direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Zeewolde Polderwijk - Molenbuurt fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0050.UPMOLENBUURT2-VS01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aan de noordzijde van Zeewolde wordt de wijk Polderwijk gerealiseerd. In de Polderwijk is ruimte voor ongeveer 2.950 woningen. De woonwijk wordt gefaseerd gerealiseerd. Ten behoeve hiervan is het bestemmingsplan “Polderwijk” (2004) opgesteld waarin de woonwijk via een uitwerkingsregeling kan worden ontwikkeld. Inmiddels is het eerste deel, het Parkkwartier, nagenoeg ontwikkeld.

Voor de nog te ontwikkelen delen (delen van het Bergkwartier, Waterkwartier en Havenkwartier) zijn de uitgangspunten door nieuwe stedenbouwkundige inzichten gewijzigd. Deze passen niet meer binnen de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Polderwijk. Om die reden is op 26 april 2012 het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" vastgesteld. Ook dit bestemmingsplan kent een uit te werken bestemming (Gemengd) waarbinnen met inachtneming van de uitwerkingsregels (gefaseerde) woningbouw mag plaatsvinden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPMOLENBUURT2-VS01_0001.png"

Figuur 1.1. Uitsnede geldend bestemmingsplan Polderwijk - Noord met uitgewerkte gebieden

Dit uitwerkingsplan maakt de ontwikkeling van circa 122 woningen mogelijk in wijkdeel Waterkwartier ten noorden van de Zeewolderweg (Molenbuurt). Het plangebied grenst met de zuidzijde aan de eerste fase van het gebied Molenbuurt. Voor de ontwikkeling van de eerste fase is op 18 april 2017 het Uitwerkingsplan Zeewolde Polderwijk - Molenbuurt vastgesteld.

In onderstaande figuur is de ligging van het plangebied opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPMOLENBUURT2-VS01_0002.jpg"

Figuur 1.2. Ligging plangebied

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de uitwerkingsregels, zoals die in het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" zijn opgenomen. Het voorliggende uitwerkingsplan voorziet in een concrete planologische regeling voor de beoogde woningbouw.

1.2 Opbouw toelichting

De juridisch-planologische regeling van dit uitwerkingsplan wordt in de navolgende hoofdstukken nader toegelicht en gemotiveerd. Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de behoefte verantwoord. In hoofdstuk wordt 3 een korte toelichting gegeven op het plangebied. In hoofdstuk 4 komt het plan aan de orde. Vervolgens worden in hoofdstuk 5 de voor het plangebied relevante milieu- en omgevingsaspecten besproken. Hoofdstuk 6 beschrijft de juridische aspecten van het uitwerkingsplan en in hoofdstuk 7 tot slot wordt een weergave gegeven van de economische uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 2 Behoefte-onderzoek

2.1 Inleiding

Het voorliggende uitwerkingsplan Zeewolde Polderwijk - Molenbuurt fase 2 maakt de ontwikkeling van circa 122 woningen mogelijk in wijkdeel Molenbuurt, waar een diversiteit aan woningen wordt gebouwd (circa 28 vrijstaande woningen en 94 woningen van het type vrijstaand/geschakeld, twee-onder-één kap en rijenwoningen). Dit deelgebied is nu nog onbebouwd.

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Dit is de reden dat in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de “ladder voor duurzame verstedelijking” is opgenomen. De bouw van nieuwe woningen wordt gezien als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom is in dit rapport de behoefte, locatiekeuze en ontsluiting onderbouwd aan de hand van de ladder. In dit hoofdstuk wordt hier kort op ingegaan. In bijlage 1 is de nadere volledige onderbouwing opgenomen

Overigens is op de merken dat in de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2016 (zaaknummer 201506618/1.R6) is bepaald dat een dergelijk onderzoek in uitwerkingsplannen feitelijk niet meer hoeft te worden gedaan.

2.2 Toetsing aan Rijksladder

2.2.1 Artikel 3.1.6 lid 2 Besluit ruimtelijke ordening (Bro): de rijksladder

De ladder bestaat uit de volgende drie treden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
2.2.2 Toetsing initiatief aan rijksladder

Trede 1: behoefte

De bouw van woningen in Zeewolde voorziet in een actuele regionale behoefte. De relevante woonregio bestaat uit de gemeenten Almere, Lelystad, Harderwijk en Ermelo.

De behoefte is nader onderbouwd in hoofdstuk 2. Hieruit blijkt dat:

  • de bevolking en het aantal huishoudens en Flevoland en Zeewolde en Noordwest Veluwe de komende jaren groeit;
  • er in Zeewolde een kwantitatieve behoefte is aan gemiddeld 100 woningen per jaar;
  • het programma aansluit op de kwalitatieve vraag en de door de gemeente beoogde differentiatie.

Conclusie trede 1
De bouw van 122 woningen geeft invulling aan een actuele regionale behoefte.  

Trede 2: locatiekeuze

Het is niet mogelijk om jaarlijks gemiddeld 100 woningen binnen bestaand bebouwd gebied te realiseren. Daarom is gekozen voor uitbreiding van Zeewolde aan de noordzijde. De locatie is een deelplan in de grote uitbreidingslocatie Polderwijk, die al in 2004 is vastgelegd in een bestemmingsplan.

