direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Drogeham - Boskwei 8 en ten zuiden van 2
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0059.BPDHBoskwei8-VO01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

De initiatiefnemer heeft het voornemen om een nieuwe woning te realiseren ten zuiden van de Boskwei 2 in Drogeham. Het uitgangspunt hierbij is om de bestaande woning aan de Boskwei 8 ten behoeve hiervan te slopen en weg te bestemmen.

Dit voornemen is niet toegestaan op basis van de geldende planologische regeling zoals vastgelegd in het bestemmingsplan Buitengebied Achtkarspelen. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft twee percelen aan de Boskwei in het buitengebied van Drogeham. Het gaat om Boskwei 8 en een perceel ten zuiden van Boskwei 2, kadastraal aangeduid als DGH00 sectie F nr. 3556. de ligging van het plangebied is weergegeven in onderstaand figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPDHBoskwei8-VO01_0001.jpeg"

Figuur 1.1 Ligging van het plangebieden

1.3 Planologische regeling

De plangebieden zijn geregeld in het bestemmingsplan Buitengebied Achtkarspelen, dat is vastgesteld op 6 maart 2014. Het perceel Boskwei 8 is hierin bestemd als 'Wonen'. Het perceel ten zuiden van Boskwei 2 is bestemd als 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' en 'Waarde - Geomorfologie'. Zie voor beide locaties afzonderlijk een kaartje met de ligging van het plangebied en het geldende plan in onderstaand figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPDHBoskwei8-VO01_0002.jpeg"

Figuur 1.2 Uitsnede Boskwei 8 geldende met bestemmingsplan Buitengebied Agrarisch

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPDHBoskwei8-VO01_0003.jpeg"

Figuur 1.3 Uitsnede perceel DGH00 sectie F nr. 3556 met geldende bestemmingsplan Buitengebied Agrarisch

Binnen de bestemming 'Wonen' zijn woningen, al dan niet in combinatie met ruimte voor aan-huis-verbonden beroep of bedrijf en verkoop van goederen via internet. Ook zijn aan- en uitbouwen en bijgebouwen toegestaan, net als paarden bakken. Ondergeschikt zijn speel-, groen-, openbare nuts-, infrastructurele en waterhuishoudkundige voorzieningen en sloten toegestaan.

Binnen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Besloten gebied' zijn de gronden aangewezen oor grondgebonden agrarische bedrijven al dan niet met nevenactiviteiten en al dan niet met een ondergeschikte tak van intensieve veehouderij en agrarisch cultuurgrond. Ondergeschikt zijn dagrecreatief medegebruik, ondergeschikte detailhandel, infrastructurele-, groen-, openbare nuts- en waterhuishoudkundige voorzieningen en sloten toegestaan.

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' zijn de gronden mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m2. In andere gevallen is een archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Ter plaatse van de dubbelbestemming 'Waarde - Geomorfologie' zijn de gronden mede bestemd voor bescherming en instandhouding van het aardkundig monument. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 500 m2. Voor grotere bouwwerken is een onderzoek naar geomorfologische waarden noodzakelijk.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het initiatief nader beschreven. Daarbij komt de huidige situatie aan bod en wordt vervolgens ingegaan op de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 schetst het relevante beleidskader voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het relevante rijks-, provinciaal, en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 worden de omgevingsaspecten behandeld, waaraan de beoogde ontwikkeling wordt getoetst. Hoofdstuk 5 beschrijft de juridische aspecten van het plan. In hoofdstuk 6 worden de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Boskwei 8

In de huidige situatie is het perceel Boskwei 8 ingericht als woonperceel. Er staat een kleine verouderde woning bestaande uit één bouwlaag met een kap. Ten noorden hiervan, naast de woning, staat een chalet. De voorzijde van het perceel grenst aan de Boskwei en wordt middels een dam met duiker ontsloten aan deze weg. Zowel aan de voorzijde als de noordzijde lopen watergangen.

Het perceel wordt voornamelijk omgeven door agrarische gronden. Ten zuiden van het perceel is een woonperceel aanwezig. Ten noordwesten van het perceel is een agrarisch bedrijf gevestigd. In figuur 2.1 is een luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPDHBoskwei8-VO01_0004.jpeg"

Figuur 2.1 Luchtfoto Boskwei 8

Perceel DGH00 sectie F nr. 3556 (ten zuiden van Boskwei 2)

Het perceel ten zuiden van de Boskwei 2 is momenteel ingericht als agrarische cultuurgrond (grasland). Het perceel is omringd door houtsingels en wordt ontsloten aan de zuidzijde, aan de Boskwei. Ook de omgeving is ingericht als agrarische gronden. Het landschap is ingedeeld in zogenaamde landschapskamers, die allen zijn omringd door houtsingels. In figuur 2.2 is een luchtfoto weergegeven van de huidige situatie.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPDHBoskwei8-VO01_0005.jpeg"

Figuur 2.2 Luchtfoto huidige situatie perceel DGH00 sectie F nr. 3556

2.2 Voorgenomen situatie

Beschrijving initiatief

Het voornemen is om de bestaande woning en bijgebouwen op het perceel Boskwei 8 te slopen. Deze gronden zullen niet langer een woonfunctie hebben, maar worden getransformeerd tot agrarische gronden en worden ingericht als grasland.

