direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Lioessens - De Kamp 8-18 (twee woningen)
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0058.BPDRP2013P7-VG01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

Lioessens is een dorp in de gemeente Dongeradeel. Het dorp wordt vaak in één adem genoemd met Morra, vanwege de korte afstand tussen beide dorpen. Lioessens is een wegdorp, ontstaan langs onder meer de weg die nu Doarpsstrjitte heet. De bebouwing langs de doorgaande wegen is in de loop der jaren (individueel) uitgebreid.

1.1 Aanleiding

Aan de zuidzijde van het dorp is sprake van een kleine planmatige uitbreiding, hierbij hoort ook De Kamp. Aan deze straat zijn in de jaren 60 van de 20ste eeuw kleinere woningen gebouwd. In samenwerking met de Woningbouwcorporatie Dongeradeel en vereniging van dorpsbelangen Lioessens, heeft de gemeente haar pijlen gericht op de herontwikkeling van De Kamp. De herontwikkeling wordt in 3 fasen uitgevoerd:

  • fase 1, sloop 6 woningen noordzijde
  • fase 2, sloop 6 woningen zuidzijde
  • fase 3, sloop 2 woningen oostzijde (optioneel).

Fase 1 (De Kamp 1 t/m 7 en Doarpsstrjitte 61 en 63) is inmiddels uitgevoerd. De woningen zijn gesloopt en hiervoor zijn nieuwe woningen teruggebouwd. Fase 2 (De Kamp 8 t/m 18) is het plangebied van dit bestemmingsplan. In dit gebied zijn de woningen en het daarbij horende erf door de initiatiefnemers opgekocht met het doel om deze te slopen en hiervoor twee vrijstaande woningen voor terug te bouwen. Deze ontwikkeling is de basis voor dit bestemmingsplan. In onderstaande afbeelding staan de ligging en begrenzing van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPDRP2013P7-VG01_0001.png"

De ligging en begrenzing van het plangebied

1.2 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor de woningen aan De Kamp is het bestemmingsplan Doarpen (vastgesteld op 26 maart 2009). In dat bestemmingsplan heeft het plangebied twee bestemmingen, namelijk "Wonen" en "Verkeer". De gewenste woningen passen om meerdere redenen niet in de geldende juridische regeling. In eerste instantie is de functie wonen niet toegestaan binnen de bestemming "Verkeer". Daarnaast valt de gewenste nieuwe bebouwing buiten de aangeduide bouwvlakken binnen de bestemming "Wonen". Tot slot staat één van de twee woningen op een afstand van minder dan 3,00 meter van de zijdelingse perceelsgrens.

1.3 Doel bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan geeft een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het plangebied, zodat de twee woningen gebouwd kunnen worden. De gemeente heeft aangegeven hieraan mee te willen werken.

1.4 Leeswijzer

Na dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plan gegeven. Daarbij wordt ingegaan op de gewenste ontwikkeling en op de ruimtelijke en functionele inpassing daarvan in de bestaande structuur. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het van belang zijnde beleidskader, waarna in hoofdstuk 4 een toetsing aan de milieuaspecten volgt. Wanneer van toepassing zijn daarbij de uitgangspunten voor het bestemmingsplan genoemd. In hoofdstuk 5 volgt een toelichting op de werking van het bestemmingsplan en de daarin opgenomen regeling. Het laatste hoofdstuk gaat in op de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan, waarbij aandacht wordt besteed aan de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

In dit hoofdstuk staat een beschrijving van het plan dat met dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt. De gewenste situatie is het belangrijkste uitgangspunt voor dit bestemmingsplan. Het plan moet op een goede manier in de omgeving worden ingepast, daarom wordt ook de bestaande situatie in en rond het plangebied kort beschreven.