Ook de provincie heeft in het omgevingsplan Flevoland (2006) geconcludeerd dat Polderwijk noodzakelijk is voor opvang van de woningbehoefte:

“Gezien de goede omgevingskwaliteiten, de grote woningbehoefte in de aangrenzende delen van Gelderland en Utrecht en de gunstige ligging van Zeewolde kan verwacht worden dat de druk op vestiging in Zeewolde vanuit het 'oude land' zal aanhouden. Zeewolde heeft met de Polderwijk voor de komende planperiode voldoende ontwikkelruimte. Voor de verdere ontwikkeling tot circa 35.000 inwoners in 2030 zijn echter nog één of meerdere locaties nodig.”

De locatie is in de provinciale structuurvisie aangemerkt als bestaand stedelijk gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPMOLENBUURT2-VS01_0003.png"

Figuur 2.1. Uitsnede Omgevingsplan Flevoland kaart 11 Stedelijk gebied

Conclusie trede 2
Het is niet mogelijk om jaarlijks gemiddeld 100 woningen in bestaand bebouwd gebied te realiseren. Met de bouw van woningen aansluitend aan bestaande bebouwd gebied is sprake van zorgvuldig ruimtegebruik.  

Trede 3: ontsluiting

Omdat de locatie nog niet daadwerkelijk bebouwd is, is toetsing aan de derde trede noodzakelijk.

De locatie is bereikbaar met de bus. Bushaltes liggen op circa 500 meter loopafstand.

Op de locatie worden voldoende parkeerplaatsen aangelegd om te kunnen voorzien in de parkeerbehoefte.

Conclusie trede 3
De locatie is passend multimodaal ontsloten voor de woonfunctie.  
2.2.3 Conclusie

Uit vorenstaande toetsing en de nadere onderbouwing die in bijlage 1 is toegevoegd, blijkt dat met de ontwikkeling sprake is van zorgvuldig ruimtegebruik. De ontwikkeling voldoet aan de uitgangspunten van de ladder voor duurzame verstedelijking.

Hoofdstuk 3 Karakter Waterkwartier

In het Waterkwartier staat de beleving van het water voorop. Door het vergraven van een deel van de gronden is waterberging voor omliggende gebieden gerealiseerd en wordt een waterstructuur gecreëerd waaraan watergebonden woningen kunnen worden gerealiseerd. De buurten worden gefaseerd in ontwikkeling gebracht, waarbij de verkaveling en de woningtypes in een later stadium nader zullen worden uitgewerkt. In het voorliggende plan vindt de concrete uitwerking van fase 2 van de 'Molenbuurt' plaats.

Figuur 3.1 geeft de ligging van het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPMOLENBUURT2-VS01_0004.jpg"

Figuur 3.1 Luchtfoto van het plangebied (bron: Luchtfoto 2016, Nationaalgeoregister.nl)

Met dit uitwerkingsplan wordt de realisatie van 122 woningen mogelijk gemaakt. In het volgende hoofdstuk wordt een beschrijving van de stedenbouwkundige uitgangspunten gegeven.

Hoofdstuk 4 Planuitgangspunten

4.1 Context

De uitgangspunten van het noordelijk deel van Polderwijk zijn juridisch-planologische vastgelegd in het bestemmingsplan “Polderwijk-Noord”. Een belangrijk uitgangspunt binnen de bestemming 'Gemengd - Uit te werken' is dat de stedenbouwkundige en programmatische onderdelen van de verschillende uitwerkingen passen binnen de kaders van dit bestemmingsplan.

4.2 Stedenbouwkundige uitgangspunten

4.2.1 Uitgangspunten Molenbuurt

De Molenbuurt maakt deel uit van de Waterwijk en ligt aan de oostkant van de Waterlinie. Dit woongebied is opgedeeld in een aantal fasen die van zuid naar noord worden ontwikkeld. Deze fasering is gebaseerd op de hoofdopzet van de inrichting van het gebied. De verkaveling kenmerkt zich door een oost-west gerichte water- en groenstructuur, waarlangs bebouwing in langgerekte straten plaatsvindt. Aan de uiteinden van de straten is ruimte voor meer individuele bouw (appartementen en individuele bouwkavels). Deze randen die voornamelijk aan het water liggen, vormen de representatieve zijden van de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPMOLENBUURT2-VS01_0005.png"

Figuur 4.1. Waterstructuur Molenbuurt

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPMOLENBUURT2-VS01_0006.png"

Figuur 4.2. Groenstructuur Molenbuurt

4.2.2 Uitgangspunten fase 2

Het plangebied betreft het zuidelijk deel van het centrale deel van het gebied Molenbuurt (fase 2). In deze fase wordt de ontwikkeling van 122 grondgebonden woningen mogelijk gemaakt in een diversiteit aan woningtypes (circa 28 vrijstaande woningen en 94 woningen van het type vrijstaand/geschakeld, twee-onder-één kap en rijenwoningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPMOLENBUURT2-VS01_0007.png"

Figuur 4.3. Inrichtingsschets Molenbuurt fase 2

Het woongebied Molenbuurt fase 2 vormt het meest zuidelijk gebied tussen twee oost-west gelegen assen, waarbij alle woningen op de hoofdstructuur zijn georiënteerd. In het centrale deel wordt voorzien in de bouw van een combinatie van rijenwoningen, twee-onder-één-kap woningen en vrijstaande/geschakelde woningen in een vrij dicht bebouwingspatroon. Het gebied aan de uiteinden wordt benut voor het merendeel vrijstaande kavels met enkel een blok twee-onder-één-kapwoningen en zijn georiënteerd op de Waterlinie en de Zeewolderweg.

