direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Bestemmingsplan Buitengebied
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0063.030506-DE01

Artikel 3 Agrarisch

 

3. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    het agrarisch grondgebruik;

b.    de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf";

c.    de uitoefening van een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch niet - grondgebonden bedrijf";

d.    de uitoefening van een fruitteeltbedrijf, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel fruitteeltbedrijf”;

e.    de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een manege, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "manege";

f.     de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een agrarisch loonbedrijf, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "agrarisch loonbedrijf";

g.    de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een maatschappelijke zorgfunctie en kinderdagopvang, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "zorgboerderij";

h.    het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, indien de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;

i.      cultuurgrond;

j.      een boomgaard, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - boomgaard”;

k.    het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijk waardevolle perceelsbeplanting, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - perceelsbeplanting”;

l.      het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle verkaveling, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - verkaveling”;

m.   het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijk en cultuurhistorisch waardevolle kruinige percelen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - kruinige percelen”;


en mede bestemd voor:

n.    de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de aanduiding “Vrijwaringszone - molenbiotoop”;

o.    het tegengaan van een te hoge geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten vanwege de weg, ter plaatse van de aanduiding “geluidzone - weg”;

p.    de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de waterkering, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - dijk”;

q.    het tegengaan van belemmeringen en de bescherming van de functie van de radar, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - radar”;

r.     een windturbine, ter plaatse van de aanduiding “overig - windturbine”;

s.     het tegengaan van de bouw van risicogevoelige bouwwerken en objecten, ter plaatse van de aanduiding “veiligheidszone - munitie”;

t.      het tegengaan van te hoge bebouwing, ter plaatse van de aanduiding “straalpad”;

u.    het beschermen van het doelmatig en veilig functioneren van de weg, ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - weg”;

 

met daaraan ondergeschikt:

v.    het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;

w.   doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;

x.    nutsvoorzieningen;

y.    extensief dagrecreatief medegebruik;

z.     kleinschalige duurzame energiewinning;

aa.  wegen en paden;

bb.  sloten, vaarten en naar de aard daarmee gelijk te stellen waterlopen;

 

met de daarbijbehorende:

cc.  bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen;

dd.  schaapskooien, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - schaapskooi”;

ee.  bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep;

ff.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;

gg.  bestaande torensilo's;

hh.  bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3. 2.       Bouwregels

3. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:  

a.    er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven worden gebouwd, waarbij deze bouwregels eveneens van toepassing zijn voor functies die na ontheffing van de gebruiksregels aan de agrarische bedrijven zijn toegevoegd;

b.    de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd op de gronden die zijn voorzien van een bouwperceel;

c.    het bebouwingspercentage van een bouwvlak zal per bouwperceel ten hoogste 60% bedragen;

d.    per gebied, dat is voorzien van een bouwperceel, mogen binnen een bouwvlak uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde bedrijf worden gebouwd;

e.    de bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, zullen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoningen dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, zal de afstand van bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, tot de naar de weg gekeerde grens/grenzen van het bouwvlak ten minste 15,00 m bedragen;

f.     de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van een niet-grondgebonden ondergeschikte tweede tak in de vorm van het houden van dieren of het telen van gewassen, zal per bouwvlak ten hoogste 1500 m² bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - beperking niet grondgebonden agrarische bedrijvigheid”, in welk geval de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste de bestaande gezamenlijke oppervlakte zal bedragen;

g.    in afwijking van het bepaalde onder f geldt geen maximale oppervlakte voor bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, ten behoeve van de niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren of het telen van gewassen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf";

h.    het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwvlak bedragen, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning” of “bedrijfswoning uitgesloten”;

i.      er zullen geen kassen, tunnelkassen en torensilo’s worden gebouwd;

j.      de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning zullen tenminste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd;

k.    de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

 

Functie van een gebouw

Maximale

opper­vlakte

Goothoogte in m

Dakhelling

in °

Hoogte

in m

 

per

bouwwerk

gezamenlijk

max.

min.

max.

max.

