direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeewolde - Wulpweg 22
Status: ontwerp
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0050.WPWulpweg22-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van de Wulpweg 22 in het buitengebied van Zeewolde is een agrarisch bedrijf planologisch geregeld. Op het perceel was een melkveehouderij gevestigd. Het bedrijfsperceel en bedrijfsgebouwen zijn reeds verkocht ten behoeve van een bedrijf gespecialiseerd in de opslag van paardenmest.

Er is sprake van een strijdig planologische situatie, omdat de gronden in het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2016 zijn bestemd voor een agrarisch bedrijf. Een opslagbedrijf voor (paarden)mest moet worden beschouwd als een agrarisch hulpbedrijf en is geen agrarisch bedrijf.

Teneinde dit deze bedrijfsactiviteit toch mogelijk te maken kan toepassing worden gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die in het bestemmingsplan is opgenomen waarmee de agrarische bestemming kan worden gewijzigd in een andere (bedrijfs)functie.

De gemeente Zeewolde heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid. Dit wijzigingsplan geeft hieraan invulling.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het landelijk gebied van de gemeente Zeewolde, op ongeveer 10 kilometer ten westen van Zeewolde. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door het huidige bedrijfsperceel met de daarbijbehorende bebouwing. In de volgende figuur is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPWulpweg22-ON01_0001.png"

Ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het geldende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' van de gemeente Zeewolde dat op 29 september 2016 is vastgesteld en deels is aangepast in het 'Reparatieplan Buitengebied 2018', vastgesteld op 28 juni 2018 en in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016 - 2e herziening 2019' vastgesteld op 7 november 2019.

Het plangebied heeft de bestemming 'Agrarisch', en is voorzien van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch bedrijf' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Daarnaast geldt voor het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - Luchtvaart 2' en de maatvoeringsaanduiding 'bouwhoogte luchtvaart 2: 146,3)

In de volgende figuur is een fragment uit het geldende bestemmingsplan weergegeven. Het plangebied is rood omlijnd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPWulpweg22-ON01_0002.png" Fragment bestemmingsplan Buitengebied 2016 (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Binnen de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch bedrijf' is één agrarisch bedrijf toegestaan in combinatie met wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' is van toepassing op het gebied. Bij ingrepen groter dan 500 m2 dient door middel van archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat er geen sprake is van aantasting van archeologische waarden. Tot slot geldt voor het gebied de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - luchtvaart 2'. Met deze gebiedsaanduiding is in verband met het vrijhouden van uitvliegstroken voor luchtvaart een maximale bouwhoogte voor alle bebouwing ter plaatse opgenomen.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt het plan beschreven. Daarna wordt de nieuwe situatie getoetst aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheden. In hoofdstuk 3 van dit wijzigingsplan wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het rijksbeleid, provinciaal en gemeentelijk beleid. In hoofdstuk 4 zijn de omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 is de juridische regeling opgenomen. Tenslotte is in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 PLANBESCHRIJVING

2.1 Planuitgangspunten

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel aan de Wulpweg 22 ten westen van het dorp Zeewolde. Het voormalige melkveehouderij perceel ligt ten oosten, op circa 550 meter, van de Rijksweg A27. Het plangebied ligt aan een doodlopende weg, die uitsluitend wordt gebruikt voor bestemmingsverkeer. Aan de overzijde van de weg is een agrarisch akker-/loonbedrijf gevestigd. Verder is het plangebied gelegen in het open agrarisch gebied.

Op het perceel staan bedrijfsgebouwen ten behoeve van voormalige melkveehouderij. Het gebouwencomplex bestaat uit een bedrijfswoning met daarachter ligboxstallen en een aantal sleufsilo's.

Het erf is omsingeld met erfbeplanting met een opening aan de voorzijde. Een luchtfoto van de huidige situatie, alsmede het vooraanzicht van het perceel is weergegeven in de volgende figuren.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPWulpweg22-ON01_0003.png"

Luchtfoto plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPWulpweg22-ON01_0004.png"

Vooraanzicht bedrijfsperceel met bedrijfswoning

Bedrijfswerkzaamheden

Met dit wijzigingsplan wordt het voorgenomen gebruik van het bedrijfsperceel geregeld.

Het gaat om de vestiging van een bedrijf dat is gespecialiseerd in de opslag en aan- en afvoer van paardenmest. Het gaat hierbij om paardenmest dat bij bedrijven, zoals maneges en paardenhouderijen wordt afgehaald om uiteindelijk als grondstof voor de champignonteelt te gebruiken.

De werkzaamheden van het bedrijf bestaan uitsluitend uit het vervoeren van de mest en eventueel het (tijdelijk) opslaan ervan in de gebouwen. Voor het gebruik van de mest als grondstof voor de champignonteelt is het van belang dat de mest zo vers mogelijk blijft. In de meeste gevallen zal de mest dan ook rechtstreeks van de bron naar het composteerbedrijf elders gebracht.

