Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Nylân 2 te Engwierum
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0058.WPBG2017P2-VG01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1. het plan
het wijzigingsplan ‘Nylân 2 te Engwierum’ van de gemeente Dongeradeel;
 
2. het bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0058.WPBG2017P2-VG01;
 
3. aan-huis-verbonden beroep:
een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
 
4. aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
5. aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
6. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
7. aangebouwd bijgebouw:
een met het (hoofd)gebouw verbonden en/of een aan het (hoofd)gebouw aanwezig gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
 
8. agrarisch bedrijf:
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
 
9. agrarisch bouwperceel
een aangeduid gebied, waarbinnen ingevolge de regels bebouwing ten behoeve van de ter plaatse gevestigde bedrijvigheid is toegelaten;
 
10. agrarisch grondgebruik:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die zowel bedrijfsmatig als hobbymatig in gebruik zijn;
 
11. bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische bedrijfsactiviteiten;
 
12. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
 
13. bebouwingsbeeld:
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;
 
14. bebouwingspercentage:
een in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;
 
15. (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting:
de verwerking van op het bedrijf zelf geproduceerde en van andere bedrijven aangevoerde mest, waaraan eigen en/of van derden afkomstige co-substraten (bijvoorbeeld maïs) worden toegevoegd. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
 
16. bedrijfsgebouw:
een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
17. bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een functie die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
18. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
19. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
 
20. bestaand:
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet of Wabo aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
  • bestaand ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
 
21. bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
 
22. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
23. boerderijpand:
het gebouw behorende tot het agrarisch bedrijf of het voormalige agrarisch bedrijf, waarin van oorsprong het woongedeelte en de stal is of was ondergebracht en dat van oorsprong als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;
 
24. bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
 
25. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
26. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
27. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
28. bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
 
29. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
 
30. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
31. bijbehorend bouwwerk
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;
 
32. bijzonder kwekerijbedrijf:
een bedrijf met een bedrijfsvoering die gericht is op gewasveredeling, waarbij de bedrijfsactiviteiten geheel of gedeeltelijk in kassen en/of warenhuizen plaatsvinden;
 
33. cultuurhistorische waarden:
de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
 
34. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
35. erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woonhuis of een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
 
36. erfbeplanting:
opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een scherm vormt op de grens van een bouwperceel waarop bebouwing voorkomt, en welke beplanting mede bepalend is voor de inpassing van de betreffende bebouwing in het landschap;
 
37. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaats vinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
38. evenement:
elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
 
39. extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
 
40. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
41. gebruiksgerichte paardenhouderij:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's in de vorm van een paardenpension, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
42. gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
 
43. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering waarbij voldoende grond aanwezig is om in hoofdzaak de mestafzet en voerwinning te verwezenlijken, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;
 
44. hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is
 
45. horeca categorie 1:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan met name bezoekers van centrumvoorzieningen, zoals dagrestaurants c.q. eethuisjes, ijssalons, croissanterieën en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
 
46. horeca categorie 2:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van al dan niet voor consumptie ter plaatse bereide etenswaren, met als nevenactiviteit het verstrekken van zwak- en niet-alcoholische dranken zoals cafetaria's, snackbars, grillrooms, shoarmazaken en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;
 
47. horeca categorie 3:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken, zoals restaurants, bistro's en daarmee vergelijkbare horecabedrijven;
 
48. horeca categorie 6:
horecabedrijven gericht op het verstrekken van logies met als nevenactiviteiten het verstrekken van maaltijden en dranken voor gebruik ter plaatse, zoals hotels en pensions;
 
49. houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
 
50. huishouden:
een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimte gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;
 
51. intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf in de vorm van het telen of kweken van dieren en gewassen, op de wijze van een paddenstoelenkwekerij, een wormen- en/of madenkwekerij, een viskwekerij, een witlofkwekerij of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
 
52. intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf in de vorm van het houden van dieren, op de wijze van een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen, met uitzondering van bedrijfsvoeringen waarin dieren worden gehouden overeenkomstig de regels ten aanzien van de biologische productiemethoden;
 
53. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
54. kampeerterrein:
een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;
 
55. kas:
een bouwwerk waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
 
56. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:
de in bijlage 3 genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
 
57. koffie- en theeschenkerij:
een ondergeschikte horecavoorziening die uitsluitend tot hoofddoel heeft het verstrekken van niet-alcoholische dranken en versnaperingen;
 
58. kwekerijbedrijf:
een bedrijf met een bedrijfsvoering die in hoofdzaak is gericht op tuinbouw, waarbij de productie geheel of gedeeltelijk in kassen en/of warenhuizen plaatsvindt;
 
59. landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
 
60. logies met ontbijt:
het bieden van de, ten opzichte van het wonen ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;
 
61. loonbedrijf:
een bedrijf waarbinnen arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven en cultuurtechnische en grondverzetwerkzaamheden, waaronder werken en maatregelen ter verbetering van de condities van grond-, weg- en watersystemen, inclusief de waterbeheersing wordt verstaan;
 
62. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening en opvang, alsook productiegebonden detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
63. manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
 
64. mest- en/of organische (bij)productvergisting:
het onder gecontroleerde omstandigheden (volledig afgesloten van lucht) afbreken van organische verbindingen door bacteriën waarbij methaangas vrijkomt. Dit methaangas wordt gebruikt om een warmte-kracht-koppeling installatie aan te drijven. Dit is een speciale motor die methaangas als brandstof heeft en die een generator aandrijft. De verkregen elektriciteit wordt gebruikt op het eigen bedrijf en geleverd aan het net;
 
65. milieusituatie:
de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden, externe veiligheid en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de gebruiksmogelijkheden van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;
 
66. natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;
 
67. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;
 
68. normaal agrarisch gebruik:
het gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
 
69. normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
 
70. nutsvoorzieningen:
voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen, duikers, bruggen, dammen, sluizen, gemalen, vispassages, bergbezinkstations, riolering en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een transformatorstation;
 
71. ondergeschikte lichte horeca:
horeca die ondergeschikt en gerelateerd is aan de bestemming en tot doel heeft het verstrekken van kleine etenswaren en dranken, niet zijnde alcoholische dranken. Tot ondergeschikte horeca worden mede gerekend mobiele horecastands, drankautomaten, en dergelijke;
 
72. ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een niet-grondgebonden agrarische tak of een bedrijfseigen mestvergisting;
 
73. opgaande meerjarige teelt:
de meerjarige teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
 
74. overkapping:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;
 
75. peil:
  1. indien op het land wordt gebouwd:
    1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:a. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:a. de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
    3. voor een bouwwerk op een perceel zonder hoofdtoegang:a. de door Burgemeester en Wethouders bepaalde hoogte;
  2. indien op of in het water wordt gebouwd:1. het Normaal Amsterdams Peil;
  3. in het geval de hoogte van het terrein op een perceel grote verschillen vertoont of peil niet eenduidig is vast te stellen:1. de door Burgemeester en Wethouders bepaalde hoogte;
76. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
77. productiegerichte paardenhouderij:
een agrarisch bedrijf dat is gericht op het fokken van paarden (vermeerderen), die geschikt zijn voor een bepaalde taak. Hieronder worden verstaan: hengstenstations, opfokbedrijven en paarden- en ponyfokbedrijven;
 
78. relatie:
een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bouwperceel met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bouwperceel;
 
79. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht. of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
80. torensilo:
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
 
81. uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
82. veldschuur:
een schuur, die wordt gebruikt voor het bieden van huisvesting van vee, de opslag van agrarisch materieel of agrarische producten en/of niet-agrarische opslag;
 
