direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Singelweg 20 Sauwerd
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0053.BPSA2017INBR1-OW01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op het agrarisch bedrijf aan de Singelweg 20 in Sauwerd. Het voornemen van het bedrijf is om de bestaande loods uit te breiden met een jongveestal.

De gemeente heeft geconstateerd dat er per abuis een bestemming is opgenomen in het vigerende bestemmingsplan die niet conform het huidige gebruik is. Voorliggend bestemmingsplan is ter reparatie van het huidige bestemmingsplan en voorziet in de mogelijkheid om de loods uit te breiden met een jongveestal.

1.2 Juridische status van het plangebied

Onderstaand is het plangebied aangegeven, zoals dat nu in het bestemmingsplan Sauwerd (vastgesteld op 6 maart 2012) is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPSA2017INBR1-OW01_0001.jpg"

Uitsnede bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het gehele perceel heeft in het vigerende bestemmingsplan de enkelbestemming Agrarisch - Cultuurgrond. Het oostelijk gelegen deel heeft daarnaast ook de dubbelbestemming Waarde - Wierde. Het perceel wordt doorkruist door de Singelweg / Groenelaan (enkelbestemming Verkeer). De twee delen van het bedrijf zijn door middel van de figuur Relatie aan elkaar gekoppeld en beschikken beide over een bouwvlak.

Het oostelijk gelegen deel van het bedrijf heeft de dubbelbestemming Archeologie 2. Het westelijk gelegen deel, waar de nieuwe stal wordt gerealiseerd, heeft de dubbelbestemming Archeologie 4. In het westelijk gelegen deel van het bedrijf is verder een deel aangeduid als Groen en er is een maatvoeringsvlak opgenomen waar de bestaande ligboxenstal en twee voederopslagen zijn gesitueerd.

1.3 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de planbeschrijving. Hoofdstuk 3 beschrijft het beleidskader. In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de milieuaspecten. In hoofdstuk 5 is de juridische vormgeving opgenomen. Tot slot wordt in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Het perceel is gelegen aan de rand van het dorp Sauwerd en valt nog net binnen de wierde waarop het dorp is gelegen. Het dorp Sauwerd ligt ten oosten van het perceel. Ter hoogte van het bedrijf gaat de Singelweg over in het voet- en fietspad Groenelaan.

Het plangebied is gelegen in het wierdenlandschap. Het landschapstype kenmerkt zich door een grote mate van openheid, met verdichtingen in de vorm van beplanting langs wegen en maren, erfbeplantingen en enkele verspreid liggende bosjes. De omliggende gronden van het plangebied zijn met name in gebruik als grasland.

De ligging van het perceel ten opzichte van de omgeving is op onderstaande luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPSA2017INBR1-OW01_0002.jpg"

Luchtfoto met plangebied in rood (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Het perceel wordt doorkruist door de Singelweg / Groenelaan. Het oostelijk deel van het bedrijf bestaat uit de woning en verschillende opslagen. Het westelijk deel van het bedrijf bestaat uit een ligboxenstal, een loods en voederopslagen.

2.2 Toekomstige situatie

De rundveehouderij heeft het voornemen het bedrijf uit te breiden met een jongveestal. Deze stal wordt in het verlengde van een bestaande loods gebouwd. In de huidige situatie wordt deze grond gebruikt als grasland bij het bedrijf.

Het gebouw wordt in dezelfde vorm doorgetrokken als de bestaande loods. De afmetingen wat betreft hoogte en breedte zijn gelijk aan de bestaande loods. De lengte van de uitbreiding is 30 meter. In de nieuwe situatie worden meer dieren gehouden dan in de huidige situatie. Het gaat om een toename van 15 melk- en kalfkoeien ouder dan 2 jaar en 12 stuks vrouwelijk jongvee tot 2 jaar.