Omdat de paardenmest voor de champignonteelt een grondstof is, houdt het ook in dat de mest niet verontreinigd mag zijn met bijvoorbeeld hooi, stro touwtjes, plastic, kuil of tuinafval. Daarnaast moet de mest zo vers mogelijk zijn en wordt er op het bedrijfsperceel alleen mest opgeslagen dat niet direct een bestemming heeft, en dus kort moet worden opgeslagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPWulpweg22-ON01_0005.png"

Indeling gebruik bouwwerken

De bestaande gebouwen krijgen een nieuwe functie en worden alleen gedeeltelijk aan de binnenzijde verbouwd ten behoeve van de opslag van mest en eventueel stalling en reparatie aan de transportwagens.

Concreet zal de kleine ligboxstal (2 in bovenstaande figuur) wordt verbouwd tot een werkplaats voor klein onderhoud. De grote ligboxstal (3 in bovenstaande figuur) wordt geschikt gemaakt om de paardenmest tijdelijk in op te slaan.

De zes sleufsilo's (1 in bovenstaande figuur) zullen worden gebruikt om de (drie) vrachtwagens 's-avonds in te parkeren en om de containerbakken in neer te zetten.

De bedrijfswoning blijft als zodanig in gebruik.

Met dit wijzigingsplan worden verder geen bouwkundige ingrepen (anders dan inpandig) voorgesteld. Ook blijft de inrichting van het perceel ongewijzigd, zowel qua inrichting van het erf als de landschappelijke inpassing. De huidige ruimtelijke inrichting blijft hierdoor onveranderd.

2.2 Planologische inpasbaarheid

De functiewijziging wordt planologisch geregeld met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3 lid 3.7.8 van het bestemmingsplan Buitengebied 2016. Hiermee kan de agrarische bestemming worden gewijzigd ten behoeve van een (bedrijfs)functie die zijn opgenomen in bijlage 2 bij de regels.

Het opslag- en vervoersbedrijf kan worden beschouwd als een agrarisch hulpbedrijf dan wel tenminste daarmee vergelijkbaar. De bedrijfsfunctie is daarmee passend binnen de functies die in bijlage 2 van de regels zijn opgenomen.

Aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zijn verder de volgende voorwaarden verbonden:

  • a. De regels van artikel 5 (Bedrijf) dan wel zoals per functie genoemd in bijlage 2 moeten van overeenkomstige toepassing zijn, waarbij op de verbeelding het maximum bebouwd oppervlak wordt vastgelegd:

Het perceel zal worden bestemd als 'Bedrijf' met een specifieke functieaanduiding voor de bedrijfsvoering. Verder wordt op de verbeelding het maximum bebouwd oppervlakte (3.778 m²) middels een aanduiding vastgelegd.

  • b. Deze wijzigingsbevoegdheid mag uitsluitend worden toegepast ter plaatse van een bouwvlak:

Het plangebied betreft alleen het gebied waar de het bouwvlak is gelegen.

  • c. Het bouwvlak ter plaatse van de bedrijfsbeëindiging moet worden verwijderd:

Deze regel is niet van toepassing, er vindt geen bedrijfsbeëindiging plaats.

  • d. Er mag geen sprake zijn van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in dié zin dat de bedrijven in hun bestaande mogelijkheden en ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt:

In hoofdstuk 4 komen de omgevingsaspecten aan de orde, waaronder de milieusituatie. Hieruit blijkt dat door de functiewijziging geen onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven ontstaan en deze bedrijven ook niet worden beperkt in hun bestaande (ontwikkelings)mogelijkheden.

  • e. De bedrijfsvloeroppervlakte mag na functiewijziging ten hoogste 30% van de oppervlakte van de bouwperceel zal bedragen:

Zoals beschreven onder sub a en ook eerder is aangeven, verandert er ruimtelijk niets aan de inrichting van het bouwperceel. Het maximum oppervlak aan bebouwing is feitelijk overigens 30% van de oppervlakte van het bouwvlak (bouwperceel).

  • f. De woonfunctie moet worden ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning:

Zoals beschreven in paragraaf 2.1 wordt de bestaande bedrijfswoning in de nieuwe situatie eveneens gebruikt als bedrijfswoning.

  • g. Parkeren moet op het eigen erf plaatsvinden:

Zoals beschreven in paragraaf 2.1 worden de bestaande sleufsilo's gebruikt voor het stallen van de drie vrachtwagen en eventuele containers, voor de overige parkeerbehoefte is binnen het erf genoeg ruimte om dit op te vangen.

