direct naar inhoud van 3.2 Archeologie
Plan: Tusken de Marren bestaande camping
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0055.TdMcamping-VA01

3.2 Archeologie

In 2006 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht geworden. In het kader hiervan dient een gemeente ruimtelijke planvorming te toetsen op archeologische waarden. Indien potentiële archeologische waarden worden verstoord, dient hier nader onderzoek naar te worden verricht.

Door de voorgenomen nieuwe ontwikkeling en de bodemverstorende activiteiten die hiermee gepaard gaan, kunnen eventuele archeologische waarden in de bodem verloren gaan. Om eventuele archeologische waarden op te kunnen sporen, is onderstaand onderzoek uitgevoerd.

Archeologisch onderzoeksbureau Becker & Van de Graaf bv heeft in mei 2010 een archeologisch bureauonderzoek en een inventariserend booronderzoek, karterende fase 1 (door middel van boringen) uitgevoerd op het terrein van camping Tusken de Marren. Het rapport is als Bijlage 2 Archeologisch onderzoek fase 1 bij de toelichting gevoegd.

De conclusies van dit onderzoek worden hieronder weergegeven.

  • Binnen het archeologisch onderzoek worden twee archeologische niveaus verwacht, namelijk een Middeleeuws niveau vlakbij het maaiveld en het dekzand, waarop archeologische resten uit de Steentijd tot de Bronstijd aanwezig kunnen zijn.
  • Er is een mogelijke cultuurlaag aangetroffen die te relateren kan zijn aan Middeleeuwse bewoning.
  • In het plangebied bevindt het dekzand zich tussen een diepte van 260 en 350 cm beneden maaiveld). Op het dekzand is uitsluitend houtskool aangetroffen, maar vooralsnog is niet duidelijk in hoeverre dit samenhangt met de aanwezigheid van archeologische waarden.
  • Het oostelijk deel van het plangebied (dit is het huidige plangebied) krijgt op grond van het bureau- en booronderzoek een middelhoge archeologische verwachting op het voorkomen van bewoningssporen uit de Middeleeuwen. De eventueel aanwezige resten kunnen aangetast dan wel vernietigd zijn door de omwerking van het terrein.
  • De rest van het plangebied krijgt een lage archeologische verwachting op de aanwezigheid van nederzettingssporen. Dit hangt samen met de landschappelijke opbouw en het ontbreken van archeologische aanwijzingen in het plangebied. Wel bestaat de mogelijkheid dat in het plangebied sporen van laatmiddeleeuwse ontginnings- en landgebruikssporen aanwezig zijn.

In het kader van de plannen bestaan de verstorende werkzaamheden in het plangebied uitsluitend uit de aanleg van een gracht tot een diepte van 1,80 m beneden maaiveld en de aanleg van eventuele riolering en nutsvoorziening. De locaties voor de bebouwing zullen worden opgehoogd en zorgen niet direct voor een verstoring van het bodemarchief. De graafwerkzaamheden in verband met de aanleg van een gracht zijn onder begeleiding van een archeoloog uitgevoerd (zie Bijlage 3 Rapport Archeologische begeleiding). In de ondergrond bevindt zich een zwak humeus en zwak ontwikkelde bodem. Op dit niveau is het archeologische vlak aangelegd, omdat hier de meeste sporen te verwachten waren. Uit deze laag zijn echter geen sporen of vondsten afkomstig. De enige sporen en vondsten zijn gedaan in het uiterste noordoosten van de werkput. De sporen zijn van recente aard (verstoringen) en ook de aardewerkscherven dateren uit de Nieuwe tijd. Ter plaatse is dus geen sprake is van één of meer behoudenswaardige vindplaatsen.