Vervolgens is het voornemen om ter plaatse van perceel DGH00 sectie F nr. 3556 een woning met een schuur te realiseren. De woning en schuur komen aan de zuidzijde van het perceel te staan en worden middels een oprit ontsloten aan de Boskwei. De woning bestaat uit één bouwlaag met een kap. Er zijn op dit moment nog twee varianten die binnen deze maatvoering passen en mogelijk uitgevoerd worden. In figuur 2.3 is de voorgenomen inrichting van het perceel weergegeven. In figuur 2.4 zijn impressies van de woning weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPDHBoskwei8-VO01_0006.jpg"

Figuur 2.3 Voorgenomen inrichting van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPDHBoskwei8-VO01_0007.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0059.BPDHBoskwei8-VO01_0008.png"

Figuur 2.4 Impressies van de woning

Ruimtelijke inpassing

De nieuwe woning komt in het buitengebied van de gemeente Achtkarspelen te staan. In het buitengebied is het niet ongewoon om solitaire woningen te realiseren. Dit komt vaker voor. De functie is goed inpasbaar in het gebied. Bovendien vervangt deze woning een bestaande woning in het buitengebied.

Om te voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en natuurlijke waarden van het gebied, is een goede landschappelijke inpassing noodzakelijk. In dit geval is hier op voorhand al sprake van door het type landschap. Omdat sprake is van een gesloten landschap, zijn alle percelen omringd met houtsingels, waardoor zogenaamde landschapskamers ontstaan. Deze houtsingels hebben een afschermende werking. Voor het perceel waarop de woning wordt gerealiseerd geldt dit ook. Aan alle zijden van de kavel staan houtsingels, waardoor de woning aan het zicht ontnomen wordt. Hiermee is op voorhand al sprake van een goede landschappelijke inpassing.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.

Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren

Opgaven

Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden..
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.

4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI gaat vergezeld van een uitvoeringsagenda, waarin staat aangegeven hoe het RIJk invullig geeft aan zijn rol bij de uitvoering van de NOVI. IN de Uitvoeringsagenda zijn onder andere een overzicht van instrumenten en (gebiedsgerichte) programma's op de verschillende beleidsterreinen te vinden. De Uitvoeringsagena zal, indien nodig, jaarlijks worden geactualiseerd.

De ontwikkeling in het plangebied raakt, gezien de relatief zeer kleine omvang, geen opgaven die zijn opgenomen in de NOVI.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Om de verantwoordelijkheden te leggen waar deze het beste passen brengt het Rijk de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 14 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 14 belangen hebben decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt regels omtrent de 14 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de SVIR. Dit plan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is de 'ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor de behoefte en de beschikbare ruimte binnen stedelijk gebied.

In dit geval neemt het aantal woningen in het plangebied per saldo niet toe. De bestaande woning aan de Boskwei 8 wordt verwijderd en er wordt een nieuwe woning gerealiseerd verderop aan de Boskwei, ten zuiden van Boskwei 2. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkeling, waardoor toetsing aan de ladder niet noodzakelijk is.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Fryslân 2020: De Romte diele

Het ruimtelijk beleid van de provincie vormt een belangrijk kader voor het gemeentelijk (bestemmingsplan)beleid. Dit is neergelegd in de Omgevingsvisie Provincie Fryslân. Deze is op 23 september 2020 vastgesteld. In de omgevingsvisie gaat de provincie voor een vitale economie door te investeren in omgevingskwaliteiten. Dit zorgt er onder andere voor leefbaarheid en dat leegstand en verpaupering van bebouwing wordt teruggedrongen. Daarnaast gaat de provincie voor een veerkrachtig beleid, waarin ingrijpende ontwikkelingen opgevangen kunnen worden, het behoud van de karakteristiek van de provincie wordt nagestreefd door het beschermen van de eigen identiteit en voor een gezonde leefomgeving.

Dit plan voorziet in de verplaatsing van de mogelijkheid van het bouwen van één woning in het buitengebied. Het woningbouwproject sluit aan bij deze uitgangspunten van de provincie. Het plan doet recht aan de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en is daarmee in overeenstemming met het provinciale beleid.