Bedrijfsgebouw, waaronder een overkapping

-

-

4,50

15

60

15,00

Bedrijfswoning

120 m²

-

4,50

30

60

10,00

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning

-

60 m²

3,50

-

60

-

Torensilo

bestaand

-

-

-

-

bestaand

Schaapskooien

-

1.000 m²

3,00

-

-

6,00

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3. 2. 2. Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    silo’s, platen en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd binnen het aangegeven bouwvlak;

b.    de hoogte van perceelafscheidingen buiten de bouwpercelen zal ten hoogste 1,00 m bedragen;

c.    de hoogte van erf- en terreinafscheidingen op de bouwpercelen zal ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de hoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

d.    er zullen geen overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd ten behoeve van lichtmasten en de opwekking van windenergie in de vorm van windmolens;

e.    de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 10,00 m bedragen;

f.     de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 5,00 m bedragen.

3. 3.       Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 3.2.1. onder c en toestaan dat het bebouwingspercentage van een bouwvlak per bouwperceel wordt vergroot tot ten hoogste 80%, mits:

-       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

b.    het bepaalde in lid 3.2.1. onder f en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, voor een ondergeschikte tweede tak ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering wordt vergroot tot ten hoogste 2.000 m², mits:

1.    deze ontheffing niet zal worden toegepast indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - beperking niet grondgebonden agrarische bedrijvigheid”;

2.    de noodzaak tot vergroting voortvloeit uit het realiseren van een volwaardige neventak dan wel uit gewijzigde wet- en regelgeving;

3.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

c.    het bepaalde in lid 3.2.1. onder f en toestaan dat, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - beperking niet grondgebonden agrarische bedrijvigheid”, de bestaande gezamenlijke oppervlakte van bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, voor een ondergeschikte tweede tak ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering wordt vergroot, mits:

1.    deze ontheffing uitsluitend wordt verleend als gevolg van milieumaatregelen en/of ten behoeve van de verbetering van het dierenwelzijn bij een gelijkblijvende productieomvang en bij een gelijkblijvend aantal dieren;

2.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

d.    het bepaalde in lid 3.2.1. onder k en toestaan dat de goothoogte van een bedrijfsgebouw, niet zijnde een overkapping, wordt vergroot tot ten hoogste 7,50 m, mits:

1.    deze ontheffing niet wordt toegepast voor bedrijfsgebouwen ten behoeve van een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

2.    de vergroting noodzakelijk is vanwege de aard en omvang van de specifieke bedrijfsactiviteiten;

3.    er ten behoeve van de inpassing van het gebouw of de overkapping in verband met het bestaande bebouwingsbeeld en een zorgvuldige landschappelijke inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en de landschappelijke waarden, het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

e.    het bepaalde in lid 3.2.1. onder k en toestaan dat de oppervlakte van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 175 m², mits:

-       geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

f.     het bepaalde in lid 3.2.1. onder k en toestaan dat bedrijfsgebouwen, waaronder overkappingen, tot ten hoogste 5% van de gezamenlijke oppervlakte van de aanwezige bedrijfsgebouwen en overkappingen, met een maximum van 100 m², worden voorzien van een plat dak, mits:

1.    deze ontheffing wordt toegepast voor tussenleden, ondergeschikte aan- en uitbouwen en naar de aard daarmee vergelijkbare (delen van) bedrijfsgebouwen en overkappingen;

2.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

g.    het bepaalde in lid 3.2.3. onder a en toestaan dat sleufsilo’s, kuilvoerplaten en naar de aard daarmee gelijk te stellen platen ten behoeve van opslagdoeleinden tot ten hoogste 50 m buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.    de oppervlakte van een silo of plaat, inclusief op­staande randen, ten hoogste 300 m² zal bedragen;

2.    de hoogte van de opstaande randen van een silo of plaat ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

3.    het verzoek om ontheffing vergezeld gaat van een landschappelijk inpassingsplan;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gron­den;

 

h.    het bepaalde in lid 3.2.3. onder a en toestaan dat mestsilo’s en -platen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.    de mestsilo of mestplaat binnen het bouwperceel dan wel direct daarop aansluitend wordt gesitueerd;

2.    de oppervlakte van een mestsilo ten hoogste 750 m² zal bedragen;

3.    de oppervlakte van een mestplaat, inclusief de al dan niet aanwezige opstaande randen, ten hoogste 300 m² zal bedragen;

