direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Zeewolde - Arkerpad 5
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0050.WPArkerpad5-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Ter plaatse van het Arkerpad 5 in het buitengebied van Zeewolde is een agrarisch bedrijf planologisch geregeld. Het voorgenomen plan is om de woning te gebruiken als plattelandswoning waarbij de nevenactiviteit caravanstalling (stallen caravans en opslag agrarische producten) behouden moet blijven. Het gebruik van de woning als plattelandswoning is op basis van het geldende bestemmingsplan niet toegestaan.

In het geldende bestemmingsplan Buitengebied 2016 is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee de ontwikkeling juridisch-planologisch is te regelen. Hierbij kan de bedrijfswoning gebruikt worden als plattelandswoning. De gemeente Zeewolde heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid. Dit wijzigingsplan geeft hieraan invulling.

De wijzigingsbevoegdheid houdt in dat de woning in milieutechnische zin deel uit blijft maken van het agrarisch bedrijf, maar dat het gebruik in juridische zin als plattelandswoning is toegestaan, zonder dat het agrarische bedrijf in zijn milieuruimte beperkt wordt.


De gemeente Zeewolde heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid. Dit wijzigingsplan geeft hieraan invulling.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het landelijk gebied van de gemeente Zeewolde, op circa 6 kilometer ten zuidwesten van Zeewolde. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door het huidige bouwperceel met de daarbijbehorende bebouwing. In de figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPArkerpad5-VS01_0001.jpg"

Figuur 1.1 De ligging van het plangebied

1.3 Planologische regeling

Het vigerende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Buitengebied 2016', dat op 29 september 2016 is vastgesteld en is herzien op 28 juni 2018 en 7 november 2019, door de gemeente Zeewolde. Het plangebied heeft de enkelbestemming "Agrarisch". De functieaanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch bedrijf" duidt aan dat de grond is bestemd voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. Verder geldt de functieaanduiding "caravanstelling", wat aanduidt dat een caravanstalling als nevenactiviteit is toegestaan. Ook geldt de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2", "Waarde - Archeologie 4" en "Waarde - Archeologie 5". In het figuur 1.2 is een uitsnede van de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPArkerpad5-VS01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Uitsnede van het geldende bestemmingsplan


Binnen de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel agrarisch bedrijf" is één agrarisch bedrijf toegestaan in combinatie met wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering. Het gebruiken van de bestaande bedrijfswoning ten behoeve van reguliere bewoning is niet toegestaan.

Verder is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" van toepassing. Bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan maximaal 0,5 meter dient door middel van archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat er geen sprake is van aantasting van archeologische waarden.


Tevens is de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" van toepassing. Bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan maximaal één meter dient door middel van archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat er geen sprake is van aantasting van archeologische waarden.

De dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" is ook van toepassing. Bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan maximaal 1,5 meter dient door middel van archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat er geen sprake is van aantasting van archeologische waarden.


Binnen de bestemming "Agrarisch" is een wijzigingsbevoegdheid (artikel 3 lid 3.7.4) opgenomen om de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - plattelandswoning' op de verbeelding aan te brengen ten behoeve van de functieverandering naar een plattelandswoning. Aan het toepassen van deze wijzigingsbevoegdheid is een aantal criteria verbonden:

  • 1. een ander woongebruik dan op de wijze van een plattelandswoning is uitgesloten.
  • 2. er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de (agrarische) bedrijfsfunctie in de nabijheid, in die zin dat naburige (agrarische) bedrijven er door in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.
  • 3. er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

In paragraaf 2.2 is het voornemen getoetst aan de geldende wijzigingscriteria.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 van dit wijzigingsplan wordt het plan beschreven en wordt het voornemen getoetst aan de geldende wijzigingscriteria. In hoofdstuk 3 wordt het beleidskader geschetst dat relevant is voor het plan. Daarbij wordt ingegaan op het rijksbeleid, het provinciaal beleid en het gemeentelijk beleid. Onderwerp van hoofdstuk 4 zijn de milieu- en omgevingsaspecten waaraan de nieuwe ontwikkeling is getoetst. In hoofdstuk 5 wordt de uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Dit is opgesplitst in maatschappelijke uitvoerbaarheid en economische uitvoerbaarheid. Tenslotte is in hoofdstuk 6 de juridische regeling opgenomen.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Planuitgangspunten

