direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Wide Pet Zuid fase 2 te Harkema
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0059.BPHaWidePetZuid2-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Voorliggend plan voorziet in de ontwikkeling van zeven vrijstaande woningen in Harkema. Het plangebied ligt aan de zuidwestelijke rand van Harkema. Aan deze kant van het dorp is sinds 2015 sprake van een bescheiden uitbreiding waaraan de naam Wide Pet is verbonden. Destijds werd bij de planvorming van de Wide Pet al voorzien dat het voorliggende grondgebied in aanmerking zou komen voor dorpsuitbreiding. De opgezette plannen werden echter mede vanwege het ontbreken van woningbouwafspraken niet doorgevoerd. Medio 2021 werd duidelijk dat vanuit gemeente, met instemming van provincie, gerekend mag worden met zeven woningen. Echter, de gewenste realisatie van deze woningen is op grond van de huidige “beheersverordening dorpen Achtkarspelen” niet mogelijk. Voorliggend bestemmingsplan maakt de woningbouw binnen het plangebied juridisch planologisch mogelijk.

1.2 Plangebied

Het plangebied omvat het kadastrale perceel C6745. Van ouds is in dit landelijke gebied met opstrekkende verkaveling en elzensingels, enige verspreid liggende bebouwing aanwezig. Recentelijk is er aan de overkant van het perceel, aan de Rienkswyk, al een aantal woningen gerealiseerd. Aan de noordzijde wordt het plangebied omgeven door de kern Harkema en de nieuw gerealiseerde woningen aan de Rienkswyk. Ten oosten van het plangebied bevindt zich een drietal woningen met daarachter grasland, dat kan worden gebruikt als natuurijsbaan of voor andere sportdoeleinden. Ten westen en ten zuiden van het plangebied bevinden zich gronden voor agrarische doeleinden en grasland. Het gebied wordt ontsloten door de doodlopende straat Rienkswyk en De Wide Pet. In onderstaande afbeelding is een overzicht van het plangebied in rode stippellijn weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPHaWidePetZuid2-ON01_0001.jpg"

Figuur 1. Weergave plangebied

1.3 Geldende juridisch-planologische regeling

Dit bestemmingsplan is een gedeeltelijke herziening van de beheersverordening 'Beheersverordening dorpen Achtkarspelen', die is vastgesteld op 16 juni 2016 door de gemeente Achtkarspelen.

In het plangebied is de bestemming ''agrarische doeleinden'' van toepassing. In onderstaande afbeelding is het plangebied met een rode stippellijn weergegeven in de geldende juridisch-planologische regeling.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPHaWidePetZuid2-ON01_0002.jpg"

Figuur 2. Weergave plangebied in uitsnede geldende beheersverordening.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Ligging

Aan de west- en zuidzijde van het plangebied bevinden zich bomenrijen. In onderstaande luchtfoto is in een rode stippellijn het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPHaWidePetZuid2-ON01_0003.jpg"

Figuur 3. Weergave ligging plangebied.

2.2 Huidige situatie

Het plangebied omvat momenteel graslanden ten behoeve van agrarische doeleinden. Momenteel wordt het plangebied echter niet meer gebruikt voor agrarische doeleinden. De luchtfoto geeft nog een klein gebouw weer, maar dit gebouw is inmiddels gesloopt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPHaWidePetZuid2-ON01_0004.jpg"

Figuur 4. Weergave huidige situatie plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPHaWidePetZuid2-ON01_0005.jpg"

Figuur 5. Weergave huidige situatie plangebied.

2.3 Planopzet

Het bestaande agrarische perceel is de basis waarop de verkaveling wordt ingepast. Het stedenbouwkundig plan (zie ook Bijlage 1) gaat uit van het realiseren van een landschappelijk bebouwingslint. De nieuwe woningen worden op ruime afstand van de weg gesitueerd om een ontspannen beeld te realiseren. De bestaande weg wordt daarbij met 0,5 meter verbreed om te kunnen voldoen aan de gemeentelijke vereisten. Langs de zuidkant van de weg wordt een 3,5 meter brede groene berm met daarin bomen van (minimaal) de 2de orde ingepast om daarmee de landschappelijke context te benadrukken. De woningen worden gesitueerd in een rechte voorgevelrooilijn waarbij de voorgevels van de nieuwe woningen op 10 meter afstand van de groene berm komen te liggen.

Het plangebied wordt ingevuld met zeven ruime kavels. De noodzakelijke waterberging wordt ingegast door de bestaande sloten aan de west- en zuidzijde van het plangebied te verbreden. Om dit mogelijk te maken zal de bestaande elzensingel gekapt moeten worden. Om de kavels landschappelijk in te passen wordt aan de zuidzijde van de kavels een nieuwe (transparante) elzensingel van 5 meter breedte aangebracht. Voor deze elzensingel geldt voor de toekomstige bewoners een instandhoudingsplicht.

De bestaande bebouwing langs de Rienkswyk bestaat uit woningen met een traditionele vormgeving met een modern tintje. De hoofdvorm van de bestaande woningen is een bouwlaag met een zadelkap of schildkap. De nokrichting is haaks op of evenwijdig aan de weg. De kappen zijn afgedekt met dakpannen in een donkergrijze kleur. De gevels zijn uitgevoerd in rode tot bruine baksteen.

De nieuwe bebouwing sluit in vormgeving aan bij de bestaande bebouwing; traditioneel met een moderne twist. Een hoofdvorm van een bouwlaag met een zadelkap of schildkap is daarmee uitgangspunt. Een terughoudend kleur- en materiaalgebruik, passend in het straatbeeld en passend bij de landschappelijk context, verbindt de nieuwe woningen met de bestaande woningen. De nokrichting mag zowel haaks op, als evenwijdig aan de weg zijn.

De woningen worden via de bestaande erftoegangsweg ontsloten. Bij de aanleg wordt uitgegaan van een oprit van minimaal 5 meter breed met ruimte voor het parkeren op eigen erf. Uitgegaan wordt van minimaal 2 auto's per woning op eigen erf. Zie oook paragraaf 4.9.