  • h. Met een erfinrichtingsplan moet worden aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast:

Zoals beschreven in paragraaf 2.1 blijft de inrichting van het perceel in de nieuwe situatie ongewijzigd. Ook blijft de inrichting van het perceel ongewijzigd, zowel qua inrichting van het erf als de landschappelijke inpassing. Een erfinrichtingsplan is daardoor niet nodig.

  • i. Er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden, de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden:

Met de beoogde ontwikkeling wordt uitsluitend een nieuwe functie toegestaan zoals blijkt uit hoofdstuk 4 doet deze nieuwe functie geen onevenredig afbreuk aan de milieusituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden, de archeologische waarden van het gebied. Daarnaast ontstaat er geen onevenredige afbreuk aan de woonsituatie, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Conclusie

Geconstateerd kan worden dat de functiewijziging voldoet aan alle daarvoor gehanteerde criteria. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.

 

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is op 11 september 2020 door de Minister vastgesteld. De NOVI biedt een langetermijnperspectief op de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland tot 2050. Met de NOVI geeft het kabinet richting aan de grote opgaven die het aanzien van Nederland de komende dertig jaar ingrijpend zullen veranderen. Met de NOVI benoemt het Rijk nationale belangen, geeft het richting op de vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energiestrategie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Uitvoering

De NOVI bevat ook een opmaat naar een Uitvoeringsagenda. Daarin wordt niet alleen inzichtelijk gemaakt welke inzet Rijk en regio nu al plegen, maar ook welke (gezamenlijke) acties de NOVI daaraan toevoegt. De Uitvoeringsagenda wordt richting de definitieve NOVI verder uitgewerkt. Daarbij worden de kansen en risico's uit de planMER betrokken.

De bedoeling is dat de NOVI zich aan nieuwe ontwikkelingen kan aanpassen, in een permanent en cyclisch proces. Het Rijk gebruikt daarvoor een goede NOVI-monitor.

Rijk, provincies en gemeenten gaan meer samenwerken als één overheid. De NOVI-aanpak is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden. Medeoverheden, burgers en bedrijven, zijn niet juridisch aan de visie in de NOVI gebonden. Om de opgaven als overheden samen aan te pakken wordt op basis van de vastgestelde NOVI toegewerkt naar samenwerkingsafspraken.

Het is belangrijk dat de omgevingsvisies van Rijk, provincies en gemeenten waar nodig en mogelijk op elkaar aansluiten. Daarvoor moeten de bestaande Gebiedsagenda's worden uitgebouwd tot bredere Omgevingsagenda's. Die omvatten de volle breedte van het omgevingsbeleid en kunnen zich ontwikkelen tot de kern van een werkend stelsel van omgevingsbeleid. Deze Omgevingsagenda's worden met alle landsdelen gemaakt, in samenwerking tussen de overheden.

De samenloop van verschillende nationale belangen en de omvang van de opgaven maken het in sommige gebieden tot een grote uitdaging om tot passende oplossingen te komen. Er is daarvoor in deze gebieden extra inzet van Rijk en regio nodig, omdat het binnen de bestaande kaders onvoldoende lukt om tot resultaat te komen. Daarom zullen er NOVI-gebieden worden benoemd.

Open proces

De NOVI is tot stand gekomen in samenspraak met verantwoordelijke ministeries, gemeenten, provincies en waterschappen. Tevens is input gebruikt van adviesraden, kennisinstellingen, het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en burgers. De dialoog met en tussen alle betrokkenen stopt niet met het verschijnen van de (ontwerp)-NOVI. Het blijft een open proces, waarvan participatie een wezenlijk onderdeel uitmaakt.

Voorliggend wijzigingsplan speelt in op het thema 'Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied' uit de NOVI.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de SVIR is 'de ladder voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Het initiatief betreft een ontwikkeling die met de bedrijfsactiviteiten past binnen het landelijk gebied en niet thuis hoort binnen het stedelijk gebied. De ligging en kenmerken / kwaliteiten van de locatie maken de locatie uitermate geschikt voor de voorgenomen ontwikkeling. De planlocatie betreft een zogenoemde VAB-locatie (vrijkomende agrarische bebouwing), wat aansluit bij het provinciaal beleid, zie paragraaf 3.2.

3.2 Provinciaal beleid


Omgevingsprogramma Provincie Flevoland

Op 27 februari 2019 is het omgevingsprogramma Provincie Flevoland vastgesteld. In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.