De situatieschets met de huidige bebouwing en de nieuw te bouwen jongveestal is op onderstaande luchtfoto weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0053.BPSA2017INBR1-OW01_0003.jpg"

Uitsnede situatieschets (bron: Agrifirm Exlan)

Zoals in de inleiding is vermeld, is de huidige bestemming niet conform het huidige gebruik van het perceel én kan de uitbreiding van de loods met een jongveestal niet op basis van de huidige bestemming. Voorliggend bestemmingsplan voorziet in de volgende wijzigingen:

  • de bestemming wordt gewijzigd van Agrarisch - Cultuurgrond naar Agrarisch - Bedrijf, conform het huidige gebruik;
  • het maatvoeringsvlak komt op het bouwvlak te liggen;
  • het bestaande bouwvlak wordt vergroot ten behoeve van de uitbreiding van de loods.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Het rijksbeleid op het gebied van ruimtelijke ordening is neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR geeft het Rijk haar visie aan op de ruimtelijke- en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:

  • vergroten van de concurrentiekracht door versterking van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • verbeteren van de bereikbaarheid;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

Met deze rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse gebieden. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig of wenselijk zijn.

Het rijksbeleid heeft geen directe doorwerking op de plannen voor het betreffende plangebied en de omliggende gronden.

3.2 Provinciaal beleid

Het ruimtelijk beleid is door de Provincie Groningen vastgelegd in de Omgevingsvisie 2016-2020. In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Tegelijk met de Omgevingsvisie is ook de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 vastgesteld.

De provinciale belangen uit de visie zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden gehouden. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden als functionele aspecten waaronder verkeer en vervoer en wonen.

Toetsing

Buitengebied

Het plangebied is gelegen in het door de provincie aangewezen buitengebied.

Veiligheid en milieu

Het oostelijke deel van het bedrijf ligt in de veiligheidszone van de provinciale weg N361. Omdat de uitbreiding betrekking op het westelijk deel van het bedrijf, wijzigt het groepsrisico binnen de veiligheidszone van de N361 niet ten opzichte van de huidige situatie.

Natuur

Het plangebied is gelegen binnen het in de verordening aangewezen leefgebied voor weidevogels, zoals aangewezen in de omgevingsverordening. Hiervoor geldt volgens de omgevingsverordening dat een bestemmingsplan dat voorziet in een nieuwe grootschalige ruimtelijke ontwikkeling inzicht moet bieden in maatregelen om mogelijke schade aan de waarde van het leefgebied te voorkomen en eventuele compensatie.

Voor weidevogels is openheid en rust van belang. De uitbreiding van de schuur heeft een toename van bebouwing en daarmee enige aantasting van de openheid in het leefgebied, tot gevolg. Grotendeels valt de verstoringszone rondom de nieuwbouw in de bestaande verstoringszone die uitgaat van huidige bebouwing, opgaande beplanting en wegen. Er is derhalve zeker geen sprake van een ontwikkeling die in significante mate afbreuk doet aan de waarden van het leefgebied voor weidevogels.

Bovendien geldt voor 'normaal agrarisch gebruik' en 'ontwikkelingsmogelijkheden van bestaande agrarische bedrijven' een uitzondering van de bepalingen in de Verordening ten aanzien van weidevogelleefgebied.

Landschap

Het plangebied dat oostelijk van de Singelweg is gelegen, is in de Omgevingsverordening aangewezen als onderdeel van een wierde. Het westelijk deel van het plangebied ligt binnen een 'zone rond wierden en wierdedorpen'. Een klein deel van het plangebied is aangewezen als onderdeel van een karakteristieke laagte. Dit zijn landschappelijke waarden waarvan het reliëf beschermd moet worden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Het zicht op de wierde Sauwerd wordt niet verminderd doordat de stal wordt gebouwd in het verlengde van de bestaande loods. De bestaande ligboxenstal en loods ontnemen in de huidige situatie al het zicht op de wierde. Er is geen sprake van strijdigheid met de bepalingen die horen bij deze landschappelijke waarden.

Verder ligt het plangebied in een landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een landschap met dit kenmerk, moet regels bevatten gericht op bescherming van de herkenbare onregelmatige blokverkaveling. Ondanks de ten behoeve van het bouwplan te dempen, te beduikeren of om te leggen sloot, blijft de verkavelingsstructuur goed leesbaar. De uitbreiding wordt parallel aan de landbouwontsluitingsweg gerealiseerd.

Inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen

In de Omgevingsverordening is ook een bepaling opgenomen over de inpassing van ruimtelijke ontwikkeling. Hierin worden eisen gesteld aan de toelichting op een bestemmingsplan. De toelichting moet inzicht bieden in:

  • a. de ontwikkelingsgeschiedenis van het gebied;
  • b. de bestaande stedenbouwkundige, cultuurhistorische en landschappelijke kwaliteiten van het gebied;
  • c. de inpassing van de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkelingen in de directe en in de wijdere omgeving;
  • d. de maatregelen die nodig worden geacht om eventuele aantasting van kwaliteiten en waarden binnen of buiten het plangebied als gevolg van de ruimtelijke ontwikkeling te salderen of te compenseren;
  • e. de bijdrage die de met het plan mogelijk gemaakte ruimtelijke ontwikkeling kan leveren aan de bestaande of nieuwe kwaliteiten en waarden.