In het plan is voorzien in 10% waterberging als compensatie voor de toename van (een deel van) de verharding in het plangebied. Voor de verharding in de vorm van bebouwing en erfverharding (circa 50% van de kavels) wordt compensatie (circa 375 m2) geboden worden in de vorm van de verbreding van de sloot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPHaWidePetZuid2-ON01_0006.png"

Figuur 6. Schetsontwerp nieuwe situatie

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Met de Nationale Omgevingsvisie (NOVI, 2020), geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en ontwikkelingen van de leefomgeving in Nederland. In de NOVI wordt ingegaan op urgente opgaven die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Deze opgaven omvatten onder andere klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Het uitgangspunt in de aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang.

Nationale belangen en vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Er zijn 21 nationale belangen beschreven waarop de nationale overheid zich in de NOVI richt. Nationale belangen zijn de inhoudelijke belangen bij de fysieke leefomgeving waarbij het Rijk een rol voor zichzelf ziet en waarvoor het kabinet in politieke zin aanspreekbaar is. De behartiging van de nationale belangen en de realisatie van de daaruit voortvloeiende beleidsdoelen en opgaven gebeurt niet alleen door het Rijk.

Er zijn vier prioriteiten waar het Rijk op wil sturen en richting geven:

  • Prioriteit 1: Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie.
  • Prioriteit 2: Duurzaam economisch groeipotentieel.
  • Prioriteit 3: Sterke en gezonde steden en regio's.
  • Prioriteit 4: Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Uitvoering
De NOVI gaat vergezeld van een Uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het Rijk invulling geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. In de Uitvoeringsagenda vindt u onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen. De Uitvoeringsagenda zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

Conclusie
De NOVI vormt geen verdere belemmering voor dit initiatief.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze verplichte toetsing is verder vastgelegd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). De Ladder houdt in dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en een multimodale ontsluiting. Per 1 juli 2017 is een wijziging van de Ladder voor duurzame verstedelijking in werking getreden.

De ladder voor duurzame verstedelijking is van toepassing als er sprake is van een nieuwe 'stedelijke ontwikkeling' als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro: een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Als een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan of een omgevingsvergunning met een goede ruimtelijke onderbouwing, voorziet in nieuwe planologische bouwmogelijkheden, dan kwalificeren deze bouwmogelijkheden in beginsel als een "stedelijke ontwikkeling" als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 aanhef en onder i, Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het moet wel gaan om bouwmogelijkheden van enige omvang. Zeer kleinschalige bebouwingsmogelijkheden of functiewijzigingen "sec" die niet voorzien in een toename van het ruimtebeslag kwalificeren niet als een stedelijke ontwikkeling.

Afweging

Dit bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van zeven woningen. Conform jurisprudentie is een dergelijke ontwikkeling niet ladderplichtig. Deze verplichting geldt pas vanaf 12 woningen. Wel dient de behoefte aan de woning te worden aangetoond.

Behoefte

Om de behoefte naar het planvoornemen te achterhalen heeft de initiatiefnemer een onderzoek laten uitvoeren door een makelaar (zie Bijlage 7). Uit dit onderzoek blijkt dat een verschuiving plaatsvindt van de herkomst van de kopers van woningen in Harkema. Voor 2021 was de trend dat met name mensen vanuit het dorp zelf woningen kochten, vanaf 2021 is een trend te zien dat ook kopers vanuit omliggende dorpen in Harkema een woning kochten (circa 75%). Het type woningen dat wordt gerealiseerd richt zich op het hogere segment: bovengemiddeld grote percelen met vrijstaande woningen. In het onderzoek is uitgerekend wat de marktpotentie is van een dergelijk type woningen. Hieruit blijkt dat er voldoende behoefte aanwezig is naar het type woningen op deze locatie.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Fryslân

Op 21 oktober 2020 is de omgevingsvisie Fryslân vastgesteld. In deze visie beschrijft de provincie het beleid zoals zij dat voor ogen ziet als de Omgevingswet in 2022 in werking treedt. De provincie heeft een viertal doelstellingen die ze als speerpunt wil behandelen. Een vitaal, veerkrachtig, karakteristiek en gezond Fryslân. Dat zijn de ambities van de provincie Fryslân voor de Friese leefomgeving. Met de leefomgeving bedoeld de provincie: de gedeelde ruimte waarin de mensen in de provincie samenleven. Fryslân is van alle mensen die er wonen, werken of te gast zijn.

Conclusie
Voor deze functiewijziging en de toevoeging van zeven woningen is het onderwerp Vitaal van belang. Dit betekent dat de Friese steden, dorpen en het platteland leefbaar zijn en blijven. Dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn, en dat de bereikbaarheid goed is. Een sterke economie ligt hieraan ten grondslag. Het plan maakt een bescheiden woningontwikkeling mogelijk in Harkema. Dit draagt bij aan een gezonde doorstroming in de woningmarkt en de leefbaarheid in het dorp / de regio.

3.2.2 Verordening Romte Fryslân

Op 25 juni 2014 hebben Provinciale Staten de Verordening Romte Fryslân vastgesteld. Deze verordening behelst een aanpassing van de op 15 juni 2011 vastgestelde verordening en is op 16 augustus 2014 in werking getreden. In deze verordening is het beleid, zoals verwoord in het Streekplan, vertaald naar regels voor bestemmingsplannen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het landelijk gebied en het stedelijk gebied. Volgens de provinciale begrenzing ligt het plangebied net buiten het bestaand stedelijk gebied.

In een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied mogen geen bouw- en gebruiksmogelijkheden worden opgenomen voor nieuwe stedelijke functies (art. 1.1.1. sub 1). In afwijking hiervan kan een uitbreidingslocatie aansluitend op het bestaand stedelijk gebied worden toegestaan (art. 1.1.1. sub 2).

Voorliggend plan betreft de ontwikkeling van 7 grondgebonden woningen op een locatie direct grenzend aan de bebouwing van de kern Harkema. Het vind direct aansluiting op het bestaand stedelijk gebied.

Wanneer een ruimtelijk plan voorziet in een uitbreidingslocatie in het landelijk gebied moet in de plantoelichting worden voorzien in een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin wordt aangegegeven op welke wijze:

  • het plan rekening houdt met de draagkracht van het landschap voor de opvang en inpassing van nieuwe functies, op grond van een analyse van de samenhang van de ondergrond, netwerken en nederzettingspatronen;
  • het plan invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde de structuren van provinciaal belang zoals die, met inbegrip van een richtinggevend advies, per deelgebied of gebiedsoverschrijdend zijn omschreven in de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte.

