van de lanenstructuur, concreet langs de Sterrekamp en langs de oostzijde van fase 1b. Centraal in het plan is een groen middengebied voorzien. De auto is hier te gast.

In figuur 2.1 is het nieuwe plan ten opzichte van het oorspronkelijk en reeds bestemde plan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.2PHBPNDeFjilden-OW01_0003.png"

Figuur 2.1 Aangepaste en oorspronkelijk stedenbouwkundig plan

2.2 Ruimtelijke inpassing

De wijziging van het stedenbouwkundig plan is ten opzichte van het geldende bestemmingsplan een relatief beperkte ingreep. Het groene karakter van de Sterrekamp blijft ongewijzigd. Het bestemmingsplan wordt flexibel ingericht, door gebruik te maken van twee woonbestemmingen. Dit komt mede doordat niet alle woningen aan de Sterrekamp volledig op deze weg zijn geörienteerd. De welstandsnota biedt voldoende waarborg voor het behalen van de gewenste kwaliteit langs de lanen, waaronder het creëren van een strakke rooilijn.

Voor het parkeren blijven de normen van de gemeente Heerenveen van kracht. Deze zijn geborgd in de regels. Ook de woningen aan het centraal gelegen groengebied krijgen de mogelijkheid om op eigen erf te parkeren.

De huisartsenpraktijk wordt gebouwd op de plek waar nu drie bouwkavels voor vrijstaande woningen zijn bestemd. Qua functie is een dergelijke praktijk goed in te passen op deze plek. Deze sluit aan op een gemengde functie in het lint aan de Schoterlandseweg . De parkeervoorziening ligt op enige afstand vanaf woningen. Daarbij is 10 meter voldoende. Het gebouw is in omvang passend in de omgeving.

Het stedenbouwkundig plan dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt is in het dorp gepresenteerd en positief ontvangen. Het plan sluit beter aan op de lokale wensen.

2.3 Behoefte

In het Bro (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De regeling houdt in dat de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevat. Indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

Dit bestemmingsplan maakt feitelijk geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk. Het gebied is reeds bestemd voor de bouw van woningen en dit plan voorziet niet in intensivering hiervan. Desondanks is het van belang inzicht te geven in de behoefte. Het gaat om een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied, zoals bedoeld in de begripsbepaling van het Bro.

Het plan is tot stand gekomen om de woningbouw in het plangebied beter aan te sluiten op de vraag. De woonwensen uit het dorp zijn vertaald naar een plan met een divers woningaanbod, met daarin onder meer ruimte voor kleinschalige (levensloopbestendige) woningen. Daarnaast zijn er 2-onder-1-kapwoningen en grotere particuliere kavels opgenomen. De huisartsenpraktijk van Nieuwehorne is op zoek naar een locatie voor nieuwbouw. In overleg met de huisartsen en het dorp is in het plan hiervoor een plek gereserveerd.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling die dit bestemmingsplan mogelijk maakt, voldoet aan het uitgangspunt van duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

Verordening Romte Fryslân

De Verordening Romte Fryslân 2014 stelt regels aan ruimtelijke plannen en projecten. Volgens de begrenzing tussen het buitengebied en het stedelijk gebied ligt het plangebied binnen het stedelijk gebied. Hier wordt ruimte geboden voor het ontwikkelen van stedelijke functies voor zover deze naar aard en omvang passen bij de kern.

In Artikel 3 van de verordening is specifiek aangegeven dat een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw kan bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. In dit geval gaat het om het herschikken van bestaande harde plancapaciteit, waarbij het aantal woningen per saldo afneemt. Omdat er in die zin geen nieuwe woningbouw mogelijk wordt gemaakt, is het niet nodig de ontwikkeling te toetsen aan artikel 3 van de verordening. Dit plan is in overeenstemming met de regels van de verordening.

3.2 Gemeentelijk beleid

Woonvisie gemeente Heerenveen 2015-2020

Het in werking treden van de gewijzigde Woningwet per 1 juli 2015 en ontwikkelingen op de woningmarkt vormden aanleiding voor het vaststellen van een woonvisie voor de periode tot 2020. In 2020 heeft de gemeenteraad besloten de woonvisie nog ten minste twee jaar te verlengen. In de visie staan vier thema's centraal:

  • De match tussen vraag en aanbod: naar een optimale woningvoorraad;
  • Goed wonen voor iedereen: betaalbaarheid en beschikbaarheid van woningen;
  • Kwaliteit en verduurzaming: naar een duurzame woningvoorraad;
  • Wonen, zorg en welzijn: aandacht voor vergrijzing en kwetsbare groepen.