4.    de hoogte van een mestsilo ten hoogste 4,00 m, exclusief afdekking, zal bedragen;

5.    de hoogte van de opstaande randen van een mestplaat ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

6.    tevens de in lid 3.5. onder a genoemde ontheffing is verleend;

7.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

i.      het bepaalde in lid 3.2.3. onder e en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 15,00 m, mits:

1.    deze ontheffing uitsluitend wordt toegepast ten behoeve van de bouw van graansilo’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken voor opslag van producten;

2.    de noodzaak voor de vergroting ten dienste van de bedrijfsactiviteiten is aangetoond;

3.    de oppervlakte van een graansilo of een naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk voor opslag van producten ten hoogste 80 m² zal bedragen;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de natuurlijke en de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3. 4.       Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het opslaan van mest en/of andere agrarische producten buiten het bouwperceel, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten (maximaal zes maanden per jaar);

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agra­rische bedrijvigheid;

c.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;

d.    het opslaan van niet-agrarische producten en/of het stallen van auto’s, caravans en boten anders dan in gebouwen;

e.    het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik buiten de bouwpercelen;

f.     het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van volwaardige niet-grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel niet-grondgebonden agrarisch bedrijf”;

g.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de aquacultuur;

h.    het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;

i.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan de verkoop van eigen en streekeigen producten;

j.      het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden, tenzij de gronden zijn voorzien van de aanduiding “manege”, in welk geval uitsluitend horecadoeleinden ten behoeve van de manegeactiviteiten zijn toegestaan;

k.    het gebruik van bedrijfswoningen in combinatie met een aan-huis-verbonden beroep, zódanig dat de beroepsvloeroppervlakte:

1.    het beroep niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij twee andere arbeidskrachten ter plekke werkzaam mogen zijn;

2.    de beroepsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 40% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;

3.    de bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 45 m² bedraagt;

4.    parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;

5.    horeca en detailhandel plaatsvinden;

l.      het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning en de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep;

m.   het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van logiesverstrekking en/of verblijfsrecreatieve doeleinden;

n.    het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas, ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van waarde - boomgaard” en “specifieke vorm van waarde - perceelsbeplanting”;

o.    het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of overige opgaande teeltvormen, anders dan ter plaatse van de aanduidingen “specifieke vorm van waarde - boomgaard” en “specifieke vorm van waarde - perceelsbeplanting”;

p.    het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting anders dan ten behoeve van erfbeplanting, wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee;

q.    het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, zodanig dat, indien de lichtsterkte in de bedrijfsgebouwen meer dan 150 lux bedraagt, de lichtuitstraling vanuit de gevels van de bedrijfsgebouwen tussen 20.00 uur en 6.00 uur met minder dan 90% wordt gereduceerd;

r.     het gebruik van de gronden voor delfstoffenwinning, de exploitatie van delfstoffen en het verrichten van exploratieboringen;

s.     het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijdbak of een tennisbaan met de daarbijbehorende bouwwerken.

3. 5.       Ontheffing van de gebruiksregels

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

 

a.    het bepaalde in lid 3.4. sub a en toestaan dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest;

1.    dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;

2.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

b.    het bepaalde in lid 3.4. onder b en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 9 opgenomen bedrijvigheid, mits:

1.    de gronden zijn voorzien van een bouwperceel. Bij boerengolf eveneens de bijbehorende landbouwgronden mogen worden gebruikt;

2.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

3.    er sprake is van een ligging aan een weg, die geschikt is voor een eventuele toename van (zwaar) verkeer;

4.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

c.    het bepaalde in lid 3.4. onder c en toestaan dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting, mits:

1.    de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;

2.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

3.    er in hoofdzaak sprake is van mest en/of organische (bij)­producten van het eigen bedrijf, al dan niet aangevuld met mest en/of organische (bij)producten van andere bedrijven, al dan niet in een samenwerkingsverband;

4.    de gezamenlijke oppervlakte van de bouwwerken ten behoeve van de (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)­pro­ductvergisting ten hoogste 2500 m² zal bedragen;

5.    de hoogte van een mest- en/of organische (bij)pro­ductver­gistingsinstallatie ten hoogste 10,00 m zal bedragen;