Verordening romte Fryslân 2014

In de Verordening Romte Fryslân 2014 is het provinciale beleid vertaald naar regels. Stedelijke ontwikkelingen dienen conform de verordening zoveel mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied plaats te vinden. Hier is in het plangebied sprake van.

In artikel 1 is opgenomen dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied geen nieuwbouwmogelijkheden voor nieuwe stedelijke functies mag bevatten. Hier kan echter van af worden geweken in geval van een verplaatsing of vervanging van een reed bestaande woning, waarbij:

  • per saldo het aantal woningen in het landelijk gebied gelijk blijft of afneemt;
  • in geval van vervanging de bestaande woning wordt gesloopt, en in geval van verplaatsing de locatie van de woning aan de woonbestemming wordt onttrokken, en;
  • het oppervlak van de nieuwe woning inclusief bijgebouwen niet meer bedraagt dan 300 m2, of de maat die het bestemmingsplan buitengebied als algemene regel hanteert voor bestaande burgerwoningen, dan wel niet meer dan het oppervlak van de bestaande woning inclusief de bestaande bijgebouwen indien dit oppervlak meer bedraagt dan 300 m2.

In dit geval wordt aan de voorwaarden voldaan doordat de woning aan de Boskwei 8 wordt gesloopt, en daarvoor in de plaats ten zuiden van Boskwei 2 een nieuwe woning wordt gebouwd. Het perceel Boskwei 8 krijgt een agrarische bestemming en wordt daarmee onttrokken aan de woonbestemming. De nieuwe woning en bijgebouwen krijgen een oppervlakte van minder dan 300 m2. Daarmee is het voornemen in overeenstemming met de provinciale verordening.

Grutsk op é Romte

In Grutsk op 'e Romte is specifiek in beeld gebracht welke landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, structuren en elementen van provinciaal belang zijn, om daarmee doorwerking van deze belangen te realiseren.

Het plangebied valt binnen het deelgebied Noordelijke Wouden. Hier gelden de volgende acht provinciale belangen:

  • 1. Kleinschaligheid van het gebied met hoge dichtheid aan opstrekkende percelen (richting aan het landschap gevend), grensbeplanting van houtwallen en elzensingels ('in' de slootrand) en een dicht netwerk van kleinschalige infrastructuur (zandpaden en sloten), veenontginningsdorpen met verspreide bebouwing of dun bebouwde linten met een grillig verloop. In en nabij de dorpskernen dichter bebouwde linten en buurten;
  • 2. De overgang (contrast) van dichte, gerichte verkavelingsstructren van elzensingels en houtwallen op de zandgronden naar het open veenweidegebied en het kleigebied;
  • 3. De samenhang van historische wegen met bebouwingslinten en rijke schakeringen aan wegbeplanting in verschillende vormen: singels, bomen, hagen. Op een aantal locaties de bossen behorend bij landgoederen in samenhang met het landschap;
  • 4. Een aantal plekken waarbij kleinschalige ontginningen nog herkenbaar zijn gekoppeld aan eenvoudige woningbouwvormen;
  • 5. De Friese esgebieden rond de Burgumer Mar en Westergeest met de daarbij behorende Friese esdorpen met de kenmerkende, afwijkende structuur ten opzichte van omliggende, voornamelijk opstrekkende verkavelingen;
  • 6. De herkenbaarheid en beleefbaarheid van het natuurlijke reliëf in de vorm van dekzandruggen, de vele pingoruïnes, vuursteenvindplaatsen en kleine stuifduinen in restanten van voormalige heidevelden;
  • 7. De karakteristieke langgerekte verkaveling- en bebouwingsstructuren van de hoogveenontginningsgebieden met bijbehorend watererfgoed (vaarten, wijken, bruggen);
  • 8. Karakteristieke blokvormige structuren en verkavelingen met verspreide bebouwing en de heideontginningsgebieden.

In dit geval wordt geen afbreuk gedaan aan de provinciale belangen, omdat het om een relatief kleinschalig plan gaat. De nieuwe woning wordt binnen de bestaande houtsingelstructuur in het gebied geplaatst, waardoor de dichte verkavelingsstructuur in de omgeving behouden blijft. Ook wordt geen afbreuk gedaan aan het natuurlijk reliëf, omdat de woning niet op gronden wordt geplaatst waar hier sprake van is.