Voorliggende toelichting gaat in op bovenstaande punten.

Beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen

Een andere bepaling in de Omgevingsverordening betreft de bescherming van beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen. Artikel 2.9.1 van de Omgevingsverordening stelt dat een bestemmingsplan regels stelt ter bescherming van de hoofdvorm van karakteristieke en beeldbepalende gebouwen. Daarbij gaat het in ieder geval om een verbod om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning een karakteristiek gebouw geheel of gedeeltelijk te slopen. Omdat de gebouwen in het plangebied, inclusief de boerderij, in de Erfgoednota van de gemeente Winsum niet zijn aangewezen als karakteristiek of beeldbepalend, is de bepaling uit de Omgevingsverordening niet van toepassing.

Agrarische bouwpercelen

De provinciale verordening stelt ook specifieke regels voor agrarische bouwpercelen. Agrarische bebouwing moet geconcentreerd worden binnen het bouwperceel. Verder gelden eisen bij een uitbreiding van een bouwperceel tot een oppervlakte tussen de 1 en 2 hectare. Omdat voorliggend plan betrekking heeft op een uitbreiding van het bouwperceel tot minder dan 1 hectare, zijn deze eisen niet van toepassing.

Conclusie

Voorliggend plan sluit aan bij het provinciaal beleid. Er is geen sprake van invloed op landschappelijke waarden of toename van het groepsrisico binnen het invloedsgebied van de N361. Ook aan de eisen die in de verordening zijn opgenomen voor agrarische bouwpercelen wordt voldaan.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Winsum

De gemeente Winsum heeft haar ambities vastgelegd in de Structuurvisie Winsum van november 2013. In de visie worden vier ambities genoemd:

  • 1. kwalitatief goed wonen;
  • 2. regionaal onderscheidend voorzieningenniveau;
  • 3. een gemeente waar ondernemerschap de ruimte krijgt;
  • 4. vitaal en veelzijdig landschap.

Onder de vierde ambitie, 'vitaal en veelzijdig landschap', stelt de gemeente dat zij recreatie, agrarische activiteiten en cultuurhistorische elementen wil combineren in het landschap. Voorliggend plan vormt geen belemmering voor deze combinatie.

3.3.2 Welstandsnota

De gemeente Winsum heeft haar gemeentelijke welstandsbeleid opgenomen in twee welstandsnota's: één voor de woonkernen en één voor het buitengebied. In de nota's zijn de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat om welstandscriteria die betrekking kunnen hebben op onder andere de hoofdvorm, het materiaalgebruik, de kleurkeuze en de detaillering van een concreet bouwwerk.

Hoewel het perceel is gelegen binnen het bestemmingsplan voor het dorp Sauwerd, is vanwege het karakter van de nieuw te bouwen jongveestal en de ruimtelijke samenhang tussen het bedrijf en het buitengebied, getoetst aan de welstandnota voor het buitengebied.

Het perceel is gelegen in het deelgebied Reitdiep. Voor dit deelgebied is het beleid gericht op incidenteel wijzigen. Het uitgangspunt is het aanwezige ruimtelijke beeld. Het kleurgebruik op grote geveloppervlakken en een consequente ordening van gebouwen op een erf zijn belangrijke aandachtspunten.

De nieuw te bouwen jongveestal sluit aan bij de huidige inrichting van het erf. Het betreft een uitbreiding van een bestaande loods in dezelfde lijn en afmetingen van deze loods. Wat deze aspecten betreft sluit het plan aan bij de welstandsnota. De toetsing wat betreft kleurgebruik en aanzichten vindt plaats bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Hoofdstuk 4 Onderzoeken

Om te beoordelen of het project uitvoerbaar is, moet dit worden getoetst aan de sectorale wetgeving op het gebied van de milieu- en omgevingsaspecten. In deze paragraaf worden deze aspecten behandeld.

