direct naar inhoud van Toelichting
Plan: MTS Stol te Grijpskerk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0056.BPBG16HERS1-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bedrijf van de familie Stol aan de Westerhornerweg 18 in Grijpskerk is een kleinschalige melkveehouderij, waarbij de veestapel nog steeds gehuisvest is in de traditionele stal aan de zuidoostzijde van het perceel.

De huidige eisen voor huisvesting van de veestapel vereisen een nieuwe stal. Hiermee kan een meer duurzame bedrijfsvoering in de toekomst gegarandeerd worden. Het bedrijf heeft een zeer beperkte uitbreidingsruimte die nog verder teniet wordt gedaan door de aanleg van een hogedruk gasleiding. Omwille van de gasleiding die strak rond het huidige bedrijf is gelegd, heeft de initiatiefnemer een voorkeur voor verplaatsing van het bedrijf naar de overzijde van de weg. De gemeente Zuidhorn heeft aangegeven positief tegenover het planvoornemen te staan.

De eigenaren zijn voornemens de bestemming van het bestaande perceel om te zetten naar wonen en het agrarisch bedrijf te verplaatsen naar een nieuwe locatie aan de overzijde van de weg. Het vigerende bestemmingsplan kent een mogelijkheid om de bestemming te wijzigen in de bestemming 'Wonen' en daardoor in overeenstemming te brengen met de gewenste ontwikkeling. Tevens is in de Omgevingsverordening van de provincie een mogelijkheid opgenomen tot een bedrijfsverplaatsing.

Met het onderhavige plan wordt gebruikgemaakt van de wijzigingsbevoegdheid en de mogelijkheid tot bedrijfsverplaatsing.

1.2 Plangebied

De ligging en begrenzing van de betreffende percelen (hierna te noemen plangebied) zijn aangegeven op navolgende afbeelding. Het geldende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn, vastgesteld d.d. 12 april 2010, en heeft hierin de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf en de dubbelbestemming Leiding-Gas voor de bestaande locatie en de bestemming Agrarisch en de dubbelbestemming Waarde - Relïef voor het nieuwe perceel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0056.BPBG16HERS1-VA01_0001.jpg"

Overzicht plangebied

1.3 Inhoud toelichting

In deze plantoelichting wordt ingegaan op de achtergronden van en de uitgangspunten voor dit nieuwe bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het beleidskader. In hoofdstuk 3 wordt de huidige en nieuwe situatie verwoord. De randvoorwaarden vanuit het milieu-, water- en omgevingsbeleid komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt een toelichting op de in de regels opgenomen bestemmingen gegeven. Ten slotte komen in hoofdstuk 6 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het plangebied is gelegen aan de Westerhornerweg 18 in het buitengebied van de gemeente Zuidhorn. Het perceel ligt ten westen van de kern Grijpskerk.

Het huidige erf van de MTS Stol is gelegen in een driehoek die wordt gevormd door de weg, de spoordijk en een hogedruk gasleiding. Het erf is gesitueerd in een bouwblok van 0,7 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0056.BPBG16HERS1-VA01_0002.jpg"

Huidige perceel (bron: Google earth)

2.2 Nieuwe situatie

Binnen het bestaande bouwblok is weliswaar ruimte voor een nieuwe stal, maar er liggen een aantal beperkingen die de plaatsing van de stal moeilijk maken. De voorwaarden die aan de stalplaatsing gesteld zijn, is ruimte voor een extra sleufsilo en mogelijkheid tot verlenging met circa 10 m. Beperkingen die gelden zijn de ruimte van het bouwblok, geen plaatsing in de nabijheid van de gasleiding, geen plaatsing voor het zicht van de buren, geen plaatsing die de eigen ruimte van de buurwoning aantast, geen plaatsing voor de achterzijde van het woonhuis. Een oplossing is een totale uitplaatsing van het bedrijf inclusief woning. Hiermee dient wel afstand tot de vrij te komen woonfunctie worden gezocht.

Door Steunpunt Libau is een landschappelijke inpasing opgesteld voor de inrichting van het nieuwe perceel. Deze landschappelijke inpassing is als Bijlage 1 aan het plan toegevoegd. De landschappelijke inpassing van het erf is gericht op het creëren van een duidelijk voorzijde rond het huis, het afbakenen van het erf en het benadrukken van de overgang naar een zeer open landschap achter het erf.

afbeelding "i_NL.IMRO.0056.BPBG16HERS1-VA01_0003.jpg"

Landschappelijke inpassing

afbeelding "i_NL.IMRO.0056.BPBG16HERS1-VA01_0004.jpg"

Aanzicht voorstel nieuwe situatie

De eerder genoemde randvoorwaarden dwingen de positionering van het bedrijf in een bepaalde positie aan de overzijde van de weg. Allereerst is landschappelijk gezien de vrijwaring van het vrije uitzicht bepalend voor de plaatsing van het erf in haar geheel. Deze dient dus niet pal aan de spoorlijn te liggen. Daarnaast bepalen de leidingen de afstand van de grote bouwwerken tot de weg. Ook bepalend is de eigendomssituatie. Voor een goede positionering en het behoud van de eigen ruimte van de aanpalende elementen zoals de oude boerderij en de naastgelegen arbeiderswoning gelden een soort rooilijnen waarachter in ieder geval de grootschalige bouwwerken gelegen dienen te zijn.

Dit schept ruimte voor een woonhuis aan de voorzijde. Dit woonhuis moet echter op haar beurt niet al te strak tegen de achterliggende stal geplaatst worden. Het woonhuis wordt nader vormgegeven conform het vigerende bestemmingsplan en de welstandsnota van de gemeente Zuidhorn.