De noordelijke bebouwingsrand vormt de afronding van de tweede fase en is georiënteerd op de ten noorden daarvan te ontwikkelingen groenzone die tevens de scheiding vormt tussen de tweede fase en het verder te ontwikkelen woongebied.

De woningen worden gebouwd in voornamelijk twee bouwlagen al dan niet met kap.

4.3 Openbare ruimte

De openbare ruimte in het plangebied bestaat uit infrastructuur in de vorm van woonstraten, parkeerterreinen en groen. Open oppervlaktewater komt alleen voor aan de randen van het plan (Waterlinie en Zeewolderweg).

De hoofdontsluiting van het woongebied vindt plaats vanaf de Zeewolderweg. Alle woonstraten takken aan op deze weg. De niet te verkavelen resterende ruimtes worden opgevuld met openbare ruimtes waar geparkeerd en gespeeld kan worden.

4.4 Bijbehorende bouwwerken

Bijbehorende bouwwerken is de verzamelterm voor bijgebouwen, aanbouwen en uitbouwen. De term “bijbehorende bouwwerken” wordt gebruikt in het Besluit omgevingsrecht (Bor) en wordt nu ook in dit uitwerkingsplan overgenomen. De mogelijkheden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken zijn met de inwerkingtreding van het Bor op 1 november 2014 verruimd. Op het achtererf zijn tot een bepaalde omvang bijbehorende bouwwerken vergunningvrij mogelijk. Wel is in het Bor een bepaald bebouwingspercentage gehanteerd om te voorkomen dat achtererven te dicht worden bebouwd.

Op deze landelijke regeling wordt met dit uitwerkingsplan aangesloten in die zin dat het uitwerkingsplan alleen ruimte biedt voor vergunningvrije bouwwerken en in principe geen eigen regeling meer kent. Alleen voor zover dit leidt tot een onevenredige beperking van bouwmogelijkheden, zoals ter plaatse van zijtuinen en op percelen waar in de voortuin gebouwd mag worden, is van dit algemene principe afgeweken. Hoe dit precies is vertaald, in het uitwerkingsplan is in paragraaf 6.2 toegelicht.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk wordt beschreven op welke manier rekening is gehouden met de milieu- en omgevingsaspecten die in het uitwerkingsplan een rol spelen. Het gaat hierbij om het minimaliseren van de invloeden vanuit het plangebied op de omgeving en omgekeerd.

5.1 Verkeer en parkeren

Verkeersstructuur

Het plan voorziet in enkel 30 km/uur wegen. De hoofdontsluiting van het woongebied vindt plaats vanaf de Zeewolderweg. Alle woonstraten takken aan op deze weg die is berekend op een verkeersgeneratie die door Polderwijk-Noord wordt gegenereerd. Er ontstaan geen verkeersonveilige situaties. Qua ontsluitingsstructuur stuit het uitwerkingsplan dan ook niet op belemmeringen.

Parkeren

In bijlage 2 is een overzicht gegeven van het programma van de Molenbuurt, met inbegrip van de invulling van de parkeernormen. In totaal zullen in het plangebied circa 250 parkeerplaatsen worden gerealiseerd. Hiermee voldoet het plan ruimschoots aan de parkeernormen.

5.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd. De voorkeursgrenswaarde voor weg verkeerslawaai bedraagt 48 dB.


Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde kan worden voldaan, kan het bevoegd gezag - in de meeste gevallen de gemeente - hogere grenswaarden vaststellen. Hiervoor geldt een bepaald maximum, de uiterste grenswaarde genoemd. Bij de vaststelling van hogere grenswaarden moet worden afgewogen of bronmaatregelen of maatregelen in de overdrachtssfeer kunnen worden getroffen.


Toetsing en conclusie

In het kader van het planMER, dat is opgesteld in het kader van het bestemmingsplan (moederplan) "Polderwijk-Noord" is de geluidsbelasting van de Zeewolderweg reeds in beeld gebracht, waarbij is gerekend naar het jaar 2021 (plansituatie). Daaruit blijkt dat de 48 dB-contour op een afstand van 30 meter uit de wegas van de Zeewolderweg is gelegen.

Als de verkeersintensiteiten zoals in het kader van het moederplan gebruikt met een autonome groei van 1% worden doorgerekend naar het voor dit plan relevante jaar 2026, zal de 48 dB-contour op een iets grotere afstand vanuit de wegas van de Zeewolderweg komen te liggen. Omdat de afstand tot de beoogde woningen die met dit uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt op aanzienlijk grotere afstand van de Zeewolderweg gepositioneerd, kan geconcludeerd worden dat deze ver buiten de 48 dB-contour komen te liggen.

