direct naar inhoud van Artikel 16 Recreatie - Dagrecreatie
Plan: Doarpen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0058.BPDRP2009-OH01

Artikel 16 Recreatie - Dagrecreatie

 

16. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Recreatie - Dagrecreatie’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    voorzieningen ten behoeve van de dagrecreatie;

b.    gebouwen, voorzover ten dienste van de dagrecreatie, ten behoeve van:

1.    onderhoud en beheer;

2.    dagrecreatieve voorzieningen;

3.    sanitaire voorzieningen;

c.    riet- en oeverlanden;

d.    water;

waarbij de instandhouding van de landschappelijke waarden wordt nagestreefd;

met de daarbijbehorende:

e.    aanleggelegenheid;

f.     sport- en speelvoorzieningen;

g.    parkeervoorzieningen;

h.    groenvoorzieningen;

i.      nutsvoorzieningen;

j.      erven en terreinen;

k.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

16. 2.    Bouwregels

16. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.    als gebouw mogen uitsluitend de in artikel 16 lid 16. 1 genoemde gebouwen worden gebouwd;

b.    een gebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;

c.    de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste de in de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven bouwhoogte bedragen.

16. 2. 2. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw dat het dichtst aan de weg gesitueerd is en het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 mag bedragen;

b.    de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.

16. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.    de landschappelijke waarden;

b.    een goede waterhuishouding;

c.    de milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

16. 4.    Aanlegvergunning

16. 4. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

a.    het dempen en/of graven watergangen en/of waterpartijen;

b.    het aanbrengen van verhardingen;

c.    het verwijderen van riet- en oeverland.

16. 4. 2. Het bepaalde in artikel 16 lid 16. 4. 1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, die:

a.    het normale onderhoud betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

16. 4. 3. De in artikel 16 lid 16. 4. 1 bedoelde vergunning wordt uitsluitend verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden van de gronden.

16. 5.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie en/of horeca;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor jachthaven.

16. 6.    Ontheffing van de gebruiksregels

16. 6. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

-       het bepaalde in artikel 16 lid 16. 5 sub a ten behoeve verblijfsrecreatieve doeleinden in de vorm van een standplaats voor kampeermiddelen, mits:

1.    verblijfsrecreatie niet in gebouwen wordt toegestaan;

2.    het aantal kampeermiddelen niet meer dan 15 bedraagt, met dien verstande dat geen stacaravans mogen worden geplaatst;

3.    het kampeerterrein in gebruik is in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober en dat buiten deze periode het betreffende kampeerterrein leeg is;

4.    het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast.

16. 6. 2. De in artikel 16 lid 16. 6. 1 genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.    de woonsituatie;

b.    de landschappelijke waarden;

c.    de milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

f.     de in bijlage 4a en 4b aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgebied, indien er sprake is van een beschermd dorpsgezicht.