Daarnaast moet het ruimtelijk plan, waar nodig, regel stellen ter bescherming van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Tenslotte moet het plan voorzien zijn van een zorgvuldige inpassing (landschappelijke inpassing) (art. 2.1.1).

Voor de landschappelijke inpassing wordt verwezen naar paragraaf 2.3 en Bijlage 1. Voor de ruimtelijke kwaliteitsparagraaf wordt verwezen naar paragraaf 3.2.3 en Bijlage 1. Hieruit blijkt dat aan de regels van de verordening kan worden voldaan.

Artikel 3 van de verordening gaat in op woningbouw binnen de provincie Fryslân. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat schriftelijke instemming van GS heeft (art. 3.1.1.).

De gemeenten in de regio Noordoost Fryslân en de provincie Fryslân hebben regionale woningbouwafspraken met elkaar gemaakt voor de periode 2020-2025. Op basis hiervan is een nieuwe woningbouwprogrammering opgesteld. De regionale woningbouwafspraken met de provincie moeten nog wel worden vastgesteld. Woningbouwplannen die binnen de afspraken vallen, kunnen vooruitlopend op de woningbouwprogrammering doorgang vinden. Het planvoornemen is opgenomen in deze regionale woningbouwafspraken. Aan de regels wat betreft woningbouw van de verordening kan worden voldaan.

Conclusie

Het plan is in overeenstemming met de Verordening Romte.

3.2.3 Grutsk op 'e Romte

Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. ‘Grutsk op ‘e romte’ is als procesvereiste opgenomen in de provinciale ruimtelijk verordening, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het plangebied. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.

Vanuit de structuurvisie 2014 Grutsk op ‘e Romte zijn de kernkwaliteiten beschreven en ambities onderbouwd. Het plangebied is gelegen in het deelgebied van de Noordelijke Wouden. Het maakt deel uit van de noordwestelijke uitloper van het Drents Plateau. Het plangebied ligt op de grens van twee landschapstypen namelijk: het heide- en het hoogveenontginningslandschap. Het gebied bestaat uit keileem en dekzand. Doordat de afwatering van het Drents Plateau stagneerde ten gevolge van de zeespiegelstijging na de ijstijden en verstopping van de waterlopen, heeft op grote schaal veenvorming plaatsgevonden. Ook in het plangebied was vanaf de 17e eeuw veenwinning op grote schaal toegepast. Hierdoor ontstonden lange, opstrekkende ontginningslijnen in het gebied.


Op de lagergelegen gronden kwamen naast de afvoerende sloten elzensingels tot ontwikkeling. Op de wat hogere delen waar hoogveenvergraving heeft plaatsgevonden heeft zich een specifieke vorm van heideontginning ontwikkeld. In het plangebied zijn deze kenmerken nog steeds zichtbaar met een hoge dichtheid aan opstrekkende percelen, grensbeplanting van elzensingels (‘in’ de slootrand) en een dicht netwerk van kleinschalige infrastructuur.

Vanuit de structuurvisie 2014 Grutsk op é Romte zijn de kernkwaliteiten beschreven en ambities onderbouwd.


Hieronder staan de kwaliteiten welke van toepassing zijn op het plangebied:

  • De elzensingels bevinden zich voornamelijk langs de sloten en bepalen het huidige beeld van het gebied in samenhang met de verkaveling. Versterken en ontwikkelen van deze structuur van wegen
    en sloten is uitgangspunt.
  • Het respecteren van de landschappelijk/stedenbouwkundige bebouwingsstructuren: lineaire structuren met een grillig verloop en groen profiel.
  • Benutten en van functie blijven voorzien van de kleinschalige infrastructuur van de vele zandwegen en sloten in het gebied, zoals bijv. in het heideontginningsdorp Harkema.

Harkema is een typisch heideontginningsdorp. Kenmerkend aan dit landschapstype is het dichte netwerk van de kleinschalige infrastructuur en opstrekkende verkaveling met langs de slootrand een elzensingel. Bij de nieuwe ontwikkeling wordt hiermee rekening gehouden zoals blijkt uit Bijlage 1.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Achtkarspelen

In de structuurvisie (vastgesteld op 24 januari 2013) wordt de ruimtelijk-functionele ontwikkeling voor de gemeente beschreven. Deze visie blikt vooruit op de ontwikkelingen in de dorpskernen voor de komende 15 jaar. De leefbaarheid en het samen leven in de dorpen staan centraal in de Structuurvisie. Dit centrale thema is uitgewerkt in verschillende onderwerpen zoals wonen, werken en voorzieningen.
Voor het plangebied zijn vooral de doelstellingen met betrekking tot wonen van belang. De gemeente beschouwt wonen in het algemeen als potentiële economische impuls. Achtkarspelen wil zich verder ontwikkelen als aantrekkelijke woongemeente. Er moeten voldoende woningbouwmogelijkheden komen om de voor de komende jaren voorspelde woningvraag op te vangen.

3.3.2 Woonvisie en woningbouwprogramma

Op 19 november 2020 heeft de gemeenteraad de Woonvisie Achtkarspelen 2020-2025 vastgesteld. De inwoners van Achtkarspelen zijn trots op hun woonomgeving en zijn betrokken bij het reilen en zeilen in hun woonplaats en gemeente. Dat blijkt niet alleen uit het bloeiende verenigingsleven, maar ook uit de betrokkenheid bij het woonbeleid.
De Woonvisie Achtkarspelen is opgesteld samen met alle betrokken partijen op het vlak van het wonen in de gemeente: Plaatselijke Belangen, huurdersorganisaties, de woningcorporaties, makelaars, ontwikkelaars, hypotheekverstrekkers, zorg- en welzijnspartijen en niet te vergeten onze inwoners. Met elkaar wordt de verantwoordelijkheid gedeeld om het wonen in onze gemeente en alle dorpen nog prettiger te maken voor huidige en toekomstige bewoners. Hoe gaan we om met initiatieven van particulieren en andere partijen? Hoe garanderen we dat er voldoende betaalbare huurwoningen zijn voor de doelgroep die daar behoefte aan heeft? Hoe zorgen we ervoor dat ouderen langer zelfstandig kunnen wonen op de plek waar zij dat willen? En wat kunnen we doen om starters goed op weg te helpen om de woningmarkt te betreden?
Om daarop een antwoord te geven is er een vooruitstrevende visie opgesteld waarin de gemeente zich will inzetten op:

  • Zorgvuldige inzet op nieuwbouw en daarbij de mogelijkheid van toename van woningen in elk dorp.
  • Investeren in de bestaande voorraad: de kwaliteit van woningen vergroten en woningen met te weinig kwaliteit opruimen.
  • Starters voldoende huisvestingsmogelijkheden bieden door doorstroming te bevorderen.
  • Sterker inzetten op tijdelijke woningbouw om de grootste acute vraagdruk weg te nemen.
  • Inzetten op wonen met zorg.
  • Streven naar leefbare dorpen.