3.3 Gemeentelijk beleid

Samen leven in Achtkarspelen (2013)

Op 24 januari 2013 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie 'Samen leven in Achtkarspelen' vastgesteld. Deze visie blikt vooruit op de ontwikkelingen in de dorpskernen voor de komende 15 jaar. De leefbaarheid en het samen leven in de dorpen staan centraal in de Structuurvisie. Dit centrale thema is uitgewerkt in verschillende onderwerpen zoals wonen, werken en voorzieningen.

Achtkarspelen wil zich verder ontwikkelen als aantrekkelijke woongemeente. Er moeten voldoende woningbouwmogelijkheden komen om de voor de komende jaren voorspelde woningvraag op te vangen. In dit geval blijft het aantal woningen gelijk in het buitengebied. Er wordt één gesloopt en één woning weer toegevoegd. Het voornemen doet geen afbreuk aan de structuurvisie.

Woonvisie en Woningbouwprogramma Achtkarspelen

De Woonvisie helpt de gemeente regie te voeren over de woningbouwontwikkeling en ontwikkelingen in de bestaande woningvoorraad. Gekoppeld aan de Woonvisie wordt een woningbouwprogramma vastgesteld.

In de Woonvisie Achtkarspelen staan vijf opgaven centraal:

  • 1. Achtkarspelen, een aantrekkelijke gemeente om in te wonen;
  • 2. de krimp een stap voor zijn;
  • 3. de bestaande voorraad klaarstomen voor de toekomst;
  • 4. de vergrijzing de baas zijn;
  • 5. samen meer bereiken.

In het woningbouwprogramma ligt de nadruk op binnenstedelijk bouwen. Er is een beperkte ruimte voor nieuwbouw. In dit geval wordt een bestaande, verouderde woning in het buitengebied gesloopt, en wordt verderop aan dezelfde weg een nieuwe woning gebouwd, die voldoet aan de moderne eisen. Per saldo neemt het aantal woningen niet toe. Daarmee past de ontwikkeling binnen de woonvisie en het woningbouwprogramma.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe rekening is gehouden met de in en rond het plangebied voorkomende relevante milieu- en omgevingsaspecten.

4.1 Milieueffectrapportage

Beleid en Normstelling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient alsnog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden, waarbij onderzocht dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen heeft voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten.

Per 16 mei 2017 is de regelgeving voor de MER en m.e.r.-beoordeling gewijzigd met daarin een nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling.

  • Voor de ontwerp-bestemmingsplanfase moet een m.e.r-beoordelingsbeslissing worden genomen, waarin wordt aangegeven of wel of geen MER nodig is, gelet op de kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële (milieu)effecten en mogelijke mitigerende maatregelen. Deze beslissing wordt als bijlage bij het bestemmingsplan opgenomen.
  • Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde komt moet de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie opstellen, waarbij ook mitigerende maatregelen mogen worden meegenomen. Het bevoegd gezag dient binnen zes weken na indienen een m.e.r.-beoordelingsbesluit af te geven. Een vormvrije m.e.r.-beoordelingsbeslissing hoeft echter niet gepubliceerd te worden.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2).

In dit geval gaat het slechts om de sloop van een woning, en nieuwbouw van een woning op een locatie verderop in de straat. Gezien de relatieve kleinschaligheid van dit plan is uitsluitend sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling. Een vormvrije m.e.r.-notitie is daarom niet noodzakelijk.

4.2 Milieuzonering

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals bijvoorbeeld woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en (nieuwe) milieugevoelige functies in voldoende mate mee te nemen, wordt in deze toelichting gebruikgemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009). Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. Voor de richtafstanden wordt onderscheidt gemaakt tussen rustige woongebieden/rustige buitengebieden en gemengde gebieden

Toetsing

Boskwei 8

De locatie is omgeven door agrarische gronden en een woonperceel. Door de gronden van het perceel Boskwei 8 te transformeren naar agrarische gronden wordt geen afbreuk gedaan aan de huidige milieuzonering. De functie sluit aan bij het overgrote deel van de omgeving, dat ook een agrarische bestemming heeft.

DGH00 sectie F nr. 3556

Ter plaatse van de locatie waar de nieuwe woning wordt gerealiseerd liggen nu nog agrarische gronden. Deze locatie krijgt een woonbestemming. De locatie wordt volledig omringd door agrarische gronden. Solitaire woonbestemmingen zijn niet ongewoon in het buitengebied en goed verenigbaar met de omringende agrarische gronden. Er zijn in de nabije omgeving geen agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig waar rekening mee gehouden dient te worden.

Voor beide locaties is ook in de toekomstige situatie sprake van een verantwoorde milieuzonering, waardoor geen onderzoek noodzakelijk is.

4.3 Verkeer en parkeren

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is onderzoek gedaan naar de bereikbaarheid, verkeersgeneratie, afwikkeling en de parkeerbehoefte.

