direct naar inhoud van Artikel 30 Wonen - 1
Plan: Winsum Dorp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0053.BPWI2010BEHE1-VA01

Artikel 30 Wonen - 1

 

30. 1.    Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a.    woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf;

b.    aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen;

c.    het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperk kwetsbare objecten vanwege een LPG-installatie, ter plaatse van de gebiedsaanduiding “veiligheidszone - lpg;

d.    de bescherming van de functie van de in het aanliggende gebied gesitueerde molen als werktuig en zijn waarde als landschapsbepalend element, ter plaatse van de gebiedsaanduiding “vrijwaringszone - molenbiotoop”;

met daaraan ondergeschikt:

e.    groenvoorzieningen;

f.     speelvoorzieningen;

g.    paden;

h.    water;

met de daarbijbehorende:

i.      tuinen en erven;

j.      bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

30. 2.    Bouwregels

30. 2. 1. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

a.    als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;

b.    een hoofdgebouw wordt binnen een bouwvlak gebouwd;

c.    de goothoogte van een hoofdgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen;

d.    de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten minste 30° bedragen;

e.    de dakhelling van een hoofdgebouw zal ten hoogste 60° bedragen.

30. 2. 2. Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

a.    indien aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen niet voor de voorgevel van het hoofdgebouw kunnen worden gebouwd, worden aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 1,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan gebouwd;

b.    in afwijking van het bepaalde onder a dienen ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - afwijkende bijgebouwenregeling” de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten minste 5,00 m achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw dan wel het verlengde daarvan gebouwd;

c.    indien aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw kunnen worden gebouwd, zal de gezamenlijke breedte van de vóór de voorgevel van het hoofdgebouw gebouwde aan- of uitbouwen, bijgebouwen en/of overkappingen ten hoogste 50% van de breedte van de voorgevel van het hoofdgebouw bedragen;

d.    de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen worden ten minste 1,00 m vanaf de zijdelingse perceelsgrens dan wel op de zijdelingse perceelsgrens gebouwd;

e.    ter plaatse van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding - afwijkende bijgebouwenregeling” dient de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot het hoofdgebouw ten minste 4,00 m te bedragen, tenzij de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn aangebouwd;

f.     de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw zal ten hoogste 50 m² bedragen;

g.    de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of overkapping zal ten hoogste 3,50 m bedragen;

h.    de goothoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 3,50 m bedragen;

i.      de bouwhoogte van een bijgebouw zal ten hoogste 5,50 m bedragen.

30. 2. 3. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

a.    de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw en het verlengde daarvan ten hoogste 1,00 m zal bedragen;

b.    de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.

30. 3.    Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen, ten behoeve van een goede woonsituatie, de sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.

30. 4.    Ontheffing van de bouwregels

Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, ontheffing verlenen van:

a.    het bepaalde in lid 30.2.1. sub b en toestaan dat een hoofdgebouw gedeeltelijk buiten het bouwvlak wordt gebouwd, mits:

-       de horizontale diepte van het gedeelte van het hoofdgebouw dat buiten het bouwvlak wordt gebouwd, ten hoogste 3,00 m zal bedragen;

b.    het bepaalde in lid 30.2.1. sub c en toestaan dat de goothoogte van een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 4,50 m;

c.    het bepaalde in lid 30.2.2. sub f en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw wordt vergroot tot ten hoogste 100 m², mits:

-       de gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 50% van de oppervlakte van het bouwperceel, voorzover gelegen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouwen en verminderd met de oppervlakte van het hoofdgebouw, zal bedragen;

d.    het bepaalde in lid 30.2.2. sub g en i en toestaan dat de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m, mits:

-       de bouwhoogte van een aan- of uitbouw, bijgebouw of overkapping lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.

30. 5.    Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

a.    het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning en verblijfsrecreatie;

b.    het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:

1.    de bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf meer bedraagt dan één derde deel van de oppervlakte van de gebouwen op een bouwperceel, met een maximum oppervlakte van 50 m²;

2.    de woonfunctie onevenredig wordt aangetast;

3.    degene die de activiteiten in de woning uitvoert, geen bewoner van de woning is;

4.    er detailhandel plaatsvindt die geen verband houdt met het aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

5.    de activiteiten qua aard, omvang en uitstraling niet passen in een woonomgeving;

6.    de activiteiten meldingsplichtig of vergunningsplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer;

7.    de verkeers- en parkeerdruk in de naaste omgeving onevenredig toeneemt.