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het perceel aan het Arkerpad 5 ten zuidwesten van de dorpskern Zeewolde. Aan de westelijke grens van het perceel staat de oorspronkelijke bedrijfswoning met de daarbijbehorende tuininrichting. Ten oosten van deze bedrijfswoning ligt het bedrijfsperceel met bijbehorende bebouwing. Het erf is omsingeld met erfbeplanting met een opening aan de noordzijde van het perceel. Een luchtfoto van de huidige situatie is weergegeven in figuur 3.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.WPArkerpad5-VS01_0003.jpg"

Figuur 3.1 Luchtfoto van het plangebied

De locatie ligt in een omgeving met voornamelijk agrarische functies. Verder is het plangebied gelegen in het (half)open agrarisch gebied.

Op het agrarische bouwperceel vindt voornamelijk opslag plaats ten behoeve van het daar gevestigde akkerbouwbedrijf en is caravanstalling gevestigd. Twee van de vier bedrijfsloodsen worden gebruikt voor de opslag van agrarisch product zoals rode bieten en pastinaak. De andere twee bedrijfsloodsen worden gebruikt voor de nevenactiviteit caravanstalling en worden dus gebruikt voor meerlaags caravans en campers.


Met dit wijzigingsplan wordt het gebruik van de woning ten behoeve van reguliere bewoning als plattelandswoning juridisch mogelijk gemaakt, zonder dat het agrarisch bedrijf wordt belemmerd. Plattelandswoningen zijn (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond.


Met dit wijzigingsplan worden geen ingrepen voorgesteld. De inrichting van het perceel blijft in de nieuwe situatie ongewijzigd. Aan de landschappelijke elementen vinden geen aanpassingen plaats. De huidige ruimtelijke kwaliteit wordt hiermee gecontinueerd.

2.2 Planologische inpasbaarheid

De functiewijziging wordt planologisch geregeld door het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in artikel 3 lid 3.7.4 van het bestemmingsplan Buitengebied 2016. Hiermee kan de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" worden aangebracht. Aan de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid zijn enkele voorwaarden verbonden:


Een ander woongebruik dan op de wijze van een plattelandswoning is uitgesloten
De voormalige agrarische bedrijfswoning zal worden bewoond door iemand die geen functionele binding met het nabijgelegen agrarisch bedrijf (bedrijf op hetzelfde erf/perceel) heeft. Hiermee wordt voldaan aan de voorwaarde.


De functie mag niet leiden tot onevenredige afbreuk van de (agrarische) bedrijfsfunctie in de nabijheid.
Deze toetsing is met name van belang voor bedrijven van derden en niet van toepassing van het bedrijf waar de woning oorspronkelijk dienst van uit heeft gemaakt.


Omdat aan de woning de planologische functie als plattelandswoning wordt toegekend, vormt deze woning niet een belemmering voor het bedrijf ter plaatse.

In de directe nabijheid van het woonperceel is echter wel een bedrijfskavel met een agrarisch bedrijf van een derde aanwezig die wel kan worden belemmerd door de aanwezigheid van de woning.


Een akkerbouwbedrijf valt volgens de VNG-brochure in milieucategorie 2, waarvoor in een rustig buitengebied een richtafstand van 30 meter voor geluid geldt. Voor de aspecten stof, geur en gevaar bedraagt de aanbevolen afstand 10 meter. De afstand tussen de dichtstbijzijnde gevel van de woning en de grens van de inrichting van dat bedrijf is hierbij bepalend.


Het dichtsbijzijnde bouwperceel van bedrijven van derden ligt op circa 70 meter afstand van de woning. Daarmee wordt aan de richtafstanden voldaan. De woonfunctie leidt derhalve niet tot onevenredige afbreuk van deze (agrarische) bedrijfsfuncties.


Er dient sprake te zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat
Hoofdstuk 4 gaat nader in op een uitgebreide beoordeling op het woon- en leefklimaat van de woning. Geconcludeerd wordt dat ter plaatse van de woning sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.