Aan de Woonvisie is een woningbouwprogramma gekoppeld. Hierin zijn de beleidsspeerpunten vertaald naar concretere woningbouwprojecten, waarmee deze projecten verder kunnen worden uitgewerkt. Het zwaartepunt van de woningbouwplannen ligt in de drie grotere dorpen: Surhuisterveen, Buitenpost en Harkema. De nadruk ligt de komende jaren op binnenstedelijk bouwen. De gemeente weegt bij nieuwbouwplannen af of het plan een aanvulling is op de bestaande voorraad. In het woningbouwprogramma is opgenomen aan welke projecten woningbouwruimte wordt toebedeeld. Het voorgenomen plan is opgenomen in dit woonprogramma.

3.4 Conclusie beleid

Op basis van voorgaande paragrafen wordt geconcludeerd dat de voorgenomen ontwikkeling passend is en invulling geeft aan de relevante beleidskaders op nationaal, provinciaal, regionaal en gemeentelijk niveau.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 (Milieu)hinder van bedrijvigheid

Toetsingskader
In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. In de uitgave Bedrijven en Milieuzonering (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is een richtafstandenlijst opgenomen. In de lijst is voor allerlei soorten "milieubelastende activiteiten" aangegeven welke richtafstanden vanwege geur, stof, geluid en gevaar bij voorkeur aangehouden moeten worden ten opzichte van "milieugevoelige activiteiten". De grootste van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.


Onderzoek
Het plangebied ligt aan de rand van Harkema, in een omgeving met uitsluitend woningen en agrarische cultuurgrond.

Ten oosten van de Wide Pet, is de ijsbaan van het dorp gelegen. Deze functie is passend in het dorp Harkema. Een dergelijke ijsbaan komt niet voor op de lijst van de VNG maar is het beste te vergelijken met de categorie 'Veldsportcomplex (met verlichting)' zoals voetbal- of hockeyvelden. Voor een dergelijke categorie geldt een grootste richtafstand van 50 meter. De afstand van het plangebied tot de ijsbaan bedraagt circa 100 meter. Hiermee wordt ruimschoots aan de afstand voldaan. Daarnaast is de potentiël overlast van de ijsbaan zeer gering. Het gaat hier namelijk om een natuurijsbaan die alleen gebruikt wordt in winters met voldoende vorst.

Aan de zuidzijde van het plangebied grenst agrarische cultuurgrond. Op deze gronden is agrarische bedrijvigheid toegestaan. Bij de teelt van gewassen (akkerbouw, fruitteelt) moet rekening worden gehouden met 'spuitzones'. Dit is een zone (gebaseerd op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State), die moet worden aangehouden ten opzichte van de gronden waarop gewassen worden gehouden en waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. De zone is bedoeld om, voor omliggende functies, een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen en voor de omliggende agrarische bedrijven dat zij hun bedrijfsvoering ongehinderd kunnen uitvoeren.

De richtafstanden die zijn opgenomen in de VNG-brochure ‘Bedrijven en milieuzonering’ (2009) hebben geen betrekking op open teelten en zijn daarmee niet bruikbaar (ABRvS 23 september 2009, zaaknummer 200900570/1/R2).

Bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bestaan wettelijk geen bepalingen inzake de minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen. In het kader van een bestemmingsplan dient een afweging van alle bij het gebruik van de gronden betrokken belangen plaats te vinden. Hierbij dient de aan te houden afstand tussen de activiteit en nabijgelegen gevoelige objecten zodanig gekozen te worden, dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ter plaatse van het gevoelige object kan worden gegarandeerd. Vanwege het ontbreken van wetgeving is een in de praktijk (als gevolg van jurisprudentie) gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 m tussen agrarische gronden met open teelten (veelal fruitteelt) en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies in acht moet worden genomen.

De omliggende agrarische gronden zijn in gebruik als agrarisch grasland waarop geen intensieve gewasbescherming wordt toegepast (geen sprake van teelt van gewassen). De kavels worden aan de zuidzijde voorzien van een elzensingel van 5 meter breedte. Tussen de kavels en het agrarisch grasland bevindt zich een brede sloot. Mocht evenwel gewasbescherming worden ingezet dan wordt op deze wijze eventuele hinder vanwege gewasbescherming voorkomen. Daarnaast zijn conform het Activiteitenbesluit, bedrijven verplicht driftreducerende maatregelen in te zetten.

Voor het overige zijn in de nabijheid van het plangebied geen bedrijven of inrichtingen gelegen die tot eventuele hinder in het plangebied kunnen leiden.

Het planvoornemen zelf maakt geen milieubelastende functie mogelijk die een belemmering vormt voor omliggende functies. In dit kader is aanvullend onderzoek in het kader van bedrijven en milieuzonering niet noodzakelijk.


Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het plan.

4.2 Externe veiligheid

Toetsingskader
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen
Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Basisnet in werking getreden. Het BEVT vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Met het inwerking treden van het BEVT vervalt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water.

Het BEVT en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes. Hiermee wordt geanticipeerd op de beperkingen voor ruimtelijke ontwikkelingen die samenhangen met deze plasbrandaandachtsgebieden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik.

Besluit externe veiligheid buisleidingen
Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen in werking getreden. In dat besluit wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op advies van de minister wordt bij de toetsing van externe veiligheidsrisico's van buisleidingen rekening gehouden met deze risicobenadering.

Onderzoek

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven.

Voor dit bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Uit de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde gastransportleiding ligt op een afstand van 600 meter en leidt niet tot beperkingen op het perceel. Op onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart ter plaatse van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPHaWidePetZuid2-ON01_0007.png"

Figuur 6. Weergave uitsnede Risicokaart.