Bereikbaarheid

Het plangebied wordt ontsloten via de Boskwei. Deze weg sluit in zuidelijke richting aan op de N369 richting Harkema. Dit is een provinciale gebiedsontsluitingsweg met een maximum snelheid van 80 km/uur. De N369 sluit in zuidelijke richting aan op de N31 en verder op de A7.

Op de Boskwei is het fietsverkeer niet gescheiden van het gemotoriseerde verkeer. Fietsers kunnen dus via dezelfde weg het perceel met de nieuwe woning bereiken.

Voor het openbaar vervoer kan gebruik worden gemaakt van aansluitingen bij Harkema.

Parkeren

De ontwikkeling zorgt per saldo niet voor een toenemende parkeervraag, omdat er één woning wordt gesloopt en er op een ander perceel één woning wordt gebouwd. Desondanks is de parkeerbehoefte berekend aan de hand van de kencijfers van het CROW. Uitgaande van een ligging in het buitengebied, met de stedelijkheidsgraad 'niet stedelijk' geldt een parkeerbehoefte van 3 parkeerplaatsen voor een vrijstaande koopwoning. Hierin kan volledig op eigen terrein worden voorzien.

Verkeersgeneratie

De nieuwe ontwikkeling zorgt tevens niet voor een toename in verkeersgeneratie doordat het aantal woningen per saldo gelijk blijft. Desondanks is de bepaald op basis van CROW kencijfers (publicatie 381). De verkeersgeneratie bedraagt voor de nieuwe woning 10 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Dit kleine aantal gaat op in het huidige verkeersbeeld en zorgt niet voor belemmeringen.

4.4 Geluid

Toetsingskader

Op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidzone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. In de Wgh wordt onderscheid gemaakt tussen geluidgevoelige functies enerzijds en niet-geluidsgevoelige functies anderzijds. Indien een geluidsgevoelige functie mogelijk wordt gemaakt en binnen de zone van een weg, spoorweg of een industriegebied ligt, moet onderzocht worden of voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde.

Toetsing

In het kader van dit bestemmingsplan wordt een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 1. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet geluidhinder wordt voldaan. Het realiseren van de woning is daarmee mogelijk binnen de randvoorwaarden van de Wet geluidhinder. Een hogere waarde procedure is niet noodzakelijk.

4.5 Water

Toetsingskader

Van groot belang in de ruimtelijke ordeningspraktijk is de vroegtijdige afstemming met het betreffende waterschap. Het projectgebied ligt in het beheersgebied van Wetterskip Fryslân. Doorgaans wordt hiervoor de wettelijk verplichte 'watertoets' doorlopen, als procesinstrument waarmee wordt gewaarborgd dat gevolgen van ruimtelijke ontwikkelingen voor de waterhuishouding meer expliciet worden afgewogen.

Toetsing

Het voornemen is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het Wetterskip Fryslân (kenmerk: 20210421-2-26240). Hieruit is naar voren gekomen dat het voornemen invloed kan hebben op wateraspecten die van belang kunnen zijn bij ruimtelijke plannen. De uitkomst is daarom dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat Wetterskip Fryslân een wateradvies verstrekt (zie bijlage 2). Bij de uitwerking van het bouwplan wordt hier rekening mee gehouden.

Hoofdwateren

Hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone 5 meter. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Het is niet toegestaan om in de beschermingszone bebouwingen en dergelijke te realiseren of opgaande beplanting aan te brengen tenzij e.e.a. is geregeld in een Watervergunning. Met dit project vinden geen werkzaamheden plaats binnen de beschermingszone van 5 meter.

Toename verharding

Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. In de waterparagraaf, regels en of verbeelding dient duidelijk aan te worden gegeven wat voor maatregelen er worden genomen om de versnelde afvoer als gevolg van de toename verharding te compenseren.

Wanneer een gebied (deels) wordt verhard dan stroomt hemelwater versneld af naar het oppervlaktewater. Om overlast te voorkomen, moet deze versnelde afstroom gecompenseerd worden. Wetterskip Fryslân hanteert een compensatienorm van 10 %. Voor bebouwd gebied is de ondergrens van 200 m² van toepassing, in het buitengebied geldt een ondergrens van 1.500 m². Daarnaast dient, indien hier sprake van is, het dempen van oppervlaktewater 100% gecompenseerd te worden.

Binnen het plangebied wordt per saldo circa 400 m2 aan verharding toegevoegd. Hiermee blijft de verhardingstoename onder de grenswaarde van 1.500 m2 en is watercompensatie niet noodzakelijk.