6.    er sprake is van een bouwperceel, gelegen aan een weg, die berekend is op zwaar verkeer;

7.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

d.    het bepaalde in lid 3.4. onder h en toe­staan dat een bedrijfswoning wordt gebruikt voor meer dan één bedrijfswoning, mits:

1.    deze ontheffingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast, indien de gronden tevens zijn voorzien van de dubbelbestemming ‘Waarde - Karakteristieke boerderijpan­den/­wo­ning­typen’;

2.    er sprake is van een zodanige bedrijfsopzet dat het bedrijf ook op langere termijn perspectief biedt als duurzaam agrarisch bedrijf;

3.    de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan twee woningen worden gevestigd;

4.    de ontheffing in overeenstemming is met het geldende Woonplan;

5.    er voldoende parkeergelegenheid op het bijbehorende erf wordt aangelegd;

6.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

7.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de verkeers­veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

e.    het bepaalde in lid 3.4. onder k en toe­staan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten be­hoeve van aan-huis-verbonden bedrijfsactiviteiten die zijn ge­noemd in bijlage 6, alsmede naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen activiteiten, mits:

-       de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op het bouwperceel, met dien verstande dat:

-       de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer dan 50 m² mag be­dragen;

-       de activiteiten niet mogen plaatsvinden binnen vrij­staande bijgebouwen;

-       het parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;

-       er geen horeca en detailhandel plaats mag vinden;

 

f.     het bepaalde in lid 3.4. onder s en toestaan dat gronden, voorzover gelegen binnen het bouwperceel, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijdbak of een tennisbaan met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:

1.    de paardrijdbak of de tennisbaan zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;

2.    er vanwege de paardrijdbak of de tennisbaan geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).

3.    er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt

4.    er geen lichtmasten worden geplaatst;

5.    de paardrijdbak ten behoeve van het eigen hobbymatig gebruik wordt gebruikt, tenzij de paardrijdbak functioneert ten behoeve van een binnen de bestemming toegelaten bedrijfsactiviteit gericht op het houden van paarden, in welk geval eveneens een bedrijfsmatig gebruik is toegestaan;

6.    de tennisbaan uitsluitend ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik wordt gebruikt.

3. 6.       Aanlegvergunningen

3. 6. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.    het kappen en/of rooien van bomen en/of houtgewas al dan niet aanwezig als erfbeplanting, wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee;

b.    het aanplanten van bomen en/of houtgewas ten behoeve van erfbeplanting, wegbeplanting of schuilgelegenheid voor vee;

c.    het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4,00 m;

d.    het dempen van sloten en/of andere watergangen;

e.    het wijzigen van het verkavelingspatroon door het dempen en/of graven van (erf)sloten en/of andere watergangen, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - waardevolle verkaveling”;

f.     het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm, indien de gronden zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van waarde - kruinige percelen”;

g.    het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of tele­communicatieleidingen, en daarmee verband houdende con­structies, installaties of apparatuur.

3. 6. 2. Het in lid 3.6.1. vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a.    het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.

3. 6. 3. De in lid 3.6.1. genoemde vergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en de landschappelijke waarden van het open landschap en de cultuurhistorische en de archeologische waarden.

3. 6. 4. De in lid 3.6.1. onder a en b genoemde vergunning voor het kappen, rooien en/of aanplanten van erfbeplanting is niet van toepassing wanneer het de verplaatsing van erfsingelbeplanting betreft als gevolg van de realisatie van een vergund bouwplan dan wel op grond van een inpassingsplan bij toepassing van een ontheffing of een wijziging.

3. 7.       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in dié zin dat:

Vergroten bouwvlak grondgebonden bedrijf

a.    aan een bouwperceel grenzende gronden worden voorzien van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch grondgebonden bedrijf", met inbegrip van een wijzi­ging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

1.    de oppervlakte van het bouwvlak wordt vergroot tot ten hoogste 2,50 hectare;

2.    er zicht is op een langdurige vergroting van de productieom­vang als gevolg van schaalvergroting of ex­tensivering / verbreding van de bedrijfsactiviteiten en de noodzakelijkheid van de bedrijfsuitbreiding is aangetoond;

3.    er binnen het bestaande bouwperceel geen ruimte meer is voor de benodigde uitbreiding;