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied maakt deel uit van een planmatig opgezet woonbuurtje dat in de jaren 60 van de 20ste eeuw is gerealiseerd. De woningen in en om het plangebied zijn gericht op de straat waaraan ze staan. De woningen staan over het algemeen op eenzelfde afstand van de openbare weg en hebben daardoor een voortuin met een diepte van ongeveer 3 - 5 meter. De woningen De Kamp 14, 16 en 18 wijken hier vanaf, doordat zij op een afstand van ongeveer 12 - 14 meter van de openbare weg (parkeervakken) staan. In onderstaande afbeelding staat de bestaande situatie aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPDRP2013P7-VG01_0002.png"

Bestaande situatie in het plangebied

De bebouwingsstructuur in en om het plangebied is uniform; er is sprake van rijwoningen met één of twee bouwlagen met een kap. Deze kap is evenwijdig aan de straat gericht. De architectuur van de woningen is typerend voor de bouwperiode waaruit ze stammen. Een afbeelding van de bestaande bebouwingsstructuur is hieronder weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0058.BPDRP2013P7-VG01_0003.png"

Bestaande bebouwingsstructuur (bron: Google streetview)

De woningen hebben, naast een voortuin/-erf ook een achtertuin/-erf. De achtertuinen bij De Kamp 8, 10 en 12 hebben een beperkte diepte, door de huidige plaatsing van de woningen midden op de percelen. De achtertuinen bij de andere drie woningen in het plangebied zijn dieper, door de diepere percelen. De achtertuinen grenzen aan het landelijk gebied en zijn daarvan gescheiden door middel van een sloot.

In het plangebied is een parkeerkoffer met zes parkeervakken aanwezig. Deze parkeervakken zijn bedoeld voor de woningen in het plangebied. Deze parkeerkoffer heeft niet meer die functie, omdat de woningen in het plangebied al langere tijd leeg staan.

Het openbare groen tussen de percelen en de parkeerkoffer bestaat uit laag groen, struikgewas (struweel) en enkele bomen. Het is goed onderhouden. Het is echter, door de kleinschaligheid, niet structureel groen voor de ruimtelijke hoofdstructuur van de buurt. Het maakt ook geen deel uit van een grotere groenstructuur.

2.2 Gewenste ontwikkeling en inpassing

In 1.1 is al aangegeven dat de wens bestaat in het plangebied twee woningen te realiseren, naar aanleiding van de gewenste herontwikkeling van De Kamp. Het gaat in dit plangebied om de realisatie van twee vrijstaande woningen voor de initiatiefnemers. Hiervoor worden de bestaande zes rijwoningen gesloopt. De gemeente heeft voor ogen om vrijstaande toe te staan in dit gebied, zodat meer diversiteit ontstaat. Het gebied aan De Kamp ontwikkelt zich van seriematig naar een meer gemengd gebied. Door deze invulling wijzigt de bestaande hoofdstructuur van het plangebied, zoals omschreven in 2.1.

De twee nieuwe woningen worden op het zuidelijk deel van het plangebied gebouwd, op de plaats van waar nu de woningen De Kamp 12 t/m 18 staan. Ter plaatse van de woning De Kamp 8 wordt (openbaar) groen gerealiseerd, waardoor een doorkijk naar het achterliggende landelijk gebied ontstaat. Bovendien wordt hiermee de bestaande (kleinschalige) groenstructuur versterkt door deze door te trekken. De locatie van de woning De Kamp 10 wordt voortuin bij één van de twee nieuwe woningen.

De woningen staan niet in een vaste rooilijn in het plangebied. Belangrijk bij de plaatsing van de woningen is dat voldoende ruimte aan de straatzijde behouden blijft om een voortuin te realiseren. De westelijk gelegen woning komt verder van het openbaar gebied dan de oostelijke. Zo wordt rekening gehouden met het behoud van voldoende afstand ten opzichte van de bestaande tegenoverliggende woningen. De oostelijk gelegen woning staat ten minste op 6,50 meter vanuit de openbare weg, de westelijke ten minste 8,00 meter.

De woningen staan op een bepaalde afstand ten opzichte van de zijdelingse perceelsgrens. Dit om een wenselijk open bebouwingsbeeld te realiseren. Bij de westelijke woning is deze afstand relatief groot. Dit heeft enerzijds te maken met het creëren van een open bebouwingsbeeld en anderzijds met het uitzicht van de bewoners van de daaraan grenzende woningen. De oostelijke woning staat dichter op de perceelsgrens.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

In dit hoofdstuk staat het van belang zijnde beleid voor dit bestemmingsplan opgenomen. Daarbij is gekeken naar de aard en de omvang van de gewenste ontwikkeling. Het rijksbeleid is daarom niet opgenomen, dit geeft geen uitgangspunten voor de ontwikkeling van de woningen. Wel is provinciaal en regionaal beleid van belang en beschreven. Door een nauwe samenwerking tussen de gemeenten in Noordoost-Friesland (NOF-gemeenten), is van specifiek gemeentelijk beleid geen sprake. Het van belang zijnde gemeentelijke beleid is vertaald in het regionaal beleid en wordt daarom niet apart behandeld. Daarbij wordt aangegeven wat de beleidsuitgangspunten van de verschillende overheidsniveaus zijn en hoe deze doorwerken op dit bestemmingsplan.