83. vollegronds tuinbouwbedrijf:
een grondgebonden agrarisch bedrijf dat overwegend of uitsluitend is gericht op het telen van tuinbouwgewassen in de volle grond;
 
84. vrijstaand bijgebouw:
een niet met het (hoofd)gebouw verbonden gebouw, dat zowel ruimtelijk als functioneel ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen (hoofd)gebouw en ten dienste staat van dat (hoofd)gebouw;
 
85. vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
 
86. windturbine:
een modern bouwwerk ten behoeve van de opwekking van elektriciteit met behulp van windenergie;
 
87. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
88. woonhuis:
een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
 
89. zorgaccommodatie:
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;
 
90. zorgfunctie:
een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
1. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
2. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
3. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
 
5. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
6. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:
de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;
 
7. de bouwhoogte van een molen en windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen;
 
8. bedrijfsvloeroppervlak:
de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.
 
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. het agrarisch grondgebruik;
  2. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met uitsluitend een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf";
  3. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een bouwperceel;
  4. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;
  5. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
met daaraan ondergeschikt:
  1. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  2. nutsvoorzieningen;
  3. extensief dagrecreatief medegebruik;
  4. wegen en paden;
  5. water;
met de daarbijbehorende:
  1. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  2. torensilo's;
  3. ondersteunende kassen;
  4. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;
  5. tuinen, erven en terreinen;
3.2. Bouwregels
 
Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de bestemming zijn toegevoegd.
 
3.2.1. Gebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder k t/m m genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
  1. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven met de daarbijbehorende bedrijfswoningen worden gebouwd;
  2. de gebouwen en overkappingen, met uitzondering van veldschuren, zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bouwperceel;
  3. binnen een bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  4. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwvlak bedragen;
  5. de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg zal ten minste de bestaande afstand bedragen;
  6. de bedrijfsgebouwen en overkappingen zullen ten minste 3,00 m achter de naar de weg(en) gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning dan wel het verlengde daarvan worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand ten minste de in het verleden toegelaten bestaande afstand bedraagt;
  7. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:
   
3.2.2. Bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning
Voor het bouwen van de in lid 3.1. onder n genoemde bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen gelden de volgende regels:
  1. de bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan te worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt of een bestaand bijbehorend bouwwerk vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) is gebouwd, in welk geval de in het verleden toegelaten bestaande situering geldt;
  2. de bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel in de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd, tenzij de bestaande afstand minder bedraagt, in welke geval de afstand ten minste de bestaande afstand bedraagt;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken per bedrijfswoning mag ten hoogste 100 m² bedragen, tenzij de bestaande oppervlakte meer bedraagt, in welk geval het ten hoogste de bestaande oppervlakte zal bedragen;
  4. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken mag ten hoogste 3,30 m bedragen;
  5. de bouwhoogte van een bijbehorende bouwwerk mag niet meer bedragen dan:
    1. 6,50 m, indien in de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd;
    2. de hoogte van een punt in een denkbeeldige lijn van 45°, getrokken vanuit een punt op 3,30 hoogte op de zijdelingse perceelgrens;
met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping ten minste 1,00 m lager is dan de bedrijfswoning.
 
3.2.3. Paardrijbakken
Voor het bouwen van paardrijbakken gelden de volgende regels:
  1. paardrijbakken zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bouwperceel;
  2. de afstand van een paardrijbak tot een woonbestemmingsgrens zal ten minste 50 m bedragen;
  3. lichtmasten ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken zijn niet toegestaan;
  4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.2.4. Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. toren- en mestsilo’s zullen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak tot een bouwhoogte van ten hoogste 10,00 m;
  2. sleufsilo's en mestplaten ten behoeve van de opslag van kuil, voer, compost, mest en daaraan gelijk te stellen producten, zullen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak tot een bouwhoogte van ten hoogste 2,50 m;
  3. mestbassins (niet zijnde mestsilo’s) ten behoeve van de opslag (drijf)mest zullen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak tot een bouwhoogte van ten hoogste 2,50 m (exclusief veiligheidshekwerk);
  4. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  5. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  6. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  7. de bouwhoogte van vrijstaande reclameobjecten, geen reclamemasten of vlaggenmasten zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal binnen het bouwvlak ten hoogste 10,00 m bedragen;
  9. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal buiten het bouwvlak ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.2.5. Bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie
Voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie (daaronder mede verstaan de hiervoor benodigde bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, cosubstraten of digistaat) gelden de volgende regels:
  1. slechts bestaande bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie zijn toegestaan;
  2. de oppervlakte en de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie zal ten hoogste de bestaande oppervlakte en bouwhoogte bedragen.
3.3. Afwijken van de bouwregels
 