Conclusie
Geconstateerd kan worden dat de functiewijziging voldoet aan alle daarvoor gehanteerde criteria. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. De NOVI geeft richting en helpt om keuzes te maken, te kiezen voor slimme combinaties van functies en uit te gaan van de specifieke kenmerken en kwaliteiten van gebieden. En er nu mee aan de slag te gaan en beslissingen niet uit te stellen of door te schuiven. Het versterken van de omgevingskwaliteit staat in de NOVI centraal. Dat wil zeggen dat alle plannen met oog voor de natuur, gezondheid, milieu en duurzaamheid gemaakt moeten worden. Bij de NOVI hoort een Uitvoeringsagenda. Hierin staat hoe uitvoering wordt gegeven aan de NOVI.


Binnen de NOVI zijn 8 voorlopige aandachtsgebieden geformuleerd als zogeheten NOVI-gebied. In een NOVI-gebied krijgt een aantal concrete vraagstukken extra prioriteit. Dit helpt om grote veranderingen en ruimtelijke opgaven in een regio beter te realiseren


Opgaven
Er is in Nederland sprake van een aantal dringende maatschappelijke opgaven. Deze opgaven kunnen niet apart van elkaar worden opgelost. Ze moeten in samenhang bekeken worden. Ze grijpen in elkaar en vragen meer ruimte dan beschikbaar is in Nederland. Niet alles kan, niet alles kan overal. Op het niveau van nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan de omgeving in Nederland, verwoord in vier opgaven:

  • 1. Ruimte maken voor klimaatverandering en energietransitie.
  • 2. De economie van Nederland verduurzamen en het groeipotentieel behouden.
  • 3. Steden en regio's sterker en leefbaarder maken.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Realiseren opgaven
In de NOVI is een tweetal instrumenten opgenomen om de opgaven te realiseren:

  • 1. De Omgevingsagenda.
    In de Omgevingsagenda agenderen het Rijk en regio de gezamenlijke vraagstukken en de gewenste aanpak daarvan. De Omgevingsagenda biedt een basis voor uitvoeringsafspraken en inzet van programma's en projectbesluiten van Rijk en regio.
  • 2. De NOVI-gebieden.
    Een NOVI-gebied is een instrument waarbij Rijk en regio meerdere jaren verbonden zijn aan de gezamenlijke uitwerking van de verschillende opgaven in het ruimtelijke domein. Vaak wordt voortgebouwd op bestaande samenwerkingstrajecten. Denk aan een Regio Deal en een verstedelijkingsstrategie.

Conclusie
Gelet op de te realiseren opgaven uit de NOVI kan de conclusie worden getrokken dat de voorgenomen ontwikkeling geen rijksbelangen raakt als opgenomen in de NOVI.

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) (artikel 3.1.6) is geregeld dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, moet voorzien in duurzame verstedelijking. De toelichting van een ruimtelijk project dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk maakt, moet een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling bevatten. Indien het project die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, moet er tevens gemotiveerd worden waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.


Dit wijzigingsplan betreft een perceelsgebonden ontwikkeling en geen stedelijke ontwikkeling zoals bovengenoemd. Daarom dient dit wijzigingsplan niet te worden getoetst aan artikel 3.1.6 Bro. Bovendien neemt het aantal woningen binnen het plangebied niet toe.

Wet plattelandswoning
Op 1 januari 2013 is de Wet plattelandswoning in werking getreden. Deze wet maakt het mogelijk om bewoning toe te staan in een voormalige agrarische bedrijfswoning door personen die niet verbonden zijn aan het agrarische bedrijf. De Wet plattelandswoning regelt dat voor deze woningen geen extra milieubescherming geldt, anders dan voor zover deze voor de agrarische bedrijfswoning van toepassing is. Ondanks dit moet op basis van Europese normen wel een goed woon- en leefklimaat worden aangetoond. Deze wet geeft een oplossing voor bedrijfswoningen die niet meer als dusdanig in gebruik zijn, maar bij planologische verandering naar een burgerwoning een belemmering voor het agrarische bedrijf zouden kunnen inhouden. De wet is geborgd in artikel 1.1a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).