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Streekplan Fryslân 2007

In het Streekplan Fryslân 2007 (vastgesteld door Provinciale Staten op 13 december 2006) wordt de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie aangegeven. Centraal staan de relaties tussen stad en platteland, waarbij sprake is van een wisselwerking tussen beide gebieden. De provincie zet in op een concentratie van verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen) in de stedelijke gebieden, zonder dat dit ten koste gaat van de vitaliteit van het omringende platteland.


Binnen het vitale platteland worden regionale centra en overige kernen onderscheiden. Lioessens is als overige kern aangewezen. Voor de overige kernen geldt een terughoudend woningbouwbeleid, om de concentratie van woningbouw te ondersteunen. De woningbouw in deze kernen is meer gericht op de plaatselijke woningvraag, dus de vraag die voortkomt uit het gebied zelf. De woningbouwverdeling is primair een gemeentelijke verantwoordelijkheid.


De twee woningen die in het plangebied gerealiseerd gaan worden, maken deel uit van een grotere herontwikkelingsopgave aan De Kamp in Lioessens. De woningen worden na realisatie bewoond door de initiatiefnemers van het plan en voldoen daarmee aan de lokale vraag. Het plan is dus niet in strijd met provinciaal beleid.

3.1.2 Verordening Romte Fryslân

De Verordening Ruimte Fryslân is de juridische vertaling van de structuurvisie. De structuurvisie is alleen bindend voor de provincie zelf, de verordening is daarentegen algemeen bindend en werkt dus ook door op bestemmingsplanniveau.

In de verordening is - ook bij Lioessens - het bestaand stedelijk gebied aangeduid. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen de grenzen hiervan. Een ruimtelijk plan kan mogelijkheden voor woningbouw bevatten wanneer de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft.

In dit bestemmingsplan is sprake van een regeling voor twee woningen binnen een al bestaand stedelijk gebied. De twee extra woningen vervangen bovendien een zestal bestaande woningen. Dit aantal past binnen het woonbeleid van de gemeente Dongeradeel (dit beleid is te vinden in de Strategische woonvisie NOFA). Dit bestemmingsplan voldoet aan de regels van de verordening.

3.2 Regionaal beleid

3.2.1 Strategische woonvisie NOFA

De gemeente Dongeradeel maakt deel uit van het samenwerkingsverband Noordoost Friesland (NOFA). Onder invloed van zich wijzigende marktomstandigheden heeft het samenwerkingsverband NOFA de in 2003 uitgebrachte Regiovisie Noordoost Fryslân geactualiseerd en verdiept voor het onderdeel wonen. Het resultaat is de Strategische woonvisie NOFA (2009).


De regio Noordoost maakt deel uit van de kernzones van Friesland waar een groei van de bevolking in relatie tot een sterke economische ontwikkeling plaatsvindt. De regio wil zich blijven ontwikkelen en daardoor aansluiting houden bij de sociaal-economische ontwikkeling van Friesland. Naast een goede bereikbaarheid van de regio, is de ontwikkeling van de woonfunctie een belangrijk instrument om die aansluiting te houden.


Deze woonvisie richt zich op de versterking van Noordoost Friesland als woonregio. Daarbij wordt rekening gehouden met de meest recente ontwikkelingen die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het wonen in de regio. De verwachting is dat de omvang van de bevolking stabiliseert en op termijn afneemt. Dit betekent dat de regio gaat werken aan het verder ontwikkelen van de woonfunctie tegen de achtergrond van de toekomstige krimp.