Het plan voorziet in een betere afstemming van vraag en aanbod, doordat het nieuwe stedenbouwkundig plan is afgestemd op de vraag uit het dorp en aan de actuele trends. Bovendien biedt het bestemmingsplan voldoende flexibiliteit om in te kunnen spelen op een veranderende vraag om zo richting de toekomst een optimale woningvoorraad te realiseren. Met de voorgenomen levensloopwoningen, die op korte afstand van voorzieningen worden gebouwd, worden ook ingespeeld op vergrijzing.

Welstandsnota 2016

De ‘Welstandsnota 2016’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Heerenveen op 21 december 2015. De welstandsnota bevat een gebiedsindeling, die wordt bepaald door het onderscheid in type gebieden met verschillende kwaliteiten. In het ene gebied ligt de nadruk meer op bescherming van bestaande waarden, in het andere meer op het faciliteren van ontwikkelingen/wijzigingen.

Voor De Fjilden is in 2016 een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het is gebaseerd op de visie van het dorp en het daaruit voortvloeiende stedenbouwkundig plan. Dit plan biedt een passend welstandskader voor verdere invulling van het gebied. Het wensbeeld is in de basis ongewijzigd.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Mer-beoordeling

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Dit plan maakt geen stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. mogelijk. Het betreft hier een herschikking van een reeds mogelijk stedelijke ontwikkeling. Het is niet nodig om een mer-beoordeling uit te voeren.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

Om een belangenafweging tussen een goed woon- en leefklimaat in de omgeving en bedrijvigheid te kunnen maken, wordt in het algemeen gebruik gemaakt van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (editie 2009). In deze uitgave is een lijst opgenomen met allerhande activiteiten en bijbehorende richtafstanden en milieunormen die gehanteerd worden voor gevoelige functies.

De VNG-publicatie is bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor de toetsing van bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties. Verder moet ook bij de vaststelling van een bestemmingsplan waarin mogelijk een (deels) feitelijk bestaande situatie wordt bestemd, worden onderzocht of het laten voortbestaan van een dergelijke situatie in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. Ook om die reden wordt aansluiting gezocht bij de VNG-publicatie.

Het plan ligt in een woongebied, waar het realiseren van nieuw woongebied inpasbaar is. Een huisartsenpraktijk valt in milieucategorie 1. Dergelijke functies zijn goed in te passen nabij woningen. Er geldt een richtafstand van 10 meter. Deze afstand kan in dit geval bepaald worden vanuit het parkeerterrein. Aan deze afstand kan worden voldaan.

Op basis van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er sprake is van een goede afstemming tussen woningen en bedrijfsactiviteiten en dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat in een gemengde omgeving.

4.3 Geluidzonering Wet geluidhinder

Het aspect 'geluid' gaat over geluidhinder op geluidsgevoelige objecten als gevolg van verkeer en industrie. De Wet geluidhinder (Wgh) is hiervoor het toetsingskader. Rondom spoorwegen, wegen met een maximumsnelheid van meer dan 30 km/uur en wettelijk gezoneerde bedrijven(terreinen) zijn geluidszones van toepassing. Als er geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, binnen deze zones worden toegevoegd, moet geluidsbelasting op de gevels hiervan worden bepaald en getoetst aan de normen.

Het plangebied ligt in de wettelijke geluidszone van de Schoterlandseweg. In het geldende bestemmingsplan is op basis van onderzoek (Servicebureau De Friese Wouden, 24 mei 2011), de contour van de voorkeursgrenswaarde bepaald. Het onderzoek is inmiddels gedateerd, maar de rekenmethode (SRM-2) is ongewijzigd. In dit onderzoek is uitgegaan van 6.065 mvt/etmaal in westelijke richting vanaf de sterrekamp en 5.400 mvt/etmaal in oostelijke richting voor het destijds maatgevende jaar 2025. Daarbij is uitgegaan van 815 mvt/etmaal als gevolg van de woningbouw. Op basis van nieuw tellingen in periode tot 2019 is de verkeersintensiteit ten hoogste 4.701 mvt/etmaal in westelijk richting (ter hoogte van Katlijk). Uitgaande van 4.701 mvt/etmaal plus 815 mvt/etmaal van het plan (worst-case, waarbij alles richting Heerenveen rijdt), en een jaarlijkse autonome verkeerstoename van 1%, is de verkeersintensiteit in westelijke richting in het nu maatgevende jaar (2031) 6.216 mvt/etmaal. Dit wijkt slechts 2% af van de 6.065 mvt/etmaal dat in het onderzoek als uitgangspunt is gehanteerd. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat het onderzoek bij actualisering ten hoogste marginaal afwijkt van het onderzoek uit 2011.