Er zijn geen bedrijven / risicobronnen in de nabijheid aanwezig waarvan het het invloedsgebied tot in het plangebied reikt. Daarnaast worden met het planvoornemen geen nieuwe risicobronnen mogelijk gemaakt. Als gevolg van dit plan ontstaan dus geen extra risico's zodat een nadere analyse niet nodig geacht wordt.

Conclusie

Het bestemmingsplan is voor het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.3 Bodem

Toetsingskader
Op basis van de Wet bodembeheer mogen er geen gevoelige objecten op verontreinigde grond gebouwd worden. Een object wordt als gevoelig aangemerkt wanneer er 2 uur of langer per dag mensen in verblijven. De nieuw te bouwen woningen zijn locaties waar langer dan 2 uur per dag mensen zullen verblijven.

Daarnaast geldt in het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de volksgezondheid dat het bestemmen van gronden met een verontreinigde bodem met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals een woonbestemming, in beginsel moet worden voorkomen. Omdat de woonfunctie een voor bodemverontreiniging gevoelige functie betreft, is inzicht in de bodemkwaliteit van een plangebied dan ook vereist. Om deze redenen is een bodemonderzoek noodzakelijk.

Situatie plangebied en onderzoek

Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit vast te stellen in het plangebied is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is bijgevoegd in Bijlage 1. De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:

  • in de mengmonsters van de bovengrond zijn geen verhoogde gehalten gemeten;
  • in de mengmonsters van de ondergrond zijn eveneens geen verhoogde gehalten gemeten;
  • in het grondwater (peilbuis 1) is voor nikkel een licht verhoogde concentratie gemeten;
  • in het grondwater (peilbuis 2) zijn geen verhoogde concentraties gemeten.

Verhoogde concentraties in het grondwater

Van zware metalen is het bekend dat deze in (sterk) verhoogde concentraties in het grondwater voor kunnen komen zonder dat voor deze metalen verhoogde gehalten in de grond worden gemeten of er een andere directe verontreinigingsbron aanwezig is (verspreiding vanuit de omgeving). De gemeten concentratie aan nikkel heeft vermoedelijk dan ook een natuurlijke oorzaak. De gemeten concentratie is daarnaast dusdanig (alleen overschrijding van de streefwaarde) dat een aanvullend onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk is.

Op basis van de verhoogde concentratie in het grondwater is de gestelde onderzoekshypothese, een onverdachte locatie, formeel gezien niet juist. De concentratie is echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouwplannen.

Afvoer van grond
Bij afvoer van grond vanaf het perceel dient rekening te worden gehouden met de regels van het Besluit Bodemkwaliteit. De mengmonsters zijn indicatief getoetst aan de normen van het Besluit Bodemkwaliteit. Beide mengmonsters van de grond worden beoordeeld als klasse Achtergrondwaarde (altijd toepasbaar).


Opgemerkt moet worden dat dit een indicatieve toetsing betreft en dat de veldwerkzaamheden en chemische analyses niet conform de eisen van het besluit Bodemkwaliteit zijn uitgevoerd. Aan de resultaten van dit onderzoeksrapport kunnen daarom niet dezelfde rechten worden ontleend als aan een partijkeuring die conform Besluit Bodemkwaliteit is uitgevoerd.


Opmerking betrouwbaarheid onderzoek

Benadrukt moet worden dat het onderzoek een verkennend karakter heeft en de mogelijkheid bestaat dat lokale afwijkingen in bodemsamenstelling en/of bodemkwaliteit binnen de onderzoekslocatie aanwezig kunnen zijn. Tijdens de uitvoering van grondwerkzaamheden dient men hier alert op te zijn.

Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor voorliggend bestemmingsplan.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

Toetsingskader 
Rijk en provincie stellen zich op het standpunt dat in het ruimtelijk beleid zorgvuldig met het archeologisch erfgoed moet worden omgegaan. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken.

Doelstelling van het Verdrag van Valetta is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.

Onderzoek

Om antwoord te geven op de vraag er zich archeologisch erfgoed bevindt in het plangebied is er een archeologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is te vinden in Bijlage 2. Uit dit onderzoek blijkt dat het plangebied zich bevindt op een overgang van hoger gelegen dekzandruggen naar het lager gelegen beekdal, waardoor voor de perioden Paleo- en Mesolithicum een hoge archeologische verwachting geldt. Mogelijk vormde het plangebied tevens een gunstige vestigingsplek voor landbouwsamenlevingen in het Neolithicum, hoewel de hogere delen van het dekzandgebied ten noorden van het plangebied de voorkeur gehad zullen hebben. Vandaar dat een middelhoge verwachting voor het Neolithicum geldt. In het Laat-Neolithicum raakte het plangebied met veen bedekt en kwam het tot in de Middeleeuwen in een uitgestrekt veengebied te liggen. Vandaar dat een lage verwachting voor deze perioden geldt.

Vanaf de Middeleeuwen is in de omgeving van het plangebied begonnen met veenontginning. Op basis van historisch kaartmateriaal lag het plangebied in de 17e eeuw nog in veengebied. Op 19e- en 20e-eeuwse kaarten lag het plangebied in agrarisch gebied. Bewoningsresten uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd worden daarom niet verwacht en voor deze perioden geldt eveneens een lage verwachting.

Advies
Op grond van de resultaten van het bureau- en veldonderzoek wordt er geadviseerd om het plangebied vrij te geven. Het onderzoek wijst de opdrachtgever er wel op dat dit advies nog niet betekent dat de bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van dit onderzoek zullen eerst moeten worden beoordeeld door de bevoegde overheid (gemeente Achtkarspelen), die vervolgens een besluit neemt.
Mochten tijdens de graafwerkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan dient hiervan melding te worden gemaakt conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet uit juli 2016 bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed).

Conclusie

Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.4.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader
De regering heeft in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegd dat gemeenten vanaf 1 januari 2012 in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden met aanwezige cultuurhistorische waarden. Burgers krijgen hiermee het recht om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of er cultureel erfgoed wordt geraakt.

Situatie plangebied
In het plangebied bevinden zich geen Rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten. Tevens zijn er geen landschappelijke waarden aanwezig welke gewaarborgd dienen te worden. Wel komt er uit de 'Cultuurhistorische kaart Fryslân' naar voren dat aan de zuidelijke rand van het plangebied zich een pad bevindt dat is geïnventariseerd in het project 'Oude Paden - Nieuwe Wegen'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPHaWidePetZuid2-ON01_0008.png"

Figuur 7. Uitsnede CHK2 kaart. 

