Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Kernen Briltil en Zuidhorn
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0056.BPZH11BEHE1-VA01
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor ´Agrarisch´aangewezen gronden zijn bestemd voor:  
  1. agrarische bedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering, niet zijnde:
    1. glastuinbouw;
    2. (intensieve) veehouderij;
  2. ter plaatse van de aanduiding ‘bedrijfswoning’, een bedrijfswoning;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'volkstuin', volkstuinen;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' de bescherming en het behoud van het grootschalig open landschap;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak', een paardenbak;
met de daarbij behorende:
  1. bouwwerken;
  2. cultuurgrond (uitgezonderd houtteelt als agrarische bedrijfsactiviteit en bosbouw voor zover dit blijvende bebossing tot gevolg heeft);
  3. groenvoorzieningen;
  4. waterlopen;
  5. tuinen;
  6. erven.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. hoofdgebouwen moeten in een bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat ter plaatse van de bouwaanduiding 'bijgebouwen' geen hoofdgebouwen mogen worden gebouwd ;
  2. per bedrijf mag ten hoogste één bedrijfswoning worden gebouwd;
  3. de voorgevel van een bedrijfswoning moet in de rooilijn te worden gebouwd; 
  4. de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw mogen niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  5. hoofdgebouwen moeten worden afgedekt met een kap met een dakhelling van minimaal 35o en maximaal 55o.
3.2.2 Bijbehorende bouwwerken
Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in een bouwvlak worden gebouwd;
  2. bijbehorende bouwwerken dienen ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelgrens dan wel in de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd;
  3. de bouwhoogte van een overkapping is maximaal 3,00 meter; 
  4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken, met een platte afdekking, niet zijnde een overkapping, is maximaal 3,50 meter; 
  5. indien een bijbehorend bouwwerk, niet zijnde een overkapping, wordt voorzien van een kap, mogen de goot- en de nokhoogte respectievelijk niet meer dan 3,50 meter en 6,00 meter bedragen, met dien verstande dat;
    1. niet hoger mag worden gebouwd dan op de verbeelding is aangegeven;
    2. bestaande afwijkingen hiervan zijn toegestaan;
  6. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken is maximaal 50 m2, met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen maximaal 25 m2 is.
3.2.3 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. het bouwen van mest-, sleufsilo’s en andere silo's en rijkuilen is niet toegestaan;
  2. het bouwen van reclame-uitingen in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met een grotere oppervlakte dan 2,00 m2 is niet toegestaan;
  3. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen is maximaal 1,00 meter;
  4. de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6,00 meter bedragen.
3.2.4 Algemene bouwregels
De bebouwde oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van een bouwperceel mag niet meer bedragen dan 50%, tenzij anders op de verbeelding is aangegeven, dan wel ten hoogste het bestaande bebouwingspercentage indien dit meer bedraagt.
3.3 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in lid 3.2.2 onder a en toestaan dat overkappingen buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bepaalde in lid 3.2.2 onder c en toestaan dat de maximale bouwhoogte van overkappingen wordt vergroot tot ten hoogste 5,00 meter;
  3. het bepaalde in lid 3.2.2 onder d en toestaan dat de maximale bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken met een platte afdekking, niet zijnde een overkapping, wordt vergroot tot ten hoogste 4,00 meter;
  4. het bepaalde in lid 3.2.2 onder e en toestaan dat de maximale goot- respectievelijk de nokhoogte van een bijbehorend bouwwerk, niet zijnde een overkapping, worden vergroot tot ten hoogste 4,00 meter en 7,00 meter;
  5. het bepaalde in lid 3.2.2 onder f en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken wordt vergroot tot ten hoogste 75 m2 waarbij de oppervlakte van overkappingen niet meer mag bedragen dan 50 m2;
  6. het bepaalde in lid 3.2.4 en toestaan dat een bouwvlak voor maximaal 80% wordt bebouwd waarbij als aanvullende eis wordt gesteld dat hierdoor in de omgeving geen verkeersoverlast ontstaat en/of verkeersmaatregelen genomen moeten worden. 
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Nevenactiviteiten bij agrarisch grondgebruik
Naast het bepaalde in lid 1 zijn agrarische nevenactiviteiten toegestaan met dien verstande dat:
  1. de nevenactiviteit zich beperkt tot het agrarische bouwperceel;
  2. de agrarische hoofdfunctie van het bedrijf behouden blijft;
  3. de maximale oppervlakte van de gebouwen en bouwwerken voor de nevenactiviteit maximaal 40% van de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt.
3.4.2 Strijdig gebruik
  1. Tot een gebruik strijdig met de bestemming wordt in ieder geval gerekend:
    1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
    2. het gebruik van de gronden gelegen buiten het bouwvlak als opslagterrein;
    3. het gebruik van de gronden als intensieve veehouderij;
    4. het gebruik van de gronden voor glastuinbouw;
    5. het gebruik van de gronden als paardenbak indien deze niet zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - paardenbak'.
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarden' is het verboden de volgende werkzaamheden uit te voeren:
    1. het telen van hout;
    2. het aanleggen van bos en/of boomgaarden.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:
  • het straat- en bebouwingsbeeld;
  • de woonsituatie;
  • de verkeersveiligheid;
  • en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
kan het bevoegd gezag met een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. het bepaalde in artikel 3 lid 4.2, onder a en toestaan dat vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebruikt als afhankelijke woonruimte, mits:
    1. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsmogelijkheid schriftelijk wordt ingediend en uit de aanvraag de behoefte aan mantelzorg blijkt van de persoon of personen voor wie de mantelzorg is bedoeld;
    2. geen sprake is van zelfstandige bewoning;
    3. geen splitsing van eigendom van het betreffende bouwperceel plaatsvindt;
    4. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning of bed-and-breakfastaccomodatie in gebruik wordt genomen.
  2. het bepaalde in artikel 3 lid 4.2, onder b en toestaan dat gronden buiten het bouwvlak worden gebruikt als opslagterrein ten dienste van de hoofdbestemming, met dien verstande dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van het opslagterrein niet meer bedraagt dan 250 m2;
    2. er geen sprake zal zijn van een onaanvaardbare milieuhygiënische situatie als gevolg van de opslag.