3.3.1. Bedrijfswoning buiten bouwvlak
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder b en toestaan dat een bedrijfswoning gedeeltelijk buiten een bouwvlak wordt gebouwd, mits:
  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
 
3.3.2. Afstand bedrijfswoning tot de weg
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder f in die zin dat de afstand van een bedrijfswoning ten opzichte van de weg wordt verkleind, mits:
  1. de geluidsbelasting van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere waarde;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.3. Afwijkende bouwvormen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder e in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van boogstallen, serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:
  1. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 3;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.4. Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.3 onder a in die zin dat paardrijbakken buiten bouwvlakken worden toegestaan, mits:
  1. deze afwijking uitsluitend wordt toegestaan ten behoeve van paardrijbakken buiten en aansluitend op bestemmingsvlakken waarbinnen het wonen is toegestaan;
  2. tevens de in lid 3.5.5 bedoelde omgevingsvergunning is verleend;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.3.5. Mestvergistingsinstallatie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.5 en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie bij een agrarisch bedrijf in gebruik worden genomen of worden gebouwd, mits:
  1. deze afwijking uitsluitend wordt verleend ten behoeve van mestvergisting en de verhandeling van de daarbij vrijkomende energie als ondergeschikte tak bij een agrarisch bedrijf;
  2. de bouwwerken worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  3. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie ten hoogste 1500 m² zal bedragen, exclusief de oppervlakte van bouwwerken ten behoeve van de opslag van mest, cosubstraten of digistaat;
  4. de bouwhoogte van platen en bassins voor mestopslag ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie ten hoogste 2,50 m zal bedragen;
  5. de bouwhoogte van overige bouwwerken ten behoeve van een mestvergistingsinstallatie ten hoogste 15,00 m zal bedragen;
  6. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 3.
  7. tevens de in 3.5.1 genoemde vergunning wordt verleend.
3.3.6. Opslag mest buiten bouwvlak in mestzakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.4. onder b en c in die zin dat mest in de vorm van een mestzak, mestbassin of een naar de aard daarmee gelijk te stellen mestopslag ten behoeve van een akkerbouwbedrijf buiten het bouwvlak wordt opgeslagen, mits:
  • tevens de in lid 3.5.4 bedoelde vergunning is verleend.
 