De ruimst berekende 48 dB-contour (op 7,5 meter beoordelingshoogte) is weergegeven in figuur 4.1. Binnen deze contour ligt alleen een klein deel van de maatschappelijke bestemming van de huisartsenpraktijk. De nu geprojecteerde woningen liggen minimaal 10 meter buiten deze contour.

afbeelding "i_NL.IMRO.0074.2PHBPNDeFjilden-OW01_0004.png"

Figuur 4.1 48 dB contour incl. aftrek 110g, jaar 2025, incl. plan (bron: onderzoek 2011)

(de rode lijn geeft de bouwcontour van de woningen weer)

Op basis van het voorgaande wordt gesteld dat de contour ook voor het maatgevende jaar 2031 ruim buiten de bouwvlakken die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen ligt, waarmee geconcludeerd kan worden dat in het plangebied wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde.

4.4 Water

Deze 'waterparagraaf' gaat in op de watertoets. Hierin wordt beoordeeld wat de effecten van het bestemmingsplan op de waterhuishouding zijn en of er waterschapsbelangen spelen. De belangrijkste thema's zijn waterveiligheid, de afvoer van schoon hemelwater en afvalwater en de waterkwaliteit. De watertoets is een procesvereiste in het kader van de ruimtelijke procedure.

Het plangebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap. Vanwege de potentiële effecten op de waterhuishouding is de normale watertoetsprocedure van toepassing. Het waterschap heeft hiervoor een wateradvies opgesteld, dat is opgenomen in Bijlage 1.

In de Leidraad Watertoets staan de uitgangspunten waarmee bij het ontwikkelen van ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden. De beschrijving van de wateraspecten sluit zoveel mogelijk aan bij de indeling van het Waterbeheerplan en de Leidraad Watertoets in de thema's Veilig, Voldoende en Schoon.

Veilig

Voor het plan gelden geen waterveiligheidsaspecten. Het plan ligt niet nabij waterkeringen.

Voldoende

Klimaatadaptie

In het kader van klimaatadaptie adviseert het waterschap om bij de inrichting van het plangebied te anticiperen op hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en mogelijk overstroming door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Uit de Klimaatatlas Friesland blijkt dat er in het plangebied sprake kan zijn van wateroverlast. Hiermee moet bij de dimensionering van het watersysteem rekening gehouden worden.

Met deze aspecten is rekening gehouden door zuinig om te gaan met verhardingen. Het plan wordt ten opzichte van het oorspronkelijk stedenbouwkundig plan minder intensief en groener. Voor het overige wordt aangesloten bij de uitgangspunten van het geldende bestemmingsplan.

Compensatie

Het waterschap hanteert als uitgangspunt dat de toename verhard oppervlak voor een deel wordt gecompenseerd in de vorm van nieuw oppervlaktewater of waterberging. Het dempen van water en/of watergangen moet volledig gecompenseerd worden. Deze compensatie is bedoeld om wateroverlast door het versneld afvoeren van hemelwater vanaf de verhardingen te voorkomen. Compensatie is nodig bij een toename aan verharding van meer dan 200 m2 in het stedelijk gebied.

Gemeente Heerenveen en Wetterskip Fryslân bepalen in onderling overleg de omvang en locatie voor de compensatie-opgave. Deze locatie kan ook buiten het plangebied gelegen zijn.

Peilbeheer

Er dient rekening gehouden te worden met voldoende drooglegging. Dit is de afstand tussen het waterpeil en de aanleghoogte van de bebouwing. De nieuwbouw wordt op dezelfde hoogte gerealiseerd als de huidige bebouwing.

Grondwateronttrekking

Voor het (tijdelijk) onttrekken van grondwater is een vergunning of melding nodig. Ook op het lozen van onttrokken grondwater is de meldingsplicht van toepassing.

Schoon

Afvalwater en regenwatersysteem

Het uitgangspunt is om regenwater en rioolwater gescheiden af te voeren. In dit geval wordt de nieuwbouw aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel. Er wordt vanuit gegaan dat het systeem voldoende capaciteit heeft. Afstromend hemelwater vanaf de verhardingen kunnen infiltreren of worden afgevoerd op nabij gelegen watergangen.