Het oude pad is grotendeels verdwenen. In de loop van de tijd heeft het pad zijn functie verloren en is er bebouwing ontstaan op delen van het pad, waardoor eventueel herstel van het oude pad niet aan de orde zal zijn. Het pad wordt dus niet gehinderd door de voorgenomen ontwikkelingen.

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.5 Ecologie

Toetsingskader
Wet natuurbescherming
Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming
De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden
De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura-2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming
In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Een quickscan is uitgevoerd om eventuele strijdigheden van de beoogde werkzaamheden en de toekomstige situatie met de Wet natuurbescherming (Wnb) op te sporen. Het rapport van deze quickscan is als Bijlage 3 bij de toelichting gevoegd.

Beschermde soorten

Uit de QuickScan is gebleken dat er mogelijk algemene broedvogels en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen binnen de invloedssfeer van de werkzaamheden aanwezig zijn. Om overtredingen op de Wet natuurbescherming te voorkomen, dienen voor deze soortgroepen enkele mitigerende maatregelen genomen te worden. Lichtverstoring op verblijfplaatsen van vleermuizen dient voorkomen te worden en werkzaamheden dienen bij voorkeur buiten het vogelbroedseizoen uitgevoerd te worden. Indien werkzaamheden binnen het vogelbroedseizoen worden uitgevoerd zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk.

Houtopstanden

In Nederland wordt bos beschermd door de Wet natuurbescherming, onderdeel houtopstanden. Dit onderdeel geldt voor bossen maar ook voor andere houtopstanden zoals houtwallen en elzensingels. Wanneer bomen die onderdeel uitmaken van een dergelijke houtopstand gekapt worden, dient dit gemeld te worden bij de Provincie Fryslân. In het plangebied is een elzensingel aanwezig (west- en zuidzijde), die naar aanleiding van het planvoornemen (realiseren waterberging) gekapt wordt. Hiervoor geldt in het kader van de Wnb een herplantingsplicht. Aan die herplantingsplich wordt invulling gegeven door de aanplant van een nieuwe elzensingel. Voor deze elzensingel geldt voor toekomstige bewoners een instandhoudingsplicht.

Beschermde gebieden

Het plangebied maakt geen onderdeel uit van beschermde gebieden in het kader van de Wnb en provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. Voor Natura 2000-gebieden geldt echter een externe werking. Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied "Alde Feanen" is gelegen op circa 13 kilometer afstand. Gezien de afstand van het Natura 2000-gebied tot het plangebied, kunnen effecten door storingsfactoren zoals verdroging, versnippering, of verstoring door geluid, licht en trillingen op voorhand worden uitgesloten. Om te bepalen of er sprake is van (significant) negatieve effecten op het Natura 2000-gebied als gevolg van de stikstofemissie door het project, dient een nadere beschouwing uitgevoerd te worden middels een AERIUS berekening.

AERIUS-berekening

De AERIUS-berekening voor de bouwfase en gebruikersfase 2022 toont aan dat er geen toename is in stikstofdepositie (>0,00 mol/ha/jaar) op stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden binnen Natura 2000-gebieden. De berekening en het rapport is als Bijlage 4 en Bijlage 5 toegevoegd bij deze toelichting.

Met inachtneming van de uitgangspunten zoals hierboven beschreven is er geen toename van stikstofdepositie (>0,00 mol/ha/jaar) op daarvoor gevoelige habitattypen of leefgebieden in Natura 2000-gebieden. Zodoende is geen sprake van negatieve effecten door stikstofdepositie op de instandhoudingsdoelen van Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie als het gevolg van het project vormt daarom geen strijdigheid met de Wet natuurbescherming. Ten aanzien van stikstof is het plan daarom uitvoerbaar.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het plan. Wel dienen er bij uitvoering van de werkzaamheden enkele mitigerende maatregelen te worden genomen om overtreding op de Wet natuurbescherming te voorkomen. Indien werkzaamheden binnen het vogelbroedseizoen worden uitgevoerd zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk.

4.6 Water

Algemeen
Sinds 1 november 2003 is voor alle ruimtelijke plannen de watertoets verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn. De resultaten van de Digitale Watertoets zijn opgenomen in Bijlage 6 waarbij in deze paragraaf de aandachtspunten worden behandeld. Het plan is kenbaar gemaakt bij Wetterskip Fryslân.

Verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteren wij de volgende compensatienorm:

  • Boezem 5%, dit heeft alleen betrekking op de Friese boezem;
  • Polder 10%,
  • Vrij afstromend, alternatieve maatregelen.


Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld. Zie de ‘Leidraad watertoets’ voor meer informatie over compenserende maatregelen. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij bovenstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.

Klimaat

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming. Meer informatie hierover is er te vinden op ‘De Friese klimaatatlas’: www.frieseklimaatatlas.nl

Advies dempen en graven van oppervlaktewater

Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied.

Analyse

In het plan is voorzien in 10% waterberging (circa 356 m2) als compensatie voor de toename van de verharding in het plangebied. Aangenomen is dat maximaal 50% van de kavels wordt bebouwd en verhard. Om te voorzien in de waterberging worden de watergangen aan de west- en zuidkant van het perceel verbreed met circa 1,5 meter. Hiemee wordt voorzien in een waterberging van circa 375 m2 (zie ook Bijlage 1).

Voor de toename van verharding geldt een vergunningsplicht indien er meer dan 1.500 m2 verharding wordt gerealiseerd, tenzij er wordt voldaan aan de genoemde compensatieregels. Dit plan omvat meer dan 1.500 m2 verharding. In het plan is voorzien in waterberging als compensatie voor de toename van de verharding. Daarmee wordt voldaan aan de genoemde compensatieregels.

Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Geluidhinder

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen. Een uitzondering geldt voor:

  • wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen waarvoor een maximumsnelheid geldt van 30 km/uur.

Wel moet er sprake zijn van een 'goede ruimtelijke ordening' om een goed woon- en leefklimaat te garanderen.