Voor de korte termijn wordt de regio zo sterk mogelijk gemaakt door op inventieve en innovatieve wijze de resterende groei te accommoderen. Het doel daarbij is vooral om de eigen bevolking vast te houden. Dit kan door de groei in de woonbehoefte zo goed mogelijk en op maat te bedienen. De regio richt zich daarbij op zowel de bestaande voorraad als de nieuwbouw. Bijzondere aandacht gaat uit naar de relatie tussen de bestaande woningvoorraad en de nieuw toe te voegen woningen. Hierbij moeten de ontstane achterstanden in de woningproductie zo snel mogelijk worden weggewerkt. Door dit gezamenlijk op te pakken, wordt ongewenste concurrentie voorkomen en de diversiteit in het regionale woningaanbod vergroot.


De ontwikkeling in het plangebied van dit bestemmingsplan voldoet aan de invulling van de lokale vraag. De initiatiefnemers komen uit de regio en gaan zelf in de woningen wonen.

3.2.2 Welstandsnota

De Welstandsnota (2008) is voor de NOFA-gemeenten (waaronder Dongeradeel) opgesteld. Met deze nota is invulling gegeven aan de vraag van de samenleving naar meer openheid en duidelijkheid rondom de welstandsbeoordeling.

Bij de ontwikkeling in het plangebied is gekozen voor het opstellen van nieuwe welstandscriteria. De welstandsnota heeft aan het gebied geen criteria toegewezen, omdat het een ontwikkelingslocatie betreft. De nieuwe criteria zijn gebaseerd op de wensen van de initiatiefnemers, de voorwaarden vanuit de gemeente en de eisen van de welstandscommissie Hûs en Hiem. Deze laatste is in een vroegtijdig stadium om advies gevraagd en heeft hierop gereageerd door middel van een brief. De brief is bijgevoegd in de bijlagen bij deze toelichting.

Daarnaast is een overleg geweest tussen gemeente, initiatiefnemers en Hûs en Hiem, waarin de gebiedskenmerken en criteria definitief op papier zijn gezet. Deze zijn in de bijlagen bij deze toelichting toegevoegd. Enkele van de welstandscriteria hebben doorwerking in dit bestemmingsplan. Daarbij zijn vooral de voorwaarden met betrekking tot de plaatsing en de hoofdvorm van de woningen belangrijk. Deze hebben een vertaling gekregen in de regeling van dit bestemmingsplan.

Gelijktijdig met de procedure van het bestemmingsplan worden de nieuwe welstandscriteria voorgelegd aan de raad. Dit in verband met de start van de inspraakperiode en later de vaststelling ervan. Op deze manier krijgen de welstandscriteria rechtskracht.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

In het plangebied wordt rekening gehouden met de verschillende omgevingsaspecten. Dit is verplicht vanuit de wetgeving. Het plan wordt getoetst aan de omgevingsaspecten. Voor het bestemmingsplan van belang zijnde uitgangspunten worden daarbij weergegeven en krijgen een vertaling in de regeling ervan. Het bestemmingsplan Doarpen is een belangrijk uitgangspunt bij dit hoofdstuk.

4.1 Milieueffectrapportage

In het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Wanneer niet voldaan wordt aan de drempelwaarden moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten nagaan of mogelijk sprake is van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu. Daarbij lettend op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Dit bestemmingsplan is niet planmer-, projectmer of mer-beoordelingsplichtig. De omvang van de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt liggen ruim onder de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.. Door de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten treden geen belangrijke negatieve milieugevolgen op. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de volgende paragrafen zijn opgenomen.

4.2 Milieuaspecten

Om inzicht te krijgen in potentiële hinder van bedrijven op het plangebied en de daarin voorkomende functies, wordt eerst gekeken naar de bedrijven en hun milieuzonering. Daarnaast en aan de hand van bedrijven en milieuzonering komen de milieuaspecten geluid, geur en bodem aan bod.

4.2.1 Milieuzonering

Om het plangebied zijn bedrijven/inrichtingen aanwezig die mogelijk hinder veroorzaken op de nieuwe woningen. Een eerste indicatie van mogelijke hinder is te achterhalen door het raadplegen van de VNG publicatie "Bedrijven en milieuzonering".

Bij de milieuzonering is sprake van een inwaartse en uitwaartse zonering. Bij de ontwikkeling in het plangebied is sprake van de realisatie van woningen. Deze nieuwe woningen kunnen invloed hebben op bestaande bedrijven rond het plangebied (inwaartse zonering). De uitstraling van de woningen op de woningen in de omgeving (uitwaartse zonering) is te verwaarlozen, omdat woningen geen hinder opleveren.