Waterkwaliteit

De bouwwijze en onderhoudstechniek moeten emissievrij zijn om verontreiniging van het water te voorkomen. In dit geval zal gebruik worden gemaakt van milieuvriendelijke (bouw)materialen.

4.5 Bodem

Bij het aspect 'bodem' staat de vraag centraal of de bodemkwaliteit toereikend is voor het nieuwe gebruik. De bodem kan door eerdere (bedrijfs)activiteiten verontreinigd zijn. Voor de ruimtelijke procedure is het van het belang dat verdachte locaties worden gesignaleerd.

In het kader van eigendomsoverdracht en herontwikkeling (woningbouw) is in opdracht van gemeente Heerenveen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage hiervan is opgenomen in Bijlage 2. Doel van het onderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van grond en grondwater, op basis waarvan beoordeeld kan worden of er belemmeringen zijn voor de overdracht en/of herontwikkeling van het perceel.

Het onderzochte perceel maakt deel uit van ontwikkingsplan de Fjilden (fase 1b). Het betreffende perceel is in het verleden eerder betrokken in een verkennend bodemonderzoek (2011) van een grotere onderzoekslocatie (gehele oppervlak planontwikkeling, fase 1a, 1b en fase 2). Uit dat onderzoek blijkt, dat op een deel van het terrein een slootdemping aanwezig is. Resumerend bleek uit de resultaten van het onderzoek, dat zowel ter plaatse van de betreffende slootdemping als op het overige deel van de onderzoekslocatie, geen verontreinigingen in de boven- en ondergrond zijn aangetoond. In het grondwater werden licht verhoogde concentraties met enkele zware metalen gemeten.

Aangezien in voorgaand onderzoek geen verontreinigingen in grond-en grondwater zijn aangetoond, is bij de onderzoeksstrategie uitgegaan van een grootschalig onverdachte, niet-lijnvormige locatie. Vanwege het feit, dat in voorgaand onderzoek geen verontreinigingen ter plaatse van de slootdempingen zijn aangetoond, is dit niet meer als verdachte deellocatie beschouwd.

Uit het onderzoek blijkt dat in de grond geen verhoogde waarden zijn aangetoond en in het grondwater zijn maximaal licht verhoogd gehaltes aan enkele metalen gemeten. Zowel op basis van beschikbare (historische) informatie, als op basis van de huidige onderzoeksresultaten is geen asbestverdacht materiaal in de bodem aangetroffen. Geconcludeerd wordt dat er op basis van de onderzoeksresultaten geen milieuhygiënische belemmeringen zijn voor de geplande eigendomsoverdracht en er geen risico's aanwezig zijn voor mens en milieu. Ten gevolge van de bodemverontreinigingen de locatie geschikt is voor het huidige en beoogde gebruik(woonfunctie).

4.6 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven. De wet verplicht gemeenten bij projecten rekening te houden met de in hun bodem aanwezige waarden.

In het kader van het geldende bestemmingsplan is een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op basis hiervan is de locatie vrijgegeven voor woningbouw. Op basis van deze conclusie is in het kader van deze herziening geen nader archeologisch onderzoek nodig. Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische grondsporen worden aangetroffen en/of vondsten worden gedaan, dan moet hiervan direct melding worden gemaakt conform de Erfgoedwet.

4.7 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

Het plangebied maakt geen deel uit van een cultuurhistorisch waardevol gebied. De structuren van het dorp kunnen worden aangemerkt als van cultuurhistorische betekenis. Bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan is rekening gehouden met de ruimtelijke structuren van Nieuwehorne, waaronder de groene lanenstructuur. Dit bestemmingsplan respecteert de uitgangspunten van het oorspronkelijk plan en doet daarmee geen afbreuk aan de ruimtelijke structuur.

4.8 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Gebiedsbescherming gaat om op Europees niveau aangewezen Natura 2000-gebieden. In de provinciale verordening worden gebieden die van belang zijn voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), nu Natuurnetwerk Nederland (NNN) beschermd. De bescherming van gebieden en de bescherming van soorten en hun verblijfplaatsen is geregeld in de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

Binnen het plangebied vinden ingrepen plaats die mogelijk effecten hebben op beschermde soorten. Het gaat met name om het verwijderen van beplanting en bouwen nabij bosranden. In dit kader is een quickscan soortenbescherming uitgevoerd. De rapportage is opgenomen in Bijlage 3.