4.1 Water

Vanwege het belang van het water in de ruimtelijke ordening wordt van waterschappen een sterke betrokkenheid bij het opstellen van ruimtelijke plannen verwacht. Bovendien is de watertoets een verplicht onderdeel in bestemmingsplannen.

Watertoets

Op 2 juni 2016 is het plan via de digitale watertoets voorgelegd aan waterschap Noorderzijlvest. De uitkomst van de watertoets is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Hieronder worden kort de aandachtspunten genoemd.

Riolering

Bij de aanleg van riolering in een nieuw plan wordt uitgegaan van de aanleg van een gescheiden stelsel, daar waar het, gelet op de aard van de aangesloten verharde oppervlakken en de mogelijke verontreiniging daarvan, verantwoord is. De initiatiefnemer van een afkoppelproject dient aannemelijk te maken dat het omringende watersysteem over voldoende berging- en afvoercapaciteit beschikt. Dit wordt in samenspraak met waterschap Noorderzijlvest vastgelegd. Tevens worden mogelijkheden om water langer vast te houden, worden zoveel mogelijk benut.

Vervuiling verhard oppervlak

Het is alleen mogelijk om verhard oppervlak, aangemerkt als schoon, af te koppelen. Dit wordt in overleg met waterschap Noorderzijlvest bepaald. Maatregelen om vervuiling te voorkomen dan wel te verminderen kunnen noodzakelijk zijn.

Grondwater

In nieuw bebouwd gebied wordt een minimale drooglegging voor woningen geadviseerd van 1,30 meter. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met een minimale ontwateringsdiepte van 0,70 meter. Bij kruipruimteloos bouwen kan een kleinere drooglegging toegepast worden. In een ruimtelijk plan kan een variërende drooglegging gerealiseerd worden in overleg met waterschap Noorderzijlvest. Bij gebieden die met enige regelmaat mogen inunderen kan een kleinere drooglegging toegepast worden (groenstroken, ecologische zones). Op deze manier kan op creatieve wijze invulling gegeven worden aan de vereiste waterberging (zie onderstaande tabel minimale droogleggingseisen). Als dit toegepast wordt dient dit in de waterparagraaf vastgelegd te worden.

Invloed op de waterhuishouding

Het aanwezige oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden.

Conclusie

Omdat er geen sprake is van het bouwen van een woning zijn de droogleggingseisen voor woningen zoals opgenomen in de watertoets niet van toepassing. Er is ook geen sprake van het realiseren van gebiedsontsluitingsweten, erftoegangswegen of groenstroken.

Er is wel sprake van een toename van het verhard oppervlak met 350 m2. Uitgegaan wordt van een gescheiden stelsel waarbij hemelwater via het oppervlaktewater wordt afgevoerd.

Er is geen belemmering wat betreft water voor het planvoornemen. Wel is de uitbreiding van de loods geprojecteerd boven een watergang. Voor het dempen, beduikeren of omleggen van de watergang moet voor aanvang van de werkzaamheden een watervergunning op grond van de Keur worden aangevraagd.

4.2 Milieu

4.2.1 Geluid

Voor het aspect geluid is de Wet geluidhinder het toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Omdat het plan niet voorziet in het toestaan van nieuwe geluidgevoelige objecten zoals opgenomen in de Wet geluidhinder, is een toetsing aan deze wet niet relevant.

4.2.2 Bodem

Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Het voornemen heeft geen betrekking op het realiseren van een gebouw of bouwwerk waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend (langer dan 2 uur per dag) mensen zullen verblijven. Daarom is het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek niet noodzakelijk.

4.2.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. In het externe veiligheidsbeleid staat de bescherming van individuen tegen de kans op overlijden als gevolg van een ongeluk met opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen centraal. Daarbij wordt het plaatsgebonden risico en het groepsrisico onderscheiden.

Inrichtingen

In het Besluit externe veiligheid inrichtingen zijn normen en veiligheidsafstanden opgenomen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Om te bepalen of in en in de directe omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen liggen, is de Risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat risicovolle inrichtingen op een dusdanig grote afstand liggen (>1.000 meter) dat geen belemmeringen aanwezig zijn voor het planvoornemen.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Het thema vervoer van gevaarlijke stoffen kan worden onderverdeeld in wegen, spoor en water. Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) is van toepassing op de rijksinfrastructuur die onderdeel uitmaakt van de Basisnetten Weg, Water en Spoor.