Overige wegen nabij en binnen het plangebied zullen deel uit maken van een 30 km/h-zone en zullen vanwege de relatief lage verkeersintensiteiten slechts een beperkte geluidsbelasting veroorzaken. Daarnaast zijn deze wegen niet-gezoneerd en is akoestisch onderzoek dan ook niet noodzakelijk. Voor wat betreft het aspect weg verkeerslawaai is sprake van een goede ruimtelijke ordening.

5.3 Bodem

Algemeen

Het is wettelijk geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN5740) in beeld te worden gebracht. Als blijkt uit het onderzoek dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd, om de bodem wel geschikt te maken.


Bodemkwaliteit in relatie tot het plangebied

Uit bodem- en geohydrologisch onderzoek, dat is uitgevoerd ten behoeve van het planMER dat is uitgevoerd voor Polderwijk-Noord, blijkt dat ter plaatse van het plangebied slechts lichte verontreinigingen voorkomen. Het betreft marginale verhogingen ten opzichte van de achtergrondwaarde(n). Er is daarom geconcludeerd dat de realisatie van de Polderwijk dan ook niet in de weg wordt gestaan door dit aspect.


Conclusie

Gezien de bevindingen uit het reeds uitgevoerde onderzoek en het feit dat de grond sinds het gereedkomen van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" braak heeft gelegen, mag worden geconcludeerd dat de bodemkwaliteit ter plaatse een ongewijzigde kwaliteit heeft en daardoor nog steeds geschikt is voor het beoogde gebruik als woongebied.

5.4 Bedrijvigheid en milieuzonering

Beleid en normstelling

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven


Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan het aspect bedrijvigheid en milieuzonering in beeld gebracht aan de hand van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusies

In de omgeving van het plangebied vindt uitsluitend woningbouw plaats. Het geplande voorzieningencluster in de Molenbuurt met een supermarkt bevindt zich op een afstand van minimaal 75 meter vanaf het nieuwe woongebied.

Hieruit volgt de conclusie dat ter plaatse van de omliggende woningen sprake zal zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

5.5 Externe veiligheid

Toetsingskader en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over "externe veiligheid" om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR)5) en het groepsrisico (GR) 6). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden.

Onderzoek en conclusie

Risicovolle inrichtingen

Binnen het invloedsgebied van het plangebied zijn geen risicovolle inrichtingen aanwezig.

Vervoer gevaarlijke stoffen

In de nabijheid van het plangebied liggen geen wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De dichtstbijzijnde wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd zijn de N305, N301 en de A28. Deze liggen alle drie op ruime afstand van het plangebied. Uit gegevens van de risicokaart blijkt dat zowel de PR 10-6-contour als de PR 10-8-contour ruimschoots buiten de plangrens zijn gelegen. Beide contouren reiken niet tot het plangebied. In de directe omgeving van het plangebied worden verder geen gevaarlijke stoffen vervoerd over de weg, het spoor, het water of door leidingen.

Risicovolle buisleidingen

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De dichtstbijzijnde risicovolle buisleiding betreft een gasleiding in beheer bij de Gasunie langs de Sportlaan. De ligging van deze leiding beïnvloedt het plangebied niet.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt derhalve geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

5.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd.

Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging zijn daarbij vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.

Onderzoek en conclusie

Dit uitwerkingsplan is een uitwerking van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" (moederplan). In het kader van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" is een planMER opgesteld. In het kader van dit planMER is zijn de concentraties luchtverontreinigende stoffen voor de gehele ontwikkeling Polderwijk-Noord in beeld gebracht. Uit berekeningen die zij uitgevoerd met behulp van het programma CAR II blijkt dat langs de maatgevende weg (Zeewolderweg) de jaargemiddelde stikstofdioxideconcentratie 14,5 µg/m3 bedraagt. Voor fijnstof gaat het om een jaargemiddelde van 16,9 µg/m3. Daarmee liggen de concentraties ruimschoots onder de (toekomstige) grenswaarden voor deze stoffen (40 µg/m3). Het gehele plan Polderwijk-Noord voldoet daarmee aan de luchtkwaliteitseisen. Aangezien dit uitwerkingsplan een (deel) uitwerking van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" betreft voldoet ook dit uitwerkingsplan daaraan. Het aspect luchtkwaliteit belemmert de planvorming niet.

Daarnaast dient inzichtelijk te worden gemaakt dat de plaatselijke luchtkwaliteit geschikt is voor het beoogde gebruik als woongebied. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2014 die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de N705. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2013 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer waren gelegen. Omdat langs deze weg ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarden voor de concentraties luchtverontreinigende stoffen zal dit ook in het plangebied het geval zijn. Hierdoor is in de omgeving van de beoogde ontwikkeling sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect luchtkwaliteit staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

5.7 Waterparagraaf

Watertoets en waterparagraaf

Sinds 1 november 2003 is de toepassing van de watertoets wettelijk verplicht door de verankering in het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985. De watertoets heeft betrekking op alle grond- en oppervlaktewateren en behandelt alle van belang zijn de waterhuishoudkundige aspecten (naast veiligheid en wateroverlast ook bijvoorbeeld waterkwaliteit en verdroging). De watertoets is een belangrijk procesinstrument om het belang van water een evenwichtige plaats te geven in de ruimtelijke ordening. Uit de waterparagraaf blijkt de betrokkenheid van de waterbeheerder in het planproces en de wijze waarop het wateradvies van de waterbeheerder is meegenomen in de uitwerking van het plan. Het plan is via de digitale watertoets ingediend bij het waterschap.