Uit de quickscan is gebleken dat er hoogstwaarschijnlijk algemene broedvogels en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Om overtredingen op de Wet natuurbescherming te voorkomen dienen voor deze soortgroepen enkele mitigerende maatregelen genomen te worden. Lichtverstoring op verblijfplaatsen van vleermuizen dient voorkomen te worden.

De voorkeur verdient om werkzaamheden altijd uit te voeren buiten het vogelbroedseizoen om negatieve effecten op in gebruik zijnde nesten te voorkomen. Aangezien de opdrachtgever voornemens is om in september te starten met de werkzaamheden, vallen de werkzaamheden buiten het broedseizoen voor vogels. Wanneer in september gestart wordt met het bouwrijp maken van de grond, en het verwijderen van de vier bomen en in december 2021 wordt gestart met het bouwen van de woningen, is er wat algemene broedvogels betreft, geen belemmering meer ten aanzien van de Wet Natuurbescherming.

Wel dienen de werkzaamheden nog getoetst te worden aan de gebiedsbescherming en dient er een AERIUS-berekening uitgevoerd te worden ten aanzien van de stikstofdepositie. Hierop wordt in de navolgende paragrafen ingegaan.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom, op ruime afstand van beschermde natuurgebieden. De dichtstbijzijnde natuurgebieden zijn Van Oordt's Mersken (8 km afstand) en het Drenths-Friese Wold & Leggelderveld (12 km afstand). In het plangebied wordt een relatief kleinschalig woongebied gerealiseerd. De ontwikkeling heeft, mede gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling, geen negatieve effecten op natuurwaarden die op grotere afstand liggen.

Stikstofdepositie

De Rottige Meenthe & Brandemeer alsook natuurgebieden die op nog grotere afstand liggen (Van Oordt's Mersken, Weerribben en Drents-Friese Wold & Leggelderveld) kennen habitats die gevoelig zijn voor stikstofdepositie. Voor deze ontwikkeling is beoordeeld of deze significante effecten heeft voor de stikstofdepositie binnen daarvoor gevoelige Natura 2000-gebieden. Met het programma AERIUS Calculator (versie 15 oktober 2020) is een berekening uitgevoerd om de gevolgen voor de stikstofdepositie binnen Natura 2000 in beeld te brengen en te toetsen of de eventuele toename past binnen de eisen die gelden op grond van de Wet natuurbescherming.

Voor de aanlegfase (sloop, inrichting en bouw) kunnen nog geen exacte uitgangspunten worden bepaald. Daarom is een globale aanname op basis van een worst-case benadering gedaan. Omdat de aanlegfase en de gebruiksfase gedeeltelijk kunnen samenvallen zijn de twee in één berekening gecumuleerd. De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd:

Gebruiksfase

  • verkeersgeneratie woningen op basis van CROW publicatie 381, worst case: 8 mvt/etmaal per woning, komt neer op 168 verkeersbewegingen;

Aanlegfase

  • jaarlijks gedurende 49 werkweken, 40 uur, gemiddeld 4 machines aan het werk, circa. 8.000 machineuren per jaar (30% stationair);
  • gemiddeld maximumverbruik 25 liter/uur, inzet gemiddeld 60%, circa 120.000 liter jaarlijks dieselverbruik;
  • dagelijks 4 transporten zwaar verkeer (circa 1.000 per jaar) en 10 mvt/etmaal ten gevolge van werklieden en aanverwant (circa 2.500 per jaar) op werkdagen.

Uit de berekeningen blijkt dat de stikstofdepositie op de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden niet boven 0,00 mol N/ha/jaar uit komt. Hiermee is aangetoond dat het project, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor de Natura 2000-gebieden, de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied niet kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het project niet in de weg

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Op basis van de risicokaart is beoordeeld dat in de nabijheid van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Vanuit externe veiligheid zijn er daarom geen belemmeringen voor het plan.

4.10 Luchtkwaliteit

In de Wet milieubeheer zijn normen voor luchtkwaliteit opgenomen. Deze normen zijn bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging, tegen te gaan. Als maatgevend voor de luchtkwaliteit worden de gehalten fijnstof en stikstofdioxide gehanteerd.

In Fryslân zijn geen knelpunten op het gebied van luchtkwaliteit. Voor veel initiatieven is bepaald dat deze 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Voor dit project geldt dat er geen sprake is van een relevante verkeerstoename, omdat het plan is gericht op een kwalitatieve verbetering, waarbij minder woningen worden gebouwd dan nu mogelijk is. Vanuit de luchtkwaliteit bestaan dus geen belemmeringen voor het plan.