De provincie wil de vitaliteit van het landelijk gebied vergroten en de gebruiksmogelijkheden ervan meer afstemmen op de maatschappelijke behoeften. Om het economisch draagvlak te verbreden wil de provincie ruimte bieden aan nieuwe functies in het landelijk gebied en deze verweven met de bestaande landbouwfunctie. Vestiging van activiteiten die bij uitstek thuishoren op een bedrijventerrein of aansluitend aan het bebouwde gebied worden in principe niet toegestaan. De activiteiten moeten in principe kleinschalig van karakter zijn. De bebouwingsmogelijkheden dienen hierop te zijn afgestemd. Effecten die milieuhygiënisch, landschappelijk en verkeerskundig (veiligheid en verkeersaantrekkende werking) ongewenst zijn, moeten worden voorkomen. Zo mogen nieuwe functies de landschappelijke en cultuurhistorische kern- en basiskwaliteiten van het gebied niet aantasten. De provincie ziet erop toe dat de mogelijkheden van verstedelijking in het landelijk gebied afdoende gemotiveerd zijn boven het gebruik maken van mogelijkheden in het stedelijk gebied. Zo ziet de provincie ook toe op een goede omgang met de Ladder voor duurzame verstedelijking van het Rijk.

Toetsing

In dit geval wordt een bedrijf gespecialiseerd is het afvoeren van paardenmest vastgelegd. Een dergelijke functie past goed in het buitengebied, en blijft binnen de bestaande perceelsgrenzen. Met het wijzigen van de bestemming worden geen nieuwe gebouwen voorgesteld ook worden de bebouwingsmogelijkheden niet verruimd. Ook is geen sprake van aantasting van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden en zijn er geen milieuhygiënische, landschappelijke en verkeerskundige belemmeringen. Dit is nader toegelicht in hoofdstuk 2 en 4. Daarmee is het plan in overeenstemming met het Omgevingsprogramma Flevoland.

Omgevingsvisie FlevolandStraks

De visie van de provincie Flevoland gaat over de kansen en opgaven voor Flevoland over de periode tot 2030 en verder. Naar de toekomst toe wil Flevoland ruimte bieden voor nieuwe initiatieven met het 'ja, mits'-principe. De begintijd van de bepalende overheid en de maakbare samenleving heeft de provincie achter zich gelaten. Iedereen die wil bijdragen aan de toekomst van Flevoland is van harte uitgenodigd. Door deze opstelling zijn er meer mogelijkheden voor initiatieven van inwoners en bedrijven.

Er zijn drie kernopgaven:

  • Het Verhaal van Flevoland (fysieke omgeving),
  • Krachtige Samenleving (sociaal-economische omgeving),
  • Ruimte voor Initiatief (bestuurlijke omgeving).

Deze opgaven vormen de kern voor alle ontwikkelingen waar de provincie Flevoland bij betrokken is. Zowel voor de strategische opgaven uit de Omgevingsvisie, als andere vraagstukken van de provincie Flevoland. In de strategische opgaven staan de belangrijkste vraagstukken en ambities voor de toekomst beschreven. Het gaat om de volgende opgaven:

  • Duurzame Energie
  • Regionale Kracht
  • Circulaire Economie
  • Landbouw: Meerdere Smaken

De voorgenomen ontwikkeling geeft een bestaande agrarische bedrijfslocatie een nieuwe functie waarmee leegstand in het landelijk gebied wordt voorkomen. Karakteristieke elementen blijven behouden, denk hierbij aan de erfsingel, de bedrijfsgebouwen. Gelet op vorenstaande sluit het voornemen goed aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie FlevolandStraks (specifiek ‘Het Verhaal van Flevoland’). Vooralsnog is de beleidsmatige kant van de Omgevingsvisie FlevolandStraks in uitwerking. Daarom wordt wat betreft het beleid nog verwezen naar het omgevingsplan Flevoland 2006.

Beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied

De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied', vastgesteld op 17 juni 2008, biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied.

De provincie wil verdere ontwikkeling van de landbouw stimuleren zodat het landelijk gebied vitaal en duurzaam blijft. Zij vindt het daarom van belang meer ruimte te bieden aan nieuwe agrarisch aanverwante (maar ook niet- agrarische functies) en de mogelijkheid te bieden om (voormalige) agrarische bouwpercelen te vergroten. Dit mag er dan uiteraard niet toe leiden dat de reeds in het landelijk gebied aanwezige functies gehinderd worden, noch dat het landelijk gebied verstedelijkt.

De van belang zijnde inhoudelijke afwegingen zijn hierna weergegeven:

  • Niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij belemmeringen en hinder ontstaan voor het functioneren van de naastgelegen (agrarische) bedrijven en/of activiteiten, zoals wonen en recreëren. Indien nodig en mogelijk zal dit nader worden geregeld in een (milieu)vergunning.
  • Voorkomen van verstedelijking van het landelijk gebied.
  • Per (voormalig) agrarisch bouwperceel wordt uitgegaan van één woning. Vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning.
  • Landschappelijke inpassing.
  • Vergroting van de (voormalige) agrarische bouwpercelen dan wel de ontwikkeling van niet-agrarische en/of agrarisch aanverwante activiteiten op (voormalige) agrarische bouwpercelen zijn mogelijk, tenzij dit leidt tot knelpunten of onveilige situaties in de verkeersafwikkeling .
  • Er wordt naar gestreefd, dat recreatieve en/of toeristische activiteiten en andere publiek aantrekkende activiteiten goed bereikbaar zijn met openbaar vervoer en fiets.