De watertoetsprocedure kan op drie manieren gevolgd worden: de procedure geen waterbelang, de korte procedure en de normale procedure. Welke procedure gevolgd moet worden hangt af van de implicaties van het ruimtelijk plan voor de waterhuishouding.


De procedure geen waterbelang en de korte procedure zijn bedoeld voor ruimtelijke plannen met beperkte gevolgen voor de waterhuishouding. Bij deze twee procedures kan de watertoets volledig digitaal doorlopen worden. De normale procedure is gericht op ruimtelijke plannen met relatief vergaande consequenties voor de waterhuishouding. Dit plan is een uitwerking van het bestemmingsplan "Polderwijk - Noord".


Waterhuishoudkundig zijn er geen wijzigingen ten opzichte van dat bestemmingsplan. Er is dan ook geen uitgebreid onderzoek gedaan. Deze paragraaf is gebaseerd op het bestemmingsplan Polderwijk. In deze paragraaf zijn alleen de voor dit uitwerkingsplan relevante en specifieke "water"-zaken beschreven.

Waterveiligheid/ waterkering

De Polderwijk ligt in de nabijheid van de primaire waterkering langs het Wolderwijd. Op basis van de Legger waterkering van het Waterschap Zuiderzeeland is bij deze waterkering sprake van een kernzone die loopt tot en met de binnendijks gelegen dijksloot. Daarbuiten is sprake van een beschermingszone. Deze zones liggen echter op grote afstand van de Molenbuurt. De ligging van de waterkering vormt dan ook geen belemmering voor dit uitwerkingsplan.

Waterkwantiteit

Met dit uitwerkingsplan worden 122 woningen mogelijk gemaakt, met daarbij erven, openbare wegen, paden en parkeervoorzieningen. Het plan heeft daarmee een flinke toename aan verharde oppervlakken als gevolg. Voor een dergelijke toename aan verharde oppervlakken is watercompensatie vereist conform de randvoorwaarden van het waterschap Zuiderzeeland.

Het plangebied waar dit uitwerkingsplan betrekking op heeft voorziet zelf niet in waterberging, maar inmiddels is de seizoensberging en de watergang langs de Kwartiermakerslaan gerealiseerd. Dit water grenst direct aan het plangebied. Verder wordt de oostzijde van het plangebied begrensd door een groenstrook met een waterloop, welke deel uitmaakt van de stedenbouwkundige structuur van de Molenbuurt.

Daarmee is er voldoende berging voor het woongebied. Het uitwerkingsplan wordt op dit punt uitvoerbaar geacht.

Waterkwaliteit

Met het oog op de waterkwaliteit zijn met de planvorming geen bezwaren te verwachten. Ten behoeve van de bebouwing zullen geen uitlogende bouwmaterialen worden gebruikt. Verder worden er geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een potentieel risico vormen voor de waterkwaliteit.

Hemelwaterafvoer en riolering

Het rioolstelsel is van het type geïntegreerd stelsel. Dit betekent dat het afvalwater uit de sanitairvoorzieningen wordt afgevoerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie op het Trekkersveld en het regenwater gefilterd of ongefilterd naar het oppervlaktewater. Van de verharde oppervlakken wordt, gezien de verkeersintensiteit evenals bij zuid-, midden- en noordcluster verwacht dat het afstromende regenwater schoon is. Hierdoor is filtratie overbodig. Om later toch een filter in het stelsel te kunnen inbouwen, mocht deze aanname niet kloppen, is het stelsel op afschot gelegd richting de waterlinie.

Het afvalwater uit de sanitaire voorzieningen wordt afgevoerd via het bestaande rioolgemaal aan de Gelderseweg.

5.8 Archeologie en cultuurhistorie

Toetsingskader en beleid

Het wettelijk kader voor archeologie is opgenomen in de Monumentenwet 1988. De kern van de Monumentenwet is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Op welke plaatsen archeologisch onderzoek aan de orde is, wordt op grond van gemeentelijk of provinciaal beleid bepaald.

Onderzoek en conclusie

In het kader van de totstandkoming van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" is archeologisch veldonderzoek verricht. Uit dit archeologisch veldonderzoek is gebleken dat ter plaatse van het plangebied geen beschermenswaardige archeologische vindplaatsen worden aangetroffen. Het gebied is daardoor vrijgegeven voor andere ruimtelijke functies en dus ook de beoogde functie van woongebied.