Op het bestaande perceel worden deels de agrarische opstallen en verhardingen geruimd. Hier blijft alleen de bestaande bedrijfswoning met aangrenzende schuur over. De bestemming moet hier gewijzigd worden naar een woonbestemming, waarbij het bestaande bouwperceel wordt verkleind tot de bestaande hoofdbebouwing. De oude werktuigenberging word verplaatst naar de nieuwe locatie aan de overzijde.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Provinciaal beleid

3.1.1 Omgevingsplan en -verordening

Op 1 juni 2016 is de Omgevingsvisie Groningen 2016-2020 vastgesteld, waarin het provinciaal beleid is verwoord.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Het provinciale beleid is in de Omgevingsvisie geordend in vijf samenhangende thema's: ruimte, natuur en landschap, water, mobiliteit en milieu en elf provinciale 'belangen'.

De provinciale belangen zijn in de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden gehouden. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden als functionele aspecten waaronder verkeer en vervoer en wonen.

De verordening biedt de mogelijkheid tot een bedrijfsverplaatsing indien het Besluit externe veiligheid buisleidingen de continuering van de bedrijfsvoering in de weg staat. Artikel 2.26.2 van de Omgevingsverordening is van toepassing.

Aan de omvang en situering en vormgeving van het nieuwe agrarische bouwperceel moet een erfinirchtingsplan ten grondslag liggen, waarbij in ieder geval rekening is gehouden met achtereenvolgens:

  • de historisch gegroeide landschapsstructuur;
  • de afstand tot andere ruimteljke elementen;
  • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
  • het uitgangspunt dat voor de bedrijfsvoering ontsierende opstallen, met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen, op de verlaten bouwpercelen worden gesloopt;
  • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden;
  • de nachtelijke uitstraling.

In de opgestelde landschappelijke inpassing is rekening gehouden met vorengenoemde voorwaarden. Voorliggend plan voldoet aan deze voorwaarden en is hiermee in overeenstemming met het provinciaal beleid.

3.2 Gemeentelijk beleid

3.2.1 Huidige bestemmingsplannen

Het vigerende bestemmingsplan is het bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn (vastgesteld d.d. 12 april 2010). Het plangebied heeft hierin de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' Voor het bestaande perceel is in dit artikel een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor het onder voorwaarden wijzigen van de bestemming naar Wonen.

Toepassing van de genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.

Voor het nieuwe perceel geldt tevens de bestemming 'Agrarisch'. Tevens geldt hier de dubbelbestemming 'Waarde - Reliëf'. De voor 'Waarde - Reliëf' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de al dan niet zichtbare hoogtes of laagtes in het landschap en daarmee samenhangende geomorfologische en cultuurhistorische waarden. In verband hiermee is voor deze locatie een landschappelijke inpassing opgesteld door Steunpunt Libau (zie bijlage). Ter plaatse van het nieuwe agrarische bouwperceel komen voornoemde waarden niet uitdrukkelijk voor.

3.2.2 Toekomstvisie 2030

Op 14 december 2009 is de Toekomstvisie 2030 van de gemeente Zuidhorn vastgesteld.De inhoud van de toekomstvisie is opgesteld in een intensief traject, waarin bewoners, ondernemers en organisaties gezamenlijk de richtingen hebben uitgezet voor de toekomst van de gemeente Zuidhorn. Identiteit vormt het sleutelwoord in deze toekomstvisie. De huidige identiteit van de gemeente Zuidhorn wordt bepaald door de drie clusters van kernkwaliteiten: rust & ruimte, gemeenschapszin en als schakel tussen stad en land. De gemeente wil deze identiteit behouden en versterken door nieuwe ontwikkelingen nadrukkelijk te koppelen aan de bestaande identiteit en schaal van de gemeente en haar kernen.

De landbouw zal ook in 2030 de belangrijkste functie zijn in het landelijk gebied. De regio staat bekend om zijn uitstekende bodemgesteldheid en dito toekomstperspectief voor de landbouw. Daarmee onderscheidt het Westerkwartier zich van vele andere gebieden in Nederland, waar de landbouw onder druk komt te staan door claims vanuit onder andere natuur, wonen en bedrijvigheid. Het landschappelijk raamwerk is leidend voor de ontwikkeling van de landbouw in de komende twee decennia. In het westelijk deel van de gemeente biedt het grootschalige landschap ruime mogelijkheden voor een sterke landbouwsector. Binnen de grenzen van het Nationaal Landschap Middag-Humsterland worden de landbouwpotenties beperkt door de kleinschaligheid van het landschap. De gemeente streeft naar het behoud van het unieke, cultuurhistorische landschap met de karakteristieke kavelstructuren, slotenpatronen, wierden en natuurlijke laagten. De gemeente sluit aan bij het beschermingsregime dat voor het verkavelingspatroon in het Middag-Humsterland is vastgelegd in de provinciale omgevingsverordening. De gemeente ondersteunt de ondernemers in het vinden van mogelijkheden om de landbouw adequaat (financieel) te compenseren indien er sprake is van extra belemmering in de bedrijfsvoering als gevolg van nieuwe overheidsmaatregelen. Tevens streeft de gemeente onverkort naar creatieve en passende mogelijkheden om vrijkomende agrarische bebouwingen in te vullen.

3.2.3 Structuurvisie 2030

Op 6 juni 2011 is in het vervolg op de Toekomstvisie 2030 de Structuurvisie 2030 van de gemeente Zuidhorn vastgesteld. Deze structuurvisie vormt de ruimtelijke uitwerking van de integrale visie op de toekomst van de gemeente Zuidhorn.

De structuurvisie zet in op de versterking van de agrarische sector door schaalvergroting mogelijk te maken. Bij agrarische bedrijfsvergroting besteden we aandacht aan de landschappelijke inpassing van de uitbreiding. Bij agrarische schaalvergroting is het in 2010 vastgestelde bestemmingsplan Buitengebied het eerste toetsingskader. In het Nationaal Landschap Middag-Humsterland houdt de schaalvergroting rekening met de specifieke cultuurhistorische elementen en kwaliteiten van het landschap. In de rest van de gemeente krijgt de agrarische sector in beginsel meer ruimte, hoewel de gemeente ook hier aandacht vraagt voor een goede landschappelijke inpassing.