Toetsing aan de beleidsregel kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied.

In voorliggend geval is sprake van een kleinschalige ontwikkeling, waarbij een melkveehouderij naar een agrarisch aanverwante bedrijf wordt omgezet. Het erf en of bedrijfsperceel wordt niet vergroot en het aantal woningen en of bedrijfsgebouwen neemt niet toe.

Conclusie provinciaal beleid

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de kaders van de beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' en de omgevingsvisie.

Hoofdstuk 4 OMGEVINGSASPECTEN

In de volgende paragrafen komen de voor de wijzigingsprocedure relevante omgevingsaspecten aan de orde.

4.1 Verkeer en parkeren

Verkeer

Het plangebied wordt ontsloten via de Wulpweg op de Vogelweg (N706). Zoals beschreven in paragraaf 2.1 beschikt het bedrijf over drie vrachtwagens die in de ochtend vertrekken en pas aan het eind van de werkdag terug komen. Een enkele keer, als ze in de buurt zijn, komen weer terug naar het bedrijf. Uitgaande van deze situatie ontstaan er door de vrachtwagens 12 verkeersbewegingen per etmaal. Het personeel, waarvan er één op het bedrijf woont, komen met een personen auto naar het bedrijf. Dit zijn 6 verkeersbewegingen per etmaal. Voor een vrijstaande (bedrijfs)woning in het buitengebied geldt op basis van de kencijfers van het CROW een verkeersgeneratie van 8 verkeersbewegingen per etmaal.

In de huidige situatie is het perceel bestemd voor een melkveehouderij. Bij deze bedrijfsvoering zijn ook verkeersbewegingen, bijvoorbeeld van vrachtwagens die de melk komen ophalen en of veevoer komen brengen. Uitgaande dat er per dag twee vrachtwagens per dag komen, ontstaat er door de beoogde ontwikkeling een toename van 8 vrachtwagens per etmaal en 6 (lichte) verkeersbewegingen per etmaal. De bedrijfswoning is in de huidige situatie al aanwezig, hierdoor ontstaat er dus geen toename. Met dit plan neemt het aantal verkeersbewegingen met 8 zware en 6 licht verkeersbewegingen per etmaal toe.

Parkeren

De parkeerbehoefte voor de bedrijfsvoering bestaat uit het parkeren van de 3 vrachtwagens, personenauto's van personeel en de parkeerbehoefte van de (bedrijfs)woning. Zoals in paragraaf 2.1 beschreven worden de 3 vrachtwagens geparkeerd in de bestaande sleufsilo's. Auto's van personeel (drie werknemers) worden bij de bedrijfswoning aan de voorzijde geparkeerd. Voor de (bedrijfs)woning geldt op basis van de kengetallen van het CROW een parkeerbehoefte van 2,4. Voor de gehele ontwikkeling is er een parkeerbehoefte van 3 vrachtwagen en 5,4 personenauto's. Op het bedrijfsperceel is hiervoor ruim voldoende ruimte.

4.2 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.

In de huidige situatie betreft de locatie een melkveehouderij. Op basis van de VNG-brochure valt een melkveehouderij in milieucategorie 3.2 met een grootste richtafstand van 100 meter. De bedrijfsfunctie die dit wijzigingsplan mogelijk maakt is niet opgenomen in de VNG-brochure, ook een soortgelijke functie is geen onderdeel van deze lijst. Daarom is er gekeken naar de verschillende functies van het bedrijf, opslag paardenmest en de transport hiervan. Voor deze bedrijfsvoering wordt er soms paardenmest opgeslagen. Een paardenfokkerij, waar ook paardenmest wordt opgeslagen en ook transport plaatsvindt, valt in milieucategorie 3.1 met een grootste richtafstand van 50 meter. Ook voor een regulier transportbedrijf wordt in de VNG-brochure een afstand van 50 meter geadviseerd.

De dichtstbijzijnde woning is de bedrijfswoning van het aan de overzijde gelegen loonbedrijf. Deze woning ligt op 60 meter vanaf het bedrijfsperceel en op 80 meter vanaf de bedrijfsgebouwen. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

In de huidige situatie is een bedrijf met milieucategorie 3.2 toegestaan. Aangezien de milieucategorie minder zwaar wordt en de bestaande bedrijfsgebouwen worden gebruikt voor het bedrijf is het aannemelijk dat het woon- leefklimaat minimaal gelijk blijft aan de huidige situatie en dat er sprake is en blijft van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.3 Geurhinder

Voor veehouderijen met een milieuvergunning geldt de Wet geurhinder en veehouderij. In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, gelden vaste afstanden. Voor veehouderijen gelden de vaste afstanden uit het Activiteitenbesluit. Ten opzichte van geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom geldt een (vaste) afstand van 50 meter. Los van het feit dat deze afstand niet specifiek geldt voor de voorgenomen bedrijfsfunctie is kan deze norm hier wel worden toegepast.

