direct naar inhoud van 4.2 Milieu
Plan: Koumelkerspaed 8 te Tersoal
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0055.BPKOUMELKERSPAED8-OH01

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient bij ruimtelijke ontwikkeling, ter waarborging van een goed akoestisch woon- en leefklimaat, rekening gehouden te worden met het aspect wegverkeerslawaai. De voorkeursgrenswaarde voor geluidsbelasting op een woning ligt op 48 dB(A). Er kan een maximale ontheffing verkregen worden van 63 dB(A).

Op grond van de Wet Geluidhinder bevindt zich in beginsel langs iedere weg een geluidszone. Dit geldt niet voor woonerven en wegen, waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt. Op grond van artikel 77 van de Wet geluidhinder (hoofdstuk VI) dient bij de voorbereiding van de vaststelling van een bestemmingsplan voor gronden die tot een geluidszone behoren een akoestisch onderzoek ingesteld te worden naar geluidsbelastingen op de gevels van woningen afkomstig van wegverkeerslawaai. Uit dit onderzoek moet naar voren komen wat de te verwachten geluidsbelasting voor woningen en andere geluidgevoelige bestemmingen is en welke maatregelen worden getroffen om de maximaal toelaatbare grenswaarden niet te overschrijden.

Een dergelijk onderzoek kan achterwege blijven indien op het tijdstip van de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een weg reeds aanwezig of in aanleg is en de woning of andere geluidgevoelige objecten ook reeds aanwezig of in aanbouw zijn. De onderzoeksplicht geldt voorts niet in geval van woonerven en 30 km-gebieden.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan er sprake is van een 30 km-gebied, behoeft er geen nader akoestisch onderzoek te worden ingesteld.

4.2.2 Externe Veiligheid

Op 13 juni 2001 is door de regering het vierde Nationale milieubeleidsplan (NMP4) vastgesteld. Hierin wordt het (nieuwe) externe veiligheidsbeleid uiteengezet. Het beleid is gericht op het beheersen van de risico's in de omgeving vanwege het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Ook op de risico's die samenhangen met het gebruik van luchthavens is het externe veiligheidsbeleid van toepassing.

Uitgangspunten van dit beleid zijn:

  • het plaatsgebonden risico: het risico op een plaats, bepaald als de kans dat een persoon die onafgebroken op die plaats aanwezig is, overlijdt als gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken;
  • het groepsrisico: bepaald als de kans dat een groep van 10, 100 of 1.000 personen overlijdt als gevolg van een ongeval waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.

Voor het plaatsgebonden en groepsrisico zijn normen opgesteld. Deze normen zijn uitgangspunt voor het ruimtelijk en milieubeleid. Wat betreft het plaatsgebonden risico wordt (voor 'nieuwe' ruimtelijke ontwikkelingen) een kans van één op een miljoen (10-6) aanvaardbaar geacht. Op dit moment is deze norm een grenswaarde. Overschrijding van deze grenswaarde is niet toegestaan.

Voor het groepsrisico worden bij inrichtingen de volgende kansen aanvaardbaar geacht van het:

  • eens per honderdduizend jaar (10-5 per jaar) overlijden van 10 personen of meer;
  • eens per tien miljoen jaar (10-7 per jaar) overlijden van 100 personen of meer;
  • eens per miljard jaar (10-9 per jaar) overlijden van 1.000 personen of meer.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over onder andere (spoor)wegen wordt een kans van achtereenvolgens 10-4, 10-6 en 10-8 aanvaardbaar geacht. Deze normen zijn oriënterende waarden. Dit betekent dat een overschrijding van deze normen is toegestaan wanneer de gemeente dit voldoende kan motiveren. Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. De regelgeving, zoals die in het Bevi is opgenomen, is gericht op het beperken van de risico's van een ongeval met gevaarlijke stoffen in inrichtingen (bedrijven) voor personen. De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico en de oriënterende waarde voor het groepsrisico zijn in het Bevi vastgesteld. Het externe veiligheidsbeleid met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke stoffen is in de Nota risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (nota Rnvgs) opgenomen. In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is dit beleid verder uiteengezet. Dit beleid is waar mogelijk overeenkomstig het Bevi.