Het plangebied en haar omgeving zijn te kenmerken als een rustige woonwijk. Hinder van omliggende instellingen en bedrijven wordt niet verwacht. De kerk aan de Doarpsstrjitte heeft een milieucategorie 2, met een grootste afstand voor hinder van 30 meter. Het plangebied ligt op een afstand van ruim 100 meter van de kerk en dus buiten de genoemde afstand. Het dichtstbijzijnde bedrijf is een agrarisch bedrijf (veehouderij) aan de Garewei, op ruim 130 meter oostelijk van het plangebied. Een dergelijk bedrijf heeft een milieucategorie 3.2 met een grootste afstand voor hinder van 100 meter.

4.2.2 Geluid

Het aspect geluid is onder te verdelen in verschillende typen, waaronder wegverkeerslawaai en inrichtingslawaai. In het plangebied worden nieuwe woningen gerealiseerd. De woningen zijn geluidgevoelige objecten en kunnen hinder ondervinden van de geluidbronnen in de omgeving.

De wegen in het dorp vallen onder een 30 km/uur regiem en hebben daarom geen wettelijke geluidzone. Op de wegen buiten het dorp is een maximumsnelheid van 60 km/uur toegestaan. Wettelijk hebben deze wegen een geluidzone van 250 meter. Binnen die geluidzone is een onderzoeksplicht, tenzij onderbouwt kan worden dat dit niet noodzakelijk is.

Een onderzoek is in het geval van de gewenste ontwikkeling in het plangebied niet nodig. Dit bestemmingsplan geeft een regeling voor de vervanging van zes bestaande woningen door twee nieuwe.

4.2.3 Bodem

Bodem is een belangrijk toetsingskader op het moment dat nieuwe ontwikkelingen spelen. Vooral bij nieuwe woningbouwontwikkelingen moet aangetoond worden dat woningen op bodem van voldoende kwaliteit worden gebouwd. Dit bestemmingsplan maakt woningen mogelijk. Het is van belang om te onderzoeken of de kwaliteit van de bodem voldoende is voor de gewenste ontwikkelingen. Het onderzoek is uitgevoerd en toegevoegd in de bijlagen.

Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied niet als onverdacht kan worden gezien. Dit komt omdat in het plangebied enkele licht verhoogde gehalten van verontreinigende stoffen zijn gemeten. De oorzaak van deze verhoogde gehalten is niet te achterhalen. De gemeten gehalten zijn echter dusdanig (alleen overschrijdingen van de achtergrond- of streefwaarde) dat een aanvullend onderzoek naar deze parameters niet noodzakelijk is. De gemeten gehalten vormen bovendien geen aanleiding om milieuhygiënische beperkingen te stellen aan het gebruik van de locatie. De resultaten van het onderzoek hebben geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

4.3 Water

Water is een belangrijk ordenend principe. Bij een bestemmingsplan is toetsing van dit aspect van belang. Dit kan door middel van het uitvoeren van een watertoets. Voor het plangebied is dit gedaan, de resultaten en samenvatting zijn toegevoegd in de bijlagen.

Uit het wateradvies blijkt dat een korte procedure van toepassing is. Daarbij worden enkele algemene adviezen en maatregelen gegeven. Een voorbeeld hiervan is om het regenwater langzaam weg te laten lopen. De adviezen en maatregelen zijn vooral gericht op de uitvoeringsfase van de plannen. Het bestemmingsplan faciliteert waar nodig en mogelijk de genoemde maatregelen.

4.4 Ecologie

De bescherming van aangewezen natuurgebieden en flora- en faunasoorten is in de Natuurbeschermingswet en Flora- en faunawet verankerd.

Beschermde gebieden

In en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen beschermde natuurgebieden (Natura 2000) en Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aanwezig.

Op grotere afstand liggen de Natura 2000-gebieden Waddenzee en Lauwersmeer. De ontwikkeling in het plangebied heeft hierop geen invloed. De ontwikkeling in het plangebied betreft een vervanging van bestaande woningen, waarbij het aantal woningen verminderd. De afstand tot de natuurgebieden is bovendien dusdanig groot, dat effecten door de ontwikkeling uit te sluiten zijn.

