direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf
Plan: Doarpen
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0058.BPDRP2009-OH01

Artikel 3 Agrarisch - Bedrijf

 

3. 1.       Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Agrarisch - Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    gebouwen ten behoeve van:

1.    agrarische bedrijven met een grond­gebonden agrarische bedrijfsvoering;

2.    kwekerijbedrijven, ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - kwekerijbedrijf”;

3.    bijzondere paardenhouderijen, ter plaatse van de aanduiding “paardenhouderij”;

4.    bedrijfswoningen, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

5.    productiegebonden detailhandel;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning;

waarbij de instandhouding van een goede landschappelijke inpassing van een agrarisch bouwperceel wordt nagestreefd en waarbij, indien er sprake is van de ligging in een beschermd dorpsgezicht, het behoud van de in bijlage 4a en 4b aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het betreffende beschermde dorpsgezicht uitgangspunt is;

met de daarbijbehorende:

c.    nutsvoorzieningen;

d.    tuinen, erven en terreinen;

e.    bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

3. 2.       Bouwregels

3. 2. 1. Voor het bouwen van gebouwen geldt de volgende regel:

-       als gebouw mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van de in artikel 3 lid 3. 1 genoemde functies worden gebouwd.

3. 2. 2. Voor het bouwen van de in artikel 3 lid 3. 1 sub a genoemde gebouwen gelden de volgende regels:

a.    een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;

b.    indien een gevellijn is aangegeven, dient ten minste één gevel in de gevellijn te worden gebouwd;

c.    bedrijfswoningen mogen uitsluitend worden gebouwd, ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;

d.    per aanduidingsvlak “bedrijfswoning” mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;

e.    indien een bedrijfswoning uitpandig wordt gebouwd, gelden de volgende maatvoeringseisen:

1.    de goothoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 3,50 m bedragen;

2.    de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag ten hoogste 9,00 m bedragen;

f.     de oppervlakte van kassen mag per bedrijf ten hoogste 100 m² bedragen, met uitzondering van de gronden die zijn voorzien van de aanduiding “specifieke vorm van agrarisch - kwekerijbedrijf”;

g.    de bouwhoogte van kassen mag ten hoogste 5,50 m bedragen;

h.    de bouwhoogte van een gebouw mag ten hoogste de in de aanduiding “maximale bouwhoogte (m)” aangegeven bouwhoogte bedragen.

3. 2. 3. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

a.    de aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen dienen ten minste 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan te worden gebouwd, tenzij de afstand van een bestaande aan- of uitbouw, een bestaand bijgebouw of een bestaande overkapping minder bedraagt dan wel vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning is gebouwd, in welk geval voor de bestaande aan- en uitbouwen, de bijgebouwen en de overkappingen de bestaande situering geldt;

b.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel in de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd;

c.    de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per hoofdgebouw mag ten hoogste 75 m² bedragen, met dien verstande dat:

1.    de gezamenlijke oppervlakte aan bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50 m² mag bedragen;

2.    indien de bestaande oppervlakte meer bedraagt, de bestaande oppervlakte geldt;

d.    de goothoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag  ten hoogste 3,30 m bedragen;

e.    de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping mag niet meer bedragen dan:

1.    6,50 m, indien in de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd; en

2.    de bouwhoogte van een punt in een denkbeeldige lijn van 45°, getrokken vanuit een punt op 3,30 m bouwhoogte op de zijdelingse perceelgrens, met dien verstande dat geen deel van de kap zich buiten deze denkbeeldige lijn mag bevinden;

met dien verstande dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, een bijgebouw of een overkapping ten minste 1,00 m lager is dan de bedrijfswoning.

3. 2. 4. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het (hoofd)gebouw dat het dichtst aan de weg gesitueerd is en het verlengde daarvan, ten hoogste 2,00 mag bedragen;

b.    de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5,00 m bedragen.

3. 3.       Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

a.    de in bijlage 4a en 4b aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden, indien er sprake is van een beschermd dorpsgezicht;

b.    een goede woonsituatie;

c.    de milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

 

 

3. 4. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in artikel 3 lid 3. 2. 1 en lid 3. 2. 2 onder a en toestaan dat gebouwen ter ondersteuning van de verblijfsrecreatieve functie worden gebouwd, mits:

1.    tevens onthe3. 4.       Ontheffing van de bouwregelsffing als bedoeld in artikel 3 lid 3. 7. 1 is verleend;

2.    de gezamenlijke oppervlakte ten hoogste 50 m² mag bedragen;

3.    de goothoogte ten hoogste 3,30 m mag bedragen;