3.2.4 Welstandsnota

In 2012 is door de gemeente Zuidhorn een Welstandsnota vastgesteld. Hiermee is het welstandsbeleid voor het grondgebied van de gemeente Zuidhorn vastgelegd. De welstandsnota maakt op een heldere manier de welstandseisen duidelijk voor aanvragers van een omgevingsvergunning, de architect, de aannemer, de aanwonenden en de welstandscommissie. Het is voor alle partijen vooraf duidelijk aan welke criteria een bouwwerk moet voldoen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand, worden zo geweerd. Het doel van de welstandsnota is een bijdrage te leveren aan het behouden van en daar waar nodig het versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente Zuidhorn.

Het woonhuis wordt nader vormgegeven conform het vigerende bestemmingsplan en de welstandsnota van de gemeente Zuidhorn.

3.3 Conclusie

De voorgenomen plannen passen zowel in het provinciaal beleid als het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 4 Effecten op de omgeving en maatregelen

In het navolgende worden de effecten van het bestemmingsplan op de omgeving afgewogen.

4.1 Water

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit op de ruimtelijke ordening dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. Deze doet verslag van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Op 27 juli 2016 is de digitale watertoets voor het plan doorlopen. De watertoets is als Bijlage 2 aan dit plan toegevoegd.

4.1.1 Beleid

Het beleid van het waterschap is neergelegd in het Waterbeheerprogramma 2016-2021 en de Notitie Water en Ruimte. In beide documenten is vastgelegd hoe het waterschap invulling geeft aan het integrale waterbeheer, nu en in de toekomst.

Samen met de betrokken gemeenten in het Westerkwartier en het Waterschap Noorderzijlvest is het Waterplan Regio West-Groningen opgesteld. In dit intergemeentelijke waterplan is een visie voor het jaar 2020 gegeven.

Het beheer van het watersysteem blijft gericht op veiligheid en functionaliteit. Het waterbeheer is gericht op integratie van aanwezige functies (als wonen, landbouw, natuur en recreatie). Het watersysteem wordt ingericht met zo min mogelijk technische ingrepen en de natuurlijke veerkracht is dan waar mogelijk hersteld, zodat ook extreme weersituaties kunnen worden opgevangen. Verder is het water goed bereikbaar voor recreanten, bewoners en vissers. De waterkwaliteit past bij de functie van het aanwezige water (c.q. aanwezige waterlopen). Uit ruimtelijk oogpunt is er aandacht voor de verscheidenheid in water en wordt de inrichting van de oevers op het karakter van de omgeving afgestemd.

4.1.2 Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan: watertoets

Op basis van de doorlopen digitale watertoets is bepaald dat het plan een zodanige invloed heeft op de waterhuishouding dat de normale procedure moet worden gevolgd.

Dit betekent dat het waterschap in een overleg wil bespreken hoe voor het plan rekening kan worden gehouden met de waterhuishouding en/of de afvalwaterketen. Dit overleg heeft inmiddels plaatsgevonden. In gezamenlijk overleg met het waterschap is besloten het water op te slaan in de kelder van de stal.

4.1.3 Conclusie

Naar aanleiding van het gesprek dat heeft plaatsgevonden, kan worden geconcludeerd dat een positief wateradvies zal worden verkregen.

4.2 Geluid

Wet geluidhinder

Het bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van een woning. De Wet geluidhinder beschouwt dergelijke gebouwen als geluidgevoelige gebouwen. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de Wet geluidhinder dient plaats te vinden.

ZONES

In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij de bouw van geluidsgevoelige objecten binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Dit geldt niet voor wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt. De zone in buitenstedelijk gebied bedraagt 250 m uit de as van de weg voor tweestrooks wegen.

Van belang voor het plangebied is de Westerhornerweg. Deze weg kent een 80 km/uur-regime en derhalve een zone.

Krachtens een bij het Besluit geluidhinder spoorwegen (BGS) behorende kaart worden aan weerszijden van een spoorweg zones aangegeven. Binnen deze zones worden eisen gesteld aan de geluidbelasting. De nieuwe ontwikkeling ligt binnen de zone van het spoortraject.

Zowel voor het wegverkeerslawaai als het railverkeerslawaai moet onderzoek plaatsvinden.

Onderzoek en conclusie

Dit onderzoek heeft plaatsgevonden en is in de vorm van de Notitie akoestisch onderzoek weg- en railverkeerslawaai, d.d. 18 november 2016, als Bijlage 3 aan dit bestemmingsplan toegevoegd. De conclusie luidt dat de Wet geluidhinder zich niet verzet tegen de komst van de woningen.

4.3 Trillinghinder

De nieuwe bedrijfswoning zal op circa 60 meter afstand van de bestaande spoorlijn Groningen-Leeuwarden worden gebouwd. Omdat trillinghinder zich kan voordoen tot over een afstand van circa 150 m van de spoorlijn is het nodig om hiermee rekening te houden.

In Nederland bestaat geen wetgeving voor het voorkomen van hinder of schade door trillingen. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het toch nodig om mogelijke trillinghinder in kaart te brengen en te betrekken bij de beoordeling van de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Er zijn een aantal richtlijnen en beleidsregels die worden gebruikt voor het bepalen van trillinghinder. Een belangrijk en voor deze situatie te gebruiken hulpmiddel is de SBR-richtlijn "Meet- en beoordelingsrichtlijnen voor trillingen" en dan met name deel B van deze richtlijn "Hinder voor personen in gebouwen". Overschrijding van de hierin genoemde streefwaarden leidt tot een reële kans op hinder.