De afstand tussen het bedrijfsperceel en de dichtstbijzijnde (bedrijfs)woning bedraagt minimaal 60 meter. De bedrijfsgebouwen waar mest wordt opgeslagen liggen verder naar achter, waardoor de minimale afstand 80 meter bedraagt. Daarbij geldt dat in de huidige situatie een melkveehouderij aanwezig was waarvoor dezelfde richtafstanden van toepassing zijn.

Vanuit het aspect geur kan worden gesteld dat de beoogde ontwikkeling het woon- en leefklimaat minimaal verbeter of gelijk blijft aan de huidige situatie en dat er geen negatieve effecten ontstaan.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van beschermde natuurgebieden. Gezien het feit dat er geen sprake is van een ontwikkeling, maar een (planologische) omzetting van functie, kan worden gesteld dat dit wijzigingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft.

Alleen stikstofdepositie kan op een dergelijke afstand mogelijk negatieve effecten hebben op habitats en leefgebieden van soorten die hiervoor gevoelig zijn. Omdat er in Veluwerandmeren geen stikstofgevoelige habitattypen zijn aangewezen, vormt stikstofdepositie op de Veluwerandmeren geen belemmering. In Natura 2000-gebied Veluwe (op circa 7,5 km afstand) komen echter wel stikstofgevoelige habitattypen voor. De potentiële effecten van onderhavig plan zijn hoofdzakelijk het gevolg van verkeer en tijdelijke werkzaamheden in de aanlegfase. Om uit te sluiten dat de beoogde ontwikkeling negatieve effecten heeft op een stikstofgevoelige habitat, is een stikstofonderzoek met Aerius-berekening van de exploitatie- als de aanlegfase uitgevoerd. De stikstofberekening is toegevoegd in bijlage 1. Uit de berekeningen blijkt door de beoogde ontwikkeling geen toename in stikstofdepositie ontstaat. Het wijzigingsplan is daarom uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.

Soortenbescherming

De soortenbescherming vindt primair plaats via de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.

Er vinden geen veranderingen plaats op het bouwperceel, er is enkel sprake van een planologische bestemmingswijziging. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.

Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.5 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.

De gemeente Zeewolde heeft eigen archeologisch beleid. Op basis van dit beleid is in het plangebied 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing. Voor het plangebied geldt dat bij ingrepen groter dan 500 m2 onderzoek nodig is.

Omdat slechts sprake is van een functiewijziging van de bestaande gebouwen, kan archeologisch onderzoek achterwege blijven. De dubbelbestemming 'Waarde - archeologie 5' op de gronden rondom het erf, blijft evenwel in dit wijzigingsplan van toepassing. Vanuit dit aspect bestaan geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.

De voorgenomen planologische functiewijziging heeft geen invloed op het aspect cultuurhistorie.

4.7 Water

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijnde waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan.'

De planologische functiewijziging heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding of de afvalwaterketen. Hierover is het waterschap Zuiderzeeland geïnformeerd via de Digitale watertoets (nr. 20210603-37-26696). Uit deze toets (zie bijlage 2)blijkt dat er geen waterschapsbelang is. Uit nader overleg met het waterschap blijkt dat de korte procedure van toepassing is voor de watertoets.

Waterbeheerplan Waterschap Zuiderzeeland

Het Waterbeheerplan 2016-2021 (WPB3) bevat langetermijndoelen (zichtjaar 2050), doelen voor de planperiode (2016-2021) en maatregelen die het waterschap (samen met gebiedspartners) uit gaat voeren. De doelen en maatregelen hebben betrekking op de kerntaken van het waterschap (waterveiligheid, schoon water, voldoende water) en het thema water en ruimte. Hierbij gaat het om reguliere werkzaamheden, zoals peilbeheer, onderhoud aan dijken en het zuiveren van afvalwater en om nieuwe ontwikkelingen.

Thema Veiligheid

Het plangebied ligt niet buitendijks. Op basis van dit aspect zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Het plangebied ligt niet in een beschermingszone van een overige waterkering. Op basis van dit aspect zijn er geen uitgangspunten voor het thema veiligheid van toepassing.

Thema Voldoende Water

Wateroverlast

Streefbeeld

Het watersysteem, zowel in landelijk als in stedelijk gebied, is op orde. Het hele beheergebied voldoet aan de vastgestelde normen.