Situatie plangebied

Op korte afstand van het plangebied zijn geen spoorwegen of industrieterreinen aanwezig. Deze paragraaf gaat dan ook alleen in op wegverkeerslawaai.
Dit bestemmingsplan voorziet in de realisatie van nieuwe geluidgevoelige functies, namelijk woningen. In de nabijheid van het plangebied zijn geen wegen aanwezig waarvan de geluidszone tot in het plangebied reikt. De wegen op korte afstand tot het plangebied bereffen allen wegen waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur is toegestaan. Voor dergelijke wegen is geen zone uit de Wet geluidhinder van toepassing. Daarnaast geven de intensiteiten van deze wegen geen aanleiding voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek. Veronderstelt mag worden dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat als het gaat om de geluidsbelasting vanwege wegverkeer. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van aard dat er een geringe toename is van verkeer dat geen hogere geluidsbelasting tot gevolg heeft. Binnen dit planvoornemen is er sprake van een goede ruimtelijke ordening wat betreft geluid.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.8 Luchtkwaliteit

De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.

Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht worden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Projecten die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Projecten die „niet in betekenende mate. (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 ug/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.

Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het project op deze plaats te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.

Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan aan de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden.

Situatie plangebied
Met behulp van deze nibm rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald. Hierbij is uitgegaan van een toename met zeven woningen met in totaal 60,2 extra voertuigbewegingen en een aandeel vrachtverkeer van 1.0%. Deze gegevens zijn gebaseerd op 'Verkeersgeneratie woon- werkgebieden' van het CROW. Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project wordt dan beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPHaWidePetZuid2-ON01_0009.png"

Nibm rekentool

Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het initiatief.

4.9 Verkeer en parkeren

In deze paragraaf wordt getoetst of er geen onevenredige belasting plaatsvindt op de omliggende infrastructuur van het plangebied.

Parkeren
De nieuw te bouwen woningen brengen een extra parkeerbehoefte met zich mee. De gemeente Achtkarspelen hanteert het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan (GVVP) Achtkarspelen, dat is vastgesteld op 22 januari 2015, voor het bepalen van de parkeerbehoefte bij nieuwe ontwikkelingen. Het plangebied behoort volgens het GVVP tot de 'rest bebouwde kom'. De normen uit de GVVP schrijven onderstaande parkeerbehoefte voor:

  • Woning duur > €300.000 = 2,2 per woning
  • Woning midden € 150.000 - € 300.000 = 1,9 per woning
  • Woning goedkoop < € 150.000 / huur = 1,7 per woning
  • Serviceflat / aanleunwoning = 0,6 per woning

Op basis van de normen zou worst-case de parkeerbehoefte dus 7 maal 2,2 woningen betreffen. De totale parkeerbehoefte komt dan uit op 15,4 parkeerplaatsen.

De manier waarop het aanbod aan parkeerplaatsen op eigen terrein bij de functie wonen wordt bepaald, is verschillend. Dit is afhankelijk van de vraag of een garage, oprit of carport als volwaardige of als halve parkeerplaats meetelt. Onderstaande tabel uit de GVVP beschrijft de rekenfactor voor de bepaling van het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPHaWidePetZuid2-ON01_0010.png"

Tabel uit GVVP Achtkarspelen

In het plan wordt uitgegaan van dubbele opritten met een minimale breedte van 5 meter; de kavels bieden hiervoor voldoende ruimte. De woningen worden voorzien van gaarages. Voor deze situatie geldt een berekeningsaantal van, conform de tabel uit de GVVP, 1,8 parkeerplaatsen per kavel.

Dit betekent dat op de kavels wordt voorzien in 7 x 1,8 = 12,6 parkeerplaatsen. Dit betekent dat nog 15,4 -12,6 = 2,8 parkeerplaatsen in de openbare ruimte moeten worden voorzien. Hieraan is invulling gegeven door 3 langsparkeerplaatsen in te passen in de groene berm. Deze plaatsen worden uitgevoerd in grasbetonstenen om daarmee zoveel mogelijk op te gaan in de groene berm.

Verkeer
Voor het berekenen van het extra aantal verkeersbewegingen per dag wordt publicatie 381 van het CROW uit 2018 gebruikt. Voor dit project wordt uitgegaan van een 'Koopwoning, vrijstaand' en 'rest bebouwde kom' / 'niet stedelijk'. Volgens het CROW hebben heeft de categorie 'koophuis vrijstaand' in de 'rest bebouwde kom' met een 'weinig stedelijk' karakter een minimale verkeersgeneratie per woning van 7,8 verkeersbewegingen per dag en een maximale verkeersgeneratie van 8,6 verkeersbewegingen per dag. 7 woningen x 8,6 verkeersbewegingen komt uit op 60,2 verkeersbewegingen per dag. De te realiseren woningen voorzien hiermee dus in maximaal circa 60 extra verkeersbewegingen per dag. Deze toename in verkeersbewegingen voorziet niet in een onevenredig grote druk op de omliggende wegen. De ontsluiting van de woningen wordt gerealiseerd aan de Rienkswyk.

Conclusie
Parkeren wordt grotendeels op eigen terrein opgelost. De bestaande infrastructuur kan de extra verkeersbewegingen goed verwerken.

4.10 M.e.r.-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). De beoogde ontwikkeling bestaat uit de toevoeging van zeven woningen is niet aan te merken als stedelijk ontwikkelingsproject. Een vormvrije m.e.r.-beoordeling is eveneens niet aan de orde.

Zoals ook blijkt de voorgaande paragrafen, zijn gelet op de aard en omvang van het project en de plaats van het project geen belangrijke negatieve milieueffecten te verwachten. Voor dit planvoornemen is dan ook geen m.e.r.-procedure noodzakelijk op grond van het Besluit m.e.r.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Het digitale bestemmingsplan

In aansluiting op de invoering van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), op 1 juli 2008, en de RO-standaarden, op 1 juli 2013, is bij het opstellen van het bestemmingsplan de genoemde wet- en regelgeving toegepast. De RO-standaarden bestaan uit: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012), de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke instrumenten 2012 (STRI2012) en de Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012).

Op grond van artikel 3.1.3 en artikel 3.1.6 van het Bro bestaat een bestemmingsplan uit:

  • bestemmingen die bij of krachtens de Wro kunnen worden voorgeschreven;
  • regels die bij of krachtens de Wro kunnen worden voorgeschreven;
  • een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
  • wanneer nodig uitwerkings- en wijzigingsregels en afwijken bij een omgevingsvergunning.