Onderzoek en conclusie

Om trillinghinder in de nieuwe bedrijfswoning te voorkomen zal - al dan niet met behulp van onderzoek naar trillinghinder - aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de voorwaarde worden verbonden dat er dienaangaande eisen worden gesteld aan de constructie van de bedrijfswoning. In de regels van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om dit te borgen.

Op grond van het bovenstaande wordt het bestemmingsplan niet door onaanvaardbare nadelige gevolgen wat betreft trillinghinder belemmerd.

4.4 Milieuzonering

Er dient een noodzakelijke ruimtelijke scheiding te worden aangebracht tussen milieubelastende en milieugevoelige functies ter bescherming en/of vergroting van de leefkwaliteit. De milieuhinder van bedrijven dient te worden geanalyseerd op hun invloed op mogelijke ontwikkelingen. Indien milieubelastende functies in het plangebied mogelijk worden gemaakt, moet de invloed op de omgeving inzichtelijk worden gemaakt.

Bedrijven en milieuzonering

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan globaal worden beoordeeld met behulp van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. In deze brochure is een bedrijvenlijst opgenomen die informatie geeft over de milieukenmerken van typen bedrijven. Vervolgens wordt in de lijst op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, gevaar en verkeer) een indicatie gegeven van de afstanden tussen bedrijfstypen en een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype (zoals rustig buitengebied), waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.

Deze afstand is gebaseerd op de grootste indicatieve afstand. De lijst is algemeen geaccepteerd als uitgangspunt bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De omgeving van het plangebied kan worden beschouwd als 'rustig buitengebied'. Vanuit de VNG-brochure geldt dat tussen woningen en bedrijven die rundvee fokken en houden een minimale afstand van 100 m (gemeten vanaf de perceelsgrens, afstand bij benadering) moet worden aangehouden. De werkelijke afstand tussen de perceelsgrenzen van de als 'Wonen' te bestemmen bedrijfswoning aan de Westerhornerweg 18 en de nieuw te vestigen melkrundveehouderij bedraagt circa 50 m. De werkelijke afstand tussen de woning en de bedrijfsbebouwing voldoet echter wel de aan te houden minimale afstand van 100 m. Hiermee wordt aan de richtafstand voldaan.

Geur

Daarnaast zijn ook milieuafstanden aanwezig op basis van agrarische wet- en regelgeving, waaronder de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en de Wet Ammoniak en veehouderij (Wav).

Voor het aspect geurhinder is de Wet geurhinder en veehouderij het toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen. Hierin is bepaald dat de afstand tussen een veehouderij met een diercategorie zonder geuremissiefactor en een geurgevoelig object buiten de bebouwde kom ten minste 50 m moet bedragen. Voor (melk)rundvee geldt geen geuremissiefactor. Ook is bepaald dat de afstand tussen een veehouderij en een woning die deel uitmaakt van een andere veehouderij buiten de bebouwde kom ten minste 50 m moet bedragen.

De volgende milieurelevante bedrijven zijn in de nabijheid van de nieuwe woonbestemming aan de Westerhornerweg 18 gelegen:

Adres   Aan te houden afstand  
Nieuw (verplaatst) agrarisch bedrijf   50 meter  
Westerhornerweg 11   50 meter  
Westerhornerweg 20   50 meter  

De afstand van de nieuwe woning tot de bestaande (melk)rundveeveehouderijen aan de Westerhornerweg 11 en 20 is voldoende. De afstand tot de bedrijfsbebouwing van het nieuwe (verplaatste) agrarische bedrijf is, uitgaande van het erfinrichtingsplan, ook voldoende.

De afstand van het nieuwe (verplaatste) agrarische bedrijf tot de woningen aan de Westerhornerweg 13 en 17 en de bedrijfswoningen van de veehouderijen aan de Westerhornerweg 11 en 20 is ook voldoende (minimaal 50 m).

Er zijn geen intensieve veehouderijen in de omgeving aanwezig, zodat niet hoeft te worden gekeken naar het aspect achtergrondbelasting geur. Hiermee kan worden geconcludeerd dat de geplande bebouwing op voldoende afstand van de omliggende woningen en agrarische bedrijven ligt/komt te liggen.

Conclusie

Dit bestemmingsplan wordt niet door onaanvaardbare nadelige gevolgen wat betreft milieuhinder als gevolg van bedrijven belemmerd.

4.5 Bodem

Op basis van de Wet algemene bepaling omgevingsrecht (Wabo) treedt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk niet eerder in werking dan nadat is vastgesteld dat er geen sprake is van een ernstige bodemverontreiniging, ofwel wanneer er saneringsmaatregelen zijn uitgevoerd. Voorafgaand aan het verlenen van omgevingsvergunningen - in geval van nieuwe ontwikkelingen - zal de gemeente beoordelen of de bodemgesteldheid afdoende is onderzocht en het beoogde grondgebruik toelaat.

Op grond van de huidige bestemming en historie van het perceel (agrarisch onbebouwd) zijn er geen verontreinigingen te verwachten en is het bestemmingsplan op grond hiervan uitvoerbaar.

4.6 Externe veiligheid

Ten aanzien van externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in:

  • inrichtingen (Besluit externe veiligheid inrichtingen)
  • transport van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor (Besluit externe veiligheid transportroutes met bijbehorend Basisnet) en
  • transport van gevaarlijke stoffen via buisleidingen (Besluit externe veiligheid buisleidingen).

De provincie Groningen heeft op 20 april 2010 het Provinciaal Basisnet Groningen vastgesteld. De regels uit dit Provinciaal Basisnet zijn opgenomen in de Provinciale Verordening. Het Provinciaal Basisnet Groningen is op alle provinciale wegen van toepassing.

De belangrijkste risicomaten voortkomend uit de wet- en regelgeving rond externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico, weergegeven in de 10-6-jaar/contour (grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten) en het groepsrisico (ontwikkelingen in het invloedsgebied getoetst aan een oriënterende waarde).