3.4. Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk, tenzij het gebruik na afwijking is toegestaan;
  2. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid en detailhandel, alsmede als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  3. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten het bouwvlak, tenzij het gebruik na afwijking is toegestaan, en met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten, alsmede tijdelijke opslag van mest, onder voorwaarde dat de mestopslag niet langer dan zes maanden duurt en de mestopslag niet gedurende twee opeenvolgende jaren op dezelfde locatie plaats heeft;
  4. het opslaan van agrarische producten binnen het bouwperceel voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning, of het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
  5. de stalling en opslag van niet-agrarische producten, zoals auto's, caravans en boten, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan, uitgezonderd de voor de agrarische bedrijfsvoering benodigde stalling en opslag van niet-agrarische producten zoals landbouwmachines en compost die binnen het agrarisch erf is toegestaan;
  6. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden met een groter oppervlak dan 200 m² en anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de noodzakelijke bereikbaarheid van bebouwde percelen, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan;
  7. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  8. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief aan- en uitbouwen bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, indien:
    1. het beroep of bedrijf niet wordt uitgeoefend door één van de bewoners van de bedrijfswoning, waarbij één andere arbeidskracht ter plekke werkzaam mag zijn;
    2. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte in de bedrijfswoning meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning;
    3. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte meer dan 50 m² bedraagt;
    4. parkeren niet op eigen erf plaatsvindt;
    5. detailhandel en opslag plaatsvindt anders dan kleinschalige opslag en uitstalling van eigen producten vanuit een verplaatsbaar/verrijdbaar stalletje van ten hoogste 2,00 m²;
  9. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  10. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  11. het gebruik van gronden ten behoeve van de houtteelt en de bosbouw;
  12. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, boomteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, tenzij een gebruik dat na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  13. het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting anders dan ten behoeve van erfbeplanting, wegbeplanting, schuilgelegenheid voor vee of waarvoor een afwijking is verleend;
  14. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken, tenzij na afwijking is toegestaan of anders dan waarvoor in het verleden planologische medewerking is verleend;
  15. het gebruik van de gronden zodanig dat afbreuk wordt gedaan aan de zichtbaarheid en de belevingswaarde van bunkers;
  16. de opslag van nucleair afval;
  17. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
3.5. Afwijken van de gebruiksregels
 