Daarbij is een bestemmingsplan voorzien van een toelichting. Hierin is de gemaakte keuze van de bestemmingen uiteengezet en zijn de resultaten van de voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken opgenomen. Ook de resultaten van het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro zijn in de toelichting opgenomen alsook de manier waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken is in deze toelichting uiteengezet. Daarbij zijn in de toelichting ook de inzichten in de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan opgenomen.


Additionele voorzieningen:

In het plan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen, zoals ondergrondse leidingen, paden, parkeervoorzieningen, bermen en voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de bestemming begrepen, zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld.

5.2 Bestemmingsplanprocedure

In de Wro en het Bro zijn regelingen opgenomen voor de bestemmingsplanprocedure. In deze procedure zijn de volgende fases onderscheiden.

Voorbereidingsprocedure:

Voor het opstellen van een voorontwerpbestemmingsplan wordt door de gemeente een onderzoek uitgevoerd naar de bestaande situatie, de ruimtelijke ontwikkelingen en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen in de gemeente. De gemeente stelt het voorontwerpbestemmingsplan voor het overleg op grond van artikel 3.1.1 van het Bro beschikbaar aan de betreffende besturen en diensten. In de toelichting van het bestemmingsplan wordt de reactie van de gemeente op de op- en aanmerkingen uit overleg- en inspraakreacties opgenomen.

Vaststellingsprocedure:

Na een aankondiging in de Staatcourant, één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen en op de gemeentelijke internetpagina, wordt het ontwerpbestemmingsplan voor een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen indienen. Hierna stelt de gemeenteraad binnen twaalf weken na de periode van terinzagelegging het bestemmingsplan vast. Wanneer noodzakelijk kan de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd vaststellen.

Beroepsprocedure:

Het vaststellingsbesluit waarin het bestemmingsplan is vastgesteld wordt door de gemeenteraad bekend gemaakt. Het vastgestelde bestemmingsplan wordt ter inzage gelegd. Wanneer door de Inspectie leefomgeving en transport (voormalige VROM-inspectie) of Gedeputeerde Staten een zienswijze is ingediend die niet volledig is overgenomen of wanneer het bestemmingsplan door de gemeenteraad gewijzigd is vastgesteld, moet het vaststellingsbesluit zes weken na het besluit bekend worden gemaakt en moet het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage worden gelegd. Binnen zes weken na het bekendmaken van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Wanneer het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en de mogelijke zienswijze van de Inspectie leefomgeving en transport of Gedeputeerde Staten volledig is overgenomen wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad binnen twee weken na het besluit bekend gemaakt. Ook het vastgestelde bestemmingsplan wordt binnen deze periode ter inzage gelegd.

 

5.3 Bestemmingen

Het voorliggende bestemmingsplan kent drie bestemmingen: ‘Wonen’, ‘Tuin’, en ‘Water’. In navolgende tekst worden de opgenomen bestemmingen besproken.

AGRARISCH

De bestemming 'Agrarisch' heeft betrekking op de gronden aan de zuidzijde van het plangebied. Voor de gronden geldt dat hier een elzensingel van 5 meter breed gerealiseerd en in stand gehouden moet worden als waarborg voor een goede landschappelijke inpassing.

TUIN

De bestemming ‘Tuin’ heeft betrekking op de ruimte voor de woning. Hier mogen geen gebouwen worden gebouwd. Ook bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn niet toegestaan, met uitzondering van erkers en omgevingsvergunningvrije bouwwerken.

VERKEER -VERBLIJFSGEBIED

De besteming 'Verkeer - Verblijfsgebied' is opgenomen aan de wegzijde van de woonpercelen. Binnen deze bestemming kan de openbare weg worden gerealiseerd en zijn de langsparkeervakken voor het parkeren van de bewoners gepland.


WATER

De bestemming 'Water' heeft betrekking op de sloten in het plangebied, in het bijzonder de schouwsloot. Deze waterlopen worden in het plangebied behouden en nadrukkelijk zo bestemd.


WONEN

De voor ‘Wonen’ bestemde gronden zijn bestemd voor woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en vrijstaande bijgebouwen. Voor de maatvoering van de gebouwen en bouwwerken is aangesloten bij de regels zoals die in de beheersverordening gelden. Omdat de beoogde woningbouw de nieuwe dorpsrand vormt, is in afwijking van de regels van de beheerverordening een goothoogte van maximaal 4 meter opgenomen. Dit biedt ruimte voor woningen van één bouwlaag met kap. De woningen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd. Per bouwvlak is het maximum aantal te bouwen woningen op de verbeelding aangegeven met de aanduiding "maximum aantal wooneenheden". Het gaat om de bouw van vrijstaande woningen. Ter plaatse van de op de verbeelding weergegeven gevellijn dienen de woningen met de voorgevel in deze gevellijn te worden gebouwd.


Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld omdat de initiatiefnemer voornemens is zeven vrijstaande woningen te realiseren aan De Wide Pet in Harkema.


Op grond van de Grondexploitatiewet moet een exploitatieplan worden opgesteld wanneer er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1. van het Bro. Dit is anders wanneer de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet uitdrukkelijk besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is.


In het voorliggende bestemmingsplan is hiervan sprake. De kosten van dit bestemmingsplan zijn anderszins verzekerd door het sluiten van een exploitatieovereenkomst. Daarnaast worden leges geheven voor de bestemmingsplan herziening overeenkomstig de door de gemeenteraad vastgestelde tarieventabel en wordt een planschadeovereenkomst afgesloten die het risico van eventuele planschade bij de aanvrager neerlegt.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Voorontwerp

Voorliggend bestemmingsplan heeft in het kader van inspraak voor een periode van zes weken ter inzage gelegen en is gelijktijdig, in het kader van het wettelijk vooroverleg, toegestuurd aan de vooroverlegpartners. Gedurende periode van 2 juni 2022 tot en met 29 juni 2022 zijn belanghebbenden en overlegpartners in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op het plan. De ingekomen reacties zijn opgenomen en voorzien van een gemeentelijke beantwoording in de Nota van Inspraak en Overleg, zoals opgenomen als Bijlage 8. De ingekomen reacties hebben niet geleid tot aanpassing van het planvoornemen. De reactie van de Provincie Fryslân heeft wel geleid tot een aanvullende motivatie in paragraaf 4.5.