Voor wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, geldt aanvullend een plasbrandaandachtsgebied. De provincie Groningen heeft deze zone gedefinieerd als zone van 30 m waarbinnen de oprichting c.q. het gebruik van objecten ten behoeve van minder zelfredzame personen is uitgesloten.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is het risico (uitgedrukt in kans per jaar) dat één persoon die zich onafgebroken en onbeschermd op die plaats bevindt, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een calamiteit met een gevaarlijke stof. In het besluit is een norm opgenomen voor het plaatsgebonden risico. Deze norm is een grenswaarde voor kwetsbare objecten en moet daarom door de gemeente in acht worden genomen bij het toestaan van nieuwe ontwikkelingen.

Groepsrisico

Het groepsrisico gaat over de impact van een calamiteit met veel dodelijke slachtoffers tegelijk. De officiële definitie van groepsrisico in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) luidt: "de cumulatieve kans per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is."

Voor het groepsrisico geldt een verantwoordingsplicht. Daarbij moet een vergelijking worden gemaakt met de oriëntatiewaarde. Dit is een richtwaarde waar het bevoegd gezag zich zoveel mogelijk aan moet houden, maar men mag hiervan wel goed onderbouwd afwijken.

Onderzoek

Inrichtingen

Om te bepalen of in de nabijheid van het plangebied risicovolle inrichtingen aanwezig zijn, is de risicokaart van de provincie Groningen geraadpleegd. Hieruit blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen zijn die onder het Bevi vallen.

Wegen, waterwegen en spoorwegen

In de nabijheid van het plangebied liggen geen wegen en waterwegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de nabijheid van het plangebied ligt wel een spoorlijn (Groningen-Leeuwarden). Over deze spoorlijn worden geen gevaarlijke stoffen vervoerd.

Buisleidingen

In het perceel Westerhornerweg 18 ligt een aardgastransportleiding (type NEN 3650, naam N-505-41) loopt. Op de verbeelding van het buitengebied staat deze leiding aangegeven, inclusief de belemmeringenstrook. De aanwezige gasleiding is mede de reden dat het agrarisch bedrijf wordt verplaatst naar de overzijde van de weg tot buiten het invloedsgebied van de gasleiding. De bestaande opstallen zullen worden gesloopt en alleen de bedrijfswoning met aangrenzende schuur zullen worden gehandhaafd. Deze liggen buiten de belemmeringenstrook.

Op basis van het 'Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen' (BEVB) kan daarom geconcludeerd worden dat, er middels het voorliggende bestemmingsplan, geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten worden toegelaten in de invloedsgebied van de bestaande buisleiding. Hierdoor is beoordeling van het Plaatsgebonden Risico en Groepsrisico niet noodzakelijk.

Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid is sprake van een uitvoerbaar voornemen.

4.7 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

NSL/nibm

Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht-kwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm (bijvoorbeeld: 2000 woningen).

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. De grenswaarde voor PM2,5 is 25 µg/m³ (jaargemiddelde concentratie).

In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5". In overweging nemende dat er vanwege het plan of project geen sprake is van een overschrijding van PM10 wordt ook een overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 niet verwacht.

Bestemmingsplan

Wat betreft de effecten van dit bestemmingsplan op de luchtkwaliteit: deze dragen in termen van de regeling 'niet in betekende mate' bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteitssituatie. Het gaat in hoofdzaak om een bestemmingsplan dat op de aanwezige functies is afgestemd. Er is derhalve sprake van een 'nibm'-situatie waardoor onderzoek achterwege kan blijven.

4.8 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van onderhavig plan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden in het plangebied uitgevoerd. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Flora- en faunawet en/of in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Het plangebied is daartoe op 3 oktober 2016 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs.

Terreinomstandigheden

Het plangebied ligt aan de Westerhornerweg 18 te Grijpskerk. Op het erf zijn een woning en een grote schuur aanwezig, die bij de plannen behouden blijven. Aan de oostzijde van het erf staat een schuur met een golfplaten zadeldak en damwandplaten wanden. Een deel van de schuur is in gebruik als veestal en een deel wordt gebruikt voor de opslag van goederen en materieel. Ten noorden van de schuur zijn twee sleufsilo's voor de opslag van kuilgras aanwezig. Om de schuur en de kuilgrassilo's is betonnen verharding aanwezig. De schuur, kuilgrassilo's en betonnen verharding zullen worden verwijderd, waarna het vrijgekomen oppervlak omgevormd wordt tot grasland.

Aan de overzijde van de Westerhornerweg ligt ter hoogte van nr. 18 een intensief beheerd graslandperceel. Het complete bedrijf zal worden overgeplaatst naar dit perceel. Aan de zuidzijde van het perceel wordt een woning met tuin en een werktuigberging gerealiseerd, terwijl aan de noordzijde een ligboxstal en twee voedersilo's bebouwd worden. Om de ligboxstal en de voedersilo's wordt verharding aangelegd. Het perceel wordt door een verharde toerit verbonden met de Westerhornerweg.

Bij realisatie van de plannen wordt geen opgaande beplanting verwijderd. Wel wordt langs de randen van het graslandperceel opgaande beplanting aangeplant.

afbeelding "i_NL.IMRO.0056.BPBG16HERS1-VA01_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0056.BPBG16HERS1-VA01_0006.jpg"

Impressie plangebied: links de te slopen schuur en rechts de nieuwbouwlocatie

Soortenbescherming

FLORA- EN FAUNAWET

Met ingang van 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende beschermde dieren en planten en hun leefomgeving. Beschermde soorten worden opgesomd in de 'lijsten beschermde inheemse planten- en diersoorten'. De Algemene Maatregel van Bestuur ex artikel 75 van de Flora- en faunawet van 23 februari 2005, kent een driedeling voor het beschermingsniveau van planten- en diersoorten (licht beschermd, middelzwaar beschermd en streng beschermd). De inheemse vogelsoorten hebben een afwijkend beschermingsregime (vallen zowel onder het middelzware als het strenge beschermingsregime).