Aan de noordzijde van het dorp is in door de provincie Fryslân een gebied aangewezen als natuur buiten de EHS. Ook hiervoor geldt dat de gewenste ontwikkeling in het plangebied geen effecten heeft op dit natuurgebied. Het project is te kleinschalig van aard en de afstand tot het gebied is te groot om directe effecten te verwachten.

Beschermde soorten

In het plangebied is sprake van ruimtelijke ontwikkelingen. In het plangebied worden geen beschermde soorten verwacht. De bestaande bebouwing is gesloopt, waardoor geen sprake is van eventuele verblijfplaatsen voor bijvoorbeeld vleermuizen. De gronden waarop de woningen worden gebouwd zijn bovendien altijd in gebruik geweest als tuin en daarmee regelmatig onderhouden. De kans dat beschermde plantensoorten hier aanwezig zijn is klein.

Bij het kappen en rooien van struiken en bomen moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van de verschillende aanwezige vogelsoorten. Bij voorkeur moeten deze werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd.

4.5 Archeologie en cultuurhistorie

Door de ontwikkeling in het plangebied wordt onder meer nieuwe fundering in het plangebied aangelegd. Hiermee kunnen mogelijk aanwezige archeologische waarden worden vernietigd. Deze paragraaf geeft inzicht in de aanwezige waarden en de manier waarop deze beschermd worden. Verder gaat deze paragraaf in op cultuurhistorische waarden in het plangebied waarmee in dit bestemmingsplan rekening gehouden wordt.

Archeologie

In het plangebied is een lage verwachtingswaarde als het gaat om archeologische waarden. De provincie Fryslân vindt een archeologisch onderzoek in het plangebied niet noodzakelijk. Dit blijkt uit de informatie van de FAMKE-kaart van de provincie Fryslân, die ook gekoppeld is aan de provinciale ruimtelijke verordening.

Cultuurhistorie

In het plangebied zijn geen rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, karakteristieke panden en andere cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De in de omgeving aanwezig zijn de cultuurhistorisch waardevolle gebouwen worden door de ontwikkeling niet geschaad. Dit blijkt uit de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Fryslân.

4.6 Luchtkwaliteit

Door dit bestemmingsplan kunnen zes bestaande woningen worden vervangen door twee nieuwe woningen. De luchtkwaliteit levert in de huidige situatie geen negatieve effecten op. Door de gewenste ontwikkeling in het plangebied wordt de luchtkwaliteit niet negatief beïnvloed. Dit vanwege de afname van het aantal woningen en dus het aantal verkeersbewegingen van en naar het plangebied. Het aantal woningen valt onder de gevallen die 'niet in betekenende mate' bijdragen aan de luchtkwaliteit. Ze voldoen aan de vereisten van de Wet milieubeheer, waarin de regelgeving over luchtkwaliteit opgenomen is.

4.7 Externe veiligheid

Dit bestemmingsplan maakt een nieuwe ontwikkeling met kwetsbare objecten (woningen) mogelijk. Het aspect externe veiligheid geeft echter geen belemmeringen voor de ontwikkeling en uitgangspunten voor dit bestemmingsplan. De nieuwe situatie geeft met betrekking tot externe veiligheid een verbetering ten opzichte van de bestaande situatie, omdat de hoeveelheid woningen (kwetsbare objecten) afneemt. Bovendien is in en in de directe omgeving van het plangebied geen sprake van risicovolle inrichtingen en transportroutes voor gevaarlijke stoffen door leidingen, over de weg, het spoort en/of het water.

4.8 Verkeer en parkeren

Het is belangrijk dat bij een nieuwe ontwikkeling in bestaand bebouwd gebied geen te grote belasting op de omgeving ontstaat. In het geval van de realisatie van nieuwe woningen zijn de onderwerpen verkeer en parkeren belangrijk. De nieuwe ontwikkeling mag niet leiden tot onveilige situaties en meer overlast voor de omgeving.

Zoals eerder aangegeven neemt het aantal woningen in het plangebied af met vier woningen. De verkeersstroom van en naar het plangebied neemt daardoor af, waardoor ook eventuele overlast die daarmee samenhangt afneemt. Voor de zes woningen was in het plangebied een parkeerkoffer met zes parkeerplaatsen aanwezig. Bij de nieuwe ontwikkeling verdwijnt deze parkeerkoffer. Het parkeren bij de nieuwe woningen wordt volledig op het eigen erf bij de woningen opgelost. Hiervoor is op het erf voldoende ruimte. Parkeeroverlast wordt daardoor niet verwacht.