Het verharden van grond met bebouwing of bestrating leidt tot een versnelling van de afvoer van neerslag naar het watersysteem. Waar het verharde oppervlak als gevolg van een ruimtelijke ontwikkeling toeneemt, dienen compenserende maatregelen te worden genomen om piekafvoeren te verwerken. Afwenteling op omliggende gebieden wordt voorkomen en de bergingsruimte in het watersysteem blijft behouden.

Randvoorwaarde(n) wateroverlast

Het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Als deze toename groter of gelijk is aan 2.500 m² dan is compensatie noodzakelijk.

Toetsing

Het verhard oppervlak neemt als gevolg van de ontwikkeling niet toe, compensatie is dus niet noodzakelijk.

Goed functionerend watersysteem

Streefbeeld

Het watersysteem zorgt in normale situaties voor een goede doorstroming en afwatering in het beheergebied en maakt het realiseren van het (maatschappelijk) gewenste grond- en oppervlaktewaterwaterregime (GGOR) mogelijk. Waterschap Zuiderzeeland streeft ernaar dat de feitelijke situatie van het watersysteem overeenkomt met de legger. Op die manier kan het waterschap weloverwogen anticiperen op en reageren in extreme situaties.

Randvoorwaarde(n) goed functionerend watersysteem

Het waterschap streeft naar een robuust en klimaatbestendig watersysteem met grote peilvakken. Versnippering van het watersysteem is een ongewenste situatie. Nieuwe ontwikkelingen sluiten aan op bestaande peilvakken en de inrichting wordt afgestemd op de functie van het water.

In nieuwe watersystemen wordt gestreefd naar aaneengesloten waterelementen met een minimumaantal duikers en/of andere kunstwerken en zonder doodlopende einden. Het watersysteem wordt dusdanig ingericht dat het goed controleerbaar en beheersbaar is.

Toetsing

Met de beoogde ontwikkeling worden geen aanpassingen voorgesteld aan het (bestaande) watersysteem. Nadere uitwerking is dus niet noodzakelijk.

Thema Schoon Water

Goede structuurdiversiteit

Streefbeeld

Het waterschap streeft naar goede leef, verblijf- en voortplantingsmogelijkheden voor de aquatische flora en fauna in het beheergebied.

Uitgangspunt

Bij de inrichting van het watersysteem wordt gestreefd naar het realiseren van een ecologisch gezond watersysteem. Bij de dimensionering van het watersysteem wordt rekening gehouden met de te verwachten waterkwaliteit.

Goede oppervlaktewaterkwaliteit

Streefbeeld

Het grond- en oppervlaktewater biedt leef-, verblijf-, en voortplantingsmogelijkheden voor de (aquatische) flora en fauna in het beheergebied. De chemische toestand van deze wateren vormt hier geen belemmering voor.

Uitgangspunten

In het ontwerp van het watersysteem wordt uitgegaan van het principe 'schoon houden, scheiden, zuiveren'.

Goed omgaan met afvalwater

Streefbeeld

Veel menselijke activiteiten hebben een negatief effect op de kwaliteit van het oppervlaktewater doordat ze water verontreinigen. Het waterschap zorgt met de regulering of behandeling van afvalwater dat zo veel mogelijk van deze effecten teniet worden gedaan. Verontreiniging van het oppervlaktewater door afvalwater (huishoudelijk afvalwater, vervuild hemelwater en bedrijfsafvalwater) wordt voorkomen.

Uitgangspunt(en)

Voor bestaand gebied wordt gestreefd naar het afkoppelen van niet-vervuild verhard oppervlak van het rioolstelsel. Het ombouwen van bestaande gemengde rioolstelsels naar "zuiverend" gescheiden stelsels heeft een sterke voorkeur. Afstromend hemelwater van vervuilde oppervlakken wordt gezuiverd.

Toetsing

In de nabijheid van de ontwikkeling is momenteel geen openbare riolering aanwezig. Zoals eerder beschreven, zijn voor de beoogde ontwikkeling geen nieuwe gebouwen noodzakelijk en wordt er gebruik gemaakt van het bestaande systeem.

De opslag van mest vindt droog plaats in de bestaande gebouwen of in de afgesloten containers van de vrachtwagens. De mest mag in verband met de kwaliteit niet in aanraking komen met (hemel)water. De mest die opgeslagen wordt, in de containers van de vrachtwagens, is zo droog dat schoonmaken met water niet noodzakelijk is.

De bestaande sleufsilo's worden in de nieuwe situatie gebruikt om de vrachtwagens te stallen. In de huidige situatie vindt de afwatering van de sleufsilo's plaats via een put die verbonden is met de gierput, die op het terrein aanwezig is. Hierdoor wordt het afstromend hemelwater van de sleufsilo's dus ook niet vervuild. Dit hemelwater wordt niet geloosd in oppervlaktewater.

Het hemelwater afkomstig van de overige erfverharding wordt niet verontreinigd. Dit wordt geloosd in oppervlaktewater.