Onderhavige ontwikkeling heeft betrekking op een bedrijfswoning bij een agrarisch bedrijf. Dit wijzigingsplan voorziet in een planologische regeling voor het gebruik van de woning als plattelandswoning. De Wet plattelandswoning regelt weliswaar dat voor deze woningen geen extra milieubescherming geldt, anders dan voor zover deze voor de agrarische bedrijfswoning van toepassing is. In hoofdstuk 4 wordt op het woon- en leefklimaat van de plattelandswoning ingegaan. Geconcludeerd wordt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsprogramma Provincie Flevoland
Op 27 februari 2019 is het omgevingsprogramma Provincie Flevoland vastgesteld. In dit (eerste) Omgevingsprogramma Flevoland is er voor gekozen al het bestaande beleid voor de ontwikkeling, het gebruik, het beheer, de bescherming of het behoud van de fysieke leefomgeving te bundelen in één programma dat digitaal beschikbaar is. Op deze wijze zijn de provinciale beleidskeuzes compact beschreven en is de samenhang tussen de verschillende beleidsterreinen het beste gewaarborgd.


De komende jaren wordt een forse leegstand van agrarische bedrijfslocaties verwacht. Door de schaalvergroting in de landbouw komen veel agrarische bouwpercelen vrij. De vrijgekomen boerderijwoningen kunnen worden gebruikt voor algemene bewoning, waarbij wordt uitgegaan van één woning per (voormalig) agrarisch bouwperceel.


Het opsplitsen van het agrarisch bouwperceel, waarbij geen extra bedrijfswoning wordt toegevoegd, maar sprake is van omzetting van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning is niet in strijd met dit beleid.


Omgevingsvisie FlevolandStraks
De Omgevingsvisie FlevolandStraks (vastgesteld door Provinciale Staten op 8 november 2017) geeft de visie van de provincie Flevoland op de toekomst van dit gebied. De visie gaat over de periode tot 2030 en verder. Het geeft aan welke kansen en opgaven er voor Flevoland liggen en welke ambities we hebben voor de toekomst. Het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een plattelandswoning is niet in strijd met dit beleid.

Kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied
De beleidsregel 'kleinschalige ontwikkelingen in het landelijk gebied' biedt het kader voor verschillende ontwikkelingen in het landelijk gebied. Deze beleidsregel maakt het mogelijk om een (voormalig) agrarisch bouwperceel te gaan gebruiken voor algemene bewoning. Het omzetten van een bestaande bedrijfswoning naar een plattelandswoning is niet in strijd met dit beleid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Woonvisie 2020-2025 Gemeente Zeewolde

Op 5 februari 2020 is de conceptversie van de Woonvisie 2020-2025 vastgesteld door de gemeente Zeewolde. In deze visie worden drie ambities gepresenteerd voor wonen op basis van de analyses en de gevoerde interactieve processen:

  • Passende nieuwbouw en aandacht voor voorraad: Hierbij worden prijsklassegrenzen aangepast, de sociale huursector wordt uitgebreid en er komt meer variatie in woonvormen. De focus ligt voortaan ook op de bestaande voorraad;
  • Duurzaam in de breedste zin: Hierbij ligt de focus op de energietransitie, maar ook op wonen en zorg.;
  • Uitvoering: samen met onze partners: Hierbij worden nieuwe prestatieafspraken met woonpalet en de huurdersorganisatie gemaakt, er wordt afstemming gemaakt met marktpartijen en een 2-jaarlijkse sessie met partners. Verder wordt beknopte monitoring en tussentijdse bijstelling ingevoerd.

In deze woonvisie worden ook knelpunten benoemd die de gemeente Zeewolde in relatie tot wonen ondervindt. Hieronder vallen knelpunten benoemd zoals stikstofproblematiek, weinig woningaanbod en het bouwtempo. Desbetreffende ontwikkeling omvat een wijzigingsplan die het mogelijk maakt voor een bedrijfswoning om bewoond te worden door derden. De desbetreffende ontwikkeling past daarom binnen de idealen van de Woonvisie 2020-2025 Gemeente Zeewolde.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Milieuzonering

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). Een richtafstand kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten.


In paragraaf 2.2 is al geconcludeerd dat de woonfunctie niet leidt tot onevenredige afbreuk van de bedrijfsfuncties in de nabijheid.