Ruimtelijke adaptatie

Om ook in de toekomst prettig te kunnen wonen, werken en recreëren moeten steden en dorpen ingericht worden met het oog op de toekomst. Het is belangrijk kansen te benutten om het gebied klimaat robuust in te richten. Zo is het mogelijk om het bebouwd gebied beter bestand te maken tegen hevige regenbuien, periodes van droogte en hitte en de gevolgen van een mogelijke overstroming.

Bij de inrichting van het plangebied kan hier op geanticipeerd worden door bijvoorbeeld het percentage verhard oppervlak te verminderen en het plangebied groener in te richten. Door nú maatregelen te nemen, worden steden en dorpen mooier en wordt grote schade in de toekomst voorkomen. Voor veel maatregelen geldt bovendien dat ze kosteneffectief zijn, als ze maar in een vroeg stadium in het proces worden meegenomen. Binnen het plan is rekening gehouden met een groene en waterrijke inrichting.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar RWZI.

Het huishoudelijk afvalwater wordt gescheiden van het hemelwater afgevoerd via het bestaande gescheiden rioolstelsel en aangeboden voor zuivering. Het hemelwater wordt afgevoerd op het oppervlaktewater in het plangebied die in verbinding staat met het huidig watersysteem.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase. Voor het beplanten van de te realiseren sloten is het niet toegestaan om gebruik te maken van exoten.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de "Keur". Dit geldt dus bijvoorbeeld voor het graven van nieuwe watergangen, het aanbrengen van een stuw of het afvoeren van hemelwater naar het oppervlaktewater. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap gebouwd, geplant of opgeslagen mag worden. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd. Ook voor het onderhoud gelden bepalingen uit de "Keur". Het onderhoud en de toestand van de (hoofd)watergangen worden tijdens de jaarlijkse schouw gecontroleerd en gehandhaafd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.

4.6 Bodem

Toetsingskader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico's voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied.

Toetsing

In het kader van dit bestemmingsplan is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd, die is opgenomen als bijlage 3. Hieruit is naar voren gekomen dat vanuit milieuhygiënisch oogpunt er geen belemmeringen zijn voor de voorgenomen ontwikkeling van het perceel. Nader onderzoek is daarmee niet noodzakelijk.

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

4.7.1 Archeologie

Per 1 juli 2016 is de Monumentenwet 1988 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Dit geldt ook voor de verordeningen, bestemmingsplannen, vergunningen en ontheffingen op het gebied van archeologie. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.


De kern van de wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.


Voor een globaal inzicht in mogelijke waarden heeft de provincie de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) gepubliceerd. De FAMKE bestaat uit twee advieskaarten, één voor de periode steentijd - bronstijd (300.000 - 800 v Chr.), en één voor de periode ijzertijd - middeleeuwen (800 v Chr. - 1500 n Chr.).

Toetsing

Conform de advieskaart IJzertijd - middeleeuwen valt het plangebied het adviesgebied: karterend onderzoek 3. Hier geldt dat bij ingrepen van meer dan 5.000 m² door de provincie wordt aanbevolen een karterend (boor)onderzoek uit te voeren. Conform de advieskaart Steentijd - Bronstijd valt het plangebied het adviesgebied: waarderend onderzoek (vuursteenvindplaats). Hier geldt dat bij ingrepen van meer dan 50 m² door de provincie wordt aanbevolen een karterend (boor)onderzoek uit te voeren.

Ook in het geldende bestemmingsplan is een dubbelbestemming archeologie opgenomen, waarbij het noodzakelijk is om bij ruimtelijke ingrepen met een oppervlakte groter dan 50 m2 een archeologisch onderzoek uit te voeren.

In dit geval krijgt de woning in combinatie met bijgebouwen een groter oppervlakte dan deze grenswaarden. Daarom is archeologisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is opgenomen als bijlage 4.

In alle boringen is een verstoord/vergraven , deels opgebracht pakket aanwezig in de bovengrond van het plangebied. De vergraven laag is het gevolg van (sub)recente bodemingrepen die waarschijnlijk samenhangen met landbouwactiviteiten. De oorspronkelijke podzolbodem is hierdoor vrijwel nergens meer aanwexig en het plaggen dek is aangetast. Het zeven van het opgeboorde zand heeft geen vondsten opgeleverd. Hiermee is er in het plangebied een lage kans op behoudenswaardige archeologische waarden. Daarom is vanuit het onderzoek geadviseerd om geen nader onderzoek uit te voeren. Archeologie vormt daarmee geen belemmering voor dit plan.