In de circulaire Zonering langs hogedrukaardgastransportleidingen is het beleid met betrekking tot de risicozones bij aardgastransportleidingen opgenomen.

De Provinsje Fryslân heeft in het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder meer informatie over risico's van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. In figuur 4.2.1. is het voor het plangebied betreffende fragment van de risicokaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0055.BPKOUMELKERSPAED8-OH01_0011.jpg"

Figuur 4.2.1: fragment uit risicokaart

Op de risicokaart wordt rond het plangebied drie risico's weergegeven en één kwetsbaar object. Het kwetsbare object betreft KNS De Reinboge. Kwetsbare objecten staan op de risicokaart omdat ze extra aandacht verdienen wanneer iets misgaat. Daarom worden kwetsbare objecten liever niet in de buurt van risicobronnen gebouwd.

Daarnaast bevinden zich op ruim 400 meter afstand van het plangebied drie buisleidingen van de Gasunie. Het betreffen buisleidingen plaatsgebonden risicocontour 10-6 van 0 meter.

Ten aanzien van externe veiligheid is dan ook geen nader onderzoek nodig. Het plan is uitvoerbaar voor wat betreft het aspect externe veiligheid.

4.2.3 Luchtkwaliteit

Wet- en regelgeving

In het kader van het Besluit gevoelige bestemmingen is een woning geen gevoelige bestemming betreffende luchtkwaliteit. Aan dit besluit hoeft dan ook niet getoetst te worden. Wel dient getoetst te worden of de ontwikkeling invloed heeft op de luchtkwaliteit.

Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet voorziet onder meer in een gebiedgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Een project draagt 'niet in betekende mate' bij aan de luchtverontreiniging als de 3% grens niet wordt overschreden. De 3% grens is gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 0,4 microgram/m3 voor zowel PM10 als NO2.

In de “Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term “niet in betekende mate”.

De bijlage geeft een harde omschrijving van een aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij 1 ontsluitingsweg een aantal van 500 nieuwe woningen netto (vervanging van bestaande woningen geldt als bijdrageneutraal). Bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 1000 woningen.

Dit bestemmingsplan voorziet in de vervanging van 1 bestaande woning (met winkel) door 2 nieuwe woningen. Deze ontwikkeling valt dus binnen het criterium voor de categorie woningbouwlocaties (de grens ligt op 500 woningen bij één ontsluitingsweg). De verkeerstoename en daardoor de invloed op de luchtkwaliteit zullen daardoor “niet in betekenende mate” toenemen.

4.2.4 Bodem

In het plangebied is door Enviso Ingenieursbureau een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht. De conclusies luiden als volgt:

In opdracht van dhr. S. Kooistra is door Enviso Ingenieursbureau een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 uitgevoerd ter plaatse van de locatie Koumelkerspaed 8 te Tersoal.

Aanleiding voor het uitvoeren van het bodemonderzoek is de voorgenomen eigendomsoverdracht en de bestemmingsplanwijziging van de locatie. Men is voornemens het bestaande pand te slopen en er twee vrijstaande woningen te bouwen.

Het doel van het verkennend bodemonderzoek is het vaststellen van de milieuhygiënische kwaliteit van zowel de grond als het grondwater ter plaatse van het onderzoeksgebied.

Uit de verkregen analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt het volgende:

In het samengestelde mengmonster van de bovengrond (MM1) zijn de gehalten aan koper, kwik, lood, zink en PAK verhoogt vastgesteld ten opzichte van de achtergrondwaarden.

In het samengestelde mengmonster van de ondergrond (MM2) is het gehalte aan molybdeen verhoogd vastgesteld ten opzichte van de achtergrondwaarde.