4.    met de vormgeving en inrichting van het bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het landschappelijk karakteristiek en/of de landschappelijke hoofdstructuur;

5.    bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt van de maatwerkbenadering en er middels een inpassingsplan een zo goed mogelijke ruimtelijke kwaliteit wordt nagestreefd;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aan­grenzende gronden;

7.    de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te han­teren afvoernorm;

 

Geheel of gedeeltelijk verwijderen bouwperceel

b.    een aangegeven bouwperceel, met inbegrip van een wijziging of verwijdering van het daarbinnen gelegen bouwvlak, geheel of gedeeltelijk wordt verwijderd, mits:

-       de bedrijfsvoering geheel of gedeeltelijk is beëindigd;

 

Wijziging situering bouwperceel

c.    een aangegeven bouwperceel, bij gelijkblijvende op­pervlakte, qua situering wordt gewijzigd, met inbegrip van een wijziging van het daarbinnen gelegen bouwvlak, mits:

1.    er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van bedrijfsgebouwen, waaronder overkappin­gen, of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten, de situering van het bouwperceel/-vlak te wijzigen;

2.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmoge­lijkheden van de aan­grenzende gronden;

 

Nieuw bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf

d.    een nieuw bouwperceel, met inbegrip van een daar­binnen gelegen bouwvlak, wordt aangegeven, mits:

1.    de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel agrarisch niet-grondgebonden bedrijf", met inbegrip van het daarbinnen gelegen bouwvlak wordt verwijderd, indien de bedrijfs­activiteiten van het niet-grondgebonden agrarisch bedrijf op het bestaande bouwperceel zijn beëindigd, dan wel vestiging op een bestaand bouwperceel niet mogelijk is, in welk geval een nieuw bouwperceel wordt gelegd;

2.    deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast in gebie­den die in bijlage 1 van de toelichting zijn aangegeven als gebieden waar geen nieuwe bedrijfsvestigingen worden toege­staan;

3.    de omvang van het te vestigen bedrijf zódanig is dat het werk en inkomen biedt aan tenminste één arbeidskracht, dan wel er een redelijke zekerheid bestaat dat het bedrijf binnen een redelijke termijn tot een volwaardige omvang zal uitgroeien;

4.    de aanvrager in hoofdberoep aan het bedrijf is verbonden;

5.    er een zódanige bedrijfsopzet is dat het bedrijf ook op lan­gere termijn perspectief biedt als zelfstandig bedrijf;

6.    het bouwvlak maximaal 2,50 hectare zal bedragen;

7.    de mest- en milieuwetgeving het nieuwe bedrijf mogelijk ma­ken;

8.    de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrens­waarde of een verkregen hogere waarde;

9.    met de vormgeving en inrichting van het bouwperceel/­bouwvlak zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het landschappelijk karakteristiek en/of de landschappelijke hoofdstructuur;

10.  bij de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt van de maatwerkbenadering en er middels een inpassingsplan een zo goed mogelijke ruimtelijke kwaliteit wordt nagestreefd;

11.  geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aan­grenzende gronden;

12.  de waterbeheerder om advies is gevraagd in verband met de waterhuishoudkundige situatie en de maximaal te han­teren afvoernorm;

 

Tweede bedrijfswoning

e.    de aanduiding “specifieke vorm van wonen - tweede bedrijfswoning” wordt aangebracht, mits:

1.    de gronden zijn voorzien van een bouwperceel;

2.    de gronden niet zijn voorzien van de aandui­ding “bedrijfswoning uitgesloten”;

3.    de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is vanwege de aard en omvang van de specifieke bedrijfsactiviteiten;

4.    de tweede bedrijfswoning noodzakelijk is voor het con­stante toezicht op het agrarisch bedrijf en er voldoende bedrijfsomvang aanwezig is in verband met de aard en de duurzaam­heid van het bedrijf als volwaardig meermansbedrijf;

5.    de tweede bedrijfswoning aan de wegzijde in de directe om­geving van de bedrijfsgebouwen wordt gesitueerd;

6.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

7.    er nog niet eerder een tweede bedrijfswoning is gebouwd;

8.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebou­wingsbeeld, de natuurlijke, landschappelijke en cultuur­historische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

