direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch aanverwant bedrijf
Plan: Hollum 2009
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0060.020203-VA01

Artikel 3 Agrarisch - Agrarisch aanverwant bedrijf

 

 

3. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Agrarisch aanverwant bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    gebouwen ten behoeve van:

1.    agrarisch aanverwante bedrijven, waaronder een paardenhouderij en een paardenverhuurbedrijf;

2.    een bedrijfswoning, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

b.    aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning;

met de daarbijbehorende:

c.    tuinen, erven en terreinen;

d.    parkeervoorzieningen;

e.    wegen, straten en paden;

f.     sport- en speelvoorzieningen;

g.    groenvoorzieningen;

h.    nutsvoorzieningen;

i.      sloten, bermen en beplanting;

j.      overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3. 2.       Bouwregels

3. 2. 1. Voor het bouwen van de in lid 3.1. sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.    de gebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

c.    de goot- c.q. bouwhoogte van een gebouw zal ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding “maximale goot- en bouwhoogte (m)” aangegeven hoogte in meters bedragen.

3. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen en bijgebouwen zullen binnen een bouwvlak worden gebouwd;

b.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen per bedrijfswoning zal ten hoogste 50 m² bedragen;

c.    de goothoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 3,00 m bedragen;

d.    de bouwhoogte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen zal ten hoogste 6,50 m bedragen, mits:

-       de bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen tenminste 1,00 m lager is dan de hoogte van de bedrijfswoning;

e.    indien de aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden afgedekt met een kap, zal de dakhelling ten minste 30° en ten hoogste 60° bedragen.

3. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan ten hoogste 2,00 m zal bedragen;

b.    de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 1,00 m bedragen.

3. 3.       Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bouwwerken, ten behoeve van:

a.    de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het

Beschermd Dorpsgezicht;

b.    een goede woonsituatie;

c.    een goede milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de sociale veiligheid; en

f.     de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3. 4.       Ontheffing van de bouwregels

3. 4. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

-       het bepaalde in lid 3.2.3. sub b en toestaan dat de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt verhoogd tot ten hoogste 5,00 m.

3. 4. 2. De in lid 3.4.1. genoemde ontheffing mag uitsluitend worden verleend, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het

Beschermd Dorpsgezicht;

c.    de milieusituatie;

d.    de woonsituatie;

e.    de verkeerssituatie; en

f.     de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

3. 5.       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend: 

a.    het gebruik van de gronden anders ten behoeve van een bedrijfswoning binnen de gronden die zijn voorzien van de aanduiding “bedrijfswoning”;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de uitoefening van detailhandel;

c.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden.

3. 6.       Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in díe zin dat:

a.    de aanduiding “karakteristiek” wordt aangebracht, indien door verbeteringswerkzaamheden een niet als karakteris­tiek aange­duid pand (weer) karakteristiek wordt;

b.    de aanduiding “karakteristiek” wordt verwijderd, indien blijkt dat een karakteristieke hoofdvorm niet te handhaven is in relatie tot de functie die het pand moet vervullen.