In het grondwater ter plaatse van peilbuis 4 zijn de concentraties aan onderzochte parameters barium, molybdeen, nikkel, benzeen, xylenen en naftaleen verhoogt vastgesteld ten opzichte van de streefwaarden.

Indien grond van de locatie wordt afgevoerd voor toepassing elders, volstaan de resultaten van het onderliggende bodemonderzoek mogelijk niet. Om definitief vast te stellen of de grond buiten de locatie kan worden hergebruikt, kan het bevoegd gezag (gemeente waar de grond zal worden toegepast) verzoeken om een inkeuring conform het Besluit bodemkwaliteit.

Op basis van de onderzoeksresultaten dient formeel gezien de hypothese 'onverdacht' verworpen te worden daar er in de grond en het grondwater licht verhoogde gehalten aan onderzochte parameters zijn vastgesteld. De vastgestelde gehalten in de grond en het grondwater geven echter geen aanleiding tot het uitvoeren van een nader onderzoek.

Uit milieuhygiënisch oogpunt bestaan er geen beperkingen voor de voorgenomen eigendomsoverdracht en bestemmingsplanwijziging van de locatie.

Uit bovenstaande conclusie blijkt dat de bodem milieuhygiënisch gezien geschikt is om op te wonen. Het bodemonderzoek is opgenomen in de bijlagen van de toelichting.

4.2.5 Ecologie

Door onderzoeksbureau Altenburg & Wymenga is een ecologische beoordeling uitgevoerd om te bepalen of de wijziging een conflict veroorzaakt met de vigerende wet- en regelgeving ten aanzien van natuur. De conclusies van dit onderzoek luiden als volgt:

De bestemmingsplanwijziging veroorzaakt geen conflict met de wet- en regelgeving ten aanzien van beschermd natuurgebied (Natuurbeschermingswet, Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, overige vormen van gebiedsbescherming).

De bestemmingsplanwijziging veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van vogels, mits verstoring van broedende vogels en hun nesten worden voorkomen.

De bestemmingsplanwijziging veroorzaakt mogelijk een conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van verblijfplaatsen van vleermuizen in de betreffende gebouwen. Er zal moeten worden onderzocht of hier sprake van is. De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met Flora- en faunawet ten aanzien van foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen.

De beoogde herinrichting veroorzaakt geen conflict met de Flora- en faunawet ten aanzien van overige beschermde soorten.

Uit bovenstaande conclusie blijkt dat nader onderzoek naar verblijfplaatsen van vleermuizen noodzakelijk is. Dit onderzoek zal worden uitgevoerd ten behoeve van het ontwerpbestemmingsplan. De resultaten van dit onderzoek zullen worden verwerkt in voorliggende bestemmingsplan.

4.2.6 Archeologische en cultuurhistorische waarden

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Met deze inwerkingtreding werd het Verdrag van Malta, dat op 16 april 1992 onder andere door Nederland is ondertekend, in de Nederlandse wet- en regelgeving verwerkt. Het Verdrag van Malta is gericht op het behouden van archeologische waarden in de bodem. Uitgangspunt hierbij is onder andere het uitvoeren van een onderzoek naar archeologische waarden in het plangebied voor het vaststellen van een bestemmingsplan. Ook het zogenoemde veroorzakerprincipe is een uitgangspunt van het Verdrag van Malta.

Dit betekent dat diegene die mogelijke archeologische waarden in de bodem verstoord financieel verantwoordelijk is voor een voldoende onderzoek naar en het behoud van die archeologische waarden. Met de inwerkingtreding van de Wamz werd ook de Monumentenwet 1988 (Monw) gewijzigd. Op grond van de Monw moet in een bestemmingsplan (mogelijke) archeologische waarden in de bodem van het plangebied overwogen worden.