Wijziging naar natuur

f.     de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Natuur’, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 5 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

3.    de wijziging past binnen het beleid met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur dan wel betrekking heeft op particulier natuurbeheer;

4.    de wijzigingsbevoegdheid niet eerder wordt toegepast dan nadat de betreffende gronden in zijn geheel voor de daad­werkelijke natuurontwikkeling zijn verworven of aangewe­zen;

5.    rekening wordt gehouden met voorzienbare nieuwe infra­structuur, dorpsuitbreidingen en (uitbreiding van) bedrij­venterreinen;

6.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuur­lijke en landschappelijke waarden, de archeologische en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

Functieverandering na beëindiging agrarische functie

g.    de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf’, ‘Bedrijf - Agrarisch aanverwant’, ‘Bedrijf - Agrarisch loonbedrijf’, ‘Sport - Manege’ of ‘Wonen’, behoudens de gron­den die zijn voorzien van de aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten”, ten behoeve van een functieveran­dering van een bouwperceel, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid respectieve­lijk de regels van de artikelen 7, 8, 9, 19 of 23 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    het bouwperceel ter plaatse wordt verwijderd;

3.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

4.    de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebou­wen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging, waarbij de woonfunctie bij het bedrijf ge­handhaafd moet blijven;

5.    de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige be­drijfswoning, dan wel het voormalige boerderijpand;

6.    het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschij­ningsvorm worden gehandhaafd;

7.  de wijzigingsbevoegdheid naar ‘Sport - Manege’ uitsluitend wordt toegepast, indien de vestiging plaatsvindt aansluitend aan de rand van een dorp;

8.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

 

Wijziging naar wonen met compensatie

h.    de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Wonen’ ten be­hoeve van compensatie, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 23 van overeenkomstige toepassing zijn;

2.    deze wijzigingsbevoegdheid voor wat betreft de sloop van bouwwerken uitsluitend wordt toegepast ter plaatse van een bouwperceel;

3.    de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast voor compenserende woningbouw binnen bestaande bebouwingsclusters of linten. Ten behoeve van de compensatie moet minimaal 1.000 m² aan beeldverstorende voormalige agrarische bedrijfsbebouwing op een voormalig bouwperceel worden gesloopt, dan wel gezamenlijk op meerdere voorma­lige bouwpercelen ten minste 1.000 m² aan voormalige agrarische bedrijfsgebouwen worden gesloopt, waarbij per bouwperceel minimaal 250 m² moet worden gesloopt;

4.    er geen panden worden gesloopt die als rijksmonument zijn aangewezen of die dubbel zijn bestemd als ‘Waarde - Karakteristieke boerderijpan­den/woningtypen’;

5.    het ter compensatie van de sloop nieuw te bouwen woon­huis in een bestaande kern of in een lint van het klein­schalig verstedelijkt landschap wordt gebouwd, zodat er ten hoogste twee bestemmingsvlakken met de bestemming ‘Wonen’ worden gerealiseerd;

6.    de wijziging in overeenstemming is met het geldende Woonplan;

7.     er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

8.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aan­grenzende gronden;

 

Wijziging naar prostitutiebedrijf

i.      de bestemming ‘Agrarisch’ wordt gewijzigd in de bestemming ‘Bedrijf - Prostitutie’, mits:

1.    na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid ten minste de regels van de bestemming ‘Bedrijf - Prostitutie’, zoals opgenomen in bijlage 4 van toepassing zijn;

2.    deze wijzigingsbevoegdheid niet wordt toegepast bij een vrijkomend agrarisch bedrijf dat gevestigd is aan de Oude of de Nieuwe Bildtdijk;

3.    de wijziging slechts toepasbaar is indien de agrarische func­tie wordt beëindigd;

4.    er geen sprake is van onevenredige schade voor de aan­grenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrij­ven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;

5.    de functie ondergebracht wordt in de bestaande gebou­wen, die aanwezig zijn op het moment van toepassing van deze wijziging;

6.    de activiteiten uitsluitend plaatsvinden binnen de be­staande gebouwen;

7.    voldoende parkeercapaciteit op het bijbehorende erf aanwe­zig is;

8.    in het betreffende hoofdgebouw tevens wordt gewoond;

9.    geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusitu­atie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.