4.7.2 Cultuurhistorie

Toetsingskader

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van ruimtelijke plannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

Toetsing

Binnen het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Geomorfologie' die toeziet op het behoudt van reliëf in het gebied, dat is ontstaan als gevolg van landijsverschuivingen in de ijstijd. Binnen deze regeling geldt dat een onderzoek noodzakelijk is bij ruimtelijke ingrepen met een minimale oppervlakte van 500 m2. De woning en bijgebouwen krijgen een maximale oppervlakte van 300 m2 waardoor geen onderzoek noodzakelijk is.

4.8 Ecologie

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

• Natura-2000 gebieden;

• Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

• alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;

• het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en

• de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

• soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;

• soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;

• overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Fryslân

In de provincie Fryslân wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingericht of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, of bestendig beheer en onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage I bij deze verordening. Per soort worden de handelingen, middelen en methoden genoemd die mogen worden toegepast, slechts voor zover er geen andere bevredigende oplossing bestaat. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, steenmarter, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Uit de kaart van het Natuurbeheerplan blijkt dat in het plangebied of directe omgeving geen beschermde landschapselementen aanwezig zijn. De afstand tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Alde Feanen bedraagt circa 10 kilometer. De afstand tot het Lauwersmeer bedraagt circa 15 kilometer en tot het dichtstbijzijnde NNN -gebied bedraagt de afstand circa 2,3 kilometer.

Het plangebied ligt buiten beschermde natuurgebieden. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering kunnen hierdoor worden uitgesloten. Gezien de afstand tot natuurgebieden en de locatie van het plangebied kunnen ook verstoring en verandering van de waterhuishouding worden uitgesloten. Gezien de grote afstand van circa 10 kilometer tot stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden worden significante effecten afkomstig van stikstofemmissies ook niet verwachten. Het Lauwersmeer is niet stikstofgevoelig. Bovendien gaat het slechts om de sloop van een woningen en de realisatie van een woning. Hiermee is een zeer beperkte aanlegfase gemoeid, terwijl in de gebruiksfase geen toename aan stikstofuitstoot optreedt.

Significante negatieve effecten op beschermde gebieden kunnen derhalve worden uitgesloten. De Wet natuurbescherming en het beleid van de provincie Fryslân staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.

Soortenbescherming

Ten aanzien van de sloop van de woning aan de Boskwei 8 is een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze is opgenomen in bijlage 5. Hieruit zijn de volgende resultaten naar voren gekomen:

Algemeen voorkomende broedvogels

Het plangebied biedt mogelijkheden voor vogels om te broeden, in de bomen, bosschages bebouwing en oevers binnen of grenzend aan het plangebied. Het gaat hier om soorten waarvan nesten alleen beschermd zijn tijdens het broedproces. Daarom wordt geadviseerd om de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren.

Jaarrond beschermde nesten (huismus)

De woning binnen het perceel Boskwei 8 van het plangebied biedt mogelijkheden voor huismus en de omgeving biedt daarnaast voldoende rustplekken om het plangebied als geschikt functioneel leefgebied voor de huismus te beoordelen. Huismusverblijfplaatsen zijn jaarrond beschermd en gaan door de sloopwerkzaamheden mogelijk verloren. Daarom wordt een nader onderzoek geadviseerd.

Vleermuizen (verblijfplaatsen)

De woning binnen het woonperceel Boskwei 8 is geschikt voor vleermuizen om in te verblijven, vanwege ruimtes bij het dak en toegankelijkheid van de woning door kapotte/openstaande ramen en deuren. Gezien de sloopwerkzaamheden kunnen mogelijke verblijfplaatsen van vleermuizen verloren gaan. Daarom wordt een nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen geadviseerd.

Vrijgestelde- en niet beschermde soorten: de zorgplicht

Er komen in het plangebied naar alle waarschijnlijkheid niet beschermde of vrijgestelde soorten voor. Voor deze soorten geldt in principe een vrijstelling. De zorgplicht van de Wet natuurbescherming schrijft echter voor dat men verplicht is om alles wat redelijkerwijze mogelijk is, te doen of juist te laten om schade aan wilde planten en dieren zoveel mogelijk te voorkomen.

Conclusie soortenbescherming

De resultaten van de quickscan flora en fauna leiden tot een nader onderzoek naar jaarrond beschermde nesten van de huismus en verblijfplaatsen van de vleermuis. Daarnaast dient ten aanzien van algemeen voorkomende broedvogels buiten de broedperiode gewerkt te worden. De geadviseerde vervolgonderzoeken worden uitgevoerd. Afhankelijk van de uitkomsten hiervan zullen mogelijk ontheffingen worden aangevraagd ten aanzien van deze beschermde soorten. Deze zal hoogstwaarschijnlijk worden verleend onder de voorwaarde dat er compenserende en mitigerende maatregelen worden getroffen. De iniaitiefnemer heeft kenbaar gemaakt in de uitvoering rekening te houden met mogelijke maatregelen en te allen tijde te voldoen aan de Wet natuurbescherming. Daarmee komt de uitvoerbaarheid van het plan als gevolg van bovenstaande conclusies van de quickscan niet in het geding.