Ondanks het feit dat voor een plattelandswoning geen milieubescherming geldt (op basis van het Activiteitenbesluit) is het in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel van belang om te motiveren of er sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. Hierbij dient te worden beoordeeld in hoeverre hinder van geluid, geur, lucht en gevaar van het akkerbouwbedrijf het woon- en leefklimaat negatief beïnvloeden. Derhalve wordt hierna per aspect een beoordeling gegeven. Het is voor de huidige bewoners van de woning van groot belang dat de bewoning kan worden voortgezet. Voor het bedrijf is het van belang dat dit niet in de ontwikkelingsmogelijkheden wordt beperkt.


De afstand tussen de woning en de dichtstbijzijnde grens van de inrichting van het bedrijf is circa 12 meter. Dit betreft mede de afstand tot de ontsluiting van het bedrijfsperceel en de toegang naar de bedrijfsbebouwing. De afstand van de woning tot de gevel van het bedrijfsgebouw bedraagt circa 20 meter. Deze bedrijfsloods is gesitueerd op het achtererf. Gelet op de feitelijke inrichting van het erf door de afsplitsing van de woonkavel is het vanuit logistiek oogpunt (ontsluiting van het terrein) niet meer aannemelijk dat bedrijfsactiviteiten op een kortere afstand dan 20 meter vanaf de woning op het agrarische perceel plaatsvinden. Dit betreft dan ook de representatieve bedrijfssituatie die planologisch nog haalbaar is.


Geluid
De activiteiten op de locatie zijn hoofdzakelijk opslag en stalling (zie paragraaf 2.1). De akoestisch relevante activiteiten zijn de transportbewegingen van de voertuigen met producten van en naar de inrichting. De daadwerkelijk agrarische activiteiten vinden namelijk niet op het perceel zelf, maar op het land plaats. Op het perceel is de snelheid van de transportbewegingen, lager dan 15 km per uur en daarmee zeer laag. Het geluid die deze bewegingen veroorzaken is passend in het karakter van de omgeving en gebeurt slechts enkele malen per dag.


Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat in voldoende mate is aangetoond dat de bedrijfsactiviteiten van het bedrijf niet zodanig van aard en omvang zijn dat in de plattelandswoning onaanvaardbare geluidoverlast wordt ondervonden.


Geur
De Wet plattelandswoning regelt dat de voormalig agrarisch bedrijfswoning geen bescherming heeft ten aanzien van de geurhinder veroorzaakt door het eigen agrarisch bedrijf. De Wet geurhinder is derhalve niet van toepassing. Wel dient ten aanzien van andere geuraspecten te worden beoordeeld in hoeverre er sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor de woning. Ten aanzien hiervan kan worden opgemerkt dat er landbouwproducten worden opgeslagen in het bedrijfsgebouw die enige geurhinder zouden kunnen veroorzaken. Voor de opslag van akker- en tuinbouwproducten in bedrijfsgebouwen geldt ingevolge de normen van de bedrijvenlijst een afstand van minimaal 10 meter tot woningen. Hieraan wordt, zoals eerder in deze paragraaf is vermeld, voldaan.


Het geuraspect vormt geen belemmering voor het woon- en leefklimaat van de plattelandswoning.


De plattelandswoning dient echter wel beschermd te worden tegen geur afkomstig van andere agrarische bedrijven. Gezien de eerder benoemde richtafstand wordt de plattelandswoning hier voldoende tegen beschermd.


Lucht
In paragraaf 4.11 wordt uitvoerig ingegaan op het aspect luchtkwaliteit. Geconcludeerd wordt dat er ter plekke sprake is van een goede luchtkwaliteit. Het agrarische bedrijf waar deze woning bij hoorde betreft een grondgebonden akkerbouwbedrijf. Er verandert feitelijk niets. Bovendien is de lucht in het plangebied en omgeving schoon te noemen. Ook ten aanzien van dit aspect is in voldoende mate een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen.


Gevaar
In paragraaf 4.9 wordt ingegaan op het aspect externe veiligheid. Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Gevaar vormt dat ook geen belemmering voor de plattelandswoning. Verder voldoet de nabijgelegen bedrijfskavel van een agrarisch bedrijf aan de richtafstand van 10 meter.