4.    de bouwhoogte ten hoogste 6,50  m mag bedragen;

b.    het bepaalde in artikel 3 lid 3. 2. 2 sub a en toestaan dat gebouwen (gedeeltelijk) buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits:

1.    er sprake is van een incidentele uitbreiding;

2.    uitsluitend ondergeschikte gebouwen geheel buiten het bouwvlak mogen worden gebouwd;

3.    de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde;

c.    het bepaalde in artikel 3 lid 3. 2. 2 sub b en toestaan dat de gevel tot ten hoogste 2,00 m achter de gevellijn wordt gebouwd;


d.    het bepaalde in artikel 3 lid 3. 2. 2 sub a en c en toestaan dat, indien de gronden niet zijn voorzien van de aanduiding “bedrijfswoning”, per bedrijf één bedrijfswoning met de daarbijbehorende aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden gebouwd, mits:

1.    de bouwregels van artikel 3 lid 3. 2. 2 en artikel 3 lid 3. 2. 3 van overeenkomstige toepassing zijn, met dien verstande dat de oppervlakte van een bedrijfswoning ten hoogste 150 m² mag bedragen;

2.    de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, dan wel een vastgestelde hogere grenswaarde;

3.    de mogelijke toename van woningen in overeenstemming is met het provinciale richtgetal voor woningen dat voor de gemeente Dongeradeel geldt. In het geval dat de woningbouwaantallen worden overschreden, kunnen Burgemeester en Wethouders besluiten hieraan medewerking te verlenen, mits de provincie hiermee instemt;

e.    het bepaalde in artikel 3 lid 3. 2. 2 sub e en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte van uitpandige bedrijfswoningen wordt vergroot tot respectievelijk ten hoogste 6,00 m en 10,00 m;

f.     het bepaalde in artikel 3 lid 3. 2. 2 sub g en toestaan dat de bouwhoogte van kassen wordt vergroot tot ten hoogste 7,50 m;

g.    het bepaalde in artikel 3 lid 3. 2. 2 sub a en toestaan dat een aan- of uitbouw of bijgebouw minder dan 3,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning of het verlengde daarvan wordt gebouwd;

3. 4. 2. De in artikel 3 lid 3. 4. 1 genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.    het straat- en bebouwingsbeeld;

b.    de woonsituatie;

c.    de milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

f.     de in bijlage 4a en 4b aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgebied, indien er sprake is van een beschermd dorpsgezicht.

3. 5.       Aanlegvergunning

3. 5. 1. Het is verboden zonder of in afwijking van een schriftelijk vergunning van Burgemeester en Wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

a.    het kappen en/of rooien van landschappelijk waardevolle erfbeplanting;

b.    het dempen en/of graven van sloten en andere watergangen en/of waterpartijen.

3. 5. 2. Het in artikel 3 lid 3. 5. 1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

a.    het normale onderhoud betreffen;

b.    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

3. 5. 3. De in artikel 3 lid 3. 5. 1 genoemde vergunning wordt uitsluitend verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een goede landschappelijke inpassing van het agrarisch bouwperceel.

3. 6.       Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 7.10 Wet ruimtelijke ordening, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor detailhandel, tenzij het betreft productiegebonden detailhandel;

c.    het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie en/of horeca, tenzij ontheffing als bedoeld in artikel 3 lid 3. 7. 1 is verleend, in welk geval gebouwen mogen worden gebruikt ter ondersteuning van de verblijfsrecreatieve functie;

d.    het gebruik van bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijgebouwen bij de bedrijfswoning voor bewoning.

3. 7.       Ontheffing van de gebruiksregels

3. 7. 1. Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen van:

-       het bepaalde in artikel 3 lid 3. 6 sub c ten behoeve verblijfsrecreatieve doeleinden in de vorm van een standplaats voor kampeermiddelen, mits:

1.    verblijfsrecreatie niet in gebouwen wordt toegestaan;

2.    geen stacaravans worden geplaatst;

3.    het kampeerterrein in gebruik is in de periode van 15 maart tot en met 31 oktober en dat buiten deze periode het betreffende kampeerterrein leeg is;

4.    het terrein op een goede wijze landschappelijk wordt ingepast;

5.    de functie qua aard en schaal passend is in de omgeving.

3. 7. 2. De in artikel 3 lid 3. 7. 1 genoemde ontheffingen kunnen uitsluitend worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

a.    de woonsituatie;

b.    de landschappelijke waarden;

c.    de milieusituatie;

d.    de verkeersveiligheid;

e.    de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;

f.     de in bijlage 4a en 4b aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het beschermde dorpsgebied, indien er sprake is van een beschermd dorpsgezicht.