4.11 Kabels leidingen en zoneringen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen planologisch relevante kabels of leidingen. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Inleiding

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemmingen toe te lichten.

5.2 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.3 Toelichting op de bestemming

De wijze van bestemmen is afgestemd op de actuele bestemmingsplannen voor de wijken van Heerenveen en het bedrijventerrein Heerenveen - Zuid. Binnen het plangebied komen de volgende bestemmingen voor:

Groen 

Het structuurbepalend openbaar groen in de lanen is bestemd als 'Groen'. Binnen deze bestemming wordt in eerste plaats voorzien in groenvoorzieningen. Ook zijn onder andere waterpartijen, paden, wegen, parkeerplaatsen en andere openbare voorzieningen mogelijk.

Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Overige bouwwerken zoals kunstwerken of speeltoestellen zijn wel toegestaan.

Maatschappelijk

De huisartsenpraktijk is bestemd als 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming wordt alleen voorzien in sociaal-medische voorzieningen. Op basis van het stedenbouwkundig plan is een bouwvlak bepaald. Afgestemd op de woningen is een bouwhoogte van 5 meter voorgeschreven.

Verkeer - Verblijfsgebied

De straten in het plangebied vallen onder de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Het betreft hier openbare wegen met een verblijfskarakter. Hierbinnen zijn wegen en paden, parkeerplaatsen, maar ook groenvoorzieningen en dergelijke mogelijk. Daarmee kan de openbare ruimte flexibel worden ingevuld.

Binnen deze bestemming mogen in principe geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd. Wel wordt de mogelijkheid geboden voor één bouwwerk (overkapping) ten behoeve van een openbare voorziening. Bouwwerken ten behoeve van de verkeersfunctie zijn ook toegestaan.

Ook het parkeerterrein van Accell is opgenomen in deze bestemming, maar specifiek aangeduid als parkeerterrein voor nabijgelegen bedrijven.

Wonen (1 en 2)

Op de woningen zijn de bestemmingen 'Wonen - 1' en 'Wonen - 2' van toepassing. Deze bestemmingen zijn bedoeld voor grondgebonden woningen met bijbehorende bouwwerken. Er is een algemene regeling opgenomen voor beroepen aan huis.

In overeenstemming met het geldende bestemmingsplan en het beeldkwaliteitsplan is onderscheid gemaakt in twee verschillende woonbestemmingen, waarbij de grote vrijstaande woningen en twee-kappers aan de randen zijn geprojecteerd en de kleine vrijstaande woningen centraal. Het belangrijkste verschil is de vast gevellijn voor de randen, de goothoogte van 6 meter en de diepte van maximaal 15 meter. Voor het centrale gebied mogen alleen vrijstaande woningen, met de maximale goothoogte van 5 meter, een diepte van 10 meter en een breedte van van één van de gevels van maximaal 6 meter. Per bouwvlak een maximum aantal woningen opgenomen.

De bijgebouwen regeling is afgestemd op het geldende bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Ruimtelijke ordening is voor een groot deel een belangenafweging. Uit deze belangenafweging blijkt de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Om dit aan te tonen doorloopt het bestemmingsplan de in de wet vastgelegde bestemmingsplanprocedure:

Inspraak

De gemeente vindt het belangrijk om belanghebbenden te betrekken bij de planvorming. Het stedenbouwkundig is vastgesteld door de gemeenteraad. Dit plan komt voort uit een voortraject waarbij het dorp nauw betrokken is geweest. De plannen geven invulling aan concrete wensen uit het dorp.

Overleg

In het kader van het wettelijke vooroverleg wordt het bestemmingsplan toegezonden aan de betrokken overlegpartners.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). Eventueel ingekomen zienswijzen worden door de gemeente beantwoord en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Per woning mag maximaal 100 m2 aan bijgebouwen met een goothoogte van maximaal 3,5 meter.

Vaststelling

Na de ter inzagelegging besluit de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Uiteindelijk is tegen het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is het van belang te weten of het bestemmingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door de exploitatie van het plan (financiële haalbaarheid) en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De te maken kosten zijn begroot door de gemeente en wordt verhaald uit de grondexploitatie.

Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. De te ontwikkelen gronden zijn in eigendom van de gemeente. De te maken kosten zijn opgenomen in de begroting en grondexploitatie van De Fjilden.