INVENTARISATIE

Ten aanzien van de aanwezigheid van beschermde soorten is, naast het afgelegde veldbezoek, via Quickscanhulp.nl soortinformatie uit de Nationale Database Flora en Fauna opgevraagd (© NDFF - Quickscanhulp.nl 29-09-2016 16:51:03). Hieruit blijkt dat uit de omgeving van het plangebied diverse waarnemingen van zwaarder beschermde dier- en plantensoorten bekend zijn. Onderstaand wordt (indien van toepassing) nader ingegaan op deze en andere soort(groep)en.

De vegetatie in het plangebied bestaat uit een intensief beheerd graslandperceel met Engels raaigras en gewone paardenbloem. Langs de Westerhornerweg is een droogstaande greppel met fluitenkruid, grote brandnetel, kropaar en riet aanwezig. De aangetroffen soorten duiden op zeer voedselrijke omstandigheden. Beschermde plantensoorten zijn niet in het plangebied aangetroffen en gezien inrichting en gebruik ook niet te verwachten.

De te slopen schuur is door de gebruikte materialen (golfplaten en dunne damwandplaten wanden) ongeschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Wel kan het plangebied onderdeel vormen van het foerageergebied van vleermuizen. Het plangebied heeft in de huidige staat echter weinig waarde voor foeragerende vleermuizen door het ontbreken van opgaande beplanting en het intensieve gebruik. Te verwachten zijn enkele soorten die in open gebieden kunnen jagen, zoals gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis.

Er zijn geen sporen of verblijfplaatsen van zwaarder beschermde grondgebonden zoogdieren, zoals steenmarter in het plangebied aangetroffen. Mogelijk bezoekt de steenmarter het plangebied wel incidenteel om te foerageren. Andere zwaarder beschermde grondgebonden zoogdiersoorten worden op basis van het veldonderzoek en het ontbreken van geschikt biotoop niet verwacht in het plangebied en de directe omgeving.

Verder zijn binnen het plangebied (en de directe omgeving) hooguit enkele licht beschermde grondgebonden zoogdieren te verwachten, zoals huismuis, veldmuis en haas.

Op het dak van de te slopen schuur is tijdens het veldbezoek een mannetje van huismus waargenomen. In de schuur zijn tussen de steunbalken enkele nesten van huismus of spreeuw aangetroffen. Nesten van huismus zijn jaarrond beschermd.

In de schuur is geen nest- of verblijfplaats van kerkuil of steenuil aangetroffen. Ook zijn in de schuur en in de rest van het plangebied geen braakballen of andere sporen gevonden die duiden op de aanwezigheid van uilen. Binnen het plangebied zijn ook geen nestplaatsen aangetroffen en te verwachten van andere vogelsoorten met een jaarrond beschermde nestplaats. Het plangebied vormt mogelijk wel onderdeel van het foerageergebied van buizerd, roek en kerkuil. Foeragerende roeken zijn tijdens het veldbezoek waargenomen op korte afstand van het plangebied.

In het plangebied kunnen verder algemene broedvogels tot broeden komen. In de schuur kunnen soorten als boerenzwaluw spreeuw en witte kwikstaart broeden. In het graslandperceel kunnen daarnaast algemene weidevogels als kievit en scholekster tot broeden komen, maar de kans hierop is klein door het intensieve agrarisch gebruik. Daarnaast vormt het opgaand groen in de nabijheid van het plangebied geschikt broedgebied voor soorten als houtduif, merel en tjiftjaf.

Voor amfibieën en vissen ontbreekt in het plangebied voortplantingsbiotoop, door de afwezigheid van oppervlaktewater. Delen van het plangebied kunnen wel dienen als landbiotoop van licht beschermde amfibieënsoorten als bruine kikker, bastaardkikker en gewone pad. Voor de meer kritische en zwaarder beschermde amfibiesoorten ontbreekt geschikt leefgebied. Bovendien zijn deze soorten niet uit de omgeving van het plangebied bekend1.

Beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen en ongewervelden kunnen op basis van het terreingebruik en de terreingesteldheid worden uitgesloten.

TOETSING

Naar verwachting zal de kwaliteit van het foerageergebied van vleermuizen hooguit toenemen als gevolg van de aanplant van bomen. Bovendien is in de omgeving van het plangebied in ruime mate alternatief foerageergebied voor vleermuizen aanwezig. Negatieve effecten op in de omgeving verblijvende vleermuizen worden dan ook niet verwacht.

Het plangebied vormt hooguit een zeer klein onderdeel van het foerageergebied van steenmarter en bovendien blijft het foerageergebied bij realisatie van de plannen geschikt voor deze soort. In de omgeving is ruim voldoende alternatief foerageergebied voor deze soort aanwezig. Daarom worden naar aanleiding van de plannen geen negatieve effecten op steenmarters verwacht.

Binnen het plangebied zijn huismussen waargenomen en in de te slopen schuur zijn potentiële huismusnesten aangetroffen. Bij de sloop kunnen jaarrond beschermde nesten van huismus verloren gaan. Daarom is nader onderzoek noodzakelijk nodig om vast te stellen of huismus daadwerkelijk broedt in de schuur. Dit onderzoek bestaat uit twee bezoeken in de periode begin april - half mei. Indien huismussen in de schuur broeden, is voor de sloop van de schuur het aanvragen van een ontheffing ex artikel 75 van de Ffw nodig.

Het plangebied vormt hoogstens een klein onderdeel van het foerageergebied van buizerd, roek en/of kerkuil. In de omgeving van het plangebied is in ruime mate alternatief foerageergebied voor deze soorten aanwezig, waardoor als gevolg van de beoogde plannen geen negatieve effecten op deze soorten zijn te verwachten.

Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd kunnen in gebruik zijnde nesten van vogels worden vernietigd of verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien in functie) te verstoren of te vernietigen (artikel 11 en 12 van de Ffw). Om verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen broedgevallen aanwezig zijn. De Ffw kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Als gevolg van de werkzaamheden kunnen verblijfplaatsen van enkele licht beschermde zoogdier- en amfibieënsoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij exemplaren worden gedood. De aanwezige licht beschermde soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Flora- en faunawet.

Gebiedsbescherming

NATUURBESCHERMINGSWET 1998

Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) van kracht geworden. Deze wet bundelt de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden. In de Nbw 1998 zijn ook de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn verwerkt. Onder de Nbw 1998 zijn drie typen gebieden aangewezen en beschermd: Natura 2000-gebieden, Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands.

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen ook wel Ecologische Hoofdstructuur genoemd) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het natuurbeleid. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale EHS is uitgewerkt in de Provinciale Omgevingsvisie 2016-2020 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.

NATUUR BUITEN HET NNN

Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt verder buiten de EHS-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van bestaande bos- en natuurgebieden en akker- en weidevogelgebieden.

INVENTARISATIE

Beschermde gebieden in het kader van de Nbw 1998 liggen op geruime afstand van het plangebied. De dichtstbijzijnde beschermde gebieden zijn het Natura 2000-gebied Lauwersmeer op ruim 7 kilometer ten noorden van het plangebied.

Het plangebied is niet aangewezen als NNN-gebied. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied betreft een graslandgebied ten zuiden van de spoorlijn Buitenpost-Zuidhorn op circa 70 meter ten zuidoosten van het plangebied. Bos- en natuurgebieden buiten het NNN liggen op grote afstand van het plangebied. Het plangebied is niet aangewezen als akker- of weidevogelgebied, maar grenst aan de oost- en zuidzijde wel aan weidevogelleefgebied.

EFFECTEN

Gezien de aard van het plan, de terreinomstandigheden en de ligging van het plangebied worden met betrekking tot de voorgenomen plannen geen (significant) negatieve effecten op Natura 2000-gebieden verwacht. Daarmee is het plan niet in strijd met de Nbw 1998.

De gronden van het plangebied zijn niet aangewezen als NNN of bos- en natuurgebied buiten het NNN. Daarom worden naar aanleiding van de plannen geen negatieve effecten op het NNN en bos- en natuurgebieden buiten het NNN verwacht.

Het erf van Westerhornerweg 18 grenst aan weidevogelgebied. Ten behoeve de verplaatsing van het bedrijf naar de overzijde van de Westerhornerweg worden een schuur en kuilgrassilo aan de rand van het weidevogelgebied afgebroken. Hierdoor wordt de openheid van het weidevogelgebied vergroot en wordt de verstoringszone van de bebouwing ter plaatse verkleind.

De nieuwbouw van een schuur aan de overzijde van de Westerhornerweg zorgt ervoor dat het bedrijf op grotere afstand van het weidevogelgebied komt te liggen. Bovendien neemt de verstoringszone van bebouwing in het weidevogelgebied niet toe, doordat de verstoringszone van de nieuwe schuur binnen de verstoringszone van bestaande bebouwing langs de Westerhornerweg valt.

Tenslotte wordt het te bebouwen perceel zeer intensief beheerd, waardoor dit graslandperceel in de huidige staat weinig waarde heeft voor weidevogels. Samengevat worden naar aanleiding van de plannen geen negatieve effecten op het weidevogelgebied verwacht.

Een overtreding in het kader van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet aan de orde.

Conclusie

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat het in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is nader onderzoek te doen naar nestplaatsen van huismus in de te slopen schuur.

Bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden dient verder rekening te worden gehouden met het broedseizoen. Verstoring van broedgevallen (in gebruik zijnde nesten) van vogels dient te worden voorkomen.

Verder is uit de ecologische inventarisatie naar voren gekomen dat er geen noodzaak bestaat voor een nadere analyse van natuurwaarden in het kader van het nationaal of provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De activiteit is op het punt van natuur niet in strijd met de Nbw 1998 en de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016.

4.9 Archeologie en cultuurhistorie

Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 van kracht is geworden. Met name de Monumentenwet is door de Wamz aangepast en gaat concreet in op de bescherming van archeologische waarden in bestemmingsplannen.

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid (Vestigia, 17-11-2014) heeft het plangebied een lage verwachtingswaarde (categorie 6 - geen vergunningsplicht). Archeologisch onderzoek kan hierdoor achterwege blijven.

4.10 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

De verplaatsing c.q. uitbreiding van een melkveehouderij komt niet voor op de lijst van m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten.

De realisatie van één woning door middel van wijziging van de bestemming is qua aard, omvang en ligging niet gelijk te stellen aan de activiteit zoals bedoeld in lid 11.2 van het Besluit m.e.r. (een aaneengesloten gebied dat 2.000 of meer woningen omvat), maar sinds de wijziging van het Besluit op 1 april 2011, is een beoordeling van een activiteit die op de D-lijst voorkomt noodzakelijk, ook al ligt de omvang van de activiteit (ver) onder de drempelwaarde.

Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets (vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

In bijlage III van de EU richtlijn m.e.r. staan de criteria genoemd waarnaar moet worden gekeken bij de beoordeling. In dit geval is gekeken naar deze Europese criteria.

De resultaten van de onderzoeken, zoals deze zijn samengevat in de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk, laten zien dat er geen belangrijke nadelige gevolgen zijn voor de omgeving en het milieu. Zodoende kan worden geconcludeerd dat gezien de grootte en aard van de ingrepen er geen negatieve effecten zijn te verwachten. Op grond hiervan is het verrichten van een (vorm)vrije m.e.r.-beoordeling niet noodzakelijk.

4.11 Stilte en duisternis

In het bestemmingsplan zijn regels opgenomen voor lichtuitstraling van nieuwe stallen, namelijk:

  • het gebruik van ligboxenstallen indien de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt, dan wel de stal tussen 20.00 uur en 6.00 uur niet is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met tenminste 90% reduceren, is niet toegestaan.