4.9 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn kabels en leidingen aanwezig. Het gaat daarbij om huisaansluitingen en niet om voor dit bestemmingsplan ruimtelijk relevante kabels en leidingen. Voor de bouw van de woningen is het van belang dat de nog in het plangebied aanwezig huisaansluitingen omgelegd worden. Dit heeft echter geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

Dit hoofdstuk gaat in op de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. Daarbij wordt in eerste instantie ingegaan op de algemene afspraken die hiervoor (landelijk) zijn gemaakt. Vervolgens wordt een toelichting gegeven op de juridische regeling van dit specifieke bestemmingsplan, door de gehanteerde bestemming toe te lichten.

5.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden, waarbij ook rekening is gehouden met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Dit bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.

De systematiek van dit bestemmingsplan sluit waar nodig en mogelijk aan op de bestemmingsplansystematiek van "Doarpen". Dat bestemmingsplan is geldend voor het omliggende deel van de bebouwde kom van Lioessens.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

In dit bestemmingsplan is sprake van twee bestemmingen, namelijk "Groen" en "Wonen". In deze paragraaf staat een toelichting op de opgenomen bestemmingen.

5.2.1 Groen

Deze bestemming ligt op het voormalige woonperceel De Kamp 8. Dit perceel wordt ingericht als groenstrook, in het verlengde van de straat De Kamp, ter hoogte van de nieuwe woonpercelen. Hierdoor ontstaat een zichtlijn vanaf de straat naar het open landschap aan de oostzijde van het plangebied en het dorp.

Om deze zichtas te garanderen zijn gebouwen in het groen niet wenselijk. Deze zijn dan ook uitgesloten. Overige bouwwerken mogen wel, mits deze niet te hoog worden.

5.2.2 Wonen

De nieuwe woonpercelen zijn onder de bestemming 'Wonen' gebracht. Deze bestemming is gebaseerd op de gewenste hoofdfunctie in het plangebied. Om de nodige flexibiliteit te geven zijn aanverwante functies ook toegestaan, bijvoorbeeld aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Hiervoor zijn in de specifieke gebruiksregels de voorwaarden genoemd.

Plaatsing van de hoofdgebouwen

De plaatsing van de hoofdgebouwen wordt geregeld via de bouwregels en het bouwvlak. De woningen moeten met de voorgevel in de naar de weg gekeerde zijde van het bouwvlak worden gebouwd. Op de verbeelding is dit bouwvlak aangeduid.

Bij het bouwvlak is in eerste instantie rekening gehouden met de wensen van de initiatiefnemers (zie ook 2.2), bijvoorbeeld met betrekking tot de afstand ervan tot de zijdelingse perceelsgrens. Daarnaast zijn de gemeentelijke standaarden, de welstandskaders en het advies van Hûs en Hiem (zie ook 3.2.2) belangrijke uitgangspunten voor het bouwvlak. Het bouwvlak heeft daardoor bijvoorbeeld een 'knik', met een tussenafstand van 1,50 meter. De diepte van het bouwvlak is vervolgens afgestemd op de standaardregeling van de gemeente: 15,00 meter.

Afmetingen van de hoofdgebouwen

De uitgangspunten vanuit het de welstandskaders en het advies van Hûs en Hiem en de gemeentelijke standaardregels zijn belangrijk voor de toegestane afmetingen van de hoofdgebouwen. De manier van verbeelden in de ruimtelijke verbeelding en de planregels is een standaard van de gemeente. Daarbij wordt in dit plan een minimale en maximale goothoogte en minimale en maximale dakhelling aangegeven. Dit betekent dat de woningen één tot anderhalve bouwlaag met een kap hebben. Voor de kaprichting en -vorm zijn geen voorwaarden opgenomen, zodat hierin flexibiliteit mogelijk is.

Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en overige bouwwerken

Het plan kent regels voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen en overige bouwwerken. Deze bouwwerken mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd. In verband met het ruimtelijk gewenste beeld (Hûs en Hiem) zijn aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ruimtelijk ondergeschikt aan het hoofdgebouw. Dit komt tot uiting in een beperktere bouwhoogte en in de plaatsing ten opzichte van de voorgevel van het hoofdgebouw.