Eventuele toekomstige agrarische bedrijven die zich op het perceel willen vestigen en (mogelijk) uitbreiden dienen bovendien te voldoen aan de eisen uit het Activiteitenbesluit. Indien in deze situatie sprake is van een onaanvaardbare milieusituatie kan bevoegd gezag in maatwerkvoorschriften aanvullende eisen stellen. Hierdoor zal er ook in eventuele toekomstige bedrijfssituaties sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de plattelandswoning.


Tot slot is bepaald dat de planologische status de basis is voor de milieutechnische toetsing. Met toepassing van dit wijzigingsplan blijft de woning vanuit de milieuwetgeving de status als bedrijfswoning behouden.

In artikel 1.3c van het Activiteitenbesluit is bepaald dat een bedrijfswoning waar op grond van het bestemmingsplan bewoning door derden wordt toegelaten op grond van het Activiteitenbesluit blijvend beschouwd wordt als onderdeel van de inrichting waartoe de bedrijfswoning behoort of ooit behoorde. Dit dus ongeacht de bestemming (zie onder andere de uitspraak: 201507344/1/R2, Gemert-Bakel, 25 mei 2016, onder 12.3).

4.2 Verkeer en parkeren

Op het gebied van verkeer en vervoer bestaat geen specifieke wetgeving die relevant is voor de voorgenomen activiteit. Wel dient in het kader van het ruimtelijk plan dat de activiteit mogelijk maakt, te worden onderbouwd dat het geheel voldoet aan een goede ruimtelijke ordening. Dit houdt onder meer in dat de eventuele verkeerstoename niet leidt tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en dat de parkeersituatie geen onevenredige hinder mag veroorzaken.

De voorgenomen ontwikkeling betreft een functiewijziging, niet een fysieke planologische ingreep. Er wordt daarom van uitgegaan dat er niks verandert aan de verkeersgeneratie of de parkeerbehoefte. De voorgenomen ontwikkeling zal niet leiden tot knelpunten in de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie zal geen onevenredige hinder veroorzaken.

Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Bodem

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient in geval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Verdachte plekken met betrekking tot de kwaliteit van de bodem dienen in het kader van de Wet bodembescherming bij ruimtelijke plannen en projecten te worden gesignaleerd vanuit een goede ruimtelijke ordening.

Het plangebied wordt in het huidige gebruik ook gebruikt als bedrijfswoning. Aangezien deze functie niet zal veranderen in de toekomstige situatie wordt er uitgegaan de bodem geschikt is voor de functie plattelandswoning. Verder zullen er geen sloop- of bouwwerkzaamheden plaatsvinden binnen het plan. Daarom is bodemonderzoek niet nodig.

4.4 Ecologie

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening gehouden worden met de natuurwaarden van de omgeving en met beschermde plant- en diersoorten. Deze zijn geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.


Gebiedsbescherming
Het plangebied ligt niet in de directe nabijheid van beschermde natuurgebieden. Gezien het feit dat er geen sprake is van een ontwikkeling, maar een (planologische) omzetting van een bedrijfswoning naar een plattelandswoning, kan worden gesteld dat dit wijzigingsplan geen (significante) effecten op de natuurwaarden in de omgeving heeft. Ook is de toename in stikstofdepositie uitgesloten. Het wijzigingsplan is daarom uitvoerbaar in het kader van de Wet natuurbescherming.


Soortenbescherming
De soortenbescherming vindt primair plaats via de Wet natuurbescherming. Op grond van deze wet mogen geen beschermde planten en dieren (en hun verblijfsplaatsen), die in de wet zijn aangewezen, worden verstoord. Voor soorten die vermeld staan op bijlage IV, zoals vleermuizen, van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst soorten is een zware bescherming opgenomen. De verblijfplaatsen van beschermde soorten mogen niet negatief worden beïnvloed door bouwactiviteiten.


Er vinden geen veranderingen plaats op het bouwperceel, er is enkel sprake van een planologische bestemmingswijziging. Aantasting van beschermde soorten en strijdigheid met de Wet natuurbescherming wordt daardoor uitgesloten.


Voor alle soorten blijft de algemene zorgplicht van kracht. Bij verstoring van dieren moeten deze de gelegenheid krijgen te vluchten naar een nieuwe leefomgeving.