In het erfinrichtingsplan is rekening gehouden met nachtelijke lichtuitstraling. Door het aanbrengen van erfbeplanting langs de perceelsgrenzen ter hoogte van de stallen wordt de lichtuitstraling beperkt.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de bestemmingen

5.1 Algemeen

Bij het opstellen van het onderhavige bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Daarnaast is voor het wijzigingsplan aangesloten bij de landelijke standaard voor bestemmingsplannen: de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012).

Het plan is overeenkomstig artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening vervat in:

  • a. een verbeelding (schaal 1:2000) met bijbehorende verklaring, waarop de bestemming van de in het plan begrepen gronden is aangewezen. De verbeelding is getekend op de Grootschalige BasisKaart Nederland (GBKN). Deze GBKN wordt periodiek geupdate door het Kadaster;
  • b. een omschrijving van de bestemming, waarbij het toe te kennen doel is of de toe te kennen doeleinden zijn aangegeven;
  • c. regels omtrent het gebruik van de in het plan begrepen grond en van de zich daarop bevindende opstallen.

Het bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP). De standaard heeft betrekking op de presentatie van de verbeelding en de hoofdopzet van de regels.

5.2 Opzet van de regels

Hieronder worden de in het plan voorkomende bestemmingen toegelicht. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde in de planregels opgenomen. Na inleidende regels met de in de regels gehanteerde begrippen en de wijze van meten, volgen de bestemmingen.

Voor wat betreft de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de regels in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zuidhorn'

5.2.1 Bestemmingen

Agrarisch

Het huidige agrarische bouwperceel wordt verkleind en gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Het overige deel van het huidige agrarische bouwperceel krijgt de bestemming 'Agrarisch'. Gebouwen zijn hier niet toegestaan.

Agrarisch - Agrarisch bedrijf

De nieuwe locatie van de melkveehouderij aan de overzijde van de Westerhornerweg krijgt de bestemming 'Agrarisch - Agrarisch Bedrijf'.

In de bouwregels is de bepaling opgenomen dat aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de voorwaarde moet worden verbonden dat de agrarische schuur en sleufsilo's van het oude agrarische bedrijf moeten worden gesloopt en gesloopt gehouden. Het betreft de bebouwing die buiten de nieuwe woonbestemming staat. De sloop moet binnen 1 jaar na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning zijn gerealiseerd.

Voor de landschappelijke inpassing van het nieuwe erf is een voorwaardelijke verplichting opgenomen in de specifieke gebruiksregels.

Wonen

De bestemming van de huidige locatie van de melkveehouderij wordt gewijzigd naar 'Wonen'. Hierbij wordt het bouwperceel verkleind.

5.2.2 Dubbelbestemmingen

Leiding - Gas

Voor zover de aardgasleiding met de bijbehorende veiligheidsstrook binnen het plangebied valt, heeft en houdt deze de bestemming 'Leiding - Gas'.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het plan worden door de 'initiatiefnemer' gedragen. Het plan is daarom niet exploitatieplanplichtig.

De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade. Aanvragen om tegemoetkoming in schade kunnen op voorhand niet worden uitgesloten. De gemeente zal daarom met de initiatiefnemer een overeenkomst sluiten, zoals bedoeld in artikel 6.4a Wro (planschadeverhaalsovereenkomst). Daarmee kan worden voorkomen dat de gemeenschap de kosten moet betalen die worden gemaakt in het belang van de aanvrager.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

Het voorontwerpbestemmingsplan is voor overleg aan de betrokken instanties voorgelegd.

Met het Wetterskip Fryslân heeft overleg plaatsgevonden over de berging van water als gevolg van de toename van het verharde oppervlak. Zie paragraaf 4.1.2.

De provincie Groningen heeft op 11 november 2016 een overlegreactie gestuurd. De provincie merkt op dat er een beoordeling van het geluid moet plaatsvinden vanwege het spoor. In reactie hierop geeft de gemeente aan dat deze beoordeling wel heeft plaatsgevonden, maar dat de toelichting op dit punt zal worden verduidelijkt. De brief van de provincie is als Bijlage 4 Overlegreactie provincie Groningen bij de toelichting gevoegd.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 21 december 2016 tot en met 1 februari 2017 voor een ieder ter inzage gelegen.

Tegen het plan is één zienswijze ingediend door Prorail en de provincie Groningen heeft een kennisgeving gestuurd dat er door de provincie geen zienswijze naar voren wordt gebracht. De beide brieven zijn als Bijlage 5 Zienswijzen bij de toelichting gevoegd.

Zienswijze ProRail

ProRail vraagt om het aspect trillinghinder voor de geplande woning vanwege het bestaande gebruik van het spoor te onderzoeken en de uitkomsten mee te nemen bij het vaststellen vanhet bestemmingsplan. Na overleg met ProRail geven zij aan dat zij graag zouden zien dat in de uitwerking van het plan eisen worden meegegeven ten aanzien van de constructie van de gebouwen, zodat trillinghinder in de gebouwen vanwege het spoorgebruik zo min mogelijk wordt ervaren.

Reactie gemeente

In hoofdstuk 4 Effecten op de omgeving en maatregelen is een nieuwe paragraaf 4.3 Trillinghinder toegevoegd. Om trillinghinder in de nieuwe bedrijfswoning te voorkomen zal - al dan niet met behulp van onderzoek naar trillinghinder - aan de omgevingsvergunning voor het bouwen de voorwaarde worden verbonden dat er dienaangaande eisen worden gesteld aan de constructie van de bedrijfswoning. In de regels (artikel 4.2) van het bestemmingsplan is een voorwaardelijke verplichting opgenomen om dit te borgen. Hiermee wordt de uitvoerbaarheid ten aanzien van dit aspect voldoende gewaarborgd.