Op korte afstand van het plangebied ligt de provinciale weg N361. Over deze weg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. In de provinciale omgevingsverordening is een veiligheidszone opgenomen. De veiligheidszone is gelegen over het oostelijk deel van het bedrijf. In de verordening is opgenomen dat voor bestemmingsplannen binnen de zone een nadere verantwoording van het groepsrisico opgenomen moet worden in de toelichting van een dergelijk bestemmingsplan en dat moet worden opgenomen hoe rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen.

Omdat de uitbreiding betrekking op het westelijk deel van het bedrijf, wijzigt het groepsrisico binnen de veiligheidszone van de N361 niet ten opzichte van de huidige situatie.

Er is geen water of spoor aanwezig in de omgeving van het plangebied. Het planvoornemen wordt niet belemmerd.

Buisleidingen

Naast inrichtingen, geeft de risicokaart van de provincie ook de ligging van buisleidingen weer. De dichtstbijzijnde aardgastransportleiding ligt op een afstand van circa 600 meter, waardoor het plangebied buiten de invloedssfeer van de leidingen ligt. Het planvoornemen wordt niet belemmerd.

4.2.4 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben'.

Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.

Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Ontwikkeling

Het plan biedt de mogelijheid tot de uitbreiding van het agrarisch bedrijf met een jongveestal. Deze ontwikkeling leidt niet tot een verkeerstoename van meer dan 1.200 motorvoertuigen per etmaal. Het voornemen kan daarom worden beschouwd als een nibm-project.

Achtergrondniveaus

Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden.

Daartoe is gebruikgemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.

De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarde voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet is voor beide stoffen 40 µg/m3 (jaargemiddelde concentratie).

Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan.

Per 21 juni 2011 moest al aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan.

Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2 en PM10.

Stof   2011   2015   2020  
PM10   21,1   14,3   15,0  
NO2   11,3   9,5   8,7  

Conclusie

Uit de gemeten en berekende achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Daarnaast is geconcludeerd dat het een nibm-project betreft. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.2.5 Hoogspanningsleidingen

Op korte afstand van het plangebied loopt een hoogspanningsleiding. Voor hoogspanningsleidingen wordt in zijn algemeenheid in bestemmingsplannen rekening gehouden met een regeling, die bebouwing onder en nabij de hoogspanningsleiding uitsluit. Daarvoor wordt veelal een zonebreedte van 50 meter aangehouden.

De nieuw te bouwen jongveestal ligt op een afstand van ten minste 50 meter van de hoogspanningsleiding.

4.2.6 Geur

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) en het Activiteitenbesluit geven normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken op geurgevoelige objecten. Daarnaast zijn in de Wgv en het Activiteitenbesluit vaste afstanden opgenomen voor veehouderijen waar dieren worden gehouden waar geen geuremissiefactor voor is vastgesteld. Gemeenten kunnen bij verordening van deze normen en afstanden afwijken. De gemeente Winsum beschikt niet over een dergelijke geurverordening.

Het bedrijf aan de Singelweg 20 is een melkrundveehouderij. Voor melk- en kalfkoeien en vrouwelijk jongvee zijn geen geuremissiefactoren vastgesteld. Voor deze diercategoriën gelden de volgende vaste afstanden:

- minimaal 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen;

- minimaal 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.

In dit geval is het dichtstbij gelegen geurgevoelig object dat binnen de bebouwde kom is gelegen de woning aan de Noorderweg 21 in Sauwerd. Deze woning ligt op een afstand van circa 180 meter. Aan de minimale afstand van 100 meter wordt voldaan. De woning aan de Singelweg 16 is het dichtstbij gelegen object dat buiten de bebouwde kom is gelegen. De afstand tot deze woning is 125 meter. Aan de minimale afstand van 50 meter wordt voldaan.

Gezien de relatief grote afstand tot de dichtstbij gelegen woningen en het feit dat de uitbreiding van het agrarisch bedrijf zeer beperkt is, vormt het aspect geur geen belemmering voor het initiatief.

4.3 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 25 januari 2018 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De rapportage van deze inventarisatie is als bijlage 2 bij deze toelichting gevoegd.

In de ecologische inventarisatie wordt de stikstofdepositie van het voornemen ook getoetst. Hierin wordt verwezen naar een Aeriusberekening die is uitgevoerd in het kader van het voornemen. De Aeriusberekening is als bijlage 3 bij deze toelichting gevoegd.

Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan.

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is. Een ontheffing van de Wnb voor soorten of een vergunning op grond van de Wnb voor gebieden is op voorhand niet nodig voor de beoogde activiteiten. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

4.4 Cultuurhistorie en archeologie

Cultuurhistorie

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.

De gemeente Winsum heeft op 26 april 2016 de erfgoednota met bijbehorende erfgoedkaart vastgesteld. Aangaande het aspect van cultuurhistorie wordt opgemerkt dat Sauwerd van oorsprong een wierdenederzetting is. Op de erfgoedkaart is Sauwerd aangewezen als wierde. In de landschappelijke structuur zijn de oorspronkelijke kenmerken van het middenterrein nog herkenbaar. Het plangebied valt binnen deze herkenbare structuur. Het gehele perceel heeft de dubbelbestemming Waarde - Wierde waarmee de structuur in het bestemmingsplan wordt beschermd.

Omdat de nieuw te bouwen stal buiten de wierde staat en aansluit bij bestaande agrarische bebouwing wordt de structuur van de wierde niet aangetast. Op de erfgoedkaart is te zien dat andere cultuurhistorische waarden, zoals karakteristieke panden, op het perceel niet aanwezig zijn.

Archeologie

Zoals beschreven in paragraaf 1.2 is op het westelijk deel van het terrein, waar de nieuwe stal gebouwd wordt, de dubbelbestemming Archeologie 4 van toepassing. Dit betekent dat de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd zijn voor het behoud van archeologische waarden. Hierbij geldt een onderzoeksverplichting naar de archeologische waarden bij ingrepen groter dan 200 m2.

Voor het plan is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd door Libau. Het rapport van dit onderzoek (d.d. 8 augustus 2017) is opgenomen als bijlage 4 bij deze toelichting. Hieronder is de conclusie van het onderzoek weergegeven.

Het plangebied ligt op een oeverwal van het Reitdiep (Hunzesysteem), nabij de wierde Sauwerd die uit de late ijzertijd dateert. Ten zuiden van het plangebied zijn sporen van de voet van de wierde aangetroffen op iets meer dan een meter onder maaiveld. Hierin zijn middeleeuwse scherven aangetroffen. Het plangebied ligt hemelsbreed op grotere afstand van de wierde dan deze locatie. Binnen het plangebied zijn geen sporen van de wierde zelf meer te verwachten; dat wil zeggen geen wierdelagen of bewoningsresten. Wel ligt het plangebied binnen de activiteitenzone rondom de wierde.

Vanwege de relatief lage ligging met aansluiting op een oude meandergeul is bijvoorbeeld te denken aan resten van activiteiten gerelateerd aan water of transport over water en aan agrarische activiteiten. De kans op het aantreffen van hieraan gerelateerde sporen en vondsten is op deze locatie niet groot maar ook niet geheel uit te sluiten.

De jongveestal wordt voorzien van een mestkelder waarvan de vloer ongeveer 2 m onder maaiveld zal worden aangelegd. De bodem wordt hierdoor verstoord. Geadviseerd wordt om direct aansluitend of eventueel al tijdens de ontgraving visuele inspectie en metaaldetectie door een amateurarcheoloog uit te laten voeren. De amateurarcheoloog verzamelt eventuele vondsten van de locatie en zorgt ervoor dat deze worden geregistreerd.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • 1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • 2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgesteld.

5.2 Bestemmingsregels

Het navolgende stelt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels aan de orde. Deze ziet er als volgt uit:

Dit wordt in het navolgende nader toegelicht.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Begrippen) en de wijze van meten (Wijze van meten). Hierin wordt aangegeven wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

Een bestemming is een omschrijving van aan de grond toegekende functies, zoals wonen, bedrijven, groenvoorzieningen et cetera. De aard van de toegelaten inrichting van de gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. In de bestemmingsplannen worden meerdere bestemmingen onderscheiden. Aan deze bestemmingen zijn regelingen als de bestemmingsomschrijving, bebouwingsmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden gekoppeld.

Per bestemming hanteert men de indeling volgens de SVBP 2012. Deze volgorde en de naamgeving zijn standaard en dienen in principe te worden gevolgd.

Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:

De enkelbestemming 'Agrarisch - Bedrijf' is opgenomen in het plan en stelt dat de gronden met deze bestemming zijn bestemd voor agrarische doeleinden, gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven en een bedrijfswoning en voor aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning. De gronden met deze bestemming mogen niet op een andere manier worden bestemd. Verder geldt onder andere dat voor het bouwen van bouwwerken ten behoeve van een agrarisch bedrijf een gebouw alleen binnen het bouwvlak mag worden gebouwd en er slechts één bedrijfswoning per bedrijf is toegestaan. Als gevolg van de geactualiseerde versie van de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Groningen geldt voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een bedrijfswoning dat deze binnen een bouwvlak gebouwd dienen te worden. Voor de gronden met deze bestemming gelden ook een aantal specifieke gebruiksregels. Een van die gebruiksregels stelt dat het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mestopslag en opslag van veevoer buiten het bouwvlak niet is toegestaan. Deze gebruiksregel is op basis van de Provinciale Omgevingsverordening van de provincie Groningen.

De eerste dubbelbestemming betreft: 'Waarde - Archeologie 2'. Deze dubbelbestemming ligt over een deel plangebied en beoogt het behoud van (hoge) archeologische waarden. Ter bewerkstelliging daarvan mogen op de gronden met deze bestemming geen bouwwerken worden gebouwd tenzij het gaat om bouwwerken waarvan de bestaande oppervlakte met niet meer dan 50 m2 wordt uitgebreid of bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en). Ook volgt uit deze dubbelbestemming dat voor het uitvoeren van een werk, geen gebouw zijnde, of van werkzaamheden het nodig is om een omgevingsvergunning aan te vragen. Tot slot bevat de bestemming ook een wijzigingsbevoegdheid. Deze bevoegdheid bepaalt dat het mogelijk is om de deze bestemming te doen vervallen indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Een tweede dubbelbestemming betreft de bestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Deze dubbelbestemming ligt over een deel van het plangebied en beoogt het herstel en behoud van de archeologische (verwachtings)waarden. Voor de gronden met deze bestemming geldt vanwege dat behoud er op of in deze gronden geen bouwwerken mogen worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 45 cm - Mv wordt geroerd. Wel gelden er uitzonderingen. Zo is het wel toegestaan om bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m² wordt uitgebreid en bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m² ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en) te bouwen. Evenals bij de andere archeologische dubbelbestemming geldt ook bij deze dubbelbestemming dat er voor een aantal werken en werkzaamheden een omgevingsvergunning nodig is.

De laatste bestemming die voorkomt in het bestemmingsplan, is de bestemming 'Waarde - Wierde invloedszone'. Deze bestemming is opgenomen ten behoeve van het behoud, herstel en ontwikkeling van de openheid, het zicht op en de herkenbaarheid van het wierdeterrein. Deze bestemming kent, in tegenstelling tot de andere dubbelbestemmingen in dit bestemmingsplan, geen bouwregels maar wel specifieke gebruiksregels. Uit deze specifieke gebruiksregels volgt dat het met de bestemming strijdig is om gronden te gebruiken voor de aanleg van een bos of boomgaarden en het aanleggen van houtteelt. Verder kent de dubbelbestemming een vergunningsplicht voor het uitvoeren van een werk of van werkzaamheden.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Hieronder zijn begrepen de anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels en de algemene gebruiksregels. Zo regelen de algemene bouwregels dat in afwijking van hetgeen Hoofdstuk 2 (de Bestemmingsregels) bepaalt, de bouwgrenzen mogen worden overschreden voor bij gebouwen behorende stoepen stoeptreden, trappen(huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, serres, entreeportalen, veranda's en afdaken, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,50 m. Voor andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen geldt dat de overschrijding van de bouwgrenzen niet meer bedraagt dan 1,00 m.

De algemene gebruiksregels bepalen dat een aantal zaken strijdig is met dit bestemmingsplan. Het gaat dan onder andere om het gebruiken van de gronden voor de stalling en opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- en/of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een bestemmingplan dient op grond van artikel 3.1.6 eerste lid sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan.

In het onderhavige geval zijn de kosten samenhangend met de uitbreiding van de loods voor rekening van de initiatiefnemer. In artikel 6.12 eerste lid van de Wro is bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In afwijking van deze bepaling kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling besluiten geen exploitatieplan vast te stellen. Omdat in dit geval de kosten samenhangend met de uitvoering van de uitbreiding van de loods voor rekening van initiatiefnemer zijn heeft de gemeente ervoor gekozen geen exploitatieplan vast te stellen.