De provincie Fryslan heeft de zogenoemde cultuurhistorische waardenkaart (CHW-kaart) ontwikkeld. Op de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE), onderdeel van de CHW-kaart, is informatie opgenomen over archeologische waarden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0055.BPKOUMELKERSPAED8-OH01_0012.jpg"

Figuur 4.2.2: advieskaart FAMKE, Periode steentijd / bronstijd

Voor de periode steentijd / bronstijd is geen onderzoek noodzakelijk. Het plangebied ligt binnen de grens van deze aangewezen zone (groene gebied in figuur 4.2.2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0055.BPKOUMELKERSPAED8-OH01_0013.jpg"

Figuur 4.2.3: advieskaart FAMKE, Periode steentijd / bronstijd

Voor de periode Middeleeuwen wordt een karterend onderzoek 3 aanbevolen bij ingrepen met een oppervlakte van 5.000 m² of meer. Dit plan heeft niet een dergelijke omvang zodat voor deze ontwikkeling ten aanzien van deze periode geen archeologisch onderzoek nodig is.

4.2.7 Watertoets

Beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet tijdens de (ruimtelijke) planvorming overleg worden gevoerd met de betrokken waterbeheerder en moet onderzoek gedaan worden naar de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. De watertoets is de naam voor dit proces van overleg. Afspraken over het toepassen van de watertoets bij ruimtelijke plannen zijn ook gemaakt in het Nationaal Bestuursakkoord Water. Het doel van de watertoets is het waarborgen van waterhuishoudkundige belangen in ruimtelijke plannen.

Waterbeheerder in het grootste deel van de provincie Fryslân is Wetterskip Fryslân. In het provinciale waterhuishoudingsplan “Wetter jout de romte kwaliteit” 2010-2015 en het waterbeheerplan “Wiis mei wetter” 2010-2015 van het waterschap is het regionale waterbeleid voor de provincie Fryslân opgenomen. De hoofddoelstelling van beide waterplannen is “het hebben en houden van een veilige en bewoonbare provincie en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, zodat een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd”. Het beleid wordt in beide plannen verder uitgewerkt in de thema's waterveiligheid, schoon water en voldoende water.

Wateradvies

Tijdens de watertoets geeft de waterbeheerder een wateradvies. Wetterskip Fryslân maakt voor het aanvragen van een wateradvies gebruik van de Digitale Watertoets. Op 12 april 2011 is (met wijzigingen) een wateradvies aangevraagd. Uitkomst is dat de korte procedure kan worden gevolgd voor de watertoets. Dit betekent dat de beperkte invloed van het plan kan worden opgevangen met standaard maatregelen. Wetterskip Fryslân heeft hiervoor het standaard wateradvies voor de korte procedure meegeleverd. Wetterskip Fryslân geeft aan dat de watertoets procedure hiermee wat haar betreft is afgerond.

Het wateradvies zal uiteraard bij realisatie van het plan zoveel mogelijk worden meegenomen. Zo wordt bijvoorbeeld regenwater afgekoppeld en niet op het gemengde rioolstelsel maar op de sloot geloosd.

4.2.8 Milieuzonering

Ten noorden van het plangebied bevindt zich de kerk en het dorpshuis van Tersoal. Deze inrichtingen vallen in milieucategorie 2, waarvoor volgens de VNG publictaie 'Bedrijven en milieuzonering' een maximale richtafstand van 30 meter geldt voor het milieuaspect geluid. De afstand tussen de kerk en de dichtstbijzijnde woning bedraagt circa 27 meter. De afstand tot het dorpshuis bedraagt echter maar 5 meter. Daarmee voldoen de afstanden niet aan de geldende richtafstanden. Aangezien de woningen gesitueerd zijn aan het achtererf van zowel de kerk als het dorpshuis en hier ten behoeve van deze inrichtingen geen verkeersbewegingen plaatsvinden, mag er redelijkerwijs geen overlast worden verwacht van de kerk en het dorpshuis.