3.5.1. Mestvergisting
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4. onder a in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf wordt gecombineerd met het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie met de daarbij behorende bebouwing, mits:
  1. het bedrijf voor minimaal 60% gebruik maakt van mest afkomstig van het eigen bedrijf;
  2. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwvlak gelegen binnen een bouwperceel;
  3. de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. er sprake is van een agrarisch bouwperceel dat gelegen is aan een weg die berekend is op zwaar verkeer;
  5. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.2. Ondergeschikte tweede tak of deeltijdfunctie
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4. onder b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak of een deeltijdfunctie in de vorm van de in bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:
  1. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bouwperceel;
  2. de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  3. de uitoefening van de toegelaten bedrijvigheid binnen bebouwing plaatsvindt. Bij boerengolf mogen eveneens de bijbehorende landbouwgronden worden gebruikt;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.3. Buiten het bouwvlak noodzakelijke mestopslag
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4. onder c in die zin dat gronden en bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebruikt voor het opslaan van mest, mits;
  1. dit om bedrijfseconomische, ontsluitings- of milieuredenen, bijvoorbeeld vanwege de nabijheid van woningen, noodzakelijk is;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de landschappelijk en natuurlijke waarden, de geomorfologische, de archeologische en cultuurhistorische waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.4. Tweede huishouden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4. onder g in die zin dat een bedrijfswoning al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gebruikt voor meer dan één huishouden, mits:
  1. deze omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend ten behoeve van de huisvesting van een tweede (huishouden van een) persoon;
  2. de bestaande bouwmassa niet wordt vergroot en er niet meer dan twee woningen ten behoeve van het bedrijf worden gevestigd;
  3. de aangrenzende (agrarische) bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  4. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.5. Paardrijbakken
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4. onder n in die zin dat gronden, voorzover gelegen buiten het bouwvlak, worden gebruikt voor de aanleg van een paardrijbak ten behoeve van het eigen hobbymatige gebruik met de daarbijbehorende bouwwerken, mits:
  1. deze afwijking uitsluitend wordt toegestaan ten behoeve van paardrijbakken buiten en aansluitend op bestemmingsvlakken waarbinnen het wonen is toegestaan;
  2. de paardrijbak zoveel mogelijk uit het zicht van de openbare weg wordt gesitueerd ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing;
  3. er vanwege de paardrijbak geen onevenredige hinder (geur, geluid, licht en stof) wordt veroorzaakt voor nabijgelegen woningen van derden (minimale afstand 50 m tot de woonbestemmingsgrens).
  4. er geen onevenredige verstoring van het bodemarchief wordt veroorzaakt
  5. lichtmasten ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken zijn niet toegestaan.
  6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 2,00 m zal bedragen.
3.5.6. Kleinschalig kamperen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.4 onder q in die zin dat de gronden worden gebruikt ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, mits:
  1. het aantal te plaatsen kampeermiddelen per kampeerterrein ten hoogste 15 bedraagt;
  2. er geen stacaravans, chalets, blokhutten, trekkershutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens worden geplaatst en/of seizoenplaatsen worden ingericht;
  3. het kamperen uitsluitend plaatsvindt in de periode van 15 maart tot 1 november;
  4. toiletten en naar de aard en schaal vergelijkbare voorzieningen ten behoeve van het kleinschalige kampeerterrein in bestaande bebouwing gerealiseerd worden;
  5. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de dichtstbijzijnde gevel van een naastgelegen woonhuis ten minste 50,00 m bedraagt;
  6. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot een bestemmingsgrens van de bestemming 'Natuur' ten minste 100 m bedraagt;
  7. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de buitengrenzen van een bestaand kampeerterrein ten minste 100 m bedraagt. Van deze afstand mag worden afgeweken wanneer sprake is van een kampeerterrein in combinatie met een bijzondere toeristische attractie;
  8. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 3;
  9. het kleinschalig kampeerterrein op een goede wijze bereikbaar is;
  10. deze afwijking niet wordt toegepast op gronden die zijn aangewezen als archeologisch monument;
  11. aangetoond wordt dat de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein niet in strijd is met de ecologische en archeologische waarden en de externe veiligheid;
  12. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  13. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.6. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
3.6.1. Vergunningplicht
Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:
  1. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van ten minste 200 m². Daarbij moet ten minste 10% van de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd met de aanleg van waterlopen en/of -partijen, tenzij met het waterschap een andere wijze van compensatie overeen is gekomen;
  2. het aanleggen van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten het bouwperceel met een grotere breedte dan 4,00 m en een grotere oppervlakte dan 200 m². Daarbij moet ten minste 10% van de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd met de aanleg van waterlopen en/of -partijen, tenzij met het waterschap een andere wijze van compensatie overeen is gekomen;
  3. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden buiten het bouwperceel, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm, het graven en dempen van sloten uitgezonderd;
  4. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  5. het aanleggen van transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
3.6.2. Uitzondering
Het bepaalde in lid 3.6.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:
  1. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
3.6.3. Toetsingscriteria
De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het open landschap en de cultuurhistorische en archeologische waarden.
 
3.7. Wijzigingsbevoegdheid
 
3.7.1. Wijzigen situering bouwperceel
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een ter plaatse aangegeven bouwperceel, met inbegrip van een daarbinnen gelegen bouwvlak, bij gelijkblijvende oppervlakte, qua situering wordt gewijzigd, mits:
  1. er een bedrijfstechnische noodzaak is om ten behoeve van de bouw van gebouwen en overkappingen of het opslaan van mest, hooibalen en/of andere agrarische producten de situering van het bouwperceel te wijzigen;
  2. er ten behoeve van een zorgvuldige inpassing, een inpassingsplan wordt opgesteld overeenkomstig de richtlijnen opgenomen in Bijlage 3;
  3. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
Artikel 4 Waarde - Reliëf
  
4.1. Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, het herstel en de uitbouw van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de reliëfrijke gronden van terpen en kruinige percelen en de reliëfrijke verhoogde boerderijplaatsen.
 