In het plangebied zijn geen cultuurhistorisch waardevolle landschappen, lijnen, structuren of bebouwing gelegen. De dijk (waterkering) als cultuurhistorisch element ligt op enige afstand ten oosten van het plangebied. De planontwikkeling heeft gezien de afstand tot de dijk geen nadelige gevolgen voor de cultuurhistorische waarde/uitstraling van deze dijk.

5.9 Ecologie

Beleid en normstellling

Met de Wet natuurbescherming (Wnb) zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.


De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek en conclusie

Gebiedsbescherming

In het kader van het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" is een PlanMER opgesteld, waarin de (mogelijk) effecten op de nabijgelegen Natura 2000 zijn beschreven. In dit geval gaat het met name om het Natura 2000 gebied Veluwerandmeren. In het planMER is geconcludeerd dat het totale plan Polderwijk-Noord geen significant negatieve effecten heeft op de Natura 2000. Aangezien dit uitwerkingsplan een nadere uitwerking van het moederplan betreft kan ook voor dit uitwerkingsplan worden geconcludeerd dat significant negatieve effecten op de Natura 2000 kunnen worden uitgesloten.

Natuurnetwerk Nederland

Voor wat betreft de gebiedsbescherming is in het bestemmingsplan "Polderwijk - Noord" al geconstateerd dat de gehele woonwijk Polderwijk - Noord geen gevolgen voor de ecologische verbindingszone langs de Gooiseweg.

Soortenbescherming

Voor de aanleg van de woonwijk Polderwijk te Zeewolde is in 2003 de procedure van milieueffectrapportage (m.e.r.) doorlopen en in 2004 een globaal bestemmingsplan vastgesteld. De eerste deelgebieden van de wijk zijn daarna aangelegd. In 2011 is voor het deelgebied Polderwijk-Noord (Havenkwartier) een uitgewerkt bestemmingsplan ontwikkeld, met daarin een vaarroute door het gebied die via een nieuw aan te leggen sluis uitkomt in het Natura 2000-gebied Veluwerandmeren. In 2011 is daarom voor het Havenkwartier een passende beoordeling opgesteld, waarvoor een positief toetsingsadvies is afgegeven door de Commissie voor de Milieueffectrapportage. De commissie stelt daarin: “Verstoring door extra vaarbewegingen en door licht en geluid vanwege de aanleg van de sluis en de woonwijk zijn de belangrijkste aspecten. De Passende beoordeling gaat hier uitgebreid op in. Alle effecten worden als niet significant beoordeeld. De Commissie vindt dat deze conclusie in de stukken afdoende aannemelijk is gemaakt.”

Voor de verdere ontwikkeling van het woongebied is door de provincie Flevoland verzocht om een actualisatie van deze passende beoordeling en daarbij tevens door middel van een AERIUS-berekening aan te tonen dat het hele plan Polderwijk uitvoerbaar is (dit thema was in het onderzoek in 2011 nog niet aan de orde). Daarnaast dient voor de realisering voor de realisering van de sluis van het woongebied naar het Wolderwijd een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming te worden verkregen. Tenslotte is er behoefte aan inzicht in de mogelijkheden in het licht van de Natura 2000-doelen voor de recreatieve invulling van het recent gerealiseerde project Kustzone in het Wolderwijd.

In het kader daarvan is de verstoringstoets geactualiseerd, welke de genoemde plannen en projecten in onderlinge samenhang heeft getoetst. Daarnaast zijn deze projecten getoetst in samenhang met andere projecten in en rond dit Natura 2000-gebied (cumulatietoets). Bij deze geactualiseerde verstoringstoets wordt grotendeels de methodiek gehanteerd die ook voor de passende beoordeling uit 2011 is gevolgd. Geheel nieuw is het thema stikstofdepositie, hetgeen voor de uitwerking van dit plan relevant is.

In de verstoringstoets zijn in het kader van de PAS zijn alle relevante stikstofdeposities beoordeeld, zowel de bestaande deposities, autonome ontwikkelingen daarin en de deposities als gevolg van nieuwe projecten. Inde passende beoordeling bij de PAS zijn al deze deposities in onderlinge samenhang getoetst.

De beoordeelde plannen en projecten in de voorliggende verstoringstoets leiden tot een vergunbare extra depositie op Natura 2000 (i.c. de Veluwe).

De PAS kan voor wat betreft het thema stikstofdepositie beschouwd worden als een cumulatietoets in het kader van de Wet natuurbescherming. Derhalve is voor de voorliggende verstoringstoets geen aanvullende cumulatietoets vereist t.a.v. het thema stikstofdepositie.

Ter informatie is de volledige verstoringstoets met de gehanteerde (aerius)berekeningen bijgevoegd als bijlage 3.

Hoofdstuk 6 Juridische regeling

6.1 Opzet

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een nadere uitwerking van de regels en de bestemmingen van het vigerende bestemmingsplan "Polderwijk-Noord". In dat plan is een uitwerkingsplicht ex artikel 3.6, lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening opgenomen om de bestemming “Gemengd - Uit te werken" (artikel 7) binnen de in het betreffende artikel genoemde uitwerkingsregels uit te werken. De gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden die in dit uitwerkingsplan zijn opgenomen, passen binnen de kaders die in het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" zijn bepaald.

