direct naar inhoud van Artikel 6 Bedrijf - Kwekerijbedrijf
Plan: Doarpen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0058.BPDRP2009-OH01

Artikel 6 Bedrijf - Kwekerijbedrijf

 

6. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Bedrijf - Kwekerijbedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    gebouwen ten behoeve van

1.    kwekerijbedrijven;

2.    bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning“;

b.    kassen;

c.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;

waarbij, indien er sprake is van de ligging in een beschermd dorpsgezicht, het behoud van de in bijlage 4a en 4b aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het betreffende beschermde dorpsgezicht uitgangspunt is;

met de daarbijbehorende:

d.    nutsvoorzieningen;

e.    tuinen, erven en terreinen;

f.     bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

6. 2.       Bouwregels

6. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

a.    een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;

b.    het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag ten hoogste 70% bedragen.

6. 2. 2. Voor het bouwen van de in artikel 6 lid 6. 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.    bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

b.    per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;

c.    indien een bedrijfswoning uitpandig wordt gebouwd, gelden de volgende maatvoeringseisen:

1.    de goothoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 3,50 m bedragen;

2.    de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 9,00 m bedragen;

d.    de minimale en maximale goot- en bouwhoogte, alsmede de minimale en maximale dakhelling van een gebouw dient te voldoen aan de in de aanduiding “minimale-maximale goot-, bouwhoogte (m) en dakhelling (graden)” aangegeven minimale en maximale goot- en bouwhoogte en dakhelling.

6. 2. 3. Voor het bouwen van kassen geldt de volgende regel:

-       de bouwhoogte van kassen zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

6. 2. 4. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan te worden gebouwd, tenzij de afstand van een bestaande aan- of uitbouw, een bestaand bijgebouw of een bestaande overkapping minder bedraagt dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning is gebouwd, in welk geval voor de bestaande aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen de bestaande situering geldt;

b.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel in de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw mag ten hoogste 75 m² bedragen, met dien verstande dat:

1.    de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50 m² mag bedragen;

2.    indien de bestaande oppervlakte meer bedraagt, de bestaande oppervlakte geldt;

d.    de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag  ten hoogste 3,30 m bedragen;

e.    de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag niet meer bedragen dan:

1.    6,50 m, indien in de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd; en

2.    de bouwhoogte van een punt in een denkbeeldige lijn van 45°, getrokken vanuit een punt op 3,30 m bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens, met dien verstande dat geen deel van de kap zich buiten deze denkbeeldige lijn mag bevinden;

met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping ten minste 1,00 m lager is dan de bedrijfswoning.

6. 2. 5. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw dat het dichtst aan de weg gesitueerd is en het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 mag bedragen;

b.    de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 4,00 m bedragen.


6. 3.       Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.    de in bijlage 4a en 4b aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, indien er sprake is van een beschermd dorpsgezicht;

b.    een goede woonsituatie;

c.    de milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

6. 4.       Ontheffing van de bouwregels

6. 4. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in artikel 6 lid 6. 2. 2 sub c en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van uitpandige bedrijfswoningen wordt vergroot tot respectievelijk ten hoogste 6,00 m en 10,00 m;

b.    het bepaalde in artikel 6 lid 6. 2. 4 sub a en toestaan dat een aan- of uitbouw of bijgebouw minder dan 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan wordt gebouwd.

6. 4. 2. De in artikel 6 lid 6. 4. 1 genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de woonsituatie;

c.    de milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

f.     de in bijlage 4a en 4b aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgebied, indien er sprake is van een beschermd dorpsgezicht.

6. 5.       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van bedrijfsgebouwen en bijgebouwen voor bewoning;

b.    het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, tenzij het productiegebonden detailhandel betreft;

c.    het gebruik van gronden ten behoeve van opslag, voorzover het geen zij- en/of achtererf betreft.