Afgesproken is dat de gemeente de inspanningsverplichting op zich neemt om het bestemmingsplan in procedure te brengen met het doel te komen tot een onherroepelijk bestemmingsplan.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Wettelijk vooroverleg

In het kader van het wettelijke vooroverleg is het voorontwerpbestemmingsplan naar de veiligheidsregio, de provincie Groningen en het waterschap Noorderzijlvest verzonden. De veiligheidsregio heeft het plan beoordeeld op de aanwezigheid van externe risicobronnen en de bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid. De veiligheidsregio heeft hierover geen opmerkingen.

De opmerkingen uit de vooroverlegreacties van de provincie en het waterschap zijn in het navolgende samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie. De gehele reacties zijn als bijlage 5 aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

Provincie Groningen

Opmerking 1: Toetsing bepalingen omgevingsverordening

De provincie heeft in de vooroverlegreactie getoetst aan de volgende bepalingen uit de provinciale Omgevingsverordening: zones rond wierden (artikel 2.53.2 Omgevingsverordening), landschap met herkenbare onregelmatige blokverkaveling (artikel 2.60.4 Omgevingsverordening) en inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen (artikel 2.8 Omgevingsverordening). Het plan staat niet op gespannen voet met de instructies in voorgenoemde bepalingen.

Reactie:

De bepalingen zijn in paragraaf 3.2 van de toelichting kort genoemd.

Opmerking 2: Leefgebied weidevogels

Het plangebied is gelegen op gronden die op kaart 6 bij de Omgevingsverordening de aanduiding 'leefgebied weidevogels' hebben. In het plan wordt geen aandacht besteed aan het effect van het plan op het leefgebied voor weidevogels. Onder verwijzing naar artikel 2.48.1 van de Omgevingsverordening moet hier alsnog aandacht aan besteed worden.

Reactie:

De toetsing is in paragraaf 3.2 van de toelichting van het bestemmingsplan opgenomen.

Opmerking 3: Wet natuurbescherming

Het plan biedt op dit moment onvoldoende duidelijkheid over de effecten van het gehele bedrijf (inclusief het bouwplan voor de jongveestal en de daarmee gepaarde beperkte uitbreiding van de veestapel) op nabij gelegen beschermde natuurgebied in het kader van de Wet natuurbescherming, zo ook over de effecten van het bouwplan op de door de Wet natuurbescherming beschermde plant- en diersoorten.

Reactie:

De toetsing is in paragraaf 4.3 opgenomen.

Opmerking 4: Planregeling 'Agrarisch bedrijf' (artikel 3)

De provincie heeft de volgende opmerkingen over de planregeling 'agrarisch bedrijf':

  • Er is sprake van 2 bouwvlakken die zijn gekoppeld door de aanduiding 'relatie', de bepaling die bij deze aanduiding hoort, moet nog worden opgenomen;
  • 'Agrarische bedrijven' moet gewijzigd worden in 'een agrarisch bedrijf';
  • Ondergeschikte en/of volwaardige intensieve veehouderij als gebruik moet als strijdig worden gerekend;
  • Er is geen bepaling opgenomen over het houden van dieren op ten hoogste één bouwlaag;
  • De provincie verzoekt een bepaling op de nemen ten aanzien van het aardbevingsgebied, zoals ook opgenomen in artikel 2.9.1 van de Omgevingsverordening.

Reactie:

De toetsing van de bovenstaande vier punten heeft geleid tot een aantal wijzigingen in de regels van het bestemmingsplan. De toetsing van punt 5 is in paragraaf 3.2 van deze toelichting opgenomen. Deze laatste opmerking leidt niet tot enige aanpassing van de regels van het bestemmingsplan.

Waterschap Noorderzijlvest

Het waterschap stemt in met het voorontwerpbestemmingsplan. Wel merkt het waterschap op dat de nieuwbouw is geprojecteerd boven een watergang. Voor het dempen, beduikeren of omleggen van de watergang moet voor aanvang van de werkzaamheden een watervergunning op grond van de Keur worden aangevraagd.

Reactie:

Voor de volledigheid is dit punt opgenomen in paragraaf 4.1.

6.2.2 Inspraak en zienswijzen

De resultaten van inspraak en zienswijzen worden te zijner tijd ingevoegd.