4.2. Specifieke gebruiksregels
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het diepploegen, egaliseren, afgraven, afschuiven en/of ophogen van gronden;
  2. het dempen en/of graven van sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen.
4.3. Afwijken van de gebruiksregels
 
4.3.1. Werken en werkzaamheden
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2 in die zin dat gronden worden afgegraven en/of worden opgehoogd, dan wel dat sloten en/of andere waterlopen en/of -partijen worden gedempt en/of gegraven, mits:
  1. het om een zeer beperkte ingreep gaat die wordt uitgevoerd ten behoeve van een landbouwkundige en/of bedrijfstechnische noodzaak dan wel het om de aanleg van natuurvriendelijke oevers langs waterlopen gaat;
  2. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gaafheid van het gebied of de verhoogde boerderijplaatsen zoals dat is voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf'.
4.4. Wijzigingsbevoegdheid
 
4.4.1. Verwijderen dubbelbestemming
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming "Waarde - Reliëf" ter plaatse wordt verwijderd, mits het reliëf vanwege maatschappelijk dringende redenen geheel of gedeeltelijk moet worden verwijderd.
 
3 Algemene regels
Artikel 5 Anti-dubbeltelregel
 
Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.
  
Artikel 6 Algemene gebruiksregels
 
6.1. Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:
  1. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bedrijfsactiviteiten, bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. het storten van puin en afvalstoffen;
  4. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  5. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen, tenzij hiervoor anderszins vergunning is verleend;
  6. het gebruik van gronden voor het plaatsen van meer dan één evenementenbord per dorp.
Artikel 7 Algemene aanduidingsregels
 
7.1. vrijwaringszone - recht van afpaling
 
7.1.1. Aanduidingsomschrijving
De voor 'vrijwaringszone - recht van afpaling' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de rust in het gebied rondom eendenkooien ten behoeve van het functioneren van eendenkooien.
 
7.1.2. Specifieke gebruiksregels
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden zodanig dat de rust in een gebied zodanig wordt verstoord dat daarmee het functioneren van eendenkooien onevenredig wordt geschaad.
 
7.1.3. Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding "vrijwaringszone - recht van afpaling" ter plaatse wordt verwijderd, mits het recht van afpaling qua begrenzing is aangepast dan wel is komen te vervallen.
 
Artikel 8 Algemene afwijkingsregels
  
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
  1. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, met uitzondering van de oppervlaktematen, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst-, sirene- en antennemasten wordt vergroot, mits:
    1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windturbine, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
    2. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    3. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming de bouwhoogte van de mast ten hoogste 30,00 m mag bedragen;
    4. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming gelegen aan een weg, een viaduct of een verkeersknooppunt, de bouwhoogte van de mast ten hoogste 15,00 m mag bedragen;
    5. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
  3. het bestemmingsplan ten aanzien van de voorgeschreven minimale en maximale dakhelling ten behoeve van het toestaan van afwijkingen in kapvormen;
  4. de regels en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  5. de regels en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, bediening van kunstwerken, sanitaire voorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    1. de oppervlakte per gebouwtje ten hoogste 50 m² mag bedragen;
    2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
  6. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, waarbij de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
  7. de regels ten aanzien van de maximale (bouw)bouwhoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)bouwhoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    1. de maximale oppervlakte van de plaatselijke verhoging ten hoogste 10% van het betreffende bouwvlak mag bedragen;
    2. de vergroting ten hoogste 1,25 maal de maximale (bouw)bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  8. het bepaalde ten aanzien van het bouwen van gebouwen binnen het bouw- c.q. bestemmingsvlak en toestaan dat de grenzen van het bouw- c.q. bestemmingsvlak naar de buitenzijde worden overschreden door:
    1. trappen, trappenhuizen, galerijen, entreeportalen, luifels, veranda's, balkons en overstekende daken, mits de bouwgrens met niet meer dan 1,50 m overschrijdend;
    2. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de bouwgrens met niet meer dan 1,00 m overschrijdend.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 9 Overgangsrecht
 
9.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
    3. Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig ontheffing verlenen van het bepaalde onder a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  2. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 10 Slotregel
 
Deze regels worden aangehaald als:
 
Regels van het wijzigingsplan ‘Nylân 2 te Engwierum’