Overige bouwwerken zijn bijvoorbeeld erf- en terreinafscheidingen en (vlaggen)masten. Deze mogen ook buiten het bouwvlak worden gebouwd. De bouwregeling hiervoor is enerzijds gebaseerd op de gemeentelijke standaard voor woningen en anderzijds op het Besluit omgevingsrecht.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid.

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid is van belang dat organisaties betrokken worden bij de planvorming. De bestemmingsplanprocedure is een goede manier om de maatschappelijke uitvoerbaarheid te testen. Tijdens deze procedure hebben burgers, instanties en belanghebbenden op verschillende momenten de mogelijkheid hun mening kenbaar te maken. De bestemmingsplanprocedure bestaat uit de volgende delen:

Voorontwerp en Overleg ex. artikel 3.1.1 Bro

Op basis van artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) wordt, wanneer noodzakelijk, vooroverleg gevoerd met de betrokken overleginstanties. Het voeren van vooroverleg is bij dit bestemmingsplan niet nodig. Dit vanwege het zeer kleinschalige karakter van de ontwikkeling die in dit bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt en de nu al grotendeels aanwezig woonbestemming op het perceel.

Wel is contact gezocht met Provinsje Fryslân over het voornemen. Zij hebben aangegeven geen belemmeringen te zien met betrekking tot het bestemmingsplan. Het plan gaat daarom direct als ontwerp ter inzage, waarbij GS van de Provinsje Fryslân en het Wetterskip geïnformeerd zijn. De Provinsje heeft geen reactie gegeven. Het Wetterskip heeft wel een reactie gegeven, maar daarin aangegeven geen inhoudelijke opmerkingen te hebben op het plan.

Ontwerp en zienswijzen
Het bestemmingsplan volgt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vastgelegde formele bestemmingsplanprocedure. Daarvoor is het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter visie gelegd, waarbij een ieder in de gelegenheid was een zienswijze kenbaar maken. Op het plan zijn geen zienswijzen ingediend.

Vaststelling

De gemeenteraad besluit vervolgens het bestemmingsplan vast te stellen. Na de vaststelling staat tegen dat besluit beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wro van belang voor de economische uitvoerbaarheid. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.

Financiële haalbaarheid

De initiatiefnemers treden bij de planontwikkeling op als particuliere ontwikkelaar. Hiervoor hebben zij de 6 woningen in het plangebied overgenomen van Thús Wonen. Aan twee zijden van het plangebied is sprake van gronden van de gemeente Dongeradeel. De initiatiefnemers zien kansen in een grondruil. Daarbij krijgen de initiatiefnemers een deel van de gemeentelijke grond in eigendom en leveren daarvoor een groenstrook (voormalig: De Kamp 8) terug.

Voor de aankoop, sloop, sanering en de realisatie van de gewenste woningen maken de initiatiefnemers kosten. De initiatiefnemers hebben hiervoor voldoende middelen beschikbaar en de nodige financiële afspraken gemaakt.

Grondexploitatie

De grondexploitatieregeling uit de Wro is van toepassing op dit bestemmingsplan. Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van woningen; bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De grondexploitatieregeling bepaalt dat de gemeente in beginsel samen met dit bestemmingsplan een exploitatieplan moet vaststellen. Hiervan kan worden afgezien als de kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten. Daarbij moet het stellen van eisen en een fasering niet noodzakelijk zijn.


Van de vaststelling van een exploitatieplan kan bij dit bestemmingsplan worden afgezien. Over het verhaal van kosten voor de gemeente, die direct voortvloeien uit dit plan, zijn tussen de gemeente en initiatiefnemers afspraken gemaakt. Het kostenverhaal wordt geregeld in een tussen de gemeente en de aanvrager ondertekende afzonderlijke exploitatieovereenkomst. Daarin worden onder meer afspraken gemaakt over het betalen van de plankosten door de initiatiefnemers. De kosten voor de bestemmingsplanprocedure en de vergunning(en) verhaalt de gemeente via de leges. Zoals eerder aangegeven worden ook de kosten voor de planontwikkeling en -realisatie door de initiatiefnemers gemaakt en zijn hiervoor voldoende middelen beschikbaar.

Bijlagen bij de toelichting