4.9 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. Het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Toetsing

Uit de professionele risicokaart blijkt in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of bijzondere vervoersroutes van gevaarlijke stoffen liggen. Ook ligt het plangebied niet binnen het invloedsgebied van buisleidingen. Er is geen sprake van externe veiligheidsrisico's.

Uit oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.10 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Toetsing

De beoogde ontwikkeling betreft de sloop van een woning en de nieuwbouw van een nieuwe woning op een locatie aan dezelfde straat. Gezien deze zeer kleine omvang is op voorhand te bepalen aan de hand van het besluit niet in betekenende mate, dat dit plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Er is geen nader onderzoek noodzakelijk.

4.11 Kabels, leidingen en zoneringen

Toetsingskader

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

Toetsing
In of nabij het plangebied lopen geen hoofdleidingen of -kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied. Voor het bestemmingsplan gelden ten aanzien van kabels, leidingen en zoneringen geen belemmeringen.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

In dit hoofdstuk wordt een motivatie gegeven van de gehanteerde bestemmingen en de daarbij behorende uitgangspunten van het bestemmingsplan.

5.1 Algemeen

Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Bro en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare manier zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden. Verder sluit de regeling in het voorliggende bestemmingsplan aan bij de regels zoals opgenomen in het bestemmingsplan Buitengebied Achterkarspelen.


Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de afzonderlijke bestemmingen zoals deze op de verbeelding en in de regels zijn opgenomen, beschreven.

Agrarisch met waarden - Besloten gebied

Ter plaatse van de Boskwei 8 wordt het woonperceel gesaneerd en wordt het gebied ingericht al agrarische gronden. Deze bestemming is afgestemd op de bestemming uit het geldende bestemmingsplan. Hiermee is inrichting van de gronden als agrarische cultuurgrond toegestaan.

Wonen

De woonbestemming wordt toegepast ter plaatse van perceel DGH00 sectie F nr. 3556, om zo het voorgenomen woonperceel mogelijk te maken. De regels zijn hier eveneens afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied Achtkarspelen. Een woning mag een maximale goot- en bouwhoogte van 3,5 en 9 meter hebben. De oppervlakte van hoofdgebouw en bijgebouwen mag maximaal 300 m2 bedragen.

Waarde - Archeologie

Met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' wordt een beschermende regeling geboden voor mogelijk aanwezige archeologische waarden in het plangebied. Overeenkomstig met wat in het FAMKE is opgenomen, is onderzoek noodzakelijk bij ruimtelijke ingrepen met een minimale oppervlakte van 50 m2.

Waarde - Geomorfologie

De dubbelbestemming 'Waarde - Geomorfologie' is een beschermende regeling opgenomen ten aanzien van reliëf dat is ontstaan in de ijstijd, door het schuiven van het landijs. Om niet zonder mee afbreuk e kunnen doen aan dit reliëf is het voor ruimtelijke ingrepen met een oppervlakte van 500 m2 of groter noodzakelijk om onderzoek uit te voeren.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheidsaspecten van een bestemmingsplan en de grondexploitatie. Bij de uitvoerbaarheid wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Overleg

Het voorontwerpbestemmingsplan wordt in het kader van het vooroverleg voor een periode van vier weken ter inzage gelegd.

Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan volgt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure die is beschreven in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het ontwerpplan wordt gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Een ieder wordt daarbij in de gelegenheid gesteld schriftelijk en/of mondeling zienswijzen op het plan naar voren te brengen.

Vaststellingsfase
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen tegen het besluit en het plan.

6.2 Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid

Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling is een particulier initiatief. De kosten voor het realiseren van de ontwikkelingen op het recreatiepark worden gedragen door de initiatiefnemer.

Grondexploitatie

Het doel van de grondexploitatieregeling is het inzichtelijk maken van de financiële haalbaarheid en het bieden van meerdere mogelijkheden voor het kostenverhaal, waardoor er meer sturingsmogelijkheden zijn.

In dit bestemmingsplan wordt een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit plan is het kostenverhaal geregeld in een exploitatieovereenkomst tussen de gemeente en de initiatiefnemer. Hierin is onder andere het planschadeverhaal geregeld. Verder worden de plankosten via leges op de initiatiefnemer verhaald. Hiermee is het kostenverhaal anderszins verzekerd en wordt van het vaststellen van een exploitatieplan afgezien.