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat de beoogde ontwikkeling geen negatieve effecten heeft op de waterhuishouding binnen het plan.

4.8 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van weg verkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van de bedrijfsfunctie waarbij de bedrijfswoning hetzelfde blijft . Er is daarmee sprake van een bestaande situatie in de zin van de Wgh.

4.9 Luchtkwaliteit

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPWulpweg22-ON01_0006.png"

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

De beoogde ontwikkeling betreft een functiewijziging die kan toeleiden tot een verkeerstoename. Het bedrijf heeft 3 vrachtwagens waardoor, in vergelijking met de huidige situatie, 8 verkeersbewegingen per etmaal meer ontstaan. Daarnaast ontstaan er nog eens 6 lichte verkeersbewegingen. Middels de NIBM-tool is berekend of de toename niet in betekenende mate is.

Tabel 4.2 NIBM-tool

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPWulpweg22-ON01_0007.png"

Uit de NIBM-tool blijkt dat deze verkeerstoename zorgt voor een toename van het gehalte stikstof in de lucht van 0.06 µg/m³ en van fijn stof van 0,01 µg/m³ (zie tabel 4.2. De fijn stof toename blijft onder de 1,2 µg/m³, de grens van 1,2 voor N02 wordt ook niet overschreden.

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse van het plangebied is er sprake van een goed woon- en leefklimaat.

4.10 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.

Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.

In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het bedrijf tegenover het plangebied een opslag heeft, nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook valt het plangebied niet in het invloedgebied van routes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit wijzigingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.11 Kabels en leidingen

Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.

In of nabij het plangebied lopen geen hoofd kabels. Ook liggen er geen relevante zones over het plangebied.

Hoofdstuk 5 UITVOERBAARHEID

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het wijzigingsplan doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6 lid 1 sub a van de Wro. Door het voeren van de genoemde procedure, met de daar bijhorende zienswijzen-, c.q. beroepsprocedure, wordt de maatschappij betrokken bij het plan.

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is het plan toegezonden aan de provincie Flevoland en het waterschap Zuiderzeeland.

Op verzoek van het waterschap is paragraaf 4.7 aangevuld. De aangepaste waterparagraaf is voorgelegd aan het waterschap en als akkoord bevonden.

Vanuit de provincie Flevoland is in ruimtelijke opzicht geen bezwaar tegen het plan, aangezien het een initiatief binnen de uitwerkingsregels van het moederplan betreft. Wel verzoek de provincie in het kader van stikstofdepositie de referentiesituatie/ de voormalige vergunning toe te sturen. In verband met privacygevoelige gegevens is deze vergunning geen onderdeel van dit wijzigingsplan zijn de stukken separaat naar de provincie ter beoordeling toegezonden.

Het ontwerpwijzigingsplan wordt vervolgens gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Tijdens de periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om bij het college van Burgemeester en Wethouders een zienswijze in te dienen omtrent het ontwerpwijzigingsplan.

5.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is het van belang te weten of het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door een financieel haalbaar plan en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).

Financiële haalbaarheid

De kosten voor de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan financieel haalbaar geacht.

Grondexploitatie

De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro. Er is geen sprake van een bouwplan in de zin van het Bro. Het opstellen van een exploitatieplan is niet aan de orde. De kosten voor het voorliggende wijzigingsplan worden gedekt uit de gemeentelijke leges die voor rekening komen van de eigenaar van het perceel.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE REGELING

Het Zeewolde - Wulpweg 22 gaat vergezeld van een verbeelding en van regels.

Op deze verbeelding is het plangebied met de nieuwe juridische situatie weergegeven in die zin dat aan de gronden de bestemming 'Bedrijf' is toegekend. De bestemming 'Bedrijf' die is opgenomen, is afgestemd op de begrenzing van het huidige bedrijfskavel. Voor dit gebied vervangt het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016'.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' is ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - mestopslag' een bedrijf en de opslag en het vervoer van mest toegestaan. Binnen het opgenomen bouwvlak mag het maximum bebouwd oppervlak 3.778 m² bedragen.

Verder zijn de archeologische bestemmingen en de gebiedsaanduiding die voor het gebied van toepassing waren, opnieuw aan het perceel toegekend. De archeologiebestemming 'Waarde - 'Waarde - Archeologie 5' en de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - luchtvaart 2 met maatvoeringsaanduiding 'bouwhoogte luchtvaart 2: 146,3' zijn daarop afgestemd.

De regels die deel uitmaken van het Buitengebied 2016, aangepast bij het Reparatieplan Buitengebied 2018, zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan. Na het onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt het deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2016.
Voor een wijzigingsplan geldt dat dit plan altijd in samenhang moet worden gelezen met het moederplan. Dit betekent dat de algemene bepalingen uit het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016' en bijbehorende herzieningen van kracht blijven.