6.2 Erfbebouwingsregeling

Toelichting regeling vergunningvrij bouwen

Op 1 november 2014 is een aanpassing van het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden waardoor verschillende activiteiten vergunningsvrij zijn geworden. Zo ook het bouwen van een bijbehorend bouwwerk. Om te voorkomen dat het erf volgebouwd wordt met vergunningvrije bouwwerken is het maximale bebouwingspercentage geïntroduceerd. Dit betreft dan een maximum percentage van het bebouwingsgebied.

Bebouwingsgebied:

achtererfgebied alsmede de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de

grond onder het oorspronkelijke hoofdgebouw.

Achtererfgebied:

erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 meter achter de voorkant

en van daaruit evenwijdig loop met het aangrenzend openbaar toegankelijk

gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter

het hoofdgebouw te komen.

Door toevoeging van het begrip bebouwingsgebied wordt duidelijk dat de omvang van het deel van het achtererfgebied dat mag worden bebouwd wordt bepaald aan de hand van de actuele omvang van het hoofdgebouw.

In de oude regeling was het mogelijk om vergunningsvrij de woning aan de achterzijde uit te bouwen met een diepte van 2,5 meter. Met de inwerkingtreding van de aanpassingen in het omgevingsrecht is deze diepte verruimd naar 4 meter. Bij een woning betekent dat bijvoorbeeld dat binnen die afstand een aan- of uitbouw gebruikt mag worden voor het vergroten van een woonkamer, (bij)keuken of serre. Buiten de genoemde afstand geldt als eis dat het gebruik functioneel ondergeschikt dient te zijn. Bij een woning kan het dan bijvoorbeeld slechts gaan om een garage, berging of plantenkas.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPMOLENBUURT2-VS01_0008.jpg"

Figuur 6.1. Achtererfgebied

Met de wijziging van het Bor wordt het ook mogelijk om een bijbehorend bouw-werk te bouwen dat hoger is dan 3 meter. Voorwaarde is wel dat zo'n bijbehorend bouwwerk een schuin dak heeft. Aan de maatvoeringen van zo'n schuin dak zijn, mede in verband met architectuur en belangen van omwonenden, randvoorwaarden gesteld. De regeling is zo opgezet dat bij hogere daken dan 3 m, in de regel alleen standaard zadeldaken of schilddaken mogelijk zijn. De daknok mag in ieder geval niet hoger zijn dan 5 meter en wordt verder in hoogte begrensd door een formule. In deze formule is de afstand van de nok tot de perceelsgrens bepalend voor de toegestane hoogte. Hoe dichter bij de perceelsgrens hoe minder hoog een dak mag zijn.


Uitgangspunten regeling uitwerkingsplan

Het vergunningsvrij bouwen wordt voor de erfbouwingsregeling in het plangebied als uitgangspunt genomen.


Het Bor kent evenwel de beperking dat vergunningvrij bouwen in zijtuinen veelal niet is toegestaan, waardoor in een aantal gevallen een onevenredige beperking van (bestaande) bouwmogelijkheden kan ontstaan.


In veel gevallen kan het aanvaardbaar zijn dat ook in zijtuinen wordt gebouwd. In die situaties kent het bestemmingsplan een aanvullende regeling ten opzichte van het in het Bor toegestane bouwen in het achtererfgebied. Daar waar in het bestemmingsplan in zijtuinen mag worden gebouwd is voorzien in een woonbestemming. Op grond van het begrip 'erfbebouwingsgebied' dat in het bestemmingsplan is geïntroduceerd, mag aanvullend op het bouwen in het achtererfgebied, ook in de zijtuinen worden gebouwd waarop een woonbestemming rust.

Het wordt vanuit stedenbouwkundig oogpunt echter ongewenst geacht dat het erfbebouwingsgebied tussen vrijstaande woningen of blokken van rijtjes- of twee-onder-éénkap-woningen wordt bebouwd met bijbehorende bouwwerken met opbouwen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPMOLENBUURT2-VS01_0009.png"

Figuur 6.2. Ongewenste opbouwen bij woningen

Hierdoor wordt het stedenbouwkundig beeld dat een open karakter (tussen de woningen) beoogd teniet gedaan. Omdat het bouwvlak in theorie volledig mag worden bebouwd met hoofdgebouwen, is een regeling opgenomen die ervoor zorgt dat het oorspronkelijke hoofdgebouw ten minste 3 meter vanaf de zijdelingse perceelgrens wordt gebouwd. Tussen de woningen kunnen op die manier uitsluitend bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waaronder ook de uitbreiding van het hoofdgebouw wordt verstaan. De regeling voor bijbehorende bouwwerken staat tot 4 meter vanaf het hoofdgebouw maar één bouwlaag toe (zie figuur 6.3), waardoor een kapconstructie tussen de woningen, zoals afgebeeld in figuur 6.2, kan worden voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0050.UPMOLENBUURT2-VS01_0010.png" Figuur 6.3. Maatvoering bijbehorende bouwwerken naast/tussen hoofgebouwen


Voor het bepalen van het erfbebouwingsgebied is het noodzakelijk dat de voorkant van de woning wordt bepaald. De voorkant van de woning is die zijde die grenst aan de tuinbestemming. Dit betekent dat als er bij hoekpercelen een woonbestemming naast het bouwvlak ligt, dat de gevel aan deze zijde niet als voorkant wordt gezien.