4.5 Archeologie

In de Erfgoedwet zijn archeologische resten beschermd. Wanneer de bodem wordt verstoord moeten archeologische resten intact blijven. Als dit niet mogelijk is, is opgraving een optie. Om inzicht te krijgen in de kans op het aantreffen van archeologische resten in bepaalde gebieden zijn op basis van historisch onderzoek archeologische verwachtingskaarten opgesteld.


Binnen het plangebied is ter plaatse van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2" de regeling van kracht dat bij ingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan maximaal 0,5 meter onderzoek nodig is.

Binnen het plangebied is ter plaatse van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 4" de regeling van kracht dat bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan maximaal één meter onderzoek nodig is.

Binnen het plangebied is ter plaatse van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 5" de regeling van kracht dat bij ingrepen groter dan 500 m2 en dieper dan maximaal 1,5 meter onderzoek nodig is.


Omdat slechts sprake is van een functiewijziging van de bestaande gebouwen, kan archeologisch onderzoek achterwege blijven. De dubbelbestemming "Waarde - Archeologie 2", "Waarde - Archeologie 4" en "Waarde - Archeologie 5" op de gronden rondom het erf, blijft ook in dit wijzigingsplan van toepassing. Vanuit dit aspect bestaan dus geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.6 Cultuurhistorie

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden.


De voorgenomen planologische functiewijziging heeft geen invloed op het aspect cultuurhistorie, omdat er geen sprake is van cultuurhistorische waarden in het plangebied.

4.7 Water

De planologische functiewijziging heeft geen gevolgen voor de waterhuishouding of de afvalwaterketen. Voor dit plan is de Digitale watertoets uitgevoerd (zie Bijlage 1 Digitale Watertoets). Uit deze toets blijkt dat er geen waterschapsbelang is. Het plan niet leidt tot effecten met betrekking tot de waterhuishouding of de afvalwaterketen. Verder overleg is niet nodig. Het waterschap geeft een positief wateradvies.

4.8 Geluid

Ten aanzien van geluidshinder is de Wet geluidhinder (Wgh) van kracht. Doel van deze wet is het terugdringen van hinder als gevolg van geluid en het voorkomen van een toename van geluidshinder in de toekomst. Voor het onderhavige plan is alleen geluidshinder als gevolg van weg verkeerslawaai van belang. In de wet is bepaald dat elke weg in principe een zone heeft, waar aandacht aan geluidshinder moet worden besteed. De Wgh onderscheidt geluidsgevoelige objecten enerzijds en niet-geluidsgevoelige objecten anderzijds. De Wgh stelt dat op de gevels van geluidsgevoelige objecten voldaan moet worden aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.


Op basis van art. 76 lid 3 Wgh hoeft de geluidsbelasting van een aanwezige weg (waar geen wijzigingen optreden) op bestaande woningen niet getoetst te worden aan de grenswaarden. Hieronder valt het omzetten van een agrarische bedrijfswoning naar een (burger)woning. Er is daarmee sprake van een bestaande situatie in de zin van de Wgh.

4.9 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).


Het plaatsgebonden risico (PR) is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Het groepsrisico is de kans dat een groep mensen overlijdt door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) moet worden gezien als een maat voor maatschappelijke ontwrichting.


Voor het groepsrisico is een oriënterende waarde bepaald. Dit betreft geen harde norm, maar vormt een onderdeel bij de beoordeling van de aanvaardbaarheid van het risico. In algemene zin geldt dat wanneer het groepsrisico onder de oriënterende waarde blijft, er sprake is van een acceptabel risiconiveau.


In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in of nabij het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Ook valt het plangebied niet in het invloedgebied van routes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Het aspect externe veiligheid vormt voor dit wijzigingsplan dan ook geen beperkingen en aanvullend onderzoek kan achterwege blijven.

4.10 Kabels en leidingen

In (de omgeving van) een plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om de veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

Ten oosten van het plangebied is een hoogspanningsleiding waarmee vanuit planologisch oogpunt rekening moeten worden gehouden. De indicatieve zone moet als bebouwingsvrije zone worden gehanteerd. Hierbinnen mogen geen bebouwing, obstakels en hoge beplanting worden aangebracht.

De contour van deze hoogspanningsverbinding loopt niet over het plangebied. Daarom wordt er vanuit het aspect "Kabels en leidingen" uitgegaan van goede ruimtelijke ordening.

4.11 Luchtkwaliteit

Een onderdeel van de Wet milieubeheer betreft luchtkwaliteit. De wet is enerzijds bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling, ondanks overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.


In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.


Het wijzigingsplan voorziet uitsluitend in een planologische functiewijziging en heeft geen consequenties voor de luchtkwaliteit.

4.12 Mer-beoordeling

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven voor activiteiten, plannen en besluiten of deze plan-m.e.r.-plichtig, project-m.e.r.-plichtig of m.e.r.-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Indien een activiteit onder de drempelwaarden blijft, dient nog een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd te worden. Dan moet het wel gaan om een stedelijk ontwikkelingsproject.


In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject m.e.r.-beoordelingsplichtig is in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2). Het voorgenomen bestemmingsplan valt niet binnen voorgenomen voorwaarden en is daarom niet m.e.r.-beoordelingsplichtig. De beoogde ontwikkeling komt daarmee meer overeen met een perceelsgebonden ontwikkeling waarbij geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject zoals in het Besluit Milieueffectrapportage is beschreven. Er is dus geen sprake van een plan die is opgenomen in onderdeel C en D van het Besluit Milieueffectrapportage en er is dus geen m.e.r.-beoordeling nodig. In de voorgaande paragrafen zijn de mogelijke milieugevolgen nader toegelicht. Hieruit blijkt dat er geen significante effecten ontstaan als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling.

Hoofdstuk 5 Juridische regeling

Verbeelding
Het wijzigingsplan Zeewolde - Arkerpad 5 gaat vergezeld van een verbeelding. Na onherroepelijk worden van het wijzigingsplan maakt het deel uit van het bestemmingsplan Buitengebied 2016. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de huidige bedrijfskavel. Het deel dat als woonperceel gebruikt wordt krijgt de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning". Dit is in feite het enige onderdeel dat gewijzigd wordt.

Regels
De regels die deel uitmaken van het Buitengebied 2016, aangepast bij het Reparatieplan Buitengebied 2018 en de Buitengebied 2016 - 2e herziening 2019 zijn onverkort van toepassing op dit wijzigingsplan.


In de regels is tevens opgenomen dat ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" een ander woongebruik dan op de wijze van een voormalige agrarische bedrijfswoning niet is toegestaan.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Vooroverleg en inspraak 
Het wijzigingsplan is in het kader van overleg als bedoel in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) als voorontwerp voorgelegd aan de provincie Fleovoland en het waterschap Zuiderzeeland.

De provincie heeft per e-mail te kennen gegeven dat het wijzigingsplan geen strijd geeft het provinciaal beleid.

Het waterschap heeft aangegeven dat er geen sprake is van waterschapsbelang en heeft enkel een tekstvoorstel gedaan cvoor aanpassing van de waterparagraaf die is overgenomen in het ontwerpwijzigingsplan.


Zienswijzen
Het ontwerp-wijzigingsplan heeft vervolgens met ingang van 28 december 2022 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn een tweetal zienswijzen ingediend. Deze zienswijzen zijn beoordeeld in het kader van de vaststellingsprocedure en hebben niet geleid tot aanpassingen van het plan.


Vaststelling
Met inachtneming van de ingekomen zienswijzen is het wijzigingsplan op 2 mei 2023 ongewijzigd vastgsteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het plan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Ten behoeve van de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is het van belang te weten of het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is. De economische uitvoerbaarheid wordt enerzijds bepaald door een financieel haalbaar plan en anderzijds door de wijze van kostenverhaal van de gemeente (grondexploitatie).


Financiële haalbaarheid
De kosten voor de ontwikkeling zijn voor rekening van de initiatiefnemer. Aangenomen wordt dat deze over de financiële middelen beschikt om het plan uit te kunnen voeren. Hiermee wordt het plan financieel haalbaar geacht.


Grondexploitatie
De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro. Er is geen sprake van een bouwplan in de zin van het Bro. Het opstellen van een exploitatieplan is niet aan de orde. De kosten voor het voorliggende wijzigingsplan worden gedekt uit de gemeentelijke leges die voor rekening komen van de eigenaar van het perceel.