Voor kwadrantwoningen geldt vanwege de bijzondere situatie dat deze geen duidelijk voorkant hebben en dat in die gevallen gebouwd mag worden op gronden die een woonbestemming hebben, voor zover dit past binnen de regels van het bouwen op het erfbebouwingsgebied.

6.3 Groen

De bestemming 'Groen' is voornamelijk gelegd op de oost-west georiënteerde groenzones tussen de bebouwingsclusters Deze groenzones maken deel uit van de stedenbouwkundige hoofdstructuur van de Molenbuurt (zie ook paragraaf 4.2.1). Hetzelfde geldt voor de groenzone langs de Waterlinie, de oostzijde van het plangebied en een aantal structurele groenelementen in de woonbuurt.

Binnen deze bestemming zijn naast groenvoorzieningen, eveneens voet- en fietspaden mogelijk.

6.4 Tuin

De bestemming 'Tuin' is gelegd waar sprake is van een tuin bij een woning. Binnen deze bestemming mag niet worden gebouwd, tenzij anders is aangegeven.

Gelet op de voorwaarden in het beeldkwaliteitskader is de bouwhoogte van bijvoorbeeld erf- en terreinafscheidingen beperkt tot hetgeen vergunningvrij mogelijk is (maximaal 1 meter hoog).

6.5 Verkeer - 2

De infrastructuur is in de bestemming 'Verkeer - 2' ondergebracht. De infrastructuur bestaat in het plangebied uit woonstraten, pleintjes en parkeerplaatsen. Voor de infrastructuur wordt dezelfde regeling aangehouden, zoals deze ook al in de overige uitwerkingsplannen van Polderwijk (Parkkwartier) gehanteerd zijn. Bouwwerken rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer zijn overigens vergunningvrij.

6.6 Water

De vaart aan de oostzijde van het plangebied is bestemd als 'Water'. Deze waterloop maakt onderdeel uit van de groene hoofdstructuur van het gebied.

Vanwege het waterhuishoudkundige belang van deze waterloop is deze specifiek bestemd.

6.7 Wonen

De bestemming 'Wonen' heeft betrekking op de percelen bedoeld voor grondgebonden woningen van de Molenbuurt, fase 2. Dit betreffen de woningen inclusief de daarbijbehorende achter- en zijtuinen. De bouwregels van de woningen (hoofdgebouwen) zijn afgestemd op de in paragraaf 4.2 beschreven woningtypen. De situering van de hoofdgebouwen is vastgelegd in het bouwvlak. Buiten het bouwvlak is ruimte voor (vergunningvrije) erfbebouwing (zie paragraaf 6.2).

Het wonen mag in combinatie plaatsvinden met kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten aan huis. Eén en ander is gehouden aan een aantal randvoorwaarden en beperkingen die in de begrippen en de gebruiksregels van de bestemming zijn opgenomen.

Hoofdstuk 7 Uitvoerbaarheid

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het concept-uitwerkingsplan is in het kader van het overleg op grond van artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening worden voorgelegd aan de provincie Flevoland en het waterschap Zuiderzeeland. Van het waterschap zijn geen opmerkingen ontvangen. De opmerking van de provincie had betrekking op de ecologische paragraaf. In paragraaf 5.9 is verduidelijkt dat er een actualisatie van de passende beoordeling heeft plaatsgevonden. Deze actualisatie was overigens al verwerkt in het concept-bestemmingsplan.

Omdat er geen sprake is van een nieuw beleidsvoornemen, maar van de uitwerking van bestaande beleid, is inspraak op grond van de gemeentelijke inspraakverordening niet nodig.

Het ontwerp-uitwerkingsplan heeft vervolgens als ontwerpbestemmingsplan op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van 4 april tot en met 15 mei (6 weken) ter inzage gelegen. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om zijn/haar zienswijze kenbaar te maken. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

Het bestemmingsplan is gewijzigd vastgesteld op 18 juni 2018.

7.2 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

Polderwijk heeft sinds 2004 een vastgestelde grondexploitatie. Deze grondexploitatie wordt minimaal eens in de 2 jaar geactualiseerd. De laatste actualisatie heeft plaatsgevonden in 2015. Het resultaat is positief en in het bestemmingsplan "Polderwijk-Noord" is de verwachting uitgesproken dat het resultaat positief zal blijven.

De gemeente bezit alle grond van de nog uit te werken delen van het plangebied. Alle te maken kosten in het plangebied worden verhaald door de verkoop van de bouwkavels. Met de grondexploitatie is de economische uitvoerbaarheid van de nog uit te werken en realiseren bestemmingen aangetoond.

Gelet op het feit dat de grond voor de te ontwikkelen locaties in eigendom is van de gemeente, is het niet verplicht een exploitatieplan te koppelen aan de vaststelling van dit uitwerkingsplan, omdat het